DOSSIERS
Alle dossiers

Publicaties & Noten  

IEF 13494

De grensoverschrijdende inbreuk na Football Dataco en Pinckney

M.M.M. van Eechoud, De grensoverschrijdende inbreuk: Daad, plaats en norm na Football Dataco & Pinckney, AMI, 2013-6, p. 169-178.
Het corpus uitspraken van het Hof van Justitie EU over grensoverschrijdende inbreuken op intellectuele eigendomsrechten groeit gestaag. Maar een werkelijk samenhangend antwoord op de vraag welke rechter bevoegd is en welk recht toepasselijk is valt nog niet te bespeuren. De arresten Football Dataco en Pinckney – de eersten over databankenrecht en auteursrecht inbreuk op internet – getuigen van twee verschillende benaderingen. Een materieelrechtelijke bij Football Dataco, in het voetspoor van merkinbreukzaak L’Oréal/eBay. En een meer traditionele internationaal privaatrechtelijke aanpak bij Pinckney, in de lijn van Wintersteiger. Waar gaat het Hof heen?

Lees verder

IEF 13487

EHRM: Amoureuze relatie premier is nieuwswaardig - maar wel zonder details seksleven

Bijdrage ingezonden door Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan.
Closer strikes again. Na de eerdere publicatie van de nudistenfoto’s van Kate Middleton veroorzaakt het Franse blad weer ophef. Ditmaal door de onthulling dat de Franse premier Hollande zijn (inmiddels ex-)vriendin Valérie Trierweiler zou bedriegen met de beeldschone Franse actrice Julie Gayet.

Niet Hollande, maar Gayet heeft naar verluidt Closer aangeklaagd omdat zij vindt dat Closer een ontoelaatbare inbreuk heeft gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. Wie staat hier in zijn of haar recht? Closer, dat het promiscue gedrag van de Franse premier aan de kaak stelt en zich beschermd ziet door de vrijheid van meningsuiting, of Gayet, die recht heeft op bescherming van haar persoonlijke levenssfeer, of het nieuws nou waar is of niet. Een recente uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) biedt mogelijk een goede indicatie [EHRM 14 januari 2014, application no. 73579/10 RUUSUNEN v. FINLAND].

De Finse Susan Ruusunen had een relatie van negen maanden met de premier van Finland, Matti Vanhanen. Vanhanen was gescheiden van zijn vrouw. In 2007, toen Vanhanen nog premier was, publiceerde Ruusunen een autobiografisch boek over hun relatie, waarin onder meer informatie (de feiten in het boek werden overigens niet betwist) stond over:

  • Het bestaan van de relatie en hoe Vanhanen in zijn privéleven was;
  • Hoe ze elkaar ontmoetten en hoe snel hun relatie zich had ontwikkeld;
  • Het verschil in lifestyle tussen Ruusunen, een alleenstaande moeder, en Vanhanen, een rijke partijleider en premier van Finland;
  • Het gedrag en de gevoelens van Vanhanen’s kinderen;
  • Het seksleven van Ruusunen en Vanhanen in het begin van hun relatie en beschrijvingen van hun “brief and passionate intimate moments as well as giving massages to each other, and accounts of their sexual intercourse“.

Alleen dat laatste vond de Finse rechter ontoelaatbaar. Ruusunen werd strafrechtelijk veroordeeld voor het schenden van de persoonlijke levenssfeer van de toenmalige premier. Ze kreeg een boete van EUR 300,-. Daarop stapte zij naar het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Dat zij ook seks had met Vanhanen was toch niet heel verwonderlijk en door haar voor die openbaring te straffen handelde de Finse staat in strijd met haar vrijheid van meningsuiting, zo vond zij.

