Rechtspraak  

IEF 9126

De slank vormgegeven rug

Rechtbank Arnhem, 29 september 2010, HA ZA 09-1889, Rolf Benz AG & Co.KG tegen Zijlstra B.V. (met dank aan Gert Jan van de Kamp, CS Advocaten en Thomas Berendsen, Banning).

Modellenrecht. Auteursrecht. Meubels. Gedaagde maakt met de stoel ‘Zijlstra 3621’ inbreuk op het modelrecht (“hoewel vooralsnog de precieze invulling van dit inbreukcriterium onduidelijk is”) en het auteursrecht (“het samenstel van deze oorspronkelijke aspecten”) op de designklassieker ‘Rolf Benz 7400’. Geen slaafse nabootsing (“verwarringsgevaar onvoldoende onderbouwd”).

Modellenrecht: 4.12. (…)  Bij de beoordeling of de stoel van Zijlstra inbreuk maakt op het modelrecht van Rolf Benz dient het volgende voorop te staan. Artikel 3.16 lid I BVE geeft de houder van een tekening of model het recht om op grond van zijn uitsluitend recht zich te verzetten tegen het gebruik van een voortbrengsel waarin de tekening of het model is verwerkt of waarop de tekening of het model is toegepast en dat hetzelfde uiterlijk vertoont als de gedeponeerde tekening of het gedeponeerde model, dan wel dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt, rekening houdend met de mate van vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van de tekening of het model.
Hoewel vooralsnog de precieze invulling van dit inbreukcriterium onduidelijk is, is wel duidelijk dat bij de beoordeling of sprake is van een inbreuk door de rechtbank gelet moet worden op de totaalindruk.

4.13. (…) Ten aanzien van de geïnformeerde gebruiker geldt dat deze geen deskundige bij uitstek hoeft te zijn maar wel enige kennis van de markt van dergelijke stoelen heeft.

4.16. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door Zijlstra aangevoerde verschillen van ondergeschikte aard die er niet toe leiden dat haar stoel een andere algemene indruk wekt dan de ROLF BENZ 7400. Immers de door Zijlstra aangevoerde verschillen zijn alleen duidelijk en waarneembaar als de stoelen naast elkaar worden geplaatst en van de zijkant worden bekeken. Dat de zitting van de ROLF BENZ 700 los zit van de rugleuning is met name in zijaanzicht zichtbaar. doch zulks slechts bij nauwkeurige observatie, terwijl dit ten dele een technische functie betreft, zoals in 4.7. reeds is vastgesteld. Mogelijk biedt dit een beter zitcomfort, maar voor de algemene visuele indruk is dit van ondergeschikte betekenis. Van de voor- en achterzijde bezien vertonen de stoelen nagenoeg hetzelfde uiterlijk en wekken zij eenzelfde algemene indruk

Auteursrecht: 4.21. Tenslotte stelt Zijlstra dat de totaalindruk van beide stoelen dusdanig verschillend is dat er geen sprake is van enige auteursrechtelijke inbreuk. Zijlstra heeft deze stelling nader onderbouwd door te wijzen op de verschillen tussen de ROLF BENZ 7400 en haar eigen stoel, meer in het bijzonder de verschillen in de naden qua vorm, aanbrenging en/of positionering en de afstand tussen zitkussen en rugleuning, die niet met elkaar verbonden zijn.
De rechtbank verwijst naar hetgeen zij ten aanzien van het modelrecht heeft overwogen, waaraan de rechtbank voor de inbreuk op het auteursrecht toevoegt, dat het hier niet zozeer gaat om de totaalindruk als zodanig, noch om de stijl, maar om de overeenstemmende kenmerkende aspecten daarvan, in het bijzonder (i) de slank vormgegeven rug, die zonder overgang in een kenmerkende boog naar achter loopt tot vlak boven de grond, (ii) de niet op de modeldepotfoto's maar wel bij de stoelen zelf zichtbare bijzondere en opvallende positionering van de naden, (iii) de onder verstek gelaste buizen van het sledeframe, met name ook aan de achterzijde, hetgeen afwijkt van wat in de markt gebruikelijk is en ook (iv) de spanning tussen het relatief massief ogende zitkussen en de dunne rugleuning. Het samenstel van deze oorspronkelijke aspecten leent zich voor auteursrechtelijke bescherming.
De geringe verschillen op deze onderdelen bij de Zijlstra 3621 maken van deze stoel ten opzichte van de ROLF BENZ 7400 geen nieuw, oorspronkelijk werk. Mitsdien is de door Zijlstra verhandelde stoel te beschouwen als een ongeoorloofde verveelvoudiging van de ROLF BENZ 7400 in de zin van artikel 13 van de Auteurswet. Het vervaardigen, aanbieden, verkopen of anderszins verhandelen van de stoel van Zijlstra vormt een inbreuk op de auteursrechten van Rolf Benz.

