E. Angad-Gaur, Reflecties: Nederland en cultuur: een koningskwestie, Sena Performers Magazine 3, 2012, p. 18-19.
Een bijdrage van Erwin Angad Gaur, Ntb (en voorzitter van de Sena sectie uitvoerend kunstenaars).
Wij springen collectief in het oranje rond als het Nederlands elftal speelt. Maar wat maakt ons, behalve ons paspoort, nu eigenlijk tot ‘Nederlanders’? Wat verbindt ons?
De Belgische schrijver en politicus Jules Destrée schreef in 1912 in een open brief aan de Belgische koning Albert I de legendarische zin: ‘Sire, il n’y a pas de Belges’ (Sire, er zijn geen Belgen). In Nederland was het verrassenderwijs het eigen koningshuis dat in 2007 plots bij monde van de toekomstige koningin soortgelijke woorden sprak: ‘Dé Nederlander bestaat niet.’ Hoewel prinses Máxima haar betoog ter geruststelling vervolgde met de constatering dat ook ‘dé Argentijn’ niet bestaat en vooral een, op zichzelf weinig opzienbarend, pleidooi bedoelde te houden voor diversiteit en ‘eenheid in verscheidenheid’, waren het naast enkele nationalistisch getinte politici, vooral de toch zelden kritische leden van 's lands Oranjeverenigingen die bij monde van hun voorzitters tegen de gewraakte zin te hoop liepen. Zij hadden gelijk. Hoe waar of goed gekozen de bewoordingen ook, het ‘nationaal symbool’ is bij uitstek de ontvanger van wijze observaties als die van Destrée – niet de bron.
Dat neemt niet weg dat ‘dé Nederlander’ uiteraard niet bestaat. Terwijl er toch wel degelijk een verschil bestaat tussen de nietbestaande Nederlander en de al evenmin bestaande Argentijn. Het is een kwestie van nationaal saamhorigheidsgevoel, meer nog dan van geografie, cultuur en geschiedenis. Al staat het ee n niet los van het ander. Het clubgevoel is niet hetzelfde als de clubkleuren, het clublied en de clubhistorie, maar zij staan ook niet in een enkelvoudig verband tot elkaar. Kennis van de symbolen en historie van de club zijn uitingen van de clubliefde, maar ook de clubliefde zelf bestaat niet zonder clubsymbolen en historie. Zonder historie geen Feyenoord-gevoel en zonder Feyenoord- gevoel geen clubhistorie.
(...artikel is ingekort, zie pdf...)
Investeren in cultuur
In het tijdperk van de verzuiling hebben wij vooral geïnvesteerd in de eigen cultuur van de eigen zuil, met daarbij een minimaal, maar wezenlijk, besef dat onze zuil uiteindelijk toch ook een Nederlandse zuil was. Dat minimale besef, voornamelijk verankerd in ons koningshuis, is zonder verzuiling echter een te dun fundament voor een zelfbewuste samenleving. Vandaar onze zoektocht. Vandaar onze hang naar aangrijpingspunten voor de Nederlandse identiteit. Juist de partijen die het meeste inspelen op de onzekerheid van nationale identiteit en de angst voor de grote wereld die haar dreigt te overspoelen, zijn het minst geneigd om in cultuur te investeren. Dat is op zijn minst opmerkelijk. Zowel Nederland als Europa zouden er goed aan doen te investeren in kunst, cultuur, cultuurbeleving, culturele uitwisseling en cultuuronderwijs. Zonder daarbij sturend op te treden en zonder onderscheid tussen zogenaamde ‘hoge’ of ‘lage’ cultuur. Een taal moet zichzelf ontwikkelen. Maar het scheppen van vruchtbare grond voor die ontwikkeling zou meer en nadrukkelijker als overheidstaak moeten worden gezien. Een nationaal kunst- en cultuurbeleid dient daarbij niet de verheffing van het volk of de integratie van allochtonen, zoals de PvdA vaak voorstond. Het is ook niet in overwegende mate van belang omdat de aanwezigheid van cultuuruitingen een ‘aantrekkelijk vestigingsklimaat’ bevordert – hoezeer dat ook een juiste constatering is. Het bevorderen van kunst en cultuur dient de gehele samenleving, vooral omdat kunst en cultuur uiteindelijk bepalen wie wij zijn. Omdat kunst en cultuuruitingen duiden hoe wij denken en met wie wij praten. Omdat zij zowel ons wezen, als onze vlag zijn.