Het EHRM oordeelt dat de Finse rechter redelijkerwijs tot de veroordeling kon komen. Voor het EHRM is van belang dat bijvoorbeeld informatie over hoe en waar Ruusunen de premier had ontmoet en hoe snel hun relatie zich ontwikkelde relevant was voor een algemene publieke discussie. Want deze onderwerpen riepen de vraag op of Ruusunen ”had been dishonest and lacked judgment“. Het publiek heeft het recht informatie te ontvangen over kwesties van algemeen belang. Er was dan ook voldoende reden om het boek te publiceren, aldus het EHRM. Maar het EHRM kon zich er ook in vinden dat publicatie van de intieme details te ver ging. Dit was informatie die behoort tot de kern van iemands persoonlijke levenssfeer. De veroordeling was volgens het EHRM onder meer toelaatbaar omdat Ruusunen geen strafblad kreeg en haar alleen een boete van EUR 300 was opgelegd.

Het lijkt een pyrrusoverwinning voor het kamp van de premier. Want het Hof bevestigt dat er voldoende reden was een boek te publiceren over de privé-relatie tussen de premier (als hoogste politicus vanzelfsprekend een publiek figuur) en zijn ex-vriendin. Relevant daarvoor is of een dergelijke publicatie ook vragen oproept over bijvoorbeeld de eerlijkheid en beoordelingsvermogen van de politicus.

Dit zou wel eens slecht nieuws kunnen zijn voor Hollande. Omdat Hollande, anders dan zijn Finse collega, wel een relatie had toen hij (volgens Closer) een relatie begon met Gayet, lijkt de publicatie in Closer een goede kans maken om de toets van rechtmatigheid te doorstaan. Want nog veel meer dan bij de Fin, roept de mogelijke relatie van Hollande met de Franse actrice de vraag op hoe eerlijk Hollande was tegenover zijn toenmalige vriendin, nota bene de “première dame” van Frankrijk. En volgens het EHRM zijn dat vragen die het publiek belang raken. Dat Gayet zelf geen premier was en in mindere mate een publiek figuur is zal haar waarschijnlijk niet redden. Zij is immers ook een publiek figuur, als gevierd actrice. En het enkele in de slipstream opereren van een publiek figuur kan volgens het EHRM al betekenen dat je zelf ook een publicatie over je privé-leven moet dulden.

Jens van den Brink
Bericht eerder verschenen op MR 2014-009

Op andere blogs:
Esther Mommers, 'Het seksleven van de minister-president uit de doeken doen gaat te ver

IEF 13476

Oproep Kennisland tot aansluiten bij gezamenlijke reactie EU-consultatie

Uit het persbericht: Zoals eerder opgemerkt is er op dit moment een publieke consultatie over nieuwe auteursrechtelijke regels [red. IEF 13363] voor Europa gaande. Reageren op deze consultatie is nog tot en met woensdag 5 februari mogelijk. Wij hebben er eerder op gewezen dat deze consultatie een aantal voor erfgoedinstellingen zeer relevante vragen bevat en de erfgoedsector dus een unieke kans biedt om zijn stem te laten horen.

Vandaag heeft de werkgroep auteursrecht van Nederlandse erfgoedinstellingen een gezamenlijke reactie op deze consultatie gepubliceerd. Tot en met maandag 3 februari kunnen erfgoedinstellingen zich bij deze reactie aansluiten die vervolgens namens deze instellingen ingediend zal worden. Instellingen die zich bij deze reactie willen aansluiten kunnen dit via een e-mail naar info@kl.nl kenbaar maken.

De werkgroep vindt het echter belangrijk dat er in aanvulling op de gezamenlijke reactie zo veel mogelijk reacties van individuele instellingen komen. Om dit makkelijker te maken heeft de werkgroep een modelreactie gepubliceerd die door instellingen gebruikt kan worden om een eigen reactie op te stellen. Naast Engelstalige antwoordsuggesties bevat de modelreactie Nederlandstalige uitleg bij de antwoorden.

