Kwekersrecht  

IEF 11880

Opzegging licentie vereist een bepaalde opzegtermijn

Rechtbank Middelburg 24 april 2012, LJN BY0234 (Enza zaden Benelux B.V. tegen Kwekerij van Antwerpen van Veen B.V.)

Als randvermelding.
Licentie Sunstreamtomaten. Duurovereenkomst opzegtermijn, geen zwaarwegende grond vereist voor opzegging.

Uit de aard en inhoud van de overeenkomst volgt niet dat opzegging slechts mogelijk was indien daarvoor voldoende zwaarwegende grond was zoals Agrocare stelt. Dat de gevolgen zeer nadelig zijn voor Agrocare is onvoldoende om te concluderen dat een zwaarwegend grond voor opzegging vereist was. Uit de eisen van redelijkheid en billijkheid volgt wel dat een bepaalde opzegtermijn in acht genomen moet worden. Het vonnis vult die omstandigheden in. De overeenkomst is tot stand gekomen op 17 augustus 2005 en zal met inachtneming van de opzegging termijn eindigen op 31 juli 2008. Nergens blijkt dat de algemene voorwaarden van Enza van toepassing zijn op de overeenkomst. Uit hun stellingen volgt dat de algemene voorwaarden en Speciale Ras Overeenkomst ten tijde van het sluiten van de overeenkomst niet aan de orde zijn geweest. De stelling van Enza dat het sluiten van een Speciale Ras Overeenkomst bij rassen als Arcanca en Sunstream gebruikelijk was, onder verwijzing naar de overeenkomst met betrekking tot het Aranca zaad is onvoldoende,

4.3.(...) Indien, zoals hier, wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging, geldt dat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat. Uit diezelfde eisen kan, eveneens in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval, voortvloeien dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. (HR 28 oktober 2011, LJN BQ9854).

4.4.  Gelet op het vorenstaande en gezien de discussie tussen partijen zal de rechtbank eerst beoordelen of in casu een zwaarwegende grond voor opzegging vereist was. Uit voornoemd arrest van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet te snel mag worden aangenomen dat de partij die een overeenkomst opzegt een zwaarwegende grond voor die opzegging zal dienen te hebben. Een zwaarwegende grond zal bijvoorbeeld vereist zijn in een situatie waarin de opgezegde partij voor haar bedrijfsvoering in overwegende mate afhankelijk is van de voortzetting van de overeenkomst. Zulks is in casu gesteld noch gebleken. De stelling van Enza dat Agro Care in haar algemene bedrijfsvoering niet afhankelijk is van de overeenkomst is door Agro Care ook niet gemotiveerd betwist.

Voorts is ook niet gebleken dat Agro Care voor de teelt van Sunstreamtomaten afhankelijk is van de overeenkomst. De stelling van Agro Care dat zij voor levering van het Sunstreamzaad afhankelijk is van Enza, is gelet op haar eigen mededeling dat zij de betreffende zaden de afgelopen jaren toen zij niet geleverd kreeg van Enza uit het buitenland heeft betrokken en toch in staat is geweest diverse hectaren (in 2011 zelfs 13 hectare) Sunstreamtomaten te telen, niet houdbaar.

(...)

De enkele omstandigheid dat de opzegging van de overeenkomst een nadelig effect heeft voor Agro Care en voor haar schade oplevert is eveneens onvoldoende om te kunnen concluderen dat een zwaarwegende grond voor opzegging vereist was. Met de nadelige gevolgen van het beëindigen van de overeenkomst voor Agro Care dient rekening te worden gehouden middels de in acht te nemen opzegtermijn, zoals hierna zal worden overwogen.

4.9.  De gevorderde verklaring voor recht dat op de overeenkomst tot levering van Sunstreamzaad de voorwaarden die zijn opgenomen in de Speciale Ras Overeenkomst en Enza’s algemene voorwaarden van toepassing zijn en dat Agro Care daaraan gebonden is, is niet toewijsbaar. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Zoals hiervoor is overwogen, is de overeenkomst tussen partijen door opzegging beëindigd. Nergens uit blijkt dat de Speciale Ras Overeenkomst deel heeft uitgemaakt van hetgeen partijen waren overeengekomen. Uit hun stellingen volgt dat de algemene voorwaarden en Speciale Ras Overeenkomst ten tijde van het sluiten van de overeenkomst op 17 augustus 2005 niet aan de orde zijn geweest. De enkele stelling van Enza dat het sluiten van een Speciale Ras Overeenkomst bij rassen als Arcanca en Sunstream gebruikelijk was, onder verwijzing naar de overeenkomst met betrekking tot het Aranca zaad is onvoldoende, zeker nu door Agro Care onweersproken is gesteld dat de Speciale Ras Overeenkomst betreffende het Arancazaad niet bij aanvang van de levering daarvan aan Agro Care is gesloten, maar pas vele jaren later.

4.10.  Vast staat dat partijen bij het sluiten van de overeenkomst (nog) geen overeenstemming hadden bereikt omtrent de prijs van de door Enza aan Agro Care te leveren Sunstreamzaden. (...)

De rechtbank is van oordeel dat gelet op de stellingen van partijen zowel in de onderhavige procedure als in de procedure bij de rechtbank Alkmaar als onvoldoende weersproken is komen vast te staan dat Red Star vanwege haar bijdrage in de ontwikkeling van het Sunstreamras een speciale positie inneemt ten opzichte van Enza en dat er tussen Enza en Red Star exclusiviteitsafspraken golden betreffende het Sunstreamzaad.

Bij het bepalen van de door Agro Care aan Enza te betalen prijs voor het Sunstreamzaad kan dan ook niet worden uitgegaan van de prijs die Enza bij Red Star Trading in rekening brengt. Voorts staat als onweersproken vast dat er ten tijde van het sluiten van de overeenkomst tussen partijen prijslijsten waren waarop de voor anderen dan Red Star geldende prijs voor het Sunstreamzaad vermeld stond. De rechtbank is van oordeel dat de op deze lijsten vermelde prijs, eventueel verhoogd met de indexering, een belangrijk uitgangspunt dient te zijn voor de door Agro Care voor het Sunstreamzaad te betalen prijs.

De rechtbank zal een comparitie van partijen bevelen om aan de hand van voornoemde uitgangspunten met partijen te onderzoeken of zij tot een vergelijk kunnen komen omtrent de door Agro Care aan Enza te betalen prijs voor het Sunstreamzaad in de jaren dat Enza dit zaad aan Agro Care geleverd heeft. De rechtbank verzoekt Enza daartoe, overeenkomstig haar daaromtrent ter gelegenheid van het pleidooi op 31 januari 2012 gedane aanbod, inzichtelijk te maken hoe de prijs van het Sunstreamzaad tot stand komt en deze uitleg samen met de hiervoor genoemde prijslijsten een week voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank en de wederpartij te doen toekomen.

5.  De beslissing

De rechtbank
5.1.  verklaart voor recht dat de overeenkomst tussen Enza en Agro Care, indien en voor zover in kracht van gewijsde komt vast te staan dat deze tussen Enza en Agro Care op 17 augustus 2005 tot stand is gekomen, door Enza’s opzegging bij brief van 11 juni 2007 is geëindigd op 31 juli 2008; 

IEF 11790

Millennium Ontwikkelingsdoelstellingen en IE-Rechten

Brief van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie - Beleid ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking Reactie op onderzoeksrapport 'Harnessing IPR for Development Objectives' , Kamerstukken II 2012-2012, 32 605, nr. 110.

Reactie op het onderzoeksrapport 'Harnessing Intellectual Property Rights for Development Objectives'. In zijn reactie verwoord de Staatssecretaris een groot aantal inspanningen ten behoeve van het realiseren van de Millennium Ontwikkelingsdoelstellingen. Waaronder, maar niet-uitsluitend (1) het bevorderen van (sub)licentieverlening voor humanitaire doeleinden van geoctrooieerde technologieën, (2) het uitbreiden van de vrijstelling voor ‘particulier en niet-commercieel gebruik’ in het kwekersrecht voor alle arme boeren met weinig middelen, om ze in staat te stellen zaaigoed te ruilen met hun collega’s en kwekersvrijstelling in het octrooirecht. het bedrijfsleven te stimuleren om de toegang tot goed uitgangsmateriaal in ontwikkelingslanden te verbeteren. Dit kan bijvoorbeeld door, in analogie met de Access to Medicine Index, een Access to Seeds Index op te stellen. En (3) een ‘open access’ publicatiebeleid door de ministeries laten uitdragen.

Het rapport Harnessing Intellectual Property Rights for Development Objectives is het resultaat van een zogenaamd Schokland-akkoord tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Platform MDG-profs, een samenwerkingsverband tussen Nederlandse kennisinstellingen en een aantal ministeries, met als doel om Nederlandse kennisinstellingen meer te betrekken bij het realiseren van de Millennium Ontwikkelings Doelstellingen (Engels: Millennium Development Goals, MDG’s). Het doel van het Platform was om de relatie tussen intellectuele eigendomsrechten (IE) en het realiseren van de MDG’s in kaart te brengen en beleidsaanbevelingen te doen.

In Paragraaf 1 wordt vervolgens nader ingegaan op het Nederlandse beleid en de positie met betrekking tot intellectuele eigendomsrechten in internationale fora zoals de World Trade Organization (WTO), de World Intellectual Property Organization (WIPO) en de International Union for the Protection of New Varieties of Plants (UPOV). Paragraaf 2 bevat de Nederlandse inzet in relatie tot de nationale beleidscontext.

Daarbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:
1) bewustwording met betrekking tot de mogelijkheden van licenties voor humanitaire doeleinden, patentpools;
2) aansturing van publiek gefinancierd onderzoek;
3) de toegankelijkheid van onderzoekspublicaties (open access);
4) valorisatiebeleid.

Tot slot schets ik in paragraaf 3 hoe ik door middel van een aantal concrete acties bijdraag aan het verbeteren van de toegang tot zaaizaad en uitgangsmateriaal voor voedselvoorziening en tot farmaceutische middelen voor gezondheid in ontwikkelingslanden zelf. Dit ter ondersteuning van de MDG 1 (armoede- en hongerbestrijding) en de MDG 6 (bestrijding van HIV/Aids, malaria en andere ziektes).

Hoofdlijnen aanbevelingen rapport
In essentie bevatten de aanbevelingen die gericht zijn op de Nederlandse actoren een tweetal hoofdlijnen:

  • Bij de inrichting van IE-systemen in ontwikkelingslanden moet rekening kunnen worden gehouden met het ontwikkelingsniveau en de lokale context van een land; deze hoofdlijn wordt uitgewerkt in Hoofdstuk 1 (Internationaal)
  • Aandacht voor MDG’s bij het opstellen van nationale (en internationale) onderzoeks- en innovatieagenda’s; deze hoofdlijn wordt uitgewerkt in Hoofdstuk 2 (Nationaal).

Ik steun de hoofdlijnen en de conclusies en aanbevelingen van het rapport, te weten:

1. Internationaal
Een goed werkend IE-systeem is van wezenlijk belang voor het stimuleren van innovatie en voor de toegang tot en overdracht van technologie en daarmee (economische) ontwikkeling. Voor een goede werking van het IE-systeem is het van belang dat rekening kan worden gehouden met het ontwikkelingsniveau en de lokale context van een land. Daarom is er in WTO-verband ruimte geschapen voor flexibele inrichting van IE-systemen. Het gaat dan om het vinden van de juiste nationale balans tussen het belang van IE-rechthebbenden en de publieke (algemene) belangen die gediend
worden met het gebruik, de toegang tot de ontwikkelde producten en de (verdere) toepassing en ontwikkeling van de erbij betrokken innovaties.

Ik ben het eens met de conclusie van het rapport dat ontwikkelingslanden de ruimte moeten blijven houden daar waar zij wensen gebruik te maken van de flexibiliteiten die het IE-kader binnen de TRIPSovereenkomst hen biedt, inclusief het speciale regime voor de minst ontwikkelde landen (MOL’s). Daarbinnen moeten landen deze afwegingen zelf kunnen maken. Dit standpunt is in internationale fora lang bepleit en dat zal ook in de toekomst zo blijven.

2. Nationaal
Ik erken het belang van rekening houden met de belangen die ontwikkelingslanden hebben bij de toegang tot voor deze landen relevante kennis en innovaties.

Ik herken ook het beeld dat de kennis en het gebruik van diverse mogelijkheden die het IE-systeem biedt bij het uitoefenen van IE-rechten, zoals licenties voor humanitaire doeleinden (Engels: HULs: Humanitarian Use Licenses), patent pools en toegankelijkheid van onderzoekspublicaties (open access), beperkt aanwezig lijkt te zijn bij diverse relevante Nederlandse actoren. Daarom zal ik in voorkomende gevallen deze mogelijkheden onder de aandacht brengen en wijzen op het belang ervan.

Hieronder geef ik weer wat dit standpunt concreet behelst.
1. INTERNATIONAAL
1.1 WTO Trade Related Aspects of Intellectual Property Rights (TRIPS)
1.2 World International Property Organization (WIPO)
1.3 International Union for the Protection of New Varieties of Plants (UPOV)
Concreet zal ik in relatie tot UPOV de volgende acties ondernemen:

  • Bepleiten om de ‘private and non commercial use exemption’ in UPOV 1991 te voorzien van een ruimere uitleg dan momenteel het geval is. Hiermee kan worden bereikt dat kleine boeren indien zij beschermde rassen gebruiken in goede jaren hun overschot op de markt kunnen verhandelen en zaaizaad onderling kunnen uitwisselen.
  • In het kader van de Europese bilaterale en regionale vrijhandelsovereenkomsten met ontwikkelingslanden ruimte vragen voor de gedifferentieerde aanpak van zaadsystemen, waarbij de nadruk vooral zal liggen op effectieve handhaving.
  • Een bijdrage leveren via het publieke onderzoeksbestel aan de kennis over en verbetering van lokale zaad- en veredelingssystemen in ontwikkelingslanden. Hierbij past ook het overdragen van kennis over de opbouw en handhaving van kwekersrecht dat aansluit bij de lokale context.
  • Het samen met het bedrijfsleven in het kader van de topagenda Tuinbouw en Uitgangsmateriaal ontwikkelen van één of meer projecten op het gebied van gedifferentieerde zaadsystemen en teelten in Sub-Sahara Afrika.

2. NATIONAAL
2.1 Nationaal Intellectueel Eigendom (IE) beleid en bewustwording
2.2 Nationaal IE-beleid en publieke onderzoeksaansturing
2.3 Nationaal IE-beleid en ‘Open Access’

Concreet zal ik daarom mij inspannen door te:

  • bevorderen dat over de volle breedte zo veel mogelijk gestreefd wordt naar het hanteren van het ‘open access’ principe wat betreft de publicatie van onderzoek gefinancierd uit publieke middelen in wetenschappelijke tijdschriften, en waar mogelijk van onderzoeksdata- en gegevens.
  • een ‘open access’ publicatiebeleid door de ministeries laten uitdragen voor de resultaten van Beleidsondersteunend Onderzoek. Hiertoe kunnen bij de opdrachtverlening de kosten die open-access publiceren met zich meebrengen voor de auteur/onderzoeksinstelling worden meegenomen.

2.4 Nationaal IE-beleid en valorisatie
3. Toegang tot voedsel en medicijnen; enkele andere acties

Daarnaast onderzoeken de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken en ik door steun te verlenen aan de
Access to Seeds Foundation de mogelijkheid om het bedrijfsleven te stimuleren om de toegang tot goed
uitgangsmateriaal in ontwikkelingslanden te verbeteren. Dit kan bijvoorbeeld door, in analogie met de
Access to Medicine Index, een Access to Seeds Index op te stellen. De eerste resultaten op basis van
gesprekken met zowel vertegenwoordigers van de stakeholders als van de industrie zijn positief en
geven ons vertrouwen in het vervolg.

IEF 11781

Wijziging van art. 53b ROW 1995 – een paar kanttekeningen

P.A.C.E. van der Kooij, Wijziging van art. 53b ROW 1995 - een paar kanttekeningen, IEF 11781.

Een bijdrage van Paul van der Kooij, Universiteit Leiden.

Deze week werden wij verblijd met de komst van het langverwachte wetsontwerp betreffende de wijziging van art. 53b ROW 1995 in verband met de invoering van een beperkte veredelingsvrijstelling [red. IEF 11759]. Het voorstel beoogt in het bijzonder om aan art. 53b een lid toe te voegen dat als volgt luidt:

“2. Het recht, bedoeld in artikel 53a, strekt zich evenmin uit over handelingen met biologisch materiaal die dienen tot het kweken of ontdekken en ontwikkelen van nieuwe plantenrassen.”

De vrijstelling zal dus alleen gaan gelden voor het gebruik voor veredelingsdoeleinden van op grond van de ROW 1995 beschermd biologisch materiaal, maar niet voor de commerciële exploitatie van als gevolg van die veredeling gecreëerde rassen (de zg. volledige vrijstelling). De introductie van deze vrijstelling heeft als doel de tussen “traditionele” kwekers enerzijds en (vooral) biotechnologische bedrijven anderzijds ontstane scheve verhouding gedeeltelijk recht te trekken.

De Memorie van Toelichting (MvT) omschrijft het nut van de vrijstelling als volgt:

“Het voordeel dat met deze vrijstelling aan veredelaars wordt geboden, ligt vooral in de besparing van kosten en tijd. Een plantenveredelaar kan voortaan zonder tijdverlies, of zonder daartoe strekkende licentie-overeenkomst met de octrooihouder(s) gebruik maken van het beschikbare biologisch materiaal. Deze vrijstelling levert bovendien rechtszekerheid op omdat een veredelaar niet beticht kan worden van octrooi-inbreuk indien hij gebruik maakt van octrooirechtelijk beschermd biologisch materiaal voor plantenveredeling, voor zover dat niet onder de onderzoeksvrijstelling van artikel 53, derde lid, ROW 1995 zou vallen.”

In het onderstaande plaats ik enkele kanttekeningen bij dit wetsvoorstel en de daarbij gevoegde stukken (MvT, advies van de Raad van State en Nader Rapport).

(...)

Tot slot:
Het wetsvoorstel zal ongetwijfeld in een aantal gevallen enig soelaas bieden aan veredelaars. Dat neemt niet weg dat een kweker die gebruik heeft gemaakt van geoctrooieerd plant materiaal na jarenlang veredelen alsnog geheel afhankelijk is van de medewerking van de octrooihouder(s) om tegen billijke voorwaarden een licentie te verkrijgen voor de exploitatie van het ras. Een dwanglicentie is geen serieus alternatief.

Het valt te hopen dat het recent verschenen rapport-Samenloop op niet al te lange termijn tot oplossingen leidt die alle betrokken partijen tot (nog meer) tevredenheid zullen stemmen.

IEF 11763

Nietigverklaring van de aanpassing van de beschrijving van het plantenras

Gerecht EU 18 september 2012, in de zaken T‑133/08, T-134/08, T-177/08 and T-249/09 (Schräder tegen CPVO)

Complex en nog niet in het Nederlands beschikbaar. Kwekersrecht. Nietigverklaring van de aanpassing van de beschrijving van het plantenras Lemon Symphony. Decision by the CPVO to adapt, of its own motion, the official description of the variety LEMON SYMPHONY.

Kernwoorden: Application for revocation of the Community plant variety right granted for the variety LEMON SYMPHONY. Application for annulment of the Community plant variety right granted for the variety LEMON SYMPHONY. Application for a Community plant variety right for the variety SUMOST 01. Summons to attend oral proceedings before the Board of Appeal of the CPVO. Period of notice to attend of at least one month.

Gerecht EU verklaart voor recht:
1. Dismisses the action brought against the decision of the Board of Appeal of the Community Plant Variety Office (CPVO) of 23 January 2009 (Case A 010/2007) concerning an application for annulment of the Community plant variety right granted for the variety LEMON SYMPHONY;
2. Sets aside the decision of the Board of Appeal of the CPVO of 4 December 2007 (Case A 007/2007) concerning a challenge to the decision by the CPVO to adapt, of its own motion, the official description of the variety LEMON SYMPHONY in the Register of Community Plant Variety Rights;
3. Dismisses the remainder of the action brought against that decision;
4. Sets aside the decision of the Board of Appeal of the CPVO of 4 December 2007 (Case A 006/2007) concerning an application for revocation of the Community plant variety right granted for the variety LEMON SYMPHONY;
5. Sets aside the decision of the Board of Appeal of the CPVO of 4 December 2007 (Case A 005/2007) concerning an application for the grant of a Community plant variety right for the variety SUMOST 01;
6. Orders each party to bear its own respective costs.

Aangevoerde middelen:
- schending van artikel 59, lid 2, van verordening (EG) nr. 1239/952 doordat verzoeker niet behoorlijk is opgeroepen voor de mondelinge behandeling;
- schending van artikel 75 van verordening nr. 2100/94 doordat verzoeker schriftelijk noch mondeling zijn standpunt heeft kunnen bepalen over het ontbreken van procesbelang bij het instellen van het beroep;
- schending van artikel 71, lid 1, juncto artikel 68 van verordening nr. 2100/94 doordat verzoeker rechtstreeks en individueel wordt geraakt door de beslissing waartegen beroep is ingesteld bij de kamer van beroep;
- inbreuk op artikel 73 van verordening nr. 2100/94 en op artikel 230 EG doordat verzoekers recht op rechterlijke toetsing van bestuurshandelingen is geschonden;
- schending van artikel 48 van verordening nr. 2100/94 wegens partijdigheid van een lid van de kamer van beroep.

IEF 11715

Gedeeltelijke vrijstelling octrooien bij plantenveredeling

Aanbiedingsbrief bij rapport over samenloop octrooirecht en kwekersrecht en een brief van mr. Trojan over dit rapport.

Kwekers kunnen maar voor een deel worden vrijgesteld van octrooien bij plantenveredeling. Dat schrijft minister Verhagen van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie donderdag 30 augustus 2012 aan de Tweede Kamer. Hij zal binnenkort een wetsvoorstel indienen voor een beperkte veredelingsvrijstelling in het octrooirecht.

Brief mr. Trojan en Rapport over samenloop octrooirecht en kwekersrecht - Oplossingsrichtingen voor de problematiek van samenloop van octrooirecht en kwekersrecht in de plantenveredeling, 31 juli 2012.

Deze rapportage is als volgt opgebouwd:
1. Regelingen voor de specifieke bescherming van planten en plantenrassen.
2. Overlap tussen kwekersrecht en octrooirecht.
3. Probleemstelling.
4. Argumenten van voor- en tegenstanders van systeemaanpassingen.
5. Wat staat er op het spel? Het probleem in proporties.
6. Uitgangspunten voor oplossingsrichtingen.
7. Geïndiceerde oplossingsrichtingen.
8. Oplossingsrichtingen meer in detail.
9. Simultane nationale en internationale aanpak.
10. Slotoverwegingen en aanbevelingen.

Vrij beschikken over uitgangsmateriaal
Er wordt steeds vaker octrooi aangevraagd op biologisch materiaal, onder meer door chemische en farmaceutische bedrijven. Daardoor kunnen kwekers niet altijd meer vrij beschikken over het uitgangsmateriaal voor plantenveredeling. Nederlandse kwekers spelen een grote rol op de wereldmarkt voor voedingsgewassen en sierteelt.

Ontwikkeling economie
Volgens een rapport, uitgebracht door oud secretaris-generaal van de Europese Commissie Trojan, zou een uitgebreide veredelingsvrijstelling echter tot gevolg hebben dat allerlei bedrijven via planten producten kunnen gaan maken waarvoor nu nog een licentie nodig is van de octrooihouder. Dat kan grote schade toebrengen aan innovatieve bedrijven en de ontwikkeling van een economie op basis van groene grondstoffen afremmen.

Balans tussen belangen
Bij een beperkte veredelingsvrijstelling mogen kwekers voor veredeling vrijelijk biologisch materiaal gebruiken waarop een octrooi rust. Maar ze hebben wel een licentie nodig als ze nieuwe plantenrassen commercieel gaan exploiteren, en die rassen de eigenschappen hebben die onder het octrooi vallen.
'Er is een goede balans nodig tussen de belangen van industrie en de kwekers,' aldus minister Verhagen. 'Daarom zullen we in nauw overleg met alle betrokken sectoren de gedeeltelijke vrijstelling uitwerken.' 

Raad van State
Een uitgebreide vrijstelling zou bovendien in tegenspraak kunnen zijn met de EU-richtlijn voor de octrooibescherming voor biotechnologische uitvindingen. Op verzoek van de minister zal de Raad van State in het advies over het komende wetsvoorstel daarom specifiek ingaan op de verenigbaarheid van een uitgebreide veredelingsvrijstelling met de Europese regels en mondiale regels. (TRIPS)

IEF 11677

Schrappen, dat voorkomt vertraging in unitair octrooirecht

Verslag van een algemeen overleg, Kamerstukken II 2011-2012, 21 501-32, nr. 632.

Nederland staat positief tegenover schrappen artikel 6-8 octrooiverordening, dat voorkomt vertraging in procudures voor unitair octrooirecht.

Vraag mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik kom nu op het kwekersrecht. Wij hebben een brief gevraagd over de ontwikkelingen in het Europees Parlement. Die brief hebben wij ontvangen, waarvoor dank. Wanneer en hoe gaat Nederland zich concreet inzetten voor een coalitie van gelijkgestemde landen? Ik ga er toch van uit dat de staatssecretaris nog steeds vierkant achter het kwekersrecht staat en die vrijstelling wil realiseren. Volgens mij moet hij dan wel in actie komen, want wij zien het de verkeerde kant op wegdrijven.

Antwoord Staatssecretaris Bleker: Er was een vraag over het kwekersrecht. Nederland staat positief tegenover het schrappen van artikel 6 tot en met 8 van de octrooiverordening [red. zie IEF 11538]. Dat voorkomt dat vertraging optreedt in de juridische procedures voor het unitair octrooirecht. Het bedrijfsleven is hier ook positief over. Wel zal de kwekersvrijstelling die was voorzien in de octrooiverordening moeten worden overgeheveld naar het rechtspraakverdrag. Wij moeten nu dus een andere route kiezen om het doel te realiseren. Uitstel van stemming in het Europees Parlement is nu even de beste oplossing, omdat dit ruimte geeft om een oplossing te zoeken. Wij moeten nu proberen om het in het rechtspraakverdrag te krijgen, rekening houdend met de wensen van het Europees Parlement, van de Kamer en van het kabinet waar het gaat om de kwekersvrijstelling. In samenspraak met en tussen de Raad, de Commissie en het Europees Parlement kan naar een oplossing worden toegewerkt. De Kamer kan rekenen op een actieve rol van Nederland, samen met gelijkgestemde landen.

IEF 11622

Niet voldaan aan stelplicht 'knowhow-licentie'

Rechtbank Breda 25 juli 2012, zaaknr. 226260/HA ZA 10-1995 (Multispike B.V. tegen Middenweg B.V.)

Uitspraak ingezonden door Lara van Huizen, Bird & Bird.

Kwekersrecht. Octrooirecht. Multispike adviseert tuinbouwbedrijven over, onder meer, de teelt van gewassen. De mededirecteur van Multispike heeft een werkwijze ontwikkeld voor het telen van orchideeën, de Multispike methode. Hierop is een octrooi verkregen, EP 1 956 886. Middenweg houdt zich bezig met de teelt van orchideeën. Tussen Middenweg en Multispike is een licentieovereenkomst tot stand gekomen. Op 31 december heeft Middenweg de licentieovereenkomst opgezegd. Beide octrooien (Nederlands en Europees) zijn vernietigd naar aanleiding van eerdere uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage. Multispike stelt in deze zaak dat Middenweg inbreuk maakt op haar octrooirecht en dat Middenweg tekort is geschoten in de nakoming van de licentieovereenkomst.

De rechtbank is van oordeel dat voor zover de knowhow de in het Nederlandse octrooi omschreven wijze betreft, het gebruik van deze knowhow niet kan leiden tot een verplichting tot betalen van een (licentie)vergoeding, nu deze knowhow openbaar is geweest. Door Multispike is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gesteld dat naast de in het octrooi omschreven werkwijze nog andere kennis/knowhow is overgedragen. Na opzegging van de overeenkomst gebruik blijven maken van de methode, zonder het betalen van een vergoeding, levert na het oordeel van de rechtbank geen toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de licentieovereenkomst op. De 'last resort' poging van Multispike waarbij een know-how licentie wordt geveinsd strandt. De rechtbank oordeelt dat het gelegde beslag van multispike onrechtmatig is. Er wordt een voorlopige schadevergoeding ad € 200.000,- toegekend door de rechtbank. De te betalen schadevergoeding van Multispike aan Middenweg moet worden bepaald in een schadestaatprocedure.

De rechtbank wijst de vorderingen van Multispike af en veroordeelt Multispike in het betalen van een schadevergoeding aan Middenweg, op te maken bij staat.

5.3.3. Nog daargelaten dat Multispike onvoldoende stelt welke knowhow Middenweg na het opzeggen van de overeenkomst is blijven gebruiken, anders dan in het gebruik van cytokine, is de rechtbank van oordeel dat voor zover de knowhow de in het Nederlandse octrooi omschreven werkwijze heeft (de behandeling met cytokinine in combinatie met een koudeperiode), het gebruik van deze knowhow niet kan leiden tot een verplichting tot betaling van een (licentie)vergoeding, nu deze knowhow, naar Multispik ook erkent, openbaar is geweest. Bovendien is het gebruik van cytokinine als groeibevorderingsmiddel in combinatie met een koudeperiode een algemeen bekende methode, zoals Multispike eveneens erkent. Het ook na opzegging van de overeenkomst blijven gebruiken van deze methode, zelfs indien sprake is van het toepassen van een bepaalde concentratie van cytokinine, zonder daarvoor aan Orchid Gardens een vergoeding te betalen, levert naar het oordeel van de rechtbank geen toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de licentieovereenkomst op. Dat [B] naast de in het octrooi omschreven werkwijze nog andere kennis/knowhow heeft overgedragen, is door Multispike onvoldoende gesteld. Dit wordt in de licentieovereenkomst ook niet omschreven. Gezien het verweer van Middenweg, dat die knowhow in ieder geval niet kan betreffen het gecombineerde gebruik van cytokinine en een koudeperiode en evenmin de door Multispike in de dagvaarding in de paragrafen 2.5-2.8 opgesomde maatregelen, aangezien al die toepassingen waren geclaimd in de conclusies van het Nederlands octrooi den door de rechtbank Den Haag niet als nieuw in inventief zijn bevonden, kan Multispike niet volstaan, gelijk zij bij pleidooi doet, met de niet nader geconcretiseerde opmerking dat het gaat om de wijze van gebruik en de toepassing van de methode, zoals de concentratie cytokinine, de hoeveelheid, duur en de omstandigheden waaronder het middel Multispike moet worden toegepast. Het had op de weg van Multispike gelegen om ter voldoening aan haar stelplicht nader te concretiseren wat onder de door haar gestelde knowhow moet worden verstaan en in hoeverre deze knowhow meer omvat dan waarvoor [B] een octrooi heeft aangevraagd. Nu Multispike dit heeft nagelaten concludeert de rechtbank dat Multispike niet heeft voldaan aan haar stelplicht, zodat voor bewijslevering geen plaats is.

5.4. Uit hetgeen in conventie is overwogen vloeit voort dat het door Multispike gelegd conservatoir beslag als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Aannemelijk is dat Middenweg ten gevolge van deze beslaglegging schade heeft geleden en dat Multispike aansprakelijk is voor die door Middenweg geleden schade. Ter bepaling van de omvang van de door Middenweg geleden schade zal de zaak worden verwezen naar een schadestaatprocedure.

 

 

IEF 11580

Marketingrichtlijnen groentezaad zijn geldig

HvJ 12 juli 2012, zaak C-59/11 (Association Kokopelli)

Prejudiciële vraag gesteld door Cour d'appel de Nancy, Frankrijk.
Als randvermelding.
In de handel brengen en marketing van van groentezaad.

Uit't perscommuniqué 97/12: The directives on the marketing of vegetable seed are valid. The directives do take into account the economic interests of sellers of ‘old varieties’ in so far as they allow such varieties to be marketed under certain conditions.

(...) By today’s judgment, the Court rules that the validity of the two directives is not affected by certain principles of EU law or by the EU's commitments arising from the International Treaty on Plant Genetic Resources for Food and Agriculture (ITPGRFA).

Antwoord: Bij het onderzoek van de prejudiciële vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die afbreuk kunnen doen aan de geldigheid van richtlijn 2002/55/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van groentezaad en richtlijn 2009/145/EG van de Commissie van 26 november 2009 tot vaststelling van bepaalde afwijkingen voor de toelating van landrassen en rassen van groenten die van oudsher op bepaalde plaatsen en in bepaalde gebieden worden gekweekt en die door genetische erosie worden bedreigd, en van groenterassen die geen intrinsieke waarde hebben voor de commerciële productie van gewassen maar die ontwikkeld zijn voor teelt onder bijzondere omstandigheden, en voor het in de handel brengen van zaaizaad van die landrassen en rassen.

 

Uit het persbericht: (...) Thus, the Court rules that the acceptance regime for vegetable seed does not go beyond what is necessary to achieve those objectives. The requirement of listing in the official catalogues and the related acceptance criteria ensure that seed of a given variety has  the qualities necessary to ensure a high level of agricultural production that is of good quality, reliable and maintained over time. In those circumstances, and particularly in light of the broad discretion  which the EU legislature has in the area of the common agricultural policy, it could legitimately take the view that other measures, such  as labelling, would not  enable the same result to be achieved. A less restrictive measure, such as labelling, would not be as effective, since it would allow the sale and,  therefore, the sowing of seed that is potentially harmful or not conducive to optimum agricultural production. Therefore, the principle of proportionality has not been breached.

Next, the Court observes that the directives at issue take into account the economic interests of traders, such as Kokopelli, who offer for sale ‘old varieties’ that do not satisfy the conditions for inclusion in the official catalogues, in that those directives do not rule out the marketing of such  varieties. Admittedly, geographical, quantitative and packaging restrictions are provided for with regard to seed of conservation varieties and of varieties developed for growing under particular  conditions, but those restrictions nevertheless fall within the scope of the conservation of plant genetic resources. The Court observes that the EU legislature was not pursuing the liberalisation of the market for seed of ‘old varieties’ but was seeking to ease the rules of acceptance while preventing the emergence of a parallel market for such seed, which was likely to constitute an impediment to the internal market for seed of vegetable varieties.

Furthermore, the Court  finds that the directives at issue do not breach the principles of equal treatment, the freedom to pursue an economic activity and the free movement of goods, or  the EU's commitments arising from the ITPGRFA.

Vraag: „[Z]ijn de richtlijnen 98/95/EG, 2002/53/EG en 2002/55/EG van de Raad en richtlijn 2009/145 van de Commissie geldig in het licht van de volgende fundamentele rechten en beginselen van de Europese Unie, te weten het beginsel van de vrije uitoefening van economische activiteiten, het evenredigheidsbeginsel, het gelijkheids‑ of het non-discriminatiebeginsel, en het beginsel van het vrije verkeer van goederen, alsmede in het licht van de uit het [internationaal verdrag] voortvloeiende verbintenissen, in het bijzonder voor zover deze richtlijnen beperkingen stellen aan de productie en het in de handel brengen van zaai‑ en pootgoed van oude rassen?”

IEF 11573

Toelaten van nieuw (virusvrij) plantenmateriaal

Conclusie A-G HvJ EU 12 juli 2012, zaak C-534/10 P (Brookfield New Zealand en Elaris/CBP en Schniga)

Kwekersrecht. Conclusie tot afwijzing van de hogere voorziening.

Hogere voorziening ingesteld na Gerecht EU T-135/08 (IEF 9099), houdende nietigverklaring van de geldige inschrijving van het communautaire kwekersrecht voor het appelras 'Gala-Schnitzer'. Middel: onrechtmatig onderzoek naar de feiten; overtreding Verordening (EEG) 2001/94 inzake het communautaire kwekersrecht.

De conclusie luidt dat het toelaten van nieuw (virusvrij) plantenmateriaal in dezelfde aanvraag in plaats van het afwijzen van die aanvraag, geen overtreding van Verordening 2001/94 oplevert. Het Communautair bureau voor plantenrassen (CBP) had het recht om dit materiaal toe te laten, ten behoeve van het onderzoek.

57. Gelet op die feitelijke beoordeling, die als zodanig niet kan worden bestreden in hogere voorziening bij het Hof en volgens welke er derhalve onduidelijkheid bestond over het feit dat het voor het technisch onderzoek over te leggen materiaal virusvrij moest zijn, kon het Gerecht mijns inziens, gelet op de hierboven genoemde beginselen van behoorlijk bestuur en rechtszekerheid(11) – zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting – concluderen dat het binnen de beoordelingsbevoegdheid van het CBP viel om in zijn e-mail van 13 juni 2001 de onnauwkeurigheid van zijn eerdere verzoeken op dit punt te verhelpen en toe te staan dat nieuw virusvrij materiaal werd overgelegd.

58. Voor zover rekwiranten zich voorts beroepen op schending van artikel 80 van verordening nr. 2100/94, dat voorziet in een procedure voor herstel in de vorige toestand, volstaat de opmerking, ten eerste dat KSB niet overeenkomstig die bepaling een verzoek daartoe heeft ingediend, en ten tweede dat – zoals het CBP terecht heeft opgemerkt – de voorwaarde van die bepaling, niet-naleving van een termijn, nooit geheel is vervuld gelet op de onduidelijkheid betreffende de uiterste termijn voor het overleggen van het plantenmateriaal. Aangezien het CBP, zoals blijkt uit het bovenstaande, kon toestaan dat binnen een en dezelfde aanvraagprocedure en zonder afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag nieuw plantenmateriaal werd overgelegd, was het niet nodig om op grond van artikel 80 van verordening nr. 2100/94 het recht om plantenmateriaal over te leggen te herstellen.

IEF 11567

Openbaarheid bestuursdocumenten inzake gebruik beschermd ras

Rechtbank van Koophandel Brussel 22 juni 2012, AR nr A/11/03197 (Agrico U.A./NV Breeders Trust tegen Federaal Agentschap voor Veiligheid van de Voedselketen)

Uitspraak ingezonden door Philippe de Jong, Altius.

Kwekersrecht en de wet openbaarheid bestuursdocumenten. Agrico is licentiehouder van het communautair kwekersrecht voor het aardappelras Fontane, Breeders gaat illegaal vermeerderen en verhandelen van aardappelpootgoed tegen. Eisers verzoeken toegang tot beschikbare informatie inzake het gebruik van materiaal van het beschermde ras Fontane door derden (o.b.v. 14(3) kwekersrechtverordening en 11 Verordening 1768/95 (EG) uitvoeringsbepalingen betreffende de afwijking ten gunste van landbouwers en de wet openbaarheid van bestuursdocumenten)

Omdat eiseres slechts licentiehouder is en geen kwekersrechthouder wordt het verzoek geweigerd. Volgens 104(1) KwekersrechtVo wordt de exclusieve licentiehouder gelijkgesteld met de houder van het kwekersrecht. Alsnog weigert FAVV de informatie op basis van de wet bescherming persoonlijke levenssfeer (ook voor de ondernemingsgegevens). De rechtbank oordeelt dat de eisers in hun hoedanigheid van exclusieve licentiehouder, door de houder van het communautair kwekersrecht gelast, de relevante informatie verstrekt dienen te krijgen.

Het MB van 30 augustus 1999 en het KB van 18 augustus 2010 verplichten immers verweerder ertoe deze informatie in het kader van haar opdracht te verzamelen. Hij beschikt daardoor al over de informatie op het ogenblik dat deze wordt gevraagd. Verweerder bewijst ook niet welk extra werk of kosten hij heeft moeten leveren of maken. Daarenboven hebben eiseressen zelfs aangeboden om deze kosten te vergoeden.

De weigering van verweerder tot mededeling van de gevraagd relevante informatie, is onterecht (pagina 5).

Dictum
De rechtbank verklaart de vordering toelaatbaar en gegrond en zegt dat verweerder gehouden was en is aan eiseressen die in hun hoedanigheid van exclusieve licentiehouder en derde, door de houder van het communautair kwekersrecht hiertoe gelast en die in zijn opdracht optreedt, op hun schriftelijk verzoek, de relevantie informatie te verstrekken in overeenstemming met artikel 14(3) van Verordening (EG) Nr 2100/94 van 27 juli 1994 en hij dit slechts kan weigeren op een der gronden van artikel 11(2) van Verordening Nr 1768/95 van 24 juli 1995.