Handelsnaamrecht  

IEF 10731

Onderscheid franchise- en licentieovereenkomst

Kantonrechter Rechtbank Breda 21 december 2011, LJN BU9904 (X tegen The Company(TC))

Als randvermelding. Handelsnaamrecht. Casuïstisch onderscheid tussen franchise- of licentieovereenkomst (m.b.t. gebruik handelsnaam). De overeenkomst is door partijen ondertekend als licentie-ondernemer respectievelijk licentiehouder en spreekt over het exploiteren van een winkelformule met verplichting om het bedrijf in te richten volgens de huisstijl en daarvoor een vergoeding te betalen. TC verhuurt een ruimte aan X en zal verder assisteren, aldus is er sprake van een franchiseovereenkomst. Er is altijd gesproken over franchise en rapport van de European Franchise Consultants bestempelt The Company Shoes als soft franchiseformule.

Verder gaat dit vonnis over het instaan voor de juistheid van door franchisegever verstrekte gegevens en de (buitengerechtelijke) vernietiging van overeenkomsten.

3.4. Partijen twisten over de vraag of er tussen hen een licentie- of een franchise-overeenkomst is gesloten. In zijn meest simpele vorm bestaat een licentie uit een verklaring van de kant van de licentiegever dat de licentienemer de omschreven activiteit mag uitvoeren. In de praktijk wordt er meestal een overeenkomst gesloten, waarin de licentie-gever en de licentienemer voorwaarden overeenkomen waaronder de licentienemer de verkregen licentie mag exploiteren. Een franchise is een methode van zakendoen waarbij een ondernemer (de franchisenemer) een contract sluit met de eigenaar van een handelsnaam (de franchisegever) die de franchisenemer het recht geeft om tegen betaling een zaak met die handelsnaam te exploiteren. Kenmerkend voor een franchisecontract is het gebruik van een herkenbare formule.

De tussen partijen gesloten overeenkomst is ondertekend door [X] als ‘licentie-ondernemer’ en The Company als ‘licentiehouder’. Voornoemde benaming brengt echter nog niet met zich, dat er tussen partijen geen sprake zou zijn van een franchiseovereenkomst. In de tussen partijen gesloten overeenkomst wordt gesproken over het exploiteren van een winkelformule door [X]. Verder worden er over en weer verplichtingen beschreven, zoals de verplichting van [X] om het bedrijf in te richten volgens de huisstijl van The Company Shoes en de geldelijke vergoedingen die [X] voor het gebruik van de formule aan The Company verschuldigd is. Aan de zijde van The Company worden -onder meer- als verplichtingen genoemd, dat The Company of een met haar verbonden vennootschap een winkelruimte aan [X] zal gaan verhuren en dat zij [X] op diverse terreinen zal assisteren. Het voorgaande, in samenhang met de inhoud van de overige bepalingen van de tussen partijen gesloten overeenkomst, leidt tot het oordeel, dat de tussen partijen gesloten overeenkomst heeft te gelden als een franchiseovereenkomst.

Daar komt nog bij, dat TC zich bijvoorbeeld beroept op de verklaring van [Y] (productie 2 bij de conclusie van antwoord). Daarin geeft [Y] aan, dat met [X] is gesproken over ‘waarom franchise’ en ‘de vorm van franchise’. Ook beroept TC zich bijvoorbeeld op het rapport van de door haar ingeschakelde European Franchise Consultants (hierna te noemen: ‘EFC’), zoals overgelegd als productie 34 bij de conclusie van antwoord. Ook EFC bestempelt The Company Shoes als een soft franchiseformule. H&L Accountants die voor TC de boekhouding verzorgt, noemt The Company Shoes in het door haar in maart 2009 opgestelde rapport, een franchiseonderneming. TC heeft voor voornoemde, door [Y], EFC en H&L Accountants gebruikte terminologie geen verklaring gegeven. Met betrekking tot de vraag in hoeverre het bestempelen van de tussen partijen gesloten overeenkomst als franchiseovereenkomst gevolgen heeft voor de op The Company rustende zorgplicht, heeft te gelden, dat nu er in Nederland geen specifieke regeling voor franchising is, teruggegrepen dient te worden op het algemene overeenkomsten- en verbintenissenrecht.

Lees het vonnis hier (LJN).

IEF 10726

Renz verbiedt Renz

Vzr. Rechtbank Middelburg 19 juli 2011, LJN BU9759 (Nederlands nationaal circus Herman Renz B.V. tegen gedaagde h.o.d.n. Circus Renz International en Circus Franz Renz)

Handelsnaamrecht. Geschil over gebruik van de naam van een circus tussen Nederlands Nationaal Circus Herman Renz b.v. en Circus Renz Internationaal of circus Franz Renz. Beide partijen claimen het oudste recht.

Beide partijen stellen het oudste recht op de naam Renz te hebben en zich derhalve te mogen presenteren als Renz, danwel Circus Renz. Om hun gelijk aan te tonen gaan zij ver terug in de tijd. Voor zo'n diepgaand onderzoek is in kort geding geen plaats. Vooralsnog staat door de inschrijving uit 1973 van eiseres in het handelsregister voldoende vast dat zij recht heeft op het voeren van haar naam. De eerste inschrijving van gedaagde dateert van dit jaar. Gedaagde wordt verboden aanduiding Circus Renz International en/of Circus Franz Renz te gebruiken op straffe van €500 per dag(deel) met een maximum van €15.000.