IEF 13472

Not for designers: On the Inadequacies of EU Design Law and How to Fix It

Thomas Margoni, 'Not for designers: On the Inadequacies of EU Design Law and How to Fix It', JIPITEC 2013-3, p. 225-248.
Design rights represent an interesting example of how the EU legislature has successfully regulated an otherwise heterogeneous field of law. Yet this type of protection is not for all. The tools created by EU intervention have been drafted paying created by EU intervention have been drafted paying much more attention to the industry sector rather than to designers themselves. In particular, modern, digitally based, individual or small-sized, 3D printing, open designers and their needs are largely neglected by such legislation. There is obviously nothing wrong in drafting legal tools around the needs of an industrial sector with an important role in the EU economy, on the contrary, this is a legitimate and good decision of industrial policy.

However, good legislation should be fair, balanced and (technologically) neutral in order to offer suitable solutions to all the players in the market, and all citizens in the society, without discriminating the smallest or the newest: the cost would be to stifle innovation. The use of printing machinery to manufacture physical objects created digitally thanks to computer programs such as Computer-Aided Design (CAD) software has been in place for quite a few years, and it is actually the standard in many industrial fields, from aeronautics to home furniture. The change in recent years that has the potential to be a paradigm-shifting factor is a combination between the popularization of such technologies (price, size, usability, quality) and the diffusion of a culture based on access to and reuse of knowledge. We will call this blend Open Design. It is probably still too early, however, to say whether 3D printing will be used in the future to refer to a major event in human history, or instead will be relegated to a lonely Wikipedia entry similarly to Betamax (copyright scholars are familiar with it for other reasons).

It is not too early, however, to develop a legal analysis that will hopefully contribute to clarifying the major issues found in current EU design law structure, why many modern open designers will probably find better protection in copyright, and whether they can successfully rely on open licenses to achieve their goals. With regard to the latter point, we will use Creative Commons (CC) licenses to test our hypothesis due to their unique characteristics to be modular, i.e. to have different license elements (clauses) that licensors can choose in order to adapt the license to their own needs."

IEF 13471

BREIN overweegt cassatie tegen afwijzing blokkering The Pirate Bay

Uit het persbericht: Het Haagse gerechtshof wees vandaag in hoger beroep de blokkering van The Pirate Bay af omdat die niet effectief zou zijn [IEF 13467]. De rechtbank had eerder op vordering van BREIN bepaald dat Ziggo en XS4ALL hun abonnees de toegang tot die illegale website moesten blokkeren.

BREIN merkt op dat deze uitspraak haaks staat op het oordeel van rechters in andere Europese landen en vooruitloopt op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie dat binnenkort wordt verwacht. In die zaak (UPC Wien) zal de hoogste Europese rechter over hetzelfde onderwerp oordelen. De Advocaat Generaal lijkt in zijn conclusie van november vorig jaar het begrip "effectiviteit" beperkter uit te leggen dan het Haagse hof.

Opmerkelijk is dat het Haagse hof meent dat de blokkering niet effectief is terwijl zij wel aanneemt dat zowel het bezoek aan The Pirate Bay is gedaald als het aantal abonnees dat inbreuk maakt. Het hof neemt echter als uitgangspunt dat het doel van de blokkering is om het totaal aantal inbreuken te verminderen. Omdat het bittorrentverkeer bij XS4ALL in zijn algemeenheid niet is gedaald, neemt het hof aan dat diens abonnees de blokkering omzeilen of naar andere torrentsites gaan. Het hof meent dat BREIN tegelijkertijd ook blokkering van andere illegale torrentsites had moeten vorderen. BREIN meent dat op de redenering van het hof het nodige is af te dingen.

Overigens heeft het hof de meeste voorliggende vragen in het voordeel van BREIN beslist, onder meer dat een significant deel van de abonnees van Ziggo en XS4ALL via The Pirate Bay inbreuk plegen, dat The Pirate Bay niet alleen onrechtmatig handelt maar zelf ook inbreuk pleegt door het aanbieden van artwork en dat de diensten van Ziggo en XS4ALL worden gebruikt om inbreuk te maken. Voorts oordeelt het hof dat de blokkade de providers vrijwel niets kost, zeer eenvoudig is en voor hen geen rompslomp oplevert.

