Kwekersrecht  

IEF 14176

Geen teeltvergoeding verschuldigd over verzopen plekken

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2 september 2014, IEF 14176 (appellanten tegen geïntimeerde)
Uitleg van een teeltcontract voor de teelt van tulpenbollen. Ter beoordeling van de vordering van [geïntimeerde] tot betaling door [appellanten] van een teeltvergoeding over zogenaamde verzopen plekken heeft het hof de deskundige enkele vragen gesteld ter zake van de in de teeltovereenkomst tussen [geïntimeerde] en [V.O.F.] opgenomen bepaling dat bij waterschade de verzopen plekken worden uitgemeten door een vertegenwoordiger van [A]. Het hof komt op grond van het deskundigenrapport tot het oordeel dat het in de contractteelt gebruikelijk is dat de contractgever geen teeltvergoeding verschuldigd is over verzopen plekken. De kwaliteit van de bollen is hierbij niet van belang.

2.3. Vraag a: is het in de contractteelt gebruikelijk in de teeltovereenkomst een bepaling op te nemen dat bij waterschade de verzopen plekken worden uitgemeten door een vertegenwoordiger van de intermediair? Zo ja, wat wordt met het opnemen van die bepaling in de teeltovereenkomst beoogd?

2.4. Antwoord deskundige:
"Ja, dit is gebruikelijk.
(…)
Het doel van deze bepaling is er voor te waken dat de contractnemer zorgvuldig is in zijn perceelkeuze. De contractnemer krijgt voor de prijs per rr een vergoeding voor het werk en de perceelhuur. Verzopen oppervlakten worden gemeten en niet betaald waardoor de contractnemer voor deze oppervlakte zijn werk en inzet niet vergoedt krijgt. De contractnemer heeft als enige inkomsten de vergoeding per rr, elke rr die wegvalt is een directe verliespost voor de contractnemer.
De schade van de contractgever is echter altijd groter omdat hij geen opbrengst heeft van de
verloren oppervlakte. Met deze bepaling wordt de schade van de contractgever verminderd.
De oorzaak van waterschade in een tulpenperceel kan divers zijn. Als er geen aansprakelijke derde partij (zie 3c) als oorzaak van de waterschade kan worden aangewezen dan zijn omstandigheden vanaf de ingebruikname van het perceel de oorzaak. Dit kan al beginnen met de omstandigheden waaronder het voorgaande gewas is geoogst en de wijze van grondbewerking voorafgaand aan het planten van de bollen.
Ongeacht deze omstandigheden zal de contractnemer in geval van verzopen plekken, die eerst in het voorjaar na opkomst van het gewas zichtbaar worden, geen aanspraak kunnen maken op een teeltvergoeding voor de verzopen oppervlakte
."

2.6. Naar het oordeel van het hof is hetgeen [geïntimeerde] naar voren heeft gebracht over de kwaliteit van de bollen niet van belang voor het antwoord op vraag a. Bovendien heeft [geïntimeerde] haar door [appellanten] weersproken stelling, op geen enkele wijze onderbouwd. Zij heeft bij het planten van de bollen niet gereclameerd of een voorbehoud gemaakt. Ook naderhand tot het begin van deze procedure heeft zij daar geen opmerkingen over gemaakt. Het hof zal daarom aan deze stelling voorbijgaan.
2.11. Gelet op het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat het antwoord van de deskundige op vraag a. overgenomen kan worden en tot uitgangspunt dient te worden genomen bij de beoordeling van het onderhavige geschil.

2.12. Vraag c: is het in de contractteelt gebruikelijk dat geen teeltvergoeding behoeft te worden betaald over de ingeplante oppervlaktes die zijn verzopen? Speelt daarbij een rol als gevolg van welke oorzaak het plantgoed is verzopen? Zo ja, in welk geval is wel een teeltvergoeding verschuldigd en in welk geval niet?

2.13. Antwoord deskundige:
"Ja, dat is gebruikelijk. Bij de teelt van tulpen is deze bepaling standaard in contractteeltovereenkomsten.
(…)
Het komt voor dat er sprake is van aansprakelijkheid wanneer een derde partij is betrokken bij de waterschade. Te denken valt hierbij aan een waterschap of polderbeheerder die verwijtbaar is dat water in sloten niet snel genoeg is afgevoerd. Het is ook mogelijk dat drainage door werkzaamheden van een aannemer geheel of gedeeltelijk is verstoord.
Wanneer sprake is van een aansprakelijke derde partij dan zal de aansprakelijkheidsverzekeraar van deze partij de schade onderzoeken en vaststellen. Contractgever zal, in geval van aansprakelijkheid en polisdekking, de volledige opbrengst van de verloren oppervlakte gecompenseerd krijgen en de contractnemer ontvangt zijn normale vergoeding.
Bij de meest voorkomende waterschade, structuurschade of ongelijkheden in een perceel en alle andere vormen van waterschade is door de contractgever voor de beschadigde oppervlakte geen teeltvergoeding verschuldigd.
Extreme weersomstandigheden kunnen voorkomen maar in de geschiedenis van de tulpenteelt in Nederland is alleen overstroming en verzadiging van percelen de oorzaak geweest van lokaal grote waterschades. In 1998, het jaar van de oogstschaderegeling, is het na langdurige zware regenval voorgekomen dat percelen tulpen omdat de drainage door het te hoge waterpeil in de sloten niets kon afvoeren, door waterverzadiging van de bouwvoor zijn verzopen. Dergelijke waterschades waren gebiedsgebonden en hadden betrekking op lager gelegen polders met eigen bemalingen die niet snel genoeg konden lozen op het boezemwater. In relatie tot de beteelde oppervlakte in totaal viel de verzopen oppervlakte nog mee.
De hoeveelheden regen die hebben geleid tot de oogstschaderegeling betroffen 100 mm en meer binnen 24 uur. Deze situatie heeft zich in de herfst van 1998 twee keer in vooral het zuidwesten en oosten van Nederland voorgedaan.
De orkaan in Frankrijk op 22-1-2009, voorafgegaan door 53 mm in drie dagen, is met 63 mm gevolgd door 28 mm op de volgende dag extreem te noemen. Omdat in de dagen daarna ook nog 40 mm totaal is gevallen is het aannemelijk dat deze hoeveelheid water de schade heeft veroorzaakt.
Dergelijke hoeveelheden water in korte tijd zijn schadelijk wanneer het water niet snel genoeg via de bouwvoor of via greppels en paden wordt afgevoerd. Als het water over de bedden tulpen kan lopen ontstaat verstikking, een situatie die binnen 36 uur al bereikt wordt.
Onder deze omstandigheden speelt de conditie van het perceel en de aanwezige voorzieningen voor de afvoer van water via het stelsel van drainage, greppels en sloten een hoofdrol.
Wanneer aan alle criteria waaraan een voor de teelt van tulpen geschikt perceel moet voldoen wordt voldaan zullen extreme weersomstandigheden in herfst en winter, langdurige zware regenval, geen grote gevolgen voor de opbrengst hebben.
De keuze van een perceel is zeer belangrijk. Bij contractteelt van lelies en tulpen worden de te gebruiken percelen gekozen door de contractnemer. Contractteelt is voor de contractgever een activiteit die zich buiten zijn bekende teeltomgeving afspeelt. De kennis van het gebied waar wordt geteeld is aanwezig bij degene die in het gebied woont en dat is de contractnemer.
De contractgever wordt voor het planten in kennis gesteld van de teeltlocatie voor het nieuwe teeltjaar. Tulpen worden in juli geoogst en in oktober/november geplant. Voorafgaand aan een nieuwe overeenkomst zal de contractnemer het te betelen perceel (ruim) voor aanvang van het plantseizoen hebben getoond. In Nederland is een AM-verklaring nodig om tulpen op een perceel te mogen telen en deze verklaring moet voor aanvang van de teelt beschikbaar zijn voor de contractgever.
Als de teeltgeschiedenis van het perceel bij de contractgever bekend is zal hij met de teelt op het bewuste perceel instemmen, erop vertrouwende dat de contractnemer op basis van zijn kennis van de grond in de regio een geschikt perceel heeft gevonden. In de contractovereenkomst staan bepalingen opgenomen over afwatering en geschiktheid van het perceel voor de teelt van tulpen of een ander bloembolgewas.
Aan de toestemming van de contractgever moet niet te veel betekenis worden afgeleid, het is meer een onderstreping van de keuze van de contractnemer van wie ten aanzien van de locatiekeuze de grootste deskundigheid mag worden verwacht
."

2.15. Het hof stelt vast dat er sprake is van een vermeende tegenstelling tussen de beide stellingen van de deskundige. Waar het betreft de situatie weergegeven onder stelling 1 is het niet kunnen afvoeren van het overtollige water uit het drainagesysteem de oorzaak geweest van het verzuipen van de tulpen. Daarmee is niet voldaan aan het uitgangspunt zoals beschreven onder stelling 2 dat het perceel moet voldoen aan alle voorwaarden die een perceel geschikt maken voor de teelt van tulpen.

2.18. Het antwoord van de deskundige op vraag c. kan eveneens worden overgenomen en aan de beoordeling van het onderhavige geschil ten grondslag worden gelegd.

2.19. Op grond van de antwoorden van de deskundige op de vragen a. en c. moet worden geoordeeld dat het in de contractteelt van tulpenbollen gebruik is om overeen te komen dat geen teeltvergoeding verschuldigd is voor de oppervlakten die tijdens het teeltseizoen zijn verzopen. De bepaling in de teeltovereenkomst van 7/8 oktober 2008 dat de verzopen plekken zullen worden opgemeten door een vertegenwoordiger van [A] is daar een uitdrukking van.

2.20. De conclusie moet daarom luiden dat [V.O.F.] geen teeltvergoeding verschuldigd is over een oppervlakte van 2.904 RR aan verzopen bollen.

2.37. Het hof stelt vast dat [appellanten] op geen enkele wijze hebben onderbouwd dat de kwaliteit van de geoogste bollen als gevolg van schade opgelopen tijdens de teelt in Frankrijk zo onder de maat was dat deze wegens verzuring en verrotting dienden te worden vernietigd. Geannuleerde verkopen zeggen niets over de kwaliteit en de oorzaken van de beweerde slechte kwaliteit van de bollen. Zo kunnen deze bollen door [appellanten] zelf zijn gebruikt, zoals [geïntimeerde] heeft betoogd, dan wel opnieuw zijn verkocht.

2.38. Nu [appellanten] de vordering tot schadevergoeding onvoldoende hebben onderbouwd, dient deze te worden afgewezen.
IEF 14079

Prejudiciële vragen over betaling van schade en voor aanplantingsvergoedingrecht

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 9 mei 2014, IEF 14079, zaak C-242/14 (Saatgut-Treuhandverwaltung tegen Gerhard und Jürgen Vogel)
Kwekersrecht. Saatgut-Treuhandverwaltung is een vereniging van houders van kwekersrechten. Verweerders zijn Gerhard en Jürgen Vogel, die samen in een (landbouw-)maatschap werken. Verzoekster onderzoekt jaarlijks met behulp van voorgedrukte formulieren aanplantmateriaal bij boeren ten behoeve van houders van kwekersrechten en licentiehouders. Onderzoek bij verweerders leverde niets op omdat zij de verzoeken onbeantwoord lieten. Via een loonwerker komt verzoekster er echter achter dat verweerders in het afgelopen seizoen 2010/2011 zaaigoed van een beschermd ras wintergerst (’Finita’) heeft gebruikt.

Bij brief van 31 mei 2012 krijgen verweerders gelegenheid zich over deze informatie uit te spreken maar ook daar geven zij geen gehoor aan. Verzoekster zendt verweerders een factuur op grond van Vo. 2100/94 ad € 262,50 ter vergoeding van de ‘schade’ door aanplant van de wintergerst. Verweerders stellen echter dat zij niet gehouden zijn de schadevergoeding te betalen, hooguit een vergoeding voor gerechtigde aanplanting, maar die betalen zij niet zonder daarvoor een factuur met vermelding van btw te ontvangen. Evenmin achten zij zich verplicht de gevraagde informatie te verstrekken aangezien dit volgens Vo. 1768/95 alleen over lopende verkoopseizoenen is toegestaan.

Voor de verwijzende Duitse rechter (Landgericht Mannheim) ligt in deze zaak de vraag op welk moment verweerders gehouden zijn een aanplantingsvergoeding te betalen. Hij stelt het HvJ EU de volgende vragen:

a) Is een landbouwer die zonder contractuele afspraken met de houder van het kwekersrecht door aanplanting verkregen teeltmateriaal van een beschermd ras heeft gebruikt, reeds gehouden tot betaling van een passende vergoeding overeenkomstig artikel 94, lid 1, van verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht en – bij opzet of onachtzaamheid – gehouden alle andere schade die is veroorzaakt door de inbreuk op het kwekersrecht in de zin van artikel 94, lid 2, van deze verordening te vergoeden, wanneer hij de verplichting tot betaling van een billijke vergoeding (aanplantingsvergoeding) die op hem rust krachtens artikel 14, lid 3, vierde streepje, van deze verordening juncto de artikelen 5 e.v. van verordening (EG) nr. 1768/95 van de Commissie van 24 juli 1995 houdende vaststelling, overeenkomstig artikel 14, lid 3, van verordening nr. 2100/94, van uitvoeringsbepalingen betreffende de afwijking ten gunste van landbouwers, nog niet is nagekomen op het tijdstip van het daadwerkelijke gebruik van het oogstproduct voor vermeerderingsdoeleinden in het veld?

b) Indien de eerste vraag aldus moet worden beantwoord dat de landbouwer de op hem rustende verplichting tot betaling van een billijke aanplantingsvergoeding ook na het daadwerkelijke gebruik van het oogstproduct voor vermeerderingsdoeleinden in het veld nog kan nakomen, moeten voormelde bepalingen dan aldus worden uitgelegd dat zij een termijn stellen waarbinnen de landbouwer die door aanplanting verkregen teeltmateriaal van een beschermd ras heeft gebruikt, de op hem rustende verplichting tot betaling van een billijke aanplantingsvergoeding moet nakomen om als tot aanplanting „gerechtigd” in de zin van artikel 94, lid 1, van verordening nr. 2100/94 juncto artikel 14 van deze verordening te worden aangemerkt?

IEF 13910

Geen tijdige eis binnen 31 dagen in hoofdzaak ingesteld

Verklaring aan griffie Rechtbank Amsterdam ex art. 1019i Rv, 22 mei 2014, IEF 13910 (St. Won Akademie tegen St. Wetenschapsoriëntatie Nederland)
Brief ingezonden door Bert Gravendeel, Gravendeel Advocaten. Procesrecht. Artikel 1019i Rv. Door de Voorzieningenrechter is vonnis bepaald [IEF 13523] Uit de verklaring: De voorlopige voorziening verliest haar kracht wanneer een eis in de hoofdzaak niet binnen die termijn is ingesteld en de gedaagde een daartoe strekkende verklaring bij de griffie indient d.w.z. 31 dagen na 7 februari 2014. De voorzieningenrechter heeft geen termijn als bedoeld in art. 1019i lid 1 Rv gesteld, zodat de voorlopige voorzieningen hun werking verliezen door de hierbij gegeven verklaring als bedoeld in het art. 1019i lid 1 Rv, nu na de in art 1019i lid 2 Rv gestelde termijn is gebleken dat er geen eis in de hoofdzaak is ingesteld door eiseres.

5. Gelet op art. 1019 i lid 3 Rv wordt een afschrift van het Vonnis hierbij overgelegd (bijlage) alsmede verklaar ik namens cliënten dat namens hen tegen dit vonnis appèl is ingesteld welke appèldagvaarding, nog niet bij het gerechtshof is aangebracht.
IEF 13908

Verslag algemeen overleg biotechnologie en kwekersrecht

Verslag AO biotechnologie, Kamerstukken II, 2013-2014, 27 428, nr. 281
Kwekersrecht. Biotechnologie. Bio-octrooirichtlijn. De vaste commissie voor Economische Zaken en de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu hebben op 10 april 2014 overleg gevoerd met Staatssecretaris Dijksma van Economische Zaken en Staatssecretaris Mansveld van Infrastructuur en Milieu over biotechnologie en kwekersrecht. Op korte termijn wordt er een VAO gepland over biotechnologie en kwekersrecht, aangevraagd door de heer Van Gerven.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): (...) Ik ga eerst in op het kwekersrecht. De Partij voor de Dieren is fel gekant tegen patenten op leven. Wij zijn er dan ook blij mee dat de Staatssecretaris zich inzet voor de brede veredelingsvrijstelling. Dat is een Kamerbrede wens. Wij hebben met elkaar besloten om het wetsvoorstel dat daarvoor is ingediend, als hamerstuk af te doen opdat wij geen tijd zouden verliezen, en dat wij eventuele opmerkingen in het algemeen overleg van vandaag zouden maken. Ik ben blij dat wij daar in elk geval in de Kamer eensgezind over zijn.
Het is erg belangrijk om de vrije veredeling van gewassen te bevorderen en te voorkomen dat een handjevol bedrijven de controle over ons voedsel krijgt. De Staatssecretaris heeft tijd gewonnen doordat zij niet met ons in debat hoeft. Ik hoop dat is geïnvesteerd in het realiseren van een brede vrijstelling op Europees niveau. Duitsland en Frankrijk zien de noodzaak hiervoor. Als het aan de Partij voor de Dieren ligt, moet de Staatssecretaris aan de slag om te bekijken of zij in een brede coalitie samen met deze landen kan optrekken om de bio-octrooirichtlijn aan te passen. Heeft zij al stappen gezet in die richting of kunnen wij die verwachten? Ik moedig haar daar graag toe aan.
Er zijn zeker zorgen. Uit antwoorden op mijn Kamervragen over een patent van Monsanto blijkt dat de brede veredelingsvrijstelling niet genoeg is om de monopolisering van de productie van ons voedsel tegen te gaan. De technieken voor het vinden van gewenste eigenschappen worden ook gepatenteerd en ook dit zal andere veredelaars belemmeren in hun werk. Onderschrijft de Staatssecretaris die analyse en wat gaat zij daaraan doen?
We hebben gezien dat in Duitsland een wet is ingevoerd die het patenteren van eigenschappen van planten en dieren inperkt. Dat lijkt ons een goede zaak. Is de Staatssecretaris bereid om dat ook hier in te voeren? Kan zij misschien faciliteren dat het wetsvoorstel dat in Duitsland is aangenomen, naar de Kamer wordt gestuurd? Misschien kan het zelfs worden vertaald, want mijn Duits is niet al te best. Dan kunnen wij er allemaal kennis van nemen en bekijken wat wij daarvan kunnen leren. Als wij die wens toch met z'n allen hebben, lijkt mij dat wel zo constructief.
Nederlandse kabinetten hebben biotechnologie tot nu toe benaderd vanuit de belofte dat daarmee mondiale vraagstukken zoals het vraagstuk van de voedselzekerheid zullen worden opgelost, en ook dit kabinet begint zijn langverwachte visie op biotechnologie daarmee. Wij horen dat al ruim 30 jaar, maar in de praktijk is er niet veel van waar geworden. Gentechgewassen op het veld zijn of resistent gemaakt tegen gif of produceren zelf een gifstof. Daardoor wordt juist meer landbouwgif gebruikt op akkers met gentechmais of soja en kampen veel landen juist met een hoge resistentie tegen landbouwgif, waardoor er weer meer oude en giftiger stoffen worden gebruikt. Het werkt monoculturen in de hand, waardoor je geen veerkrachtige landbouw overhoudt die juist zelf makkelijker ziektes en plagen kan weerstaan.
Ik vind het jammer en opmerkelijk dat de discussie over de sociaal-economische gevolgen van genetische manipulatie zo lang duurt. Het valt mij ook op dat het kabinet in de brief alleen een korte schets geeft van het Europees proces hierover en niet ingaat op de eigen rol, wensen en verwachtingen hierbij. Wij zijn daar heel benieuwd naar. Juist in een landbouwland als Nederland heeft een eventuele introductie van de commerciële teelt van genetisch gemanipuleerde gewassen grote sociaal-economische consequenties. Wij kunnen nu al zien dat de gewone gangbare landbouw onder druk staat vanwege het grote gifgebruik en de enorme fraude met mest. Biologische boeren in ons land staan met hun manier van teelt onder druk. Een biologische teler met een buurman die zijn grond heeft verpacht aan een lelieteler, loopt groot gevaar zijn oogst niet meer als biologisch af te kunnen zetten omdat het landbouwgif van zijn buurman ook op de biologische gewassen terechtkomt. De biologische aardappelteler wiens buurman gentechaardappels gaat telen, loopt ook het risico dat hij zijn gewassen niet meer als biologisch kan verkopen vanwege de gevaren van vermenging.
De co-existentieregels zijn nog absoluut onvoldoende om dit risico te beheersen, omdat de COGEM (Commissie Genetische Modificatie) kennelijk nog nooit bloeiende aardappelplanten heeft gezien en denkt dat na de oogst werkelijk geen enkele aardappel in de grond achterblijft. Zij raden immers een isolatieafstand van vijf meter aan. Dat is dus onvoldoende. Hoe wil het kabinet de Nederlandse biologische en bovendien gangbare boeren beschermen tegen vermenging met ggo's en hoe wil het de keuzevrijheid garanderen?

De heer Geurts (CDA): (...) Ik ga in op de veredelingsvrijstelling en de octrooiproblematiek. Eind vorig jaar heeft de Kamer het wetsvoorstel voor de beperkte kwekersvrijstelling als hamerstuk afgedaan. Dat gebeurde niet omdat wij het Kamerbreed niet belangrijk vonden om daar nog eens plenair over te praten. Nee, de wet moest gewoon snel worden ingevoerd. Het CDA ziet dat wetsvoorstel als een gevolg van de Kamerbrede steun voor de noodzaak om het octrooirecht en het kwekersrecht met elkaar in balans te brengen.
De CDA-fractie was verheugd over de benoeming van de heer Trojan tot onafhankelijk voorzitter van het overleg tussen partijen die alle grote belangen hebben bij dit onderwerp. De uitkomsten van dit overleg liggen vandaag ook voor. Hij acht een nadere afbakening van de octrooibaarheid van plantgerelateerde uitvindingen meer voor de hand liggen dan een uitgebreide veredelingsvrijstelling. Uit internationale sonderingen blijkt dat een mogelijk compromisvoorstel van Nederland nog veel zendingswerk in de Europese Unie behoeft. Aan welk tijdpad denkt de regering nu de heer Trojan zijn eindverslag heeft gepresenteerd en het in de Kamer voorligt? Het CDA is voorstander van een Europese aanpak van de kwekersvrijstelling en hoopt dat de Staatssecretaris dit voorspoedig gaat oppakken. Staatssecretaris Dijksma heeft al gezegd in Europa te gaan strijden voor de volledige kwekersvrijstelling. Er zijn ontwikkelingen in Europa om het octrooieren van planten te beperken, maar wat is nou de laatste stand van zaken? Hoe kan het kabinet in samenwerking met de Kamer het proces verder bespoedigen?

De heer Klaver (GroenLinks): (...) Ik wil nog even stilstaan bij het kwekersrecht en de bio-octrooirichtlijn. In februari is in Nederland een beperkte kwekersvrijstelling ingevoerd. Dat betekent dat er wel verder gekruist mag worden met producten waarop een octrooi rust, maar dat die kruisingen niet gecommercialiseerd mogen worden. Wij zijn blij met dit deel van de uitvoering van de motie-Koopmans, maar in diezelfde motie is ook het verzoek opgenomen om op Europees niveau actief politieke steun te verwerven voor een kritische evaluatie van de bio-octrooirichtlijn, met als doel de balans te herstellen tussen het kwekersrecht en het octrooirecht. De Staatssecretaris heeft al eerder gezegd zich hiervoor in Brussel te willen inzetten. Hoe staat het daarmee? De disbalans tussen het kwekersrecht en het octrooirecht is in de ogen van mijn fractie namelijk een probleem, want in tegenstelling tot het kwekersrecht zijn octrooien niet laagdrempelig, lastig aan te vragen en erg duur. Daarom zijn ze in de praktijk niet toegankelijk voor kleine of middelgrote bedrijven. Een select groepje grote bedrijven bepaalt op deze manier wat wij op ons bord krijgen. Daarmee zijn we niet langer meer baas op eigen bord, en dat is ook de link naar de eventuele monopolisering, waar ik het zojuist over had.
In artikel 4 van de Europese richtlijn 98/44/EG staat dat er geen octrooi op plantenrassen gegeven mag worden. Door een octrooi te geven op eigenschappen gebeurt dat via een omweg toch. Het Europees Octrooibureau, het EPO, heeft vorig jaar bijvoorbeeld het octrooirecht verleend aan Syngenta, dat de eigendomsrechten heeft van alle zaden voor paprika en pepers en paprikaplanten en -vruchten die resistent zijn tegen het insect witte vlieg. Het is een resistentie die ook al in de natuur voorkomt. Andere paprikatelers kunnen daardoor geen paprikarassen meer telen die resistent zijn tegen deze vlieg. Is de Staatssecretaris het met mij eens dat dit een onwenselijke situatie is, en blijft zij zich inzetten voor de herziening van de bio-octrooirichtlijn?

Staatssecretaris Dijksma
: (...) veredelen met octrooirechtelijk beschermd materiaal. Commercialisatie van de daarmee bereikte kweekproducten vergt nog wel een octrooilicentie zolang de uitvinding wordt gebruikt. Wij hebben vastgesteld dat wij samen graag toe willen naar een uitgebreide kwekersvrijstelling.
Als wij daarbij succes willen boeken, wat ik net als de heer De Liefde graag wil, dan is het nodig dat wij ook een goed beeld kunnen schetsen van wat dat in de praktijk betekent. Kwekersbelangenverenigingen, de European Seed Association en de International Seed Federation beklemtonen immers het belang van het kwekersrecht maar ook van het octrooirecht in de plantenveredeling. Veertien van de negentien organisaties die hierbij betrokken zijn in Nederland leverden onlangs constructieve en bruikbare bijdragen aan mogelijke afbakeningen van de uitgebreide veredelingsvrijstelling, want die moet je dan precies formuleren.
Wat wij nu doen, is al die gegevens analyseren, met oog voor de belangen van zowel de veredelingssector alsook de biotechindustrie en met inachtneming van waar wij naartoe willen, namelijk herstel van de balans in de krachtsverhouding tussen kwekersrecht en octrooirecht, want die balans is op dit moment niet goed. De verwachting is dat wij binnen enkele weken het scenario klaar hebben voor een uitgebreide veredelingsvrijstelling in de praktijk. Dat wil ik gebruiken als showcase, ook in de gesprekken met de andere bewindslieden in Europa, om te laten zien dat het kan en hoe het eruit ziet. Wij hopen dat wij daarmee ook de steun voor deze aanpak kunnen vergroten.
Het tijdpad hangt ook af van de expertgroep van de Europese Commissie. Op dit moment hebben wij natuurlijk al het een en ander aan werk verricht. We hebben gesproken met verschillende lidstaten. Landen als Duitsland en Frankrijk zijn net als Nederland heel kritisch over de octrooieerbaarheid van plantaardig materiaal, alleen kiezen zij voor een andere oplossingsrichting. Dat is wel van belang om hier te zeggen. Nederland gaat met steun van de Kamer voor een uitgebreide vrijstelling van het kwekersrecht, terwijl de Duitse en Franse positie gericht is op het beperken van de octrooieerbaarheid. Materieel kom je dan aan het eind van de rit wel min of meer op dezelfde positie uit, maar de aanvliegroute is een andere.
IEF 13742

Verhindering keuring rechtmatig nu kwekersrecht niet is uitgeput

Rechtbank Den Haag 2 april 2014, HA ZA 13-852 (Landgoed Scholtenszathe tegen Averis)
Kwekersrecht. Averis heeft aan Scholtenszathe pootaardappelen van de rassen Aveka en Avarna geleverd. Scholtenszathe heeft de door Averis geleverde pootaardappelen gepoot en vermeerderd. Averis heeft de NAK verzocht om de veldkeuring en de teelt afkomstig van Scholtenszathe te weigeren. Nu vaststaat dat Averis het pootgoed niet aan Scholtenszathe heeft verkocht met het oog op de vermeerdering, is er geen uitputting van de kwekersrechten. Van onrechtmatig handelen jegens Scholtenszathe is geen sprake.

Uitputting kwekersrecht?
4.5 In artikel 16 GKVo, aanhef, en onder a is, voor zover hier van belang, bepaald dat het communautaire kwekersrecht zich niet uitstrekt tot handelingen met betrekking tot materiaal van het beschermde ras dat ergens in de Gemeenschap door de houder of met diens toestemming aan anderen is afgestaan, of met betrekking tot materiaal dat uit genoemd materiaal is verkregen, tenzij die handelingen verdere vermeerdering van het betrokken ras meebrengen tenzij het materiaal juist met het oog op die vermeerdering is afgestaan. Nu vaststaat dat Scholtenszathe de pootaardappelen heeft vermeerderd en eveneens vaststaat dat Averis het pootgoed niet aan Scholtenszathe heeft verkocht met het oog op de vermeerdering van het pootgoed is geen sprake van uitputting van de kwekersrechten van Averis. Dit betekent dat uitputting in dit geval niet in de weg staat aan handhaving van de kwekersrechten jegens Scholtenszathe.

Slotsom
4.7 Gelet op het voorgaande kan Averis zich op het standpunt stellen dat de vermeerdering in Marknesse van de door Scholtenszathe van Averis gekochte pootaardappelen onrechtmatig is geweest. Derhalve is geen sprake van onrechtmatig handelen van Averis jegens Scholtenszathe door het verhinderen van de keuring door de NAK van de teelt van Scholtenszathe. De slotsom is dat aan het door Scholtenszathe gestelde geen grond voor aansprakelijkheid van Averis jegens Scholtenszathe kan worden ontleend, zodat de vordering van Scholtenszathe zal worden afgewezen.

4.8 Scholtenszathe zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten, die door Scholtenszathe niet zijn bestreden, zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

IEF 13639

Toesturen prijslijst en ter sprake komen van rassen is geen inbreuk

Hof 's-Hertogenbosch 25 februari 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:511 (Novisem B.V. tegen Anti-Infringement Bureau for IPR on Plant Material)
Uitspraak ingezonden door Ernst-Jan Louwers en Sabine van Rienen, Louwers IP|Technology Advocaten. Kwekersrecht. Geen exhibitie. In eerder kort geding [IEF12594] heeft Novisem succesvol de opheffing gevorderd van gelegde beslagen en teruggave van zaken. Er bestaat nu geen reden voor exhibitie vanwege dreigende inbreuk bestaande uit aanbieding (ex artikelen 57 jo. 1 ZPW). Het toesturen van een prijslijst of het opwekken van interesse kan niet worden gekwalificeerd als inbreuk, er moeten bijkomstige omstandigheden zijn. Dat in gesprekken met potentiële kopers de beschermde rassen ter sprake komen, Ievert geen inbreuk op.

Bovendien is voor een ingrijpende actie als exhibitie geen plaats voor een heel zwakke inbreuk als deze.

4.8.4. AlB beroept zich verder op bet aanbieden van een prijslijst (prod. 6 inl. dagv.), met daarop onder meer de zaden Diamant, Brilliant en Prinz aan Hans Grootscholten van Grow Group, volgens AlB een Nederlandse kweker. Volgens Novisem heeft de Grow Group intemationale vestigingen. Overgelegd is een verklaring van Hans Grootscholten (prod. 10 eva) waarin hij verklaart dat hem nooit aanbiedingen zijn gedaan voor de rassen Diamant, Brilliant en Prinz voor de Nederlandse markt. Overgelegd is een mail van Hans Grootscholten (prod. 20 mva/mvg) waarin hij verklaart dat de beer Dings van Novisem geen Brillant kon en wilde Ieveren, maar dat dit wei kon nadat het kwekersrecht in 2013 was vervallen. Hetzelfde gold voor Diamant. Voorts is een verklaring van hem, Hans Grootscholten, overgelegd (prod. 24 bij akte van 15 oktober 2013) waarin onder meer staat: Gruw ontving van Novisem ongeveer augustus 2012, ( ... ) een prijs/ijst met daarop enkele knolselderij rassen, waaronder Bri/jant en Diamant. Mondeling was daarbij aangegeven dat deze rassen nog niet voor Nederland beschikbaar waren. Op 21 december daarna had ik een gesprek met de heer Dings, waarin hij ook mij aangaf de beschermde rassen, waaronder Bri/jant en Diamant in Nederland nog niet te kunnen aanbieden. Dat
zou pas in de loop van het volgende jaar kunnen. ( ... ) Formeel is mijn eerdere verk/aring dusjuist, er is niet direct aangeboden, maar we/ gepoogd interesse op termijn te we/dam. Daarnaast is uiteraard ook gewezen op moge/ijkheden voor sommige rassen in het buitenland, waar bescherming niet (meer) geldt. Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt deze gang van zaken de gevorderde (beperkte) exhibitie niet. Onvoldoende staat vast dat sprake is van een (dreigende) inbreuk bestaande uit een aanbieden in de zin van artikelen 57 jo 1 ZPW. Het hof is er vooralsnog niet - in een voor het treffen van de verlangde voorlopige voorziening voldoende mate - van overtuigd geraakt dat het toesturen van een prijslijst (vanuit Nederland) ofhet opwekken van interesse (in een gesprek in Nederland), mede gelet op de overige omstandigheden- zoals bet feit dat Novisem in en vanuit bet buitenland (geoorloofd) bandelt en bet feit dat Novisem beeft gewezen op het bestaan van het kwekersrecht in Nederland- door de bodemrechter zal worden gekwalificeerd als een inbreuk als bedoeld in de ZPW. Er zullen naar het oordeel van het hofbijkomende omstandigheden moeten zijn (en bij betwisting moeten worden bewezen) die deze kwalificatie rechtvaardigen. Het enkele feit dat in gesprekken tussen Novisem en potentiele kopers de door het kwekersrecht beschermde rassen ter sprake komen, Ievert naar het oordeel van het hof nog geen inbreuk op. Hetzelfde geldt ten aanzien van de eerder geciteerde e-mail van 8 februari 2013. Bovendien staat hetgeen is gebeurd toereikend vast, exhibitie brengt daarin geen verandering. Voor een ingrijpende actie als exhibitie, ook als die wordt beperkt als in rov. 4.4.2 weergegeven (en dus niet betreft andere transacties met andere afnemers), is onder deze omstandigheden, waarin als al sprake is van een inbreuk, dit een heel zwakke inbreuk is, geen plaats.

Lees de uitspraak:
HD 200.129.775/01 (pdf)
ECLI:NL:GHSHE:2014:511 (link)
ECLI:NL:GHSHE:2014:511 (pdf)

IEF 13522

Kwekersrechtinbreuk door levering na ontbinding sublicentie

Rechtbank 's-Gravenhage 29 januari 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:1913 (A, Stichting Gladiolen Combinatie tegen C)
Uitspraak ingezonden door Marc van der Ven, HJF advocaten.
Kwekersrecht. Snoek is houdster van het gladiolenras AMSTERDAM en SAN REMO. GlaCo houdt zich bezig met bevordering van de gladiolencultuur en heeft daartoe met Snoek een exclusieve licentieovereenkomst gesloten. De teeltrechten heeft GlaCo verleend aan bij haar aangesloten telers. C heeft zo'n sublicentie, maar na rechtsgeldige beëindiging blijkt dat er ook is geteeld op last van een derde, Z.. Bij tussenvonnis [IEF 10996] zijn eisers opgedragen hiervan bewijs te leveren.

Er is geen document, zoals een contract, die de gestelde lastgeving onderbouwt. Het bewijsmateriaal waarop Snoek en GlaCo zich baseren bestaat uit informatie die is ontleend aan verklaringen van Z. C. heeft terecht gewezen op de ongeloofwaardigheid van Z, ze heeft aangevoerd dat Z. bekend staat als illegale teler.

Bovendien heeft Z. een eigen belang bij de presentatie van zijn onderneming als lasthebber van C. Wel staat vast dat twee miljoen stuks plantgoed van het ras AMSTERDAM buiten GlaCo om is geleverd aan X. Hiermee heeft C inbreuk gemaakt op het kwekersrecht van Snoek. De rechtbank beveelt C iedere staking van de inbreuk op het Nederlands kwekersrecht.

 

2.27. De gevorderde verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen GlaCo en C terzake van de teelt van de rassen AMSTERDAM en SAN REMO rechtsgeldig buitengerechtelijk is ontbonden, is toewijsbaar. C heeft niet bestreden dat het buiten GlaCo om leveren van bollen van het ras Amsterdam aan X moet worden aangemerkt als een tekortkoming in de nakoming van die overeenkomst. Het feit dat die tekortkoming pas aan het licht is gekomen ná de brief waarin Snoek en GlaCo de overeenkomst hebben ontbonden, staat niet in de weg aan ontbinding per datum van die brief aangezien herstel van de tekortkoming uit de aard der zaak blijvend onmogelijk is en dus aan de voorwaarden van artikel 6;265 lid 2 BW is voldaan. (...)
2.28. Het gevorderde verbod is slechts toewijsbaar voor zover het betrekking heeft op het ras AMSTERDAM aangezien de levering aan X uitsluitend dat ras betrof.[...]

Lees hier de uitspraak:
ECLI:NL:RBDHA:2014:1913 (pdf)

 

IEF 13480

Vernietiging inbreukmakend materiaal gladiolenras

Rechtbank Den Haag 29 januari 2014, HA ZA 11-229, (J. en P. Snoek en Zn. B.V. & Stichting Gladiolen Combinatie)
Kwekersrecht. Snoek is houdster van het gladiolenras AMSTERDAM. Door Rabobank is er onder meer verlof verleend tot het ten laste van [A] leggen van conservatoir beslag tot afgifte op het zich onder [A] bevindende materiaal van het ras COLUMBUS. Later door Snoek c.s. dit keer omschreven als materiaal van het ras AMSTERDAM. Snoek vordert succesvol het bevel tot staken van de inbreuk, registeropgave en toe te staan het in beslag genomen materiaal te vernietigen.

4.9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat Snoek c.s. voorshands, behoudens tegenbewijs, hebben bewezen dat de bij Stoop door het scheidsgerecht getrokken en door Naktuinbouw onderzochte monsters afkomstig zijn uit het materiaal waarop bij v.o.f. Cas Slijkerman beslag is gelegd en dat het materiaal (deels) kralen en pitten van het ras AMSTERDAM betreft. De door [A] als productie 3 bij de conclusie van antwoord overgelegde transportdocumenten waarin de rassen Caramelo, Columbus, White Prosperity, Rapsody en Rose Supreme worden genoemd doen onvoldoende aan het voorgaande twijfelen, al omdat uit niets blijkt dat deze documenten zien op de inbeslaggenomen partij, niet duidelijk is wie verantwoordelijk is voor de vermelding van de genoemde rassen en evenmin welk gezag aan die bron kan worden toegekend. Nu [A] geen verder bewijs van zijn andersluidende stellingen heeft aangeboden (ieder bewijsaanbod ontbreekt) en de rechtbank voorts geen aanleiding ziet ambtshalve bewijs op te dragen, ontbreekt tegenbewijs. Daarmee staat vast dat [A] inbreuk heeft gemaakt op het aan Snoek toekomende kwekersrecht.

4.10. Gelet op het vorenstaande zal het sub 1 van het petitum gevorderde inbreukverbod worden toegewezen. Bij uitvoerbaar verklaring op de minuut heeft Snoek c.s. geen belang nu zij zal beschikken over een gewaarmerkte grosse.

4.11. De sub II t/m V gevorderde nevenvorderingen, waaronder de gevorderde afgifte ter vernietiging, zijn door [A] niet weersproken, zodat ook deze voor toewijzing gereed liggen, zij het dat de gevorderde afgifte ter vernietiging slechts wordt toegewezen voor zover het beslagen materiaal ook daadwerkelijk het ras AMSTERDAM betreft.

IEF 13300

Gebruik van aardappelras op eigen bedrijf in relatie tot deelteeltovereenkomsten

Rechtbank Den Haag 27 november 2013, HA ZA 13-515 (Breeders Trust tegen Ebben Aardappelen)
Kwekersrecht. Uitlegging begrip farmers privilege en gebruik op het "eigen bedrijf". Berekening schadevergoeding. Finale kwijting niet bij deelteelt. Breeders Trust behartigt de belangen van de bij haar aangesloten houders van kwekersrechten; waarbij Lantmännen houdster is van een Gemeenschapskwekersrecht op het aardappelras Fontane. Ebben heeft een deel van haar oogst Fontane-aardappelen gebruikt voor vermeerderingsdoeleinden in het veld. Zij heeft ook deelteeltovereenkomsten gesloten met Eyckens (de telers telen het pootgoed en leveren de aardappelen terug aan Ebben). Ebben beroept zich op de finale kwijting tussen de partijen en de zogeheten farmers privilege van artikel 14 GemKwekersrechtVo.

Echter de teelt door Eyckens geldt niet als gebruik op het "eigen bedrijf". De overeenkomst hield niet in dat Ebben (een deel van) het risico van de teelt droeg. Het verbod wordt afgewezen, omdat partijen al een vaststellingsovereenkomst hebben waar onthouding van inbreuk is opgenomen. Breeders Trust heeft, namens Lantmännen, recht op een passende vergoeding van €1.909 (ex 11,5ha x €166). Er is geen grond om de krachtens artikel 94 lid 1 GKVo verschuldigde passende vergoeding te berekenen op het dubbele van de gebruikelijke licentievergoeding.

 

Het beroep op de finale kwijting kan niet slagen, omdat Breeders Trust niet kon weten van de deelteelt bij Eyckens. De vordering tot het doen van opgave is te breed geformuleerd en wordt beperkt tot de periode 2008 - 2012 en voor zover via deelteeltovereenkomst werd nageteeld.

Farmers privilege
4.1. De rechtbank is met Breeders Trust van oordeel dat Ebben zich met betrekking tot de teelt door Eyckens niet kan beroepen op haar zogeheten farmers privilege in de zin van artikel 14 GKVo. De teelt door Eyckens kan namelijk om de volgende redenen niet worden aangemerkt als gebruik op het “eigen bedrijf” van Breeders Trust in de zin van die bepaling.

4.4. (...) De overeenkomst verplicht Eyckens bijvoorbeeld tot het betalen van een vergoeding voor het pootgoed en het afsluiten van een hagelverzekering.

4.5. De suggestie van Ebben dat een met Eyckens overeengekomen betalingsregeling meebracht dat het risico van de teelt bij Ebben lag, kan niet leiden tot een andere conclusie. Het enkele feit dat Ebben een financieel risico loopt bij het mislukken van de teelt is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende voor de conclusie dat de nateelt in het kader van haar bedrijf plaatsvindt. (...) Tussen partijen staat namelijk vast dat Ebben Eyckens juist heeft gesommeerd haar wel een vergoeding te betalen voor het geleverde pootgoed, toen bleek dat Eyckens in gebreke zou blijven met de teruglevering van de aardappelen. Ook in dit opzicht hield de overeenkomst tussen Ebben en Eyckens dus niet in dat Ebben (een deel van) het risico van de teelt droeg.

4.7. Tot toewijzing van het gevorderde verbod kan de vastgestelde inbreuk niet leiden. Tussen partijen staat immers vast dat Ebben in de vaststellingsovereenkomst zich al heeft verplicht zich te onthouden van inbreuken, op straffe van verbeurte van een boete. Gesteld noch gebleken is dat Ebben zich daar niet aan heeft gehouden. Integendeel, Ebben heeft nadrukkelijk en onbestreden aangevoerd dat zij zich na 1 oktober 2012 heeft onthouden van nateelt via deelteelt.

Schade
4.8. Gegeven de hiervoor vastgestelde inbreuk kan Breeders Trust namens Lantmännen aanspraak maken op een “passende vergoeding” in de zin van artikel 94 lid 1 GKVo. Die passende vergoeding moet worden berekend op basis van het bedrag dat overeenkomt met de vergoeding voor het onder licentie produceren van teeltmateriaal van het beschermde ras
(HvJ EU 5 juli 2012, C- 509/10, Geistbeck – STV). Breeders Trust heeft onweersproken aangevoerd dat die licentievergoeding in dit geval € 166,- per hectare bedraagt. Daarnaast staat tussen partijen vast dat Eyckens 11,5 ha heeft geteeld (ter comparitie is Breeders Trust er uitdrukkelijk mee akkoord gegaan om bij de berekening van de vergoeding uit te gaan
van 11,5 ha in plaats van de in de dagvaarding genoemde 16 ha). De door Ebben verschuldigde passende vergoeding bedraagt dus € 1.909,- (11,5 × € 166,-).

4.9. Anders dan Breeders Trust meent, is het feit dat een houder van een Gemeenschapskwekersrecht nooit alle inbreuken zal weten te achterhalen, geen grond om de krachtens artikel 94 lid 1 GKVo verschuldigde passende vergoeding te berekenen op het dubbele van de gebruikelijke licentievergoeding. Op de vraag of bij de berekening van de overeenkomstig artikel 94 lid 1 GKVo te betalen passende vergoeding de kosten verbonden aan de controlemiddelen aldus in aanmerking mogen worden genomen dat het dubbele van de gewoonlijk overeengekomen vergoeding wordt toegekend, heeft het Hof van Justitie namelijk geantwoord dat de kosten die zijn gemaakt voor het toezicht op de eerbiediging van de Gemeenschapskwekersrechten niet kunnen worden opgenomen in de berekening van de “passende vergoeding” bedoeld in artikel 94 lid 1 GKVo (HvJ EU 5 juli 2012, C- 509/10, Geistbeck – STV). Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat artikel 94 lid 1 GKVo geen grond biedt voor een aanspraak op een dubbele licentievergoeding.

finale kwijting
4.13. Het beroep van Ebben op de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen finale kwijting kan niet slagen. Vast staat namelijk dat Breeders Trust ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst niet wist van de teelt bij Eyckens en dat Breeders Trust daar ook niet van kon weten. Dat heeft Ebben ter comparitie met zoveel woorden erkend. Onder die omstandigheden kan de finale kwijting niet zo worden uitgelegd dat de teelt bij Eyckens eronder viel. Ebben kon redelijkerwijs niet verwachten dat Breeders Trust afstand deed van haar rechten met betrekking tot handelingen waarvan zij nog geen weet had.

4.16. De vordering zal wel worden beperkt. Breeders Trust vordert opgave van “alle […] gegevens betreffende handelingen betreffende de afgelopen vijf plantseizoenen als bedoeld in artikel 13 lid 2 [GKVo] betrekking hebbende op rassen waarvan Agrico en/of Lantmännen kwekersrechthebbende is”. Die vordering is onvoldoende bepaald en, gelet op de hiervoor genoemde grondslag, te ruim. De opgave zal daarom worden beperkt tot een opgave van het aantal hectare aardappelen van het ras Fontane dat Ebben in de periode 2008-2012 via deelteeltovereenkomsten heeft doen natelen op het bedrijf van derden.

4.18. De veroordeling tot schadevergoeding, die Breeders Trust, zo begrijpt de rechtbank, baseert op de eventueel uit de opgave blijkende andere inbreuken, moet worden afgewezen. In dit stadium staat namelijk nog niet vast of er daadwerkelijk meer inbreuken zijn.

IEF 13297

In vrijwaring oproepen van een failliet

Rechtbank Den Haag 20 november 2013, HA ZA 11-176 (Van Nieuwkerk Amaryllis tegen Knoppert)
Kwekersrecht. Vrijwaring oproepen van failliet. Van Nieuwkerk vordert jegens Knoppert een inbreukverbod op het kwekersrecht, een afgifte, opgave en schadevergoeding of winstafdracht. Knoppert vordert in dit incident de failliete [A] in vrijwaring op te kunnen roepen. Deze vordering wordt afgewezen nu de vordering die Knoppert in vrijwaring wenst in te stellen, een verbintenis uit de boedel ten doel heeft en dus ter verificatie dient te worden aangemeld.

2.3. [A] is failliet verklaard. Indien de vorderingen jegens Knoppert in de hoofdzaak onder I, II en III worden toegewezen, kan Knoppert de nadelige gevolgen daarvan hoogstens in financiële zin verhalen. Een regresvordering ter zake zal derhalve steeds voldoening van een verbintenis uit de boedel van [A] ten doel hebben.

2.4. Uit artikel 26 van de Faillissementswet volgt dat gedurende het faillissement rechtsvorderingen die voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel hebben, uitsluitend kunnen worden aangemeld ter verificatie. Nu de vordering die Knoppert in vrijwaring wenst in te stellen, voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel heeft, dient deze dus ter verificatie te worden aangemeld. Derhalve dient de incidentele vordering te worden afgewezen.