DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 8639

Virtuele Trombose

Vzr. Rechtbank Arnhem, 9 februari 2010, LJN: BL6046, Federatie van Nederlandse Trombosediensten & Stichting Rode Kruis Trombosedienst "Neder-Veluwe” tegen Stichting Virtuele Trombosedienst.

Reclamerecht. Collectieve actie. Gedaagde (SVT)  is “nieuwkomer op de markt van trombosediensten” en niet aangesloten bij eiser, de Federatie van Nederlandse Trombosediensten (FNT).  De FNT stelt i.c. dat SVT zich in de vergelijking met de diensten van de bestaande, regionale trombosediensten heeft bediend van ongeoorloofde vergelijkende en misleidende reclame. FNT Niet-ontvankelijk, trombosedienst Neder-Veluwe wèl. Vorderingen gedeeltelijk toegewezen. Aanpassing ’maatman’ maatstaf. Ongeoorloofde vergelijkende reclame. Schade goede naam.

4.22.  Van misleidende reclame is niet gebleken. Wel is voldoende aannemelijk geworden dat een aantal mededelingen van SVT ofwel niet voldoet aan het in artikel 6:194a, lid 2, aanhef en onder c BW vereiste van een objectieve en controleerbare vergelijking, ofwel de reputatie van de bestaande regionale trombosediensten en dus ook de Regionale Trombosedienst Neder-Veluwe onnodig heeft geschaad in de zin van artikel 6:194a, lid 2, aanhef en onder e BW. De verbodsvordering zal daarom worden toegewezen, zoals hiervoor al weergegeven, en met een dwangsom worden versterkt. Deze dwangsom zal aan een maximum worden gebonden. Voor zover de vergelijking niet zou voldoen aan andere in artikel 6:194, lid 2 BW opgenomen voorwaarden, zal de verbodsvordering als onvoldoende onderbouwd of te onbepaald worden afgewezen.

Ontvankelijkheid: “4.4. FNT heeft aan haar vorderingen niet een collectieve (groeps)actie als bedoeld in artikel 3:305a BW ten grondslag gelegd en voor zover zij dit ter zitting in reactie op het verweer van SVT onder verwijzing naar haar statuten alsnog heeft willen doen, kan haar dat niet baten, reeds omdat zonder die statuten – die niet zijn overgelegd – niet kan worden beoordeeld of zij ingevolge die statuten de in dit kort geding aan de orde gestelde belangen van haar leden – om op te komen tegen misleidende en / of ongeoorloofde vergelijkende reclame – behartigt. FNT heeft evenmin concreet onderbouwd dat zij in het kader van haar eigen doelstelling – kwaliteitsbewaking en belangenbehartiging van de bij haar aangesloten leden / diensten – een voldoende eigen belang heeft om op de grondslag van de artikelen 6:194 en 6:194a BW in kort geding op te komen tegen (vermeende) kwaliteitsaanspraken van derden, nu zij zélf, anders dan haar leden, niet als een concurrent van SVT is aan te merken. FNT zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vorderingen.”

4.5.  De Trombosedienst Neder-Veluwe kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter wèl worden ontvangen in haar vorderingen, omdat zij een rechtstreekse concurrent is van SVT en dus een eigen belang heeft op te komen tegen misleidende en ongeoorloofd vergelijkende reclame-uitingen ten aanzien van de door haar aangeboden trombosediensten. (…)

Misleidende reclame:  4.7.  De vraag die in dit verband voorligt is of de teksten die SVT gebruikt in haar OnePager en Q&A misleidende mededelingen bevatten in de zin van artikel 6:194 BW. Daarbij is van belang voor wie de mededelingen misleidend zouden kunnen zijn. Volgens vaste rechtspraak geldt dat uitgegaan wordt van de vermoedelijke verwachting van een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument (vgl. HR 30 mei 2008, LJN BD 2820), de ‘maatman’-consument.