4.5.  De aard van de ondernemingen van partijen is gelijk, te weten een circus. Eiseres en gedaagde opereren soms gelijktijdig in Nederland. Er ontstaat gevaar voor verwarring als de naam van het circus gelijk of sterk gelijkend is. Uit wat eiseres ter zitting heeft meegedeeld over de verwarring die is ontstaan toen gedaagde in Beverwijk een voorstelling gaf, blijkt dat dit gevaar er ook daadwerkelijk is.

4.6.  De vordering van eiseres is erop gericht aan het woord “Renz” een toevoeging te verbinden waardoor er onderscheid ontstaat. Gedaagde zou het woord “international” moeten toevoegen. Gelet op wat hierboven is overwogen heeft zij het recht dit te vorderen.
Gedaagden hebben gesteld dat zij het woord “international” al aan het woord “Renz” toevoegen. Zij hebben daarmee te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen deze toevoeging. Uit de ter zitting getoonde foto’s blijkt dat niet alle wagens met de aanduiding “Renz” ook de toevoeging “international” hebben. Dit is ook door gedaagden erkend. Eiseres heeft dus belang bij haar vorderingen.
De vordering van eiseres houdt rekening met de wederzijdse belangen en de achtergronden van de circussen en de wijziging kan, gelet op de omstandigheden, in redelijkheid van gedaagde gevergd worden.

Dictum: De voorzieningenrechter

verbiedt gedaagde om zich op alle aanduidingen op auto’s, wagens, circustent, affiches etc. anders te presenteren dan als Circus Renz International (voluit geschreven) en/of als Circus Franz Renz (voluit geschreven), zulks op straffe van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat gedaagde met de naleving van dit verbod in gebreke blijft tot een maximum van € 15.000,-- is bereikt;

Lees het vonnis hier (LJN / pdf).

IEF 10723

Legoverhuur.nl: ongeautoriseerde dealer in merkproducten

WIPO 13 december 2011, D2011-1559 (LEGO Juris A/S tegen Schuermans, inzake: legoverhuur.nl, geschillenbeslechter: Warwick A. Rothnie)

beeldcitaat van legoverhuur.nl

Domeinnaamrecht. Bekend merk in domeinnaam gebruikt. Geen overdracht.

Inzake de domeinnaam legoverhuur.nl heeft LEGO voldoende aangetoond dat haar merk het meest onderscheidende element is uit de domeinnaam. Zij heeft geen licentie gegeven om het merk te laten gebruiken door verweerster. Na onderlinge communicatie blijkt dat deze domeinnaam slechts verwijst naar de homepage van verweerster en de handelsnaam van verweerster ook is veranderd naar aanleiding van deze communicatie. Haar activiteit blijft hetzelfde: het verhuren van originele LEGO-producten. De omstandigheden onder welke een ongeautoriseerde dealer in merkproducten een merknaam in een domeinnaam mag gebruiken, is nog niet in de Policy opgenomen, maar in deze situatie kan de doorverkopersjurisprudentie naar analogie worden toegepast. Het is door eiser niet bewezen dat er geen recht of legitiem belang is bij de verweerster. De klacht wordt afgewezen.

however, paragraph 2.3 of the WIPO Overview 2.0 states:

“Normally, a reseller or distributor can be making a bona fide offering of goods and services and thus have a legitimate interest in the domain name if its use meets certain requirements. These requirements normally include the actual offering of goods and services at issue, the use of the site to sell only the trademarked goods, and the site’s accurately and prominently disclosing the registrant’s relationship with the trademark holder. The respondent must also not try to ‘corner the market’ in domain names that reflect the trademark. Many panels subscribing to this view have also found that not only authorized but also unauthorized resellers may fall within such Oki Data principles. Pay-per-click (PPC) websites would not normally fall within such principles where such websites seek to take unfair advantage of the value of the trademark.”

This is described as the consensus view. The proposition in Guerlain S.A. v. Peikang, supra, relied on by the Complainant, therefore, must be qualified to some extent.

So far as can be ascertained from the record in this case, each of the requirements summarised in paragraph 2.3 of the WIPO Overview 2.0 appear to be substantially satisfied.

IEF 10718

Tilburgs Ambulatorium Neuropsychologie

Hof 's-Hertogenbosch 20 december 2011, LJN BU8950 (Pontifix b.v. tegen  c.v. Tilburgs Ambulatorium Neuropsychologie)

In navolging van Vzr. Rechtbank Breda 25 juni 2010, zaaknr. 217823 / KG ZA 10-221 (Pontifix B.V. tegen Tilburgs Ambulatorium Neuropsychologie)

Uitspraak in kort geding ingezonden door Jan Smolders, Dohmen advocaten.

Handelsnaamrecht. Domeinnaamrecht. Gelijktijdige gebruik tot einde bodemprocedure. Kort geding over gebruik handelsnaam door neuropsychologische praktijk Tilburgs Ambulatorium Neuropsychologie, afgekort TAN en de domeinnaam t-a-n.nl. Voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Pontifix afgewezen. Voor de feiten zie r.o. 4.3.3.

Hof is vooralsnog van oordeel dat de beroepspraktijk op commerciële wijze aan het rechtsverkeer heeft deelgenomen en dus in het kader van handelsnaamwet als onderneming kan worden aangemerkt.