Slaafse nabootsing: 4.23. Bij de beoordeling of sprake is van slaafse nabootsing stelt de rechtbank voorop dat Zijlstra ter comparitie onweersproken heeft verklaard dat de stoel, de Zijlstra 3621 in China wordt gemaakt en dat Zijlstra niet zelf opdracht heeft gegeven tot het maken van deze stoel. Zijlstra koopt de stoel slechts en verhandelt deze in Nederland net zoals andere importeurs dit ook doen in verschillende landen. Voorts constateert de rechtbank dat deze stoel op details afwijkt van de ROLF BENZ 7400, in het bijzonder bij de maatvoering, terwijl bij de Zijlstra 3621 de zitting verbonden is met de rugleuning waar deze bij de ROLF BEN2 7400 juist gescheiden zijn, hetgeen zeer kenmerkend is en mede bepalend voor het zitcomfort. Ook is de Zijlstra 3621 bestemd voor een heel ander, veel goedkoper, marktsegment. De Zijlstra 3621 wordt in andersoortige winkels verkocht voor een fractie van de adviesprijs van de ROLF BENZ 7400. in dit licht is de rechtbank van oordeel dat Rolf Benz haar stelling dat sprake is van slaafse nabootsing en verwarringsgevaar onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank deze grondslag verwerpt.

Lees het vonnis hier.

IEF 9068

Maakt niet alsnog bevoegd

Rechtbank Zwolle-Lelystad, 1 september 2010, HA ZA 10-701, JunkTrunk Nederland tegen Wehkamp B.V. (met dank aan Lars Bakers & Charlotte Vrendenbarg, Bingh Advocaten).

Modellenrecht. Auteursrecht. Bevoegdheidsincident m.b.t. gestelde inbreuk op Gemeenschapmodel speelmeubelset. Rechtbank ’s-Gravenhage is bij uitsluiting bevoegd, Andere ten grondslag gelegde gronden doen daar niet aan af.

2.4. Vast staat dat de vorderingen van P. mede gebaseerd zijn op een inbreuk op een gemeenschapsmodel zodat de rechtbank te 's-Gravenhage bij uitsluiting bevoegd is van deze vorderingen kennis te nemen. Dat P. aan de vorderingen ook andere gronden ten grondslag heeft gelegd maakt niet dat de rechtbank Zwolle-Lelystad alsnog bevoegd is over de aan de vorderingen ten grondslag gelegde inbreuk op het modelrecht te oordelen. Dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad ingevolge artikel 90 van de Verordening in geval van een voorlopige of beschermende maatregel wel bevoegd zou zijn van het geschil kennis te nemen doet - wat daar verder ook van zij - aan het voorgaande niet af. Het betreft hier immers geen procedure inzake een voorlopige of beschermende maatregel maar een bodemprocedure.

Lees het vonnis hier.

IEF 9051

Een opvouwbare damesschoen

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, ex parte beschikking van 11 juni 2010, KG RK 10-1501, The Bacup Shoe Company Ltd tegen Shoe Market B.V.

Modellenrecht. Ex parte beschikking. Inbreuk op Gemeenschapsmodel m.b.t. een opvouwbare damesschoen. Verzoek toegewezen. Geen recall en rectificatie.

2.2. De voorzieningenrechter oordeelt voorshands dat de door gerekwestreerde aangeboden schoenen bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekken dan het Gemeenschapsmodel van verzoekster. De voorzieningenrechter ziet derhalve voldoende aanleiding voor toewijzing van het verzoek voor zover het een verbod op modelinbreuk betreft, met beperkingen als hierna aangegeven. Verzoekster heeft geen belang daarnaast ook een verbod op inbreuk op het auteursrecht te verkrijgen.