"De uitspraak van het Hof is nadelig voor de ontwikkeling van de legale online markt omdat die bescherming nodig heeft tegen illegale concurrentie", zegt BREIN directeur Tim Kuik. "Het doel van de blokkering van The Pirate Bay is uiteraard de inbreuken via The Pirate Bay te verminderen. Het is tegenstrijdig dat het hof weliswaar constateert dat dit doel inderdaad wordt bereikt maar vervolgens toch afwijst omdat gebruikers naar andere sites kunnen."

BREIN overweegt cassatie tegen het arrest in te stellen en kijkt uit naar wat het Hof Van Justitie in Luxemburg binnenkort zal oordelen. Dat buigt zich over de vraag óf en, zo ja, in welke mate effectiviteit een rol speelt bij de vraag of een access provider een onrechtmatige website moet afsluiten.

IEF 13465

Schrappen van merken uit schappen

Een bijdrage ingezonden door Corina Post-Wolfert, LinkedIn-account.
De laatste jaren is het een trend dat bedrijven steeds meer hun merken samenvoegen ,opheffen of verkopen. Sommige van deze merken hebben (nationaal) een grote goodwill waardoor we soms een herintroductie zien. Wat zijn de redenen en consequenties van dit beleid?

Bij bedrijfsovernames wordt vaak gesneden in merken. Na de overname van de supermarktketen Super de Boer door Jumbo, is de naam langzaam veranderd in Jumbo. Dit zal ook gebeuren bij C1000. Hetzelfde zagen we bij de overname van de Postbank door de ING. De bekende blauwe leeuw is oranje gemaakt en de namen Postbank en RVS verzekeringen zijn verdwenen. Sleutelwoorden bij het schrappen van merken, zijn: kostenbesparing, concentreren van marketingactiviteiten op minder producten, slagvaardiger handelen of het elimineren van merken omdat zij niet meer passen binnen de strategie.

Een andere reden voor het schrappen van merken is dat bedrijven hun marktpositie willen versterken. Zo zullen de supermarktformules Bas van der Heijden en Digros dit jaar opgaan in Dirk om efficiencyvoordelen en eenduidigheid te verkrijgen. Het kan ook zijn dat de naam van een merk moet veranderen omdat het in het buitenland lastig valt uit te spreken. Daar liep Unilever tegenaan met zijn schoonmaakmiddel Jif. Bovendien is JIF een Engels scheldwoord voor "idioot". JIF werd toen CIF.

Door de recessie zien we dat A-merken terrein verliezen omdat mensen minder te besteden hebben en sneller overstappen op de goedkopere huismerken. Unilever heeft in 2004 al 800 merken geschrapt en onlangs aangegeven de overgebleven 400 merken verder te willen inkrimpen. Daardoor verdwijnen mogelijk de "kleinere" merken, zoals Unox en Calvé. Dit heeft vaak gevolgen voor het imago en de rechten die voor deze merken zijn opgebouwd.

Merksanering lijkt een interessante optie om kostenreductie te realiseren. Een wijziging van de merknaam heeft echter wel effect op het consumentengedrag. De goodwill op een merk moet daarom zorgvuldig getransformeerd worden, zodat de consument bereid is te switchen naar het andere merk.

Soms wordt een herintroductie van een merk overwogen. Hieraan zitten wel consequenties. Zo moet het economische klimaat de mogelijkheid bieden om een merk te herintroduceren. Toen Aston Martin na 20 jaar het luxe sportmodel Lagonda weer op de markt wilde brengen, werkte de recessie niet mee en flopte de herintroductie.

Het jaren tachtig sportmerk Mistral , werd in 2008 nieuw leven ingeblazen maar de herintroductie liep stroef. In 2010 werd een ander team erop gezet die het merk terugbracht tot zijn kernwaardes wind en water, waardoor herlancering een feit is.

Een herintroductiehit is het telefoonmerk BEN. Nadat T-Mobile het merk van Belgacom overnam in 2002 doopte zij het om in T-Mobile NL. Na 6 jaar werd het merk BEN geherintroduceerd als het goedkopere virtueel mobiel netwerkmerk van T-Mobile, wat een groot succes bleek.

Een merk moet bij een herintroductie opnieuw ingeschreven worden bij het merkenbureau, als de rechten niet in stand zijn gehouden. Het kan zijn dat in de tussentijd een ander bedrijf een gelijkend merk heeft geregistreerd waardoor herintroductie een probleem wordt. Check daarom altijd eerst in de merkenregisters of een merk wel opnieuw geïntroduceerd kan worden.

Corina Post-Wolfert

IEF 13439

Perspectives of creators and performers on the digital era

Poort, Akker, Rutten, Weda, 'Perspectives of creators and performers on the digital era' accepted for New Media & Society (2013), IvIR.nl.
Survey, Creators, Performers, Digitisation, Copyright, Cluster analysis.
In this contribution, a nearly comprehensive survey among creators and performers in media, arts and entertainment in the Netherlands is presented. It concerns the implications of digital reproduction and distribution for the creative professions as perceived by those working in it. Based on regressions and cluster analysis of the survey data, an analysis is provided of income developments and perceived threats and opportunities of digitisation, as well as an exploration of the underlying socio-economic and professional factors. Many creators and performers perceive digitisation primarily as a threat. Although age is a relevant explanatory factor for the opinions regarding digitisation, the notion of a generation gap is shown to be an oversimplification. Other relevant dimensions include income development, education level, and the way digitisation has affected respondents’ discipline.

Lees verder

IEF 13436

Auteursrechtelijke garanties voor Open Access van wetenschap

J.E.J. Prins, 'Auteursrechtelijke garanties voor Open Access van wetenschap', NJB 17 januari 2014, afl. 2.
Bijdrage ingezonden door Corien Prins, Tilburg University.
Kwantiteit en kwaliteit van wetenschappelijk werk figureerden vorige week weer prominent in de media. Het was zeker niet de eerste keer. De afgelopen jaren is, vooral naar aanleiding van enkele spraakmakende kwesties van wetenschapsfraude, intensief gediscussieerd over de perverse prikkels die het systeem van publiceren en zeker ook waarderen van dat publiceren oproept. Science in transition is het credo dat velen inmiddels op de agenda hebben gezet.

Achter de noodzaak de wetenschappelijke publicatiecultuur op de schop te nemen, ligt een variëteit aan uitdagingen. Eén daarvan is het belang van een betere toegankelijkheid van wetenschappelijk werk en onderzoeksgegevens. Kortom open access van wetenschappelijk werk. Aldus valt invulling te geven aan zowel de behoefte aan bredere beschikbaarheid voor de samenleving van nieuwe kennis als de wens kwaliteit van wetenschap beter te kunnen controleren. Staatssecretaris Dekker heeft recentelijk laten weten open access wettelijk te willen faciliteren en overweegt daartoe een aanvulling van de Wet op het hoger onderwijs. Taverne, fractielid voor de VVD in de Tweede Kamer, gooit het over een andere boeg: hij diende vrijdag 10 januari een amendement in voor een regeling via het al bij de Kamer aanhangige wetsvoorstel Auteurscontractenrecht (Kamerstukken II, 33 308, nr. 8 [IEF 13432]).