In citaten 

Nastreven materieel voordeel 4.7.5.Naar het voorlopig oordeel van het hof volgt hieruit dat bij de activiteiten van het onderzoekscentrum de nadruk bepaald niet lag op het nastreven van materieel voordeel, maar dat de doelstelling vooral was studenten een stageplek en de mogelijkheid om onderzoek te doen te bieden, terwijl voorts ook aan pas afgestudeerde psychologen de mogelijkheid werd geboden praktijkervaring op te doen. Het hof komt op grond daarvan tot de voorlopige conclusie dat het onderzoekscentrum binnen de universiteit een afgescheiden entiteit was, waarbij naast wetenschappelijk onderzoek ook klinisch werk werd verricht, maar dat niet gezegd kan worden dat de UvT met dit onderzoekscentrum op commerciële wijze deelnam aan het handelsverkeer. Van een onderneming was dus geen sprake. Dit betekent dat op het moment van de afsplitsing van het onderzoekscentrum in 2003 de namen ‘Tilburgs Ambulatorium Neuropsychologie’ of ‘TAN’ geen handelsnamen waren. Reeds om die reden gaat de stelling van Pontifix c.s. dat de UvT op 1 januari 2003 deze ‘handelsnamen’ aan [X.] heeft overgedragen niet op. Tevens volgt hieruit dat, anders dan [X.] stelt, geen sprake is geweest van een stilzwijgende licentieverlening door [X.] aan de maatschap.
Derhalve faalt grief 3 in het principaal appel.

4.7.8.Binnen de maatschap van [X.] en [Y.] werden patiënten getest en behandeld tegen een commerciële vergoeding, die mogelijk (deels) werd vergoed door de zorgverzekeraar van de patiënt. Uit de door [Y.] overgelegde folders blijkt duidelijk dat de maatschap zich als georganiseerd verband aan het handelsverkeer presenteerde. Voorts acht het hof voorshands aannemelijk dat sprake was van concurrentie met andere neuropsychologische praktijken. Op grond van deze omstandigheden is het hof vooralsnog van oordeel dat de binnen de maatschap door [X.] en [Y.] uitgeoefende beroepspraktijk op commerciële wijze heeft deelgenomen aan het rechtsverkeer en dus in het kader van de Handelsnaamwet als een onderneming kan worden aangemerkt.
Dit heeft tot gevolg dat de door de maatschap van [X.] en [Y.] gevoerde namen ‘Tilburgs Ambulatorium Neuropsychologie en ‘TAN’ als handelsnamen kunnen worden gekwalificeerd. Dit leidt er tevens toe dat de handelsnamen tot het vermogen van de maatschap behoren.

Beide mogen handelsnaam voeren tot einde bodemprocedure 4.9.Het hof is net als de voorzieningenrechter op grond van een afweging van de wederzijdse belangen van oordeel dat [Y.] voorlopig, dus totdat de bodemrechter zich daarover heeft uitgelaten, de beide handelsnamen mag voeren. Gelet op het aantal patiënten dat [Y.] behandelt als mede gelet op de omvang van haar praktijk, waaronder begrepen het aantal personeelsleden dat [Y.] in dienst heeft, weegt het belang van [Y.] op het gebruik van de handelsnamen thans beduidend zwaarder dan het belang van Pontifix en [X.]. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat dan der Vlugt bij pleidooi heeft meegedeeld dat hij slechts een gering aantal patiënten behandelt, waarbij het hem er vooral om te doen is zijn BIG registratie te behouden. Voorts acht het hof, anders dan [X.], het belang dat de dochter van [X.] zijn praktijk inclusief de handelsnamen kan overnemen niet zo zwaarwegend dat dit afdoet aan het hiervoor genoemde belang van [Y.]. Dus falen ook de grieven 5, 7, 9 en 10.

Auteursrecht / merkenrecht 4.10.Uit hetgeen hier is overwogen, volgt voorts dat van een inbreuk op het auteursrecht en/of het merkenrecht van [X.] door [Y.] en TAN C.V. geen sprake is. Zo al in het onderhavige geval sprake zou zijn van een auteursrecht op de namen, moet er voorshands van worden uitgegaan dat dit recht bij de UvT berust, terwijl de enkele omstandigheid dat de UvT het goed heeft gevonden dat [X.] deze namen bleef gebruiken onvoldoende is om daar een overdracht van een mogelijk auteursrecht uit af te leiden. Voorts oordeelt het hof voorshands dat uit het feit dat de maatschap vanaf mei 2003 als eerste de handelsnamen heeft gevoerd, volgt dat het depot van het woordmerk TAN door [X.] en zijn dochter op 19 februari 2009 te kwader trouw is geweest, zodat de vordering van [Y.] en TAN C.V. tot nietigverklaring van het woordmerk TAN naar het voorlopig oordeel van het hof een grote kans van slagen heeft. Om die reden zijn ook de grieven 4 en 8 van Pontifix c.s. ongegrond.