2.3. Gelet op hetgeen in het verzoekschrift is aangevoerd is voldoende aannemelijk dat uitstel ten gevolge van de behandeling van de zaak op tegenspraak onherstelbare schade voor verzoekers zal veroorzaken.

2.4. De gevraagde voorzieningen met betrekking tot de afnemers van gerekwestreerde, de opgave van gegevens, de recall en de rectificatie – in het verzoekschrift opgenomen onder II en VI tot en met IX – zullen worden geweigerd. Voor het gevraagde onder II geldt dat een verbod aan filialen van gerekwestreerde reeds besloten ligt in het onder I gevorderde verbod aan gerekwestreerde, omdat het kennelijk filialen betreft van dezelfde rechtspersoon. Voor het overige worden de voorzieningen geweigerd omdat voor dergelijke maatregelen in het kader van deze ex parte procedure geen wettelijke grondslag bestaat.

Lees de beschikking hier.

IEF 8961

Volstrekt onvergelijkbare automobielen

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 7 juli 2010, KG ZA 10-648, Bayerische Motoren Werke AG & Rolls Royce Motor Cars Ltd tegen ABC Specials B.V. (met dank aan Charlotte Vrendenbarg & Lars Bakers, Bingh Advocaten).

Merkenrecht. Modellenrecht. Eisers BMW en Rolls Royce maken bezwaar tegen de verhuur door gedaagde van een met originele (en eveneens als merk of model geregistreerde) Rolls Royceonderdelen aangepaste (en na sommatie nog nader aangepaste) Chrysler. Vorderingen afgewezen. “De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat sprake is van volstrekt onvergelijkbare automobielen en dat het ondenkbaar lijkt dat het geïnformeerde publiek bij beschouwing van de Limousine zal menen met een "Rolls Royce" van doen te hebben.”

Merkenrecht: 4.2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het meest in het oog springende gemeenschappelijke kenmerk van de drie Grille merken is dat de omtreksvorm wordt ingevuld door uitsluitend verticale spijlen of lamellen. De door ABC gebruikte grille heeft - na de wijzigingen die ABC naar aanleiding van de sommatie heeft aangebracht - een rooster waarvan juist de horizontale elementen dominant zijn. Daarbij komt wat het 1928 Grille merk en het 1971 Grille merk betreft nog dat de hoogte - breedte verhoudingen van de ABC grille anders zijn dan die beide merken. Van het 2003 Grille merk wijkt de ABC grille bovendien af, bij nauwkeurige beschouwing, doordat het een zichtbare deelnaad heeft die in het merk niet is terg te vinden.

(…)

4.5. Genoemde verschillen, in het bijzonder de aanwezigheid van horizontale strippen, maken dat naar voorlopig oordeel geen sprake is van zodanig overeenstemmende tekens dat gevaar voor verwarring bestaat ten aanzien van de Grille merken. Ook zal het relevante publiek geen verband leggen tussen het door ABC gebruikte teken -de grille - en de Grille merken van BMW. De vorderingen van BMW C.S., voor zover gebaseerd op de merkrechten van BMW, zullen dan ook worden afgewezen.

Modellenrecht: 4.7. BMW c.s. stoelen het op het Rolls Royce Phantom model gebaseerde inbreukargument in belangrijke mate op de, naar zij stellen, sterke overeenkomst van de vooraanzichten van het model en de Limousine. De voorzieningenrechter merkt op dat voor de inbreukvraag bepalend is of de algemene indruk die de Limousine bij het geïnformeerde publiek wekt overeenkomt met de die van het model in zijn geheel. Nu die algemene indruk naar voorlopig oordeel anders is, kan in het midden blijven in welke mate de vooraanzichten, in geïsoleerde beschouwing, een zelfde indruk maken.