Inspiratie heeft Taverne ontleend aan de auteursrechtelijke regeling die twee weken geleden, 1 januari 2014, in Duitsland in werking trad. Eerder kondigden de VS, Italië en Argentinië wettelijke maatregelen af. Kort samengevat geeft artikel 38, lid 4, Duitse auteurswet de auteur van een wetenschappelijk werk het recht om dat werk 12 maanden na publicatie gratis via internet voor het publiek beschikbaar te stellen. Ook wanneer de auteur alle rechten heeft overgedragen aan de uitgever of redacteuren, komt hem dit recht toe. Met andere woorden, de open access regeling heeft een dwingend karakter, waarvan ook niet middels beperkende voorwaarden mag worden afgeweken en geen afstand kan worden gedaan. Voor de auteur geldt dat hij geen vergoeding voor open access mag vragen – een wezenlijk kenmerk ervan. Verder heeft hij recht op open access. Niet de plicht tot deze vorm van beschikbaarstelling. Voorwaarde is tenslotte dat het werk is gepubliceerd in een tijdschrift (dus geen boek is) en de totstandkoming ervan voor 50% met publieke middelen is gefinancierd.

De Duitse voorwaarde die open access pas rechtvaardigt 12 maanden na publicatie, ziet op de gerechtvaardigde belangen van wetenschappelijke uitgevers. Zij moeten zowel hun verdienmodel in stand kunnen houden, als kosten terugverdienen die gemoeid zijn met uitgeefproces, redactiewerk, etc. Punt van kritiek is de uniforme en daarmee rigide termijn. Wetenschappelijk werk, de benutting en actualiteit daarvan en daarmee de publicatievormen kent een enorme diversiteit. Juist daarom zou de termijn per publicatievorm moeten verschillen. Zo kan voor een publicatie in het NJB – dat wekelijks verschijnt - een termijn van een maand een redelijke zijn, terwijl voor Rechtsgeleerd Rechtsgeleerd Magazijn THEMIS veeleer aan enkele maanden valt te denken. Ook zijn er situaties waarin geen termijn aan de orde is. Te denken valt aan een in het NJB gepubliceerde Opinie die een actueel en belangwekkend juridisch debat betreft. Een relatief lange termijn van 12 maanden druist ook in tegen eerdere jurisprudentie. In 2006 oordeelde het Hof Den Haag dat de exclusiviteitstermijn van 18 maanden die uitgeverij Sanoma bedong bij freelancers werkzaam voor publiekstijdschriften, onredelijk bezwarend was. Het Hof stelde dat die termijn maximaal 9 maanden mag zijn. Auteurs en uitgevers moeten de ruimte worden geboden zelf afspraken te maken. Op deze lijn zit ook het Amendement Taverne, waarbij de Toelichting vermeldt dat het uiteindelijk de rechter is, die - indien partijen er niet uitkomen - in het licht van alle omstandigheden van het geval, moet beoordelen of de overeengekomen of door een uitgever bedongen termijn een redelijke is. Mijn suggestie voor de parlementaire discussie over het voorstel, zou zijn om vooral ook de optie van een (meer laagdrempelige) geschillencommissie te overwegen.

De Duitse wet kent nog een redelijk rigide voorwaarde: het wetenschappelijk werk moet voor meer dan 50% met publieke middelen zijn gefinancierd. Kortom, open access geldt alleen voor publicaties die primair voortkomen uit onderzoek gefinancierd via de eerste geldstroom (middelen die de overheid rechtstreeks aan universiteiten toekent) en tweede/vierde geldstroom (financiering vanuit NWO dan wel de EU). Maar wetenschap werkt al lang niet meer met keurig gescheiden potjes geld. Terecht kiest het Amendement Taverne voor een aanknopingspunt zonder fixatie. De regeling ziet op: “makers van een kort werk van wetenschap waarvoor het onderzoek geheel of gedeeltelijk met publieke middelen is bekostigd”.

Een heldere en evenwichtige, maar ook wettelijk verankerde regeling van open access is van groot belang. Maar de route moet niet die van de Wet op het hoger onderwijs zijn, om het risico te vermijden gevangen te zitten in het specifieke bereik van deze wet. Naar buitenlands voorbeeld is de Auteurswet de aangewezen weg. Kortom, de route die het Kamerlid Taverne kiest. Maar daarmee zijn we er niet. Wetenschap is voor veel disciplines een puur mondiale aangelegenheid. Niet alleen wetenschappers werken internationaal, bijvoorbeeld in breed samengestelde onderzoeksgroepen, maar ook uitgevers opereren niet uitsluitend nationaal. Open access is daarmee bij uitstek een dossier dat in Europees of nog ruimer verband opgepakt moet worden. Auteursrechtelijke verankering op EU-niveau zou in ieder geval een noodzakelijk begin zijn. De EU financiert immers veel onderzoek en stelt voorwaarden voor al dan niet beschikbaarstelling via open access. En zo vallen ook conflicterende nationale regelingen te voorkomen. En die zijn zeker niet ondenkbaar, wanneer ons land de wetenschappelijke realiteit recht doet en het Nederlandse initiatief hopelijk minder rigide inkleedt dan onze Oosterburen.

Corien Prins

IEF 13428

Europees Octrooibureau publiceert herdruk van 'National Law relating to the EPC'

Bijdrage ingezonden door Cees Mulder, Maastricht University.
Het Europees Octrooibureau heeft een herdruk uitgegeven van de brochure 'National Law relating to the EPC' (16e editie), waarin octrooizaken worden beschreven die relevant zijn op het grensgebied tussen het Europese octrooiverdrag (EPC) en de octrooiwetgeving in de deelnemende Staten waarvoor het Europees octrooi verleend wordt. Op allerlei momenten in de Europese procedure zijn er wettelijke bepalingen in de nationale octrooiwetten waarmee de octrooiaanvrager rekening dient te houden. Zowel aan het begin van, tijdens, als na afloop van de octrooiverleningsprocedure door het Europees Octrooibureau zijn er bepalingen in de nationale octrooiwetten waaraan de octrooiaanvrager of -houder moet voldoen om zijn recht in de betreffende staat in stand te houden; als hij zich niet aan deze nationale vereisten houdt, kan er (onomkeerbaar) rechtsverlies optreden in de betreffende Staat. Derhalve moet de aanvrager of octrooihouder bepaalde stappen verrichten voor de octrooi-instanties van de deelnemende Staten om er zeker van te zijn dat hij recht heeft en houdt op het octrooi in die Staat.

In de Brochure 'National Law relating to the EPC' worden alle aspecten van de interface tussen het Europese octrooiverdrag en de nationale octrooiwetten beschreven. Het is een beknopte en betrouwbare gids van de belangrijkste bepalingen en voorschriften van het nationale recht van de verdragsluitende Staten die van toepassing zijn op Europese octrooiaanvragen en verleende octrooien. De Brochure wordt gebruikt door octrooiaanvragers, octrooihouders en alle andere betrokkenen bij het Europese octrooistelsel.

Nadeel van een gedrukte versie is dat de informatie snel verouderd. Op de website van het Europees Octrooibureau is een HTML-versie van de Brochure te vinden, die doorlopend wordt bijgewerkt.

De Brochure 'National Law relating to the EPC' omvat de volgende hoofdstukken:
I National legal bases
II Filing of European patent applications pursuant to Article 75 (1) b) and (2) EPC
III.A Rights conferred by a European patent application after publication pursuant to Article 93 EPC (Article 67 EPC)
III.B Translations for obtaining provisional protection pursuant to Article 67 (3) EPC
IV Translation requirements after grant (Article 65 EPC)
V Authentic text of a European patent application or European patent (Article 70 EPC)
VI Payment of renewal fees for European patents
VII Conversion of European patent applications or patents into national patent applications
VIII Payment of fees
IX Registering a transfer, licences and other rights in respect of a European patent in the national patent register
X Miscellaneous