Domeinnaam 4.11. Het hof is evenwel anders dan de voorzieningenrechter van oordeel dat de domeinnaam www.t-a-n.nl tot het vermogen van de maatschap behoort. [Y.] heeft weliswaar de domeinnaam in februari 2005 ter registratie aangeboden, maar naar het voorlopig oordeel van het hof heeft [Y.] dat gedaan namens de maatschap. De domeinnaam is immers gebruikt voor de website van de praktijk van de maatschap, dat wil zeggen binnen de voor de maatschap door zowel [Y.] als [X.] gevoerde eigen praktijk. In de maatschap hebben [Y.] en [X.] zich naar buiten toe steeds gezamenlijk onder dezelfde namen gepresenteerd, niet alleen onder dezelfde handelsnamen, ook onder dezelfde domeinnaam. Dit betekent dat grief 6 van Pontifix c.s. op dit punt doel treft. De devolutieve werking van het appel brengt met zich dat het hof de vorderingen met betrekking tot de domeinnaam en de daartegen gevoerde verweren dient te beoordelen. Nu de domeinnaam tot het vermogen van de maatschap behoort, zijn beide deelgenoten gerechtigd aanspraak te maken op de toedeling daarvan. Om dezelfde redenen als bij het gebruik van de handelsnaam is ook voor het gebruik van de domeinnaam een ordemaatregel op zijn plaats. Ook ten aanzien van het gebruik van de domeinnaam is het hof van oordeel dat het belang van [Y.] bij het gebruik van de domeinnaam gelet op het aantal patiënten en de omvang van haar praktijk thans beduidend zwaarder weegt dan het belang van [X.]. Derhalve is het door [Y.] c.s. op dit punt gevorderde verbod alsnog toewijsbaar. De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen op de wijze als hierna in het dictum vermeld. Naar het oordeel van het hof is geen sprake van een verslechtering van de positie van Pontifix c.s. omdat de voorzieningenrechter had geoordeeld dat [Y.] zonder meer gerechtigd was tot het gebruik van de domeinnaam.

Proceskosten 4.14. Nu de grieven in het principaal appel, met uitzondering van grief 6 ten aanzien van het gebruik van de domeinnaam, falen, wordt Pontifix c.s. als in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het principaal appel. Nu het om een relatief eenvoudig kort geding gaat dat naar het oordeel van het hof voor 50% betrekking heeft op verdeling van het maatschapsvermogen en voor 50% op vragen betreffende intellectuele eigendom (inbreuk op handelsnaam) worden op grond van de indicatietarieven de redelijke en evenredige (advocaat)kosten ex artikel 1019h begroot op een bedrag van € 3.000,00 en de overige proceskosten conform het liquidatietarief op een bedrag van € 1.341,00.

IEF 10689

Duinrand Bollenstreek

Rechtbank 's-Gravenhage 16 december 2011, KG ZA 11-1336 (Duinrand Makelaars in Assurantiën B.V. tegen X en Oosterveer advies)

Stukgelopen samenwerking. Merkenrecht. Handelsnaam. Domeinnaam.

De Stalpert C.V. heeft zich circa tien jaar bezig gehouden met bemiddeling bij het afsluiten van verzekeringsovereenkomsten. Dat heeft zij gedaan onder de handelsnamen “Duinrand Financiële Dienstverleners” en “Duinrand Makelaars in Assurantiën”. De Stalpert C.V. heeft kantoor gehouden in ’s-Gravenhage.  Op 7 april 2009 is het Beneluxwoordmerk DUINRAND aangevraagd. Het merk is op 9 april 2009 onder nummer 0861679 ingeschreven op naam van “Stalpert Verzekeringen CV” voor onder meer verzekeringen en financiële zaken in klasse 36. Verder in citaten:

Handelsnaam
4.3. Naar voorlopig oordeel maakt Oosterveer door het voeren van de handelsnaam “Duinrand Bollenstreek” inbreuk op de rechten op de handelsnamen “Duinrand Financiële Dienstverleners” en “Duinrand Makelaars in Assurantiën”.

Overdracht merk
4.14. Ter zitting heeft Duinrand bij repliek verzocht om aanvulling van haar eis met een vordering tot overdracht van het DUINRAND-merk. Het bezwaar van [X] c.s. tegen die late eisvermeerdering is ter zitting gegrond verklaard. Ten overvloede wijst de voorzieningenrechter erop dat de vordering ook niet had kunnen worden toegewezen als die
eerder zou zijn ingediend, alleen al omdat de merkhouder “Stalpert Verzekeringen CV geen partij is in deze procedure.rdquo;

Dictum:
5.1. beveelt [X] c.s. om binnen een maand na betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden, iedere inbreuk op de rechten van Duinrand met betrekking tot de handelsnamen “Duinrand Financiële Dienstverleners” en “Duinrand Makelaars in Assurantiën”, waaronder:
a. te staken en gestaakt te houden het gebruik van de handelsnaam “Duinrand Bollenstreek” en de handelsnaam uit te schrijven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel;
b. te staken en gestaakt te houden het gebruik van de domeinnaam www.duinrandbollenstreek.nl en de daaraan verbonden website en de website van het web te verwijderen;
c. te staken en gestaakt te houden het gebruik van het thans door [X] c.s. gebruikte Duinrand-logo;
d. te staken en gestaakt te houden het gebruik van e-mailadressen eindigend op @duinrand-bollenstreek.nl;
5.2. veroordeelt de gedaagde die het hiervoor opgelegde bevel overtreedt tot betaling van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag dat de betreffende gedaagde met de gehele of gedeeltelijke nakoming van dat bevel in gebreke blijft, met een maximum van € 250.000,00;

Op de blogs:
DomJur

IEF 10685

Afkorting van de handelsnaam is geen beperking

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage 15 december 2011, KG ZA 11-1300 (Beter Bed Holding N.V./DBC Nederland B.V. tegen Matras Direct B.V.)

Met dank aan Arnout Gieske, Van Diepen Van der Kroef.

Merkenrecht. Inburgering. Beter Bed is houdster van de Beneluxwoordmerken M-LINE en 'M LINE SLEEP WELL MOVE BETTER' en biedt in Nederland en Europa matrassen en aanverwante producten aan op de markt. Matras Direct handelt in dezelfde producten op het gebied van slaapcomfort en was van 2003 - 2007 wederverkoper van M Line-producten. Sinds 2009 heeft zij twee typen matrassen aangeboden onder het teken MD+Line beter slapen en tevens als Beneluxwoord/beeldmerk geregistreerd. Het BBIE heeft de oppositie afgewezen (zie BBIE 31 maart 2011, no. 2004512), in hoger beroep wordt eind januari 2012 uitspraak verwacht.

DBC wordt niet-ontvankelijk verklaard, kostennota's van de advocaat die aan DBC zijn gericht is onvoldoende om aan te tonen dat DBC licentiehouder is.

Afkorting Dat de lettercombinatie MD als afkorting zou worden opgevat is voorlopig onvoldoende aannemelijk geacht. Er is sprake van visuele, auditieve en begripsmatige overeenstemming tussen het merk van Beter Bed en de door Matras Direct gebruikte tekens. Een teken dat de afkorting is van de handelsnaam is geen beperking van het merkenrecht in de zin van artikel 2.23 BVIE.

Slotsom Matras Direct dient tekens te staken op grond van 2.20 lid 1 sub b BVIE), er volgt een recall van producten onder niet-particuliere afnemers en een verzending van een brief aan niet-particuliere afnemers, onder last van €5.000 met een maximum van €500.000. Opgave van verkoopaantallen en in- en verkoopcijfers wordt afgewezen. Matras Direct wordt veroordeeld in de proceskosten ex 1019h Rv ad €20.133,49.

Onderscheidend vermogen: 4.17. Gelet op de uitgebreide marketinginspanning van M-Line in de afgelopen jaren en de opvallen presentatie van dat merk in de filialen (...) is naar voorlopig oordeel voldoende aannemelijk geworden dat het merk M-LINE intensief is en wordt gebruik en dat het merk dientengevolge aanmerkelijk onderscheidend vermogen heeft verkregen.

Beperking merkrecht?
4.22. Dat er voor Matras Direct een noodzaak, althans rechtvaardiging zou bestaan om 'MD' te gebruiken, zoals door haar gesteld, kan niet worden aangenomen. Matras Direct brengt al haar andere producten op de markt zonder deze afkorting te gebruik. Evenmin levert het feit dat een teken de afkorting is van de handelsnaam die een onderneming voert, anders dan Matras Direct meent, een beperking van het uitsluitend recht op in de zin van artikel 2.23 BVIE.

Lees vonnis hier (schone pdf / grosse).

IEF 10633

Chemische, biologische, radiologische en nucleaire explosieven

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 5 december 2011, KG ZA 11-1292 (SMi Group Ltd tegen IB Consultancy en X)

Auteursrecht. Vertrouwelijke informatie (voormalig werknemer). Databankenrecht. Handelsnaamrecht op congres in Azië.

SMi is actief als organisator van congressen op diverse gebieden, waaronder defensie en veiligheid. De heer en mevrouw X waren de enige in Singapore gestationeerde werknemers van SMi die zich bezighielden met de organisatie van het congres. IBC, een in Nederland gevestigde onderneming die zich bezighoudt met advisering en het houden van presentaties en workshops op het gebied van defensie en veiligheid, heeft een workshop verzorgd bij een congres over chemische, biologische, radiologische en nucleaire explosieven (CBRN-E Asia).

De heer X dient zijn ontslag in en blijkt vervolgens werkzaam te zijn bij IBC. Op de IBC website staat aangekondigd dat er een congres wordt georganiseerd. Vermoeden bestaat dat X hier al maanden mee bezig is. Dit wordt bevestigd door regelmatig contact, uit telefoongegevens en vanwege de geopende digitale bestanden op X's computer.

Auteursrecht De rate cards en het congresprogramma, dat woordelijk is overgenomen, komt auteursrechtelijk bescherming toe. Dat de teksten gebruikelijk zouden zijn, of op zichzelf ontleend aan het werk van een ander is niet aannemelijk. Verbod wordt toegewezen. Omdat gebruik is gemaakt van vertrouwelijke informatie, mag het congres dat gepland stond van 23 tot 27 april 2012 in Bangkok, Thailand, niet vóór 23 augustus 2012 plaatsvinden.

Databank SMi stelt dat inbreuk is gemaakt op het databankenrecht betreffende congreslocatie met kostenplaatjes, persoonlijke gegevens en contactgegevens deelnemers, sponsoren, kosten, tarieven, etc. Aangezien niet inzichtelijk is welke omvang de databank heeft, moet er in dit kort geding uit worden gegaan van overname van hoogstens niet-substantiële delen, geen herhaald en systematisch opvragen of hergebruiken.

Proceskosten in conventie: 15% heeft IE-component (€2.250), in totaal €3.833,97.

De reconventionele vordering is gebaseerd op handelsnaamrecht. Het is niet aannemelijk dat de aanduiding "CBRNe Asia" en "CBRNe Asia 2012" als handelsnamen zijn gebruikt. Bewijs is niet overlegd, dus vordering strandt. IBC wordt veroordeeld in deze proceskosten ex 1019h Rv ad €3.000.

Auteursrecht
4.3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat een voortbrengsel voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt als het een eigen oorspronkelijk karakter heeft en het een persoonlijk stempel van de maker draagt.1 De eis dat een voortbrengsel een eigen, oorspronkelijk karakter moet bezitten houdt in dat de vorm ervan niet ontleend mag zijn aan die van een ander werk. De eis dat het voortbrengsel het persoonlijk stempel van de maker moet dragen, betekent dat sprake moet zijn van een vorm die het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes en die aldus voortbrengsel is van de menselijke geest.2 Daarbuiten valt in elk geval al hetgeen zo banaal of triviaal is, dat daarachter geen creatieve arbeid van welke aard ook valt aan te wijzen.3

Vertrouwelijke gegevens
4.14. De voorzieningenrechter acht gelet op het voorgaande aannemelijk dat er door de [X’s] de nodige vertrouwelijke informatie is aangewend ten behoeve van IBC, hetgeen onrechtmatig is jegens SMi4. Voor die fout is IBC als werkgever evenzeer aansprakelijk. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord welke consequentie daaraan zou moeten worden verbonden. Op zichzelf lijkt een oplossing in de vorm van schadevergoeding in de rede te liggen. In de rechtspraak is echter ook wel aangenomen dat een voorziening kan worden opgelegd waarbij de voorspong die een concurrent zich onrechtmatig heeft toegeëigend teniet wordt gedaan. Dit is ook wat SMi wil. In dat licht is echter een probleem dat het niet eenvoudig is in te schatten hoe groot die onterechte voorsprong is. SMi stelt op basis van haar ervaring dat het 18 maanden zou hebben moeten duren om een congres van deze omvang op te zetten, hetgeen IBC betwist. Aan SMi kan worden toegegeven dat niet valt te ontkennen dat het aantreden van de [X’s] bij IBC een en ander in een stroomversnelling lijkt te hebben gebracht. IBC stelt hiertegenover dat zij al sinds februari 2010 met de planning bezig was en zich sedertdien, ook al voordat de [X’s] in dienst kwamen, aanzienlijke inspanningen heeft getroost en bovendien reeds de nodige ervaring op dit gebied bezat, vooral in de vorm van het houden van workshops. Hierbij komt dat de [X’s] ontegenzeggelijk pertinente ervaring hadden vanwege de organisatie bij SMi van het vergelijkbare congres in april 2011. Nu SMi geen beroep doet op het nonconcurrentiebeding (artikel 6.2 van de arbeidsovereenkomst, zie r.o. 2.3), moet er in dit kort geding vanuit worden gegaan dat de [X’s] gerechtigd waren die ervaring (maar niet de vertrouwelijke kennis) opgedaan bij SMi in te zetten bij IBC.

4.15. Al deze omstandigheden overziende acht de voorzieningenrechter het voorshands aannemelijk dat IBC zich een onterechte voorsprong van minstens 4 maanden heeft verschaft. Nu hun congres gepland stond van 23-27 april 2012 zal gedaagden worden verboden hun CBRN-E Asia 2012 te houden vóór 23-27 augustus 2012. Deze termijnstelling heeft het bijkomende effect dat beide congressen ongeveer een half jaar uit elkaar zullen liggen (aangenomen dat gedaagden zodra dat kan hun congres zullen beleggen en gelet op de jaarlijkse herhaling) en zo IBC SMi zo min mogelijk (naar voorshands is geoordeeld: onterechte) concurrentie aandoet. Ter voorkoming van executiegeschillen zal aan het verbod de voorwaarde worden verbonden dat dit vonnis uiterlijk 2 januari 2012 zal zijn betekend. Voorts zal met dwangsom versterkt worden toegewezen dat gedaagden van SMi afkomstige en vertrouwelijke elektronische of papieren informatie dienen te vernietigen. Gelet op het verweer van gedaagden dienaangaand en ter voorkoming van executiegeschillen zal worden bepaald dat het hierbij gaat om informatie waarop staat dat deze van SMi is dan wel dit gezien de omstandigheden buiten redelijke twijfel is.

Databank
4.17. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat sprake is van een databank, is uit hetgeen hiervoor is overwogen duidelijk dat slechts delen van die databank van SMi zijn opgevraagd en hergebruikt. Nu tegenover de betwisting door gedaagden niet inzichtelijk is gemaakt welke omvang de databank van SMi precies heeft (bijvoorbeeld zullen daartoe ook de betreffende gegevens van de andere door SMi georganiseerde congressen behoren), moet er in dit kort geding van uit worden gegaan dat de eventuele overname hoogstens nietsubstantiële
delen betrof. In dit licht is door SMi niet duidelijk gemaakt dat er sprake is van een “herhaald en systematisch” opvragen of hergebruiken, zoals artikel 2 lid 1 onder b van de Databankenwet vereist. Reeds op die grond strandt het beroep van SMi op haar databankrechten.

Handelsnaam (reconventie)
4.22. Naar voorlopig oordeel is niet aannemelijk geworden dat IBC de aanduidingen “CBRNe Asia” en “CBRNe Asia 2012” als handelsnaam heeft gebruikt en dat het publiek dat zo ook zal hebben opgevat. Bewijs van de inschrijving van die handelsnamen in het handelsregister is niet overgelegd, daargelaten de vraag of die enkele, zeer recente inschrijving voldoende zou zijn om van geldige opgebouwde handelsnaamrechten te kunnen
spreken. Reeds op deze grond dienen de vorderingen van IBC te stranden.

Dictum
5.1. verbiedt elk van de gedaagden om het CBRN-E Asia 2012 congres dat aanvankelijk gepland stond van 23 tot 27 april 2012 in Bangkok, Thailand, vóór 23 augustus 2012 te laten plaatsvinden,

5.3. beveelt gedaagden om binnen vijf werkdagen na de betekening van dit vonnis alle vertrouwelijke elektronische of papieren informatie, waarop staat dat deze van SMi is dan wel dit gezien de omstandigheden buiten redelijke twijfel is, te vernietigen onder toezicht van een deurwaarder, waarbij de deurwaarder een rapport zal opstellen van de vernietiging van de informatie en dit rapport zal toezenden aan de advocaat van SMi,

IEF 10626

Handelsnaam sterk op de markt heeft gezet

WIPO 21 november 2011, DNL2011-0043 (Bruggen Motoren v.o.f. tegen Rsf productions; geschillenbeslechter: Willem Leppink)

Bruggen Motoren stelt dat zij is geslaagd de handelsnaam "Bruggen Motoren" sterk op de markt te zetten. Echter verweerder meent dat eiseres in het economisch verkeer optreedt als “Bruggen Tweewielers” en niet als “Bruggen Motoren”. De blote stelling dat de handelsnaam sterk in de markt is gezet, is onvoldoende om aan te nemen dat eiseres over handelsnaamrechten beschikt. Verweerster heeft dit daarentegen gemotiveerd betwist en bewezen middels diverse bewijsstukken. Domeinnaam en (geclaimde) handelsnamen zijn niet identiek of verwarringwekkend overeenstemmend en daarom wordt de vordering afgewezen.

Eiseres heeft slechts aangevoerd dat zij “(…) de handelsnaam sterk op de markt heeft gezet”. Hoewel de Geschillenbeslechter begrijpt dat Eiseres hiermee een beroep wil doen op haar (beweerdelijke) handelsnaamrechten op “Bruggen Motoren”, onderbouwt zij op geen enkele manier dat zij gerechtigd is tot de handelsnaamrechten. Er is geen bewijs van inschrijving in het Handelsregister overgelegd, noch van het feitelijk gebruik dat een voorwaarde is voor het ontstaan van handelsnaamrechten.

De blote stelling dat Eiseres de Handelsnaam sterk in de markt heeft gezet, is onvoldoende om aan te nemen dat Eiseres daarmee voldoende gemotiveerd heeft gesteld over handelsnaamrechten te beschikken.

Verweerster heeft daarentegen gemotiveerd betwist dat Eiseres rechthebbende is van de Handelsnaam. De Geschillenbeslechter maakt uit het relaas van Verweerster op dat zij meent dat Eiseres niet als “Bruggen Motoren” deelneemt aan het economisch verkeer, maar als “Bruggen Tweewielers”. Verweerster heeft ten bewijze van haar verweer diverse bewijsstukken overgelegd.

IEF 10607

Nawerking van oude handelsnamen

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 1 december 2011, KG ZA 11-1135 (Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank B.A. tegen Noppert c.s. (Boerenleen B.V.)

Met dank aan Eric van Gelderen, Rabobank en Joris van Manen, Hoyng Monegier LLP

Handelsnaamrecht. Nawerking van oude handelsnamen. Rabobank is een samengestelde afkorting van de in 1972 gefuseerde Coöperatieve Centrale Raiffeisenbank en de Coöperatieve Centrale Boerenleenbank (RaBo). Noppert heeft een negental domeinnamen geregistreerd met daarin het woordelement boerenleen in combinatie met bank of bv. Zij houdt zich bezig met beheren, beleggen en exploiteren van vermogensbestanddelen.

Het woord 'boerenleen' kan evenmin als beschrijvend voor de diensten worden aangemerkt. De gebruikelijke aanduiding zou eerder boerenlening of boerenkrediet zijn. Uit het vonnis blijkt dat er sprake is van nawerking van de oude handelsnaam Boerenleenbank die nog sterk in de herinnering van het publiek leeft. Er is niet zo zeer inbreuk op de huidige handelsnaam (Coöperatieve Centrale Raiffeissen Boerenleenbank).

Ondanks dat de handelsnaam niet meer wordt gebruikt en dus, aldus verweerder, geen bescherming ex art. 5 Hnw kan volgen, wordt dit verweer verworpen. Gelet op de overlegde berichten uit de pers en het marktonderzoek geniet Boerenleenbank nog altijd aanzienlijke bekendheid bij het publiek. Verbod op aanduiding Boerenleen en domeinnaam met dat woordelement. Dit onder last van dwangsom ad €5.000 per dag(deel), met een maximum van €500.000. Proceskostenveroordeling ad €1.470,32.

4.7. (...) "De naam boerenleenbank als handelsnaam van eiseres en de coöperatieve banken – wat er zij van het in het verleden wellicht beschrijvend karakter ervan – inmiddels (aanzienlijk) onderscheidend vermogen heeft gekregen."

4.9. Uit het door eiseres als producties 6, 18 en 23 overgelegde berichten uit de pers, waaronder de berichten zoals geciteerd in 2.5 van dit vonnis, alsmede het door eiseres overgelegde marktonderzoeksrapport (productie 17), blijkt voorshands oordelend dat de handelsnaam Boerenleenbank als aanduiding voor eiseres nog altijd aanzienlijke bekendheid geniet bij het publiek. Het feit dat eiseres (voornamelijk) handelt onder de naam Rabobank doet niet af aan de bekendheid van de eertijds gevoerde handelsnaam Boerenleenbank die bij het publiek voortleeft.

4.18. Op grond van het voorgaande oordeelt de voorzieningenrechter voorshands dat Noppert c.s. door het gebruik van de handelsnaam Boerenleen, alsmede van de handelsnaam Boerenleen Vermogen en meer, onrechtmatig handelt jegens eiseres (Noot v Nieuwenhoven Helbach bij HR 8 mei 1987, LJN: AG5592 (Bouwcentrum)). Hetzelfde geldt voor de domeinnamen waarin het bestanddeel Boerenleen is opgenomen. Voor zover Noppert c.s. een of meer van die domeinnamen (nog) niet gebruikt, bestaat een reële dreiging dat hij daarvan gebruik zal maken.

Lees het vonnis hier (grosse / schone pdf)

IEF 10596

Ruime voor inspiratie

Vzr. Rechtbank Leeuwarden 30 november 2011, LJN BU6396 (eiseres h.o.d.n. LOFT ruimte voor inspiratie tegen WTC Horeca B.V. h.o.d.n. Restaurant-bar-lounge LOFT)

Handelsnaam. [eiseres] exploiteert sinds mei 2007 een onderneming onder de naam "LOFT ruimte voor inspiratie". Gevestigd in een kerkgebouw kan men op  afspraak ruimtes huren, voorzien van eten en drinken. Zij heeft onder meer de handelsnaam "LOFT ruimte voor inspiratie" laten registreren, en maakt gebruik van de domeinnaam loftboksum.nl. WTC biedt soortgelijke diensten aan op o.a. 11e etage van het WTC onder de naam LOFT en maakt gebruik van de domeinnaam restaurantloft.nl.

Rechter oordeelt dat beide ondernemingen verschillend in karakter zijn. Beiden richten zich tot één nagenoeg identieke doelgroep, namelijk de zakelijke markt. bij het publiek verwarring is te duchten tussen de onderneming van [eiseres] en de onderneming van WTC Horeca. Derhalve voert WTC Horeca ook de domeinnaam www.restaurantloft.nl in strijd met het bepaalde in artikel 5 Hnw. Staking van gebruik van de naam is bevolen, dit onder last van dwangsom ad €2.500 of €1.000 per dag met maximum van €50.000. Proceskostenveroordeling ad €1.423,98 ex 1019h Rv.

4.4.  De voorzieningenrechter is van oordeel dat de handelsnaam van WTC Horeca slechts in geringe mate afwijkt van de handelsnaam van [eiseres]. Daartoe is het volgende redengevend. Beide handelsnamen bestaan uit een onderscheidend element en een beschrijvend element. Het onderscheidende én overeenstemmende element in de beide handelsnamen is "LOFT" en het beschrijvende element is "ruimte voor inspiratie", in het geval van [eiseres], en "Restaurant-Bar-Lounge", in het geval van WTC Horeca. In de beide handelsnamen is het - visueel opvallende, met hoofdletters aangeduide - element "LOFT" dominant. Daarmee heeft het element "LOFT" naar het oordeel van de voorzieningenrechter een sterk onderscheidend vermogen. De beschrijvende elementen in de handelsnamen van partijen verdwijnen daarmee naar de achtergrond.

4.5.  De voorzieningenrechter stelt verder vast dat het karakter van beide ondernemingen in die zin verschilt, dat Restaurant-Bar-Lounge LOFT een open karakter heeft en de onderneming van [eiseres] niet. Bij Restaurant-Bar-Lounge LOFT kan men à la carte eten en drankjes nuttigen zonder afspraak vooraf, terwijl men bij [eiseres] slechts kan eten en drinken na voorafgaande afspraak én als onderdeel van een in het kerkgebouw te organiseren evenement. Daar staat echter het volgende tegenover. Restaurant LOFT is gevestigd in het World Trade Center, een handelscentrum te Leeuwarden, waar door een zustervennootschap van WTC Horeca (WTC Expo) evenementen worden georganiseerd. Van belang in dat verband is dat op de door WTC Horeca gebruikte website www.wtchospitality.nl, waarop de in het WTC ter beschikking te stellen zalen worden vermeld, uitdrukkelijk wordt verwezen naar de mogelijkheid om te dineren bij restaurant LOFT. Hier wordt dus nadrukkelijk een koppeling gelegd tussen het huren van zaalruimte in het WTC en het desgewenst nuttigen van eten en drinken bij Restaurant-Bar-Lounge LOFT, hoewel er geen zakelijke arrangementen bij Restaurant-Bar-Lounge LOFT kunnen worden geboekt. Tevens dient te worden bedacht dat restaurant LOFT is gevestigd in een World Trade Center, een zakelijk handelscentrum voor de regio. Tegen die achtergrond ligt het voor de hand dat restaurant LOFT mede beoogt om die (potentiële) klantenkring te bedienen. Bij [eiseres] kan de zakelijke markt eveneens terecht voor het huren van ruimte, in combinatie met het nuttigen van eten en drinken. Ter illustratie daarvan heeft [eiseres] een - door WTC Horeca inhoudelijk niet betwiste - lijst van bedrijven en instellingen overgelegd, die een evenement bij haar hebben gehad. Gelet op het vorenstaande acht de voorzieningenrechter voorshands voldoende aannemelijk geworden dat beide ondernemingen zich in elk geval richten op één nagenoeg identieke doelgroep, namelijk de zakelijke markt. Van belang is voorts dat de beide ondernemingen op geringe afstand van elkaar zijn gevestigd ([B] en Leeuwarden liggen slechts enkele kilometers van elkaar verwijderd). Ten slotte weegt mee, zoals hiervoor reeds is overwogen, dat beide onderneming zich naar buiten toe presenteren met gebruikmaking met het overeen-stemmende en dominerende element "LOFT" in hun handelsnaam.

4.9.  Mede gelet op hetgeen hiervoor onder r.o. 4.5. is overwogen, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat door het als handelsnaam gebruiken van de domeinnaam www.restaurantloft.nl bij het publiek verwarring is te duchten tussen de onderneming van [eiseres] en de onderneming van WTC Horeca. Derhalve voert WTC Horeca ook de domeinnaam www.restaurantloft.nl in strijd met het bepaalde in artikel 5 Hnw.