4.8. Zou toch voor een geïsoleerde beschouwing van het vooraanzicht worden gekozen dan geldt dat de Limousine een duidelijke horizontale of roosterstructuur heeft in de grille, welke niet kenbaar is bij het model zoals gedeponeerd. Daarnaast heeft de Limousine twee extra voorlichten. Het Rolls Royce Phantom model heeft dat niet en zou daar ook de ruimte niet voor hebben vanwege een geheel andere hoger opgetrokken bumper. Aan het vooraanzicht dragen tenslotte nog de achteruitkijkspiegels bij, welke bij de Limousine onvergelijkbaar zijn

4.9. De vorderingen van BMW c.s., voor zover gebaseerd op het modelrecht van BMW, zullen eveneens worden afgewezen.

Slaafse nabootsing: 4.10. In het kader van de beoordeling van de slaafse nabootsing is de voorzieningenrechter ook in de gelegenheid gesteld een werkelijke Rolls Royce Phantom direct te vergelijken met een daarnaast opgestelde Limousine. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat sprake is van volstrekt onvergelijkbare automobielen en dat het ondenkbaar lijkt dat het geïnformeerde publiek bij beschouwing van de Limousine zal menen met een "Rolls Royce" van doen te hebben

Lees het vonnis hier.

IEF 8953

Evident identiek

NotendispenserVzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 1 juli 2010, KG ZA 10-720, [O] tegen Dutch-Nut-Group B.V. & Faerch Plast A/S

Modellenrecht. Notendispenser. Eiser is voormalig directeur van gedaagde DNG. Beide partijen hebben een modeldepot verricht. Kern van dit geschil is gelegen in de vraag wie rechthebbende is ten aanzien van het Gemeenschapsmodelrecht op de notendispenser. Eiser [O] meent dat het recht hem toekomt als ontwerper van het model. DNG ontkent niet dat het idee voor de notendispenser oorspronkelijk van [O] afkomstig is geweest, doch stelt dat [O] de notendispenser heeft ontworpen uit hoofde van zijn functie bij DNG.

Aan de behandeling van die stellingen komt de voorzieningenrechter echter niet toe. Nu DNG het depot twee maanden eerder heeft gedeponeerd dan eiser [O] is DNG in staat de nietigheid van het depot van [O] in te roepen, aangezien dat op het moment van depot evident niet nieuw meer was. De inbreukvorderingen van [O] worden derhalve afgewezen. Onbetwiste 1019h proceskosten: €24.662,89.

4.6. Dit betoog wordt naar voorlopig oordeel gegrond geoordeeld. Een model wordt op grond van artikel 5 lid 1 sub b GModVo als nieuw beschouwd, indien geen identiek model voor het publiek beschikbaar is gesteld vóór de datum van de indiening van de aanvrage om inschrijving van het model waarvoor bescherming wordt gevraagd. Uit het hiervoor in r.o. 2.5. weergegeven door Faerch ingeschreven gemeenschapsmodel blijkt dat dit model en het model van [O] evident identiek zijn. Vergelijking van de modellen zoals ingeschreven leert dat onmiddellijk. Het model van Faerch is eerder gedeponeerd dan dat van [O], zodat dit laatste model nieuwheid ontbeert. Onder die omstandigheden is er naar voorlopig oordeel van uit te gaan dat er een gerede kans is dat het gemeenschapsmodel van [O] in de bodemprocedure zal worden vernietigd.

Lees het vonis hier.

IEF 8930

Niet is voorzien van een gestileerde versiering

Gerecht EU,  22 juni 2010, zaak T-153/08, Shenzhen Taiden Industrial Co. Ltd tegen OHIM / Bosch Security Systems BV

Modellenrecht. Nietigheidsprocedure tegen ingeschreven gemeenschapsmodel dat communicatie-apparatuur weergeeft. Betrekkelijk grote mate van vrijheid van de ontwerper. Geen andere algemene indruk dan ouder internationaal model van Bosch. Geen eigen karakter

70. (…) het enige verschil tussen de twee betrokken modellen dat een zeker belang kan hebben, [heeft] betrekking op de klep van de scharnierende luidspreker, aangezien deze in het oudere model niet is voorzien van een gestileerde versiering, die wel aanwezig is in het litigieuze model.

71. Dit verschil is evenwel niet bijzonder uitgesproken, aangezien de kleppen van de twee modellen oneffen zijn en de versiering van het litigieuze model sterk gestileerd is.

74. De andere door verzoekster aangevoerde verschillen (…)  zijn (…) onvoldoende opvallend om de twee apparaten te onderscheiden uit het oogpunt van de geïnformeerde gebruiker, te meer omdat zij grotendeels betrekking hebben op elementen van een conferentie-eenheid die niet de aandacht van de geïnformeerde gebruiker trekken.

75. Gelet op een en ander, dient te worden geoordeeld dat het litigieuze model en het oudere model bij de geïnformeerde gebruiker dezelfde algemene indruk wekken. De kamer van beroep is dus op goede gronden tot dezelfde vaststelling gekomen in punt 20 van de bestreden beslissing, en heeft terecht daaruit afgeleid dat het litigieuze model geen eigen karakter had in de zin van artikel 6 van verordening nr. 6/2002.

Lees het arrest hier.

IEF 8915

Van onmogelijkheid is voorshands geen sprake

Rechtbank Rotterdam, KG ZA 10-466, Hans Textiel B.V. tegen Bonnie Doon Europe B.V. (met dank aan Marion Tapper en Lars Bakers, Bingh)

Modellenrecht, althans executiegeschil na Rechtbank ’s-Gravenhage, 17 januari 2010, IEF 8603 (inbreuk op model ‘legging shorts’). Geen accountantsverklaring. Dwangsommen verbeurd. Geen 1019h proceskostenveroordeling, nu “dit geding louter ziet op een executiegeschil met betrekking tot het verbeuren van dwangsommen.”

4.6. Tussen partijen is niet in geschil dat de goedkeurende verklaring waarop de veroordeling onder 5.2 van het dictum ziet, door Hans Textiel niet aan Bonnie Doon is overgelegd. (…) De door Bonnie Doon aangewezen accountant heeft zich immers tijdig (…) aan Bonnie Doon kenbaar gemaakt (…). Hans Textiel is hier - buiten het aanvechten van het door de accountant verzochte voorschot - niet verder op ingegaan. Het door de accountant verzochte voorschot ad € 15.000,00, dat bovendien nog tot € 7.500,00 naar beneden toe is bijgesteld, komt de voorzieningenrechter overigens voorshands niet onredelijk voor. Naar voorlopig oordeel maakt Bonnie Doon dan ook geen misbruik van recht, dan wel is er sprake van onrechtmatig handelen zijdens Bonnie Doon jegens Hans Textiel, indien zij - gelet op 5.2 juncto 5.4 van het vonnis - overgaat tot het innen van de dwangsommen. Het doel en de strekking van de onder 5.2 gegeven veroordeling is er immers mede op gericht om een dispuut tussen partijen over het al dan niet volledig verstrekken door Hans Textiel aan Bonnie Doon van de onder 5.2 genoemde bescheiden te voorkomen. (…)

4.7  (…) Van onmogelijkheid in de zin van artikel 611d Rv is sprake wanneer het onredelijk zou zijn meer inspanning en zorgvuldigheid te vergen dan de veroordeelde heeft betracht. Tegen de achtergrond van het onder 4.6 overwogene is van onmogelijkheid in voormelde zin van artikel 611d Rv voorshands geen sprake, zodat er geen aanleiding bestaat een termijn te stellen voor het aanhangig maken van een procedure ex genoemd artikel bij de rechtbank 's-Gravenhage.

4.8 Gelet op het voorgaande is voor een verbod van Bonnie Doon om over te gaan tot tenuitvoerlegging van de verbeurde dwangsommen geen plaats.

Lees het vonnis hier.

IEF 8848

(Vrijwel) identieke velgen

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 18 mei 2010, KG ZA 08-885, Bayerische Motoren Werke (BMW) tegen Inter-Tyre Holland B.V. (met dank aan Charles Gielen, NautaDutilh).

Modellenrecht. Merkenrecht. Hoger beroep in autovelgen-zaak (zie vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 7 oktober 2008, IEF 7140). Model voldoende duidelijk, gestelde nietigheid  onvoldoende onderbouwd. Algemeen (geclausuleerd) inbreukverbod modellen. Geen merkinbreuk: toegestaan gebruik woordmerk BMW. Wel spoedeisend belang bij nevenvorderingen.

Merkgebruik: 13. (…) “Nodig” betekent dat het desbetreffende gebruik in de praktijk het enige middel is om het publiek begrijpelijke en volledige informatie te geven over de bestemming. Voorts dient het gebruik te geschieden volgens de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel, hetgeen voor de gebruiker een loyaliteitsverplichting tegenover de legitieme belangen van de merkhouder meebrengt (…).

14. (…) Het hof is – anders dan de rechtbank – voorshands van oordeel dat hier sprake is van toegestaan merkgebruik. Om passende velgen aan te bieden, dient het automerk (evenals het model, type en bandenmaat van de desbetreffende auto en (soms) het bouwjaar) te worden vermeld. (…)Niet gesteld of aannemelijk is geworden dat er in redelijkheid een andere manier is om aan te geven welke aangeboden velgen op welke auto passen. De aanduiding DUITS is ontoereikend, daar er, naar algemeen bekend is, meerdere Duitse automerken zijn. (…) Voormeld omschreven gebruik van het merk BMW is duidelijk bedoeld om de auto aan te geven waarvoor een velg wordt gezocht. (…) .

Algemeen verbod (modelinbreuk): 19. Voor de toewijsbaarheid van een algemeen verbod met dwangsom geldt een drieledige maatstaf:

1. er moet, mede gelet op alle bijzonderheden van het geval, voldoende grond bestaan om te vrezen dat ook op andere modellen inbreuk zal worden plaatsvinden/  er moet vrees voor herhaling zijn;
2. het verbod moet met het oog op executiegeschillen voldoende houvast bieden om te kunne beoordelen welke gedragingen al dan niet verboden zij.
3. een dergelijk verbod moet bij afweging van eblagen van beide partijen passend en geboden zijn. (vergelijk HR 1 december 1995, NJ 1996, 510).

21. (..) het hof is met Inter-Tyre van oordeel dat bij een algemeen verbod twijfel kan ontstaan of een door Inter-Tyre aangeboden velg al dan niet verboden is, temeer daar ook niet geregistreerde modellen beschermd worden.
Het hof is van oordeel dat aan dit bezwaar kan worden tegemoetgekomen door Inter-Tyre, naast het door de voorzieningenrechter opgelegde bevel, te bevelen iedere inbreuk op andere modelrechten van BMW te staken en gestaakt te houden enige tijd nadat Inter-Tyre door BMW schriftelijk op een (vermeende) inbreuk is gewezen.

Spoedeisend belang nevenvorderingen: 27. In hoger beroep heeft BMW haar spoedeisend belang bij de nevenvorderingen nader onderbouwd met haar stelling dat zij met de onder a tot en met c vermelde vorderingen beoogt verdere inbreuken door derden door het in het verkeer brengen van inbreukmakende velgen te beëindigen en/of te voorkomen. Het hof is met BMW van oordeel dat bij het beëindigen en/of voorkomen van verdere inbreuken in beginsel spoedeisend belang bestaat.

Proceskosten: Gelet op hetgeen hiervoor in incidenteel en principaal beroep is overwogen, is het hof van oordeel dat het gevorderde algemene modelinbreukverbod (geclausuleerd) moet worden toegewezen en het merkinbreukverbod moet worden afgewezen. De nevenvorderingen dienen deels te worden toegewezen. Nu partijen derhalve over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof de kosten in eerste aanleg compenseren.

Lees het arrest hier.

IEF 8836

Nieuwe dimensies

Gerecht EU, 12 mei 2010, T-148/08, Beifa Group Co. Ltd tegen OHIM / Schwan-Stabilo Schwanhaüßer GmbH & Co

Gemeenschapsmodel. Merkenrecht. Nietigheidsprocedure tegen ingeschreven gemeenschapsmodel  ‘dat schrijfinstrument weergeeft’ o.g.v. ouder nationaal beeldmerk (De ‘Stabilo-marker’, zie ook tussen dezelfde partijen: Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 20 april 2010, IEF 8811). Gerecht vernietigt de beslissing toto nietigverklaring van het OHIM wegens procedurefouten, onder andere met betrekking tot de verschillende dimensies.

114. Aangezien de beslissing van de nietigheidsafdeling geen enkele verduidelijking bevat, kan de verwijzing in diezelfde beslissing naar de „driedimensionale vorm” van het oudere merk – die op het eerste gezicht paradoxaal is daar het een beeldmerk betreft – enkel tot de conclusie leiden dat de nietigheidsafdeling zich niet heeft gebaseerd op een vergelijking tussen het litigieuze model en het oudere merk, maar is overgegaan tot een vergelijking tussen dat model en een driedimensionaal merk dat in haar beslissing niet wordt aangeduid.

(…) 116. Deze vergissing van de nietigheidsafdeling werd geenszins rechtgezet door de kamer van beroep. Zoals reeds werd opgemerkt, heeft de kamer van beroep in punt 17 van de bestreden beslissing zich beperkt tot het overnemen van de kenmerken die door de nietigheidsafdeling aan het oudere merk waren toegeschreven, zonder erop te wijzen dat de nietigheidsafdeling per vergissing had verwezen naar een driedimensionaal merk in plaats van naar het oudere merk en dat dezelfde kenmerken ook aanwezig waren in het oudere merk.

117. Aangezien de kamer van beroep in de bestreden beslissing haar conclusie inzake het bestaan van gevaar voor verwarring van het litigieuze model met het oudere merk heeft gebaseerd op de vergelijking van dat model met een ander teken dan het oudere merk, heeft zij derhalve blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en moet de bestreden beslissing worden vernietigd.

Lees het arrest hier.

IEF 8815

Een luxe badhanddoek

Luxe Badhanddoek (Gemeenschapsmodel)Rechtbank ’s-Gravenhage, 28 april 2010, HA ZA 09-3834, Ocean Quay Ltd c.s. tegen Trendhopper Holding B.V. (met dank aan Leonie Kroon, DLA Piper)

Modellenrecht. Gemeenschapsmodel 'luxe badhanddoek'. Vonnis in incident. Zekerheid. Geen zekerheidstelling omdat er twijfel zou zijn aan het al dan niet bestaan van een partij, aangezien een kostenveroordeling in een dergelijk geval kan worden toegewezen ten laste van de advocaat. In casu echter wel zekerheid o.g.v. ‘gebruikelijke’ artikel 224 lid 1 Rv (vestiging in buitenland). € 25.000.

4.2. De rechtbank stelt voorop dat, voor zover de incidentele vordering tot zekerheidsstelling is gebaseerd op de omstandigheid dat twijfel bestaat over de vraag of Ocean Quay een al dan niet bestaande partij is, artikel 245 Rv waarborgt dat in het voorkomende geval een kostenveroordeling kan worden toegewezen ten laste van de advocaat van Ocean Quay. De door Trendhopper aangevoerde twijfel - die mogelijk door de correctie van de woonplaats in de conclusie van antwoord in het incident door Ocean Quay is weggenomen - is dan ook onvoldoende aanleiding om Ocean Quay te bevelen zekerheid te stellen.

4.3. Niettemin is er reden het gevorderde toe te wijzen. Omdat Ocean Quay niet in Nederland is gevestigd, heeft zij gezien  artikel 224 lid 1 Rv in beginsel de verplichting zekerheid te stellen. Op grond van artikel 224 lid 2 Rv bestaat een verplichting tot het stellen van zekerheid niet, als sprake is van een van de in deze bepaling genoemde omstandigheden. Nu Ocean Quay naar eigen zeggen is gevestigd op de British Virgin Islands, voor welk land de uitzondering van artikel 224 lid 2 onder a Rv niet geldt, en Ocean Quay zich ook overigens niet beroept op (een van) de in artikel 224 lid 2 Rv genoemde uitzonderingen, is zij verplicht zekerheid te stellen voor de proceskosten zoals gevorderd.

4.6. Een oordeel over de complexiteit van de zaak is in dit stadium voorbarig, aangezien niet vaststaat tot welke categorie de onderhavige procedure aan het eind daarvan  zal worden gerekend. Bovendien geven de indicatietarieven een richtsnoer voor de redelijke en evenredige proceskosten, maar sluiten zij niet uit dat een hoger bedrag wordt toegekend indien daarvoor gronden zijn. Ook gezien de in deze procedure door T'rendhopper reeds verrichte werkzaamheden acht de rechtbank zekerheid tot een bedrag van € 25.000 geboden.

Lees het vonnis hier.