4.9.  Naar het oordeel van de voorzieningenrechter behoeft de maatstaf van de ‘maatman’- consument in dit geval aanpassing, omdat de kring van personen tot wie de gewraakte mededelingen zijn gericht uitsluitend bestaat uit apothekers. Dat wordt niet anders door de omstandigheid dat die apothekers op hun beurt die informatie weer doorgeven aan de consument van antistollingsmiddelen. De beroepsgroep van apothekers moet worden geacht te beschikken over specialistische kennis en ervaring op het gebied van medicijnen in het algemeen en antistollingsmiddelen in het bijzonder. Gelet hierop had het op de weg van de Trombosedienst Neder-Veluwe gelegen om aan de hand van concrete feiten en omstandigheden aannemelijk te maken dat deze groep van apothekers door de mededelingen in de OnePager en de Q&A is misleid, hetgeen zij heeft nagelaten. De gevolgtrekking die de voorzieningenrechter daaraan verbindt is dat er in dit kort geding niet van kan worden uitgegaan dat deze groep van apothekers is misleid. De vorderingen van de Trombosedienst Neder-Veluwe zullen daarom, voor zover gegrond op de artikelen 6:194 en 6:194a, lid 2, aanhef en onder a BW, worden afgewezen.

Vergelijkende reclame: 4.15.  Naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoen de OnePager en de Q&A van SVT niet aan de eis van een objectieve vergelijking van wezenlijke, relevante, controleerbare en representatieve kenmerken. Zowel wat betreft alle hierboven onder 4.13 genoemde mededelingen van SVT in de OnePager van juni 2009 als in de aangepaste versie daarvan van januari 2010 als ten aanzien van de hiervoor genoemde mededeling in de Q&A van juni 2009 geldt dat SVT deze mededelingen, waarin zij haar dienstverlening direct of indirect vergelijkt met de bestaande dienstverlening van de regionale trombosediensten, geenszins deugdelijk en controleerbaar heeft onderbouwd. Zij heeft nagelaten concrete feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit volgt dat de vergelijking zakelijk gesproken klopt, bijvoorbeeld door een controleerbare verwijzing naar een afdoende cijfermatige onderbouwing, literatuur, een rapport, richtlijn, marktonderzoek of onderzoek door consumentenpanels. Gelet op de bewijsregel van artikel 6:195 BW had dit – ook binnen het beperkte kader van een kort geding – op haar weg gelegen. Het betreft immers wezenlijke, relevante kenmerken van de trombosedienstverlening, omdat SVT door de in die mededelingen opgesomde voordelen apothekers ertoe probeert over te halen om de trombosediensten van SVT af te nemen. Ook is SVT er niet in geslaagd om de juistheid van de onder 4.13 genoemde mededelingen ter zitting voldoende te onderbouwen. Haar toelichting op de door haar als productie 14 overgelegde onderbouwing van de cijfers is daarvoor, in het licht van de uitgebreide betwisting daarvan door de Trombosedienst Neder-Veluwe, ontoereikend. Daar komt nog bij dat SVT bij het ongefundeerd wijzen op de voordelen van haar Trombose Zelfzorg systeem ten opzichte van de bestaande, regionale trombosediensten, nalaat om de apothekers er duidelijk op te wijzen dat deze voordelen niet alleen voor het door haar aangeboden Zelfzorg systeem gelden, maar voor het systeem van zelfmanagement in het algemeen. Deze wijze van reclame maken voldoet, ook wanneer deze reclame enkel is gericht tot apothekers, niet aan de in artikel 6:194a, lid 2, aanhef en onder c BW geformuleerde eisen.

4.16.  De verbodsvordering van de Trombosedienst Neder-Veluwe, zoals geformuleerd onder 3.1 a) onder (2), zal daarom worden toegewezen, echter uitsluitend voor zover deze ziet op artikel 6:194a, lid 2, aanhef en onder c BW.

Schade goede naam:  4.20.  De beweringen over het monopolistische karakter en de vermeende machtspositie van de bestaande trombosediensten zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan te merken als afbrekende mededelingen, waarvan de juistheid of in ieder geval de volledigheid in dit kort geding door SVT, tegenover de betwisting door de Trombosedienst Neder-Veluwe, niet aannemelijk is gemaakt. In dat verband verdient opmerking dat SVT juist de gewraakte passage over het monopolistisch karakter en de machtspositie in haar nieuwe OnePager van januari 2010 achterwege heeft gelaten. Omdat niet vast staat of en op welke wijze die nieuwe OnePager openbaar zal worden gemaakt, heeft De Trombosedienst Neder-Veluwe nog steeds belang bij de verbodsvordering onder 3.1. a) (1). Dit deel van de vordering zal dan ook, als hierna te melden, worden toegewezen.

Conclusie: 4.22.  Van misleidende reclame is niet gebleken. Wel is voldoende aannemelijk geworden dat een aantal mededelingen van SVT ofwel niet voldoet aan het in artikel 6:194a, lid 2, aanhef en onder c BW vereiste van een objectieve en controleerbare vergelijking, ofwel de reputatie van de bestaande regionale trombosediensten en dus ook de Regionale Trombosedienst Neder-Veluwe onnodig heeft geschaad in de zin van artikel 6:194a, lid 2, aanhef en onder e BW. De verbodsvordering zal daarom worden toegewezen, zoals hiervoor al weergegeven, en met een dwangsom worden versterkt. Deze dwangsom zal aan een maximum worden gebonden. Voor zover de vergelijking niet zou voldoen aan andere in artikel 6:194, lid 2 BW opgenomen voorwaarden, zal de verbodsvordering als onvoldoende onderbouwd of te onbepaald worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8601

Met gebruik van opvallende bloemmotieven

Rechtbank Rotterdam, 15 januari 2010, LJN: BL3955, J.T. International Company Netherlands B.V. tegen minister VWZ

Reclamerecht. Presentatie van tabaksproducten op Pinkpop 2007 met gebruik van opvallende bloemmotieven op en voor de stand valt niet binnen de grenzen van een sobere uitstalling die de uitzondering op het reclameverbod beoogt mogelijk te maken en voldoet niet aan het vereiste dat een presentatie moet plaatsvinden tegen een neutrale achtergrond.

Door betaling van bedrag van € 95.000,- heeft eiseres een (particuliere) economische bijdrage aan de organisatie van Pinkpop 2007 gegeven die moet worden aangemerkt als sponsoring in de zin van artikel 5, eerste lid, van de Tabakswet. Van doorslaggevende betekenis is de omstandigheid dat door de betaling van dat geldbedrag exclusiviteit van de verkoop van haar merken tabaksproducten overeen is gekomen. 
 
Lees het vonnis hier.

IEF 8536

Handelspraktijken

HvJ EG, 14 januari 2010, zaak C-304/08, Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs eV tegen Plus Warenhandelsgesellschaft mbH (prejudiciële vragen Bundesgerichtshof, Duitsland).

Richtlijn Oneerlijke handelspraktijken. Algemene nationale regeling volgens welke handelspraktijken waarbij deelneming van consumenten aan spel afhankelijk wordt gesteld van aankoop van goed of dienst, in beginsel verboden is. Een dergelijke wettelijke regeling die iets in beginsel verbiedt voldoet echter niet aan de door de richtlijn gestelde vereisten.

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht: Richtlijn 2005/29/EG (…) betreffende oneerlijke handelspraktijken (…) moet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die handelspraktijken waarbij de deelneming van de consument aan een prijsvraag of spel afhankelijk wordt gesteld van de aankoop van een goed of een dienst, in beginsel verbiedt, zonder rekening te houden met de specifieke omstandigheden van het concrete geval.

Lees het arrest hier.

IEF 8522

Een sigaar uit eigen dispenser

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 22 december 2009, LJN: BK9361, De Staat der Nederlanden tegen Agio Bat,  Ritmeester  & Swedish Match Cigars

Reclamerecht. Tabaksreclame. Dispensers in benzinestations. Reguliere presentatie. “Hoe neutraal de dispensers ook mogen zijn, de enkele verpakking van de doosjes sigaren daarin valt al onder het reclameverbod. In afwijking van dat verbod mogen doosjes sigaren worden getoond, zolang de presentatie niet verder gaat dan voor het te koop aanbieden noodzakelijk is. Naar het oordeel van het hof gaat de presentatie in dispensers op de toonbank van benzinestations onder de bijzondere omstandigheden van het geval verder dan noodzakelijk is voor het te koop aanbieden van de onderhavige tabaksproducten.

8.  Uit de wetsgeschiedenis blijkt naar het oordeel van het hof onmiskenbaar dat de wetgever met onderdeel b van voornoemd artikellid een beperkte uitzondering op het verbod van tabaksreclame op het oog heeft gehad. Uit de Nota van Wijziging blijkt expliciet dat de minister heeft onderkend dat de definitie van reclame in de Tbw zodanig vèrgaand en alomvattend is, dat zelfs het enkele tonen van de verpakking van tabaksreclame als ongeoorloofde reclame kