Rectificatie afgewezen bij onrechtmatige uitlatingen
Rechtbank Midden-Nederland 17 juli 2020, IEF 19335, IT 3194; ECLI:NL:RBMNE:2020:2625 (Onrechtmatige uitlatingen) Mediarecht. Gedaagde wordt aangesproken door eiser omdat hij uitlatingen zou hebben gedaan in een televisieprogramma die eiser onrechtmatig vindt. Eiser vordert een verklaring voor recht, schadevergoeding en een rectificatie op Twitter en in de Telegraaf. Gedaagde verweert zich met een beroep op vrijheid van meningsuiting. Er zijn hier dus twee grondrechten aan de orde: het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op eerbiediging van de eer en goede naam. Per geval moet dan aan de omstandigheden van het geval worden beoordeeld welk grondrecht zwaarder moet wegen. In dit geval zijn de meeste uitlatingen gepresenteerd als feiten, dus er moet getoetst worden of de uitingen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal om te oordelen welk grondrecht zwaarder weegt. De volgende omstandigheden zijn relevant bij deze toets: de aard van de gepubliceerde uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die uitlatingen betrekking hebben, de ernst - bezien vanuit het algemeen belang - van de misstand die aan de kaak wordt gesteld, de mate waarin de uitlatingen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal ten tijde van de publicatie, de totstandkoming en inkleding van de uitlatingen, het gezag dat het medium waarop de uitlatingen zijn gepubliceerd geniet en de maatschappelijke positie van de betrokken persoon. Afweging van deze omstandigheden leidt tot de conclusie dat de geuite feitelijke beweringen van gedaagde onrechtmatig zijn. De verklaring voor recht en de schadevergoeding worden toegewezen. De vordering tot rectificatie wordt afgewezen, omdat de uitingen meer dan vijf jaar geleden plaatsvonden en daarnaast minder dan een minuut in beslag namen. Rectificatie zal de kwestie juist opnieuw voor het voetlicht brengen, terwijl het publiek op dit moment geen actieve herinnering heeft aan het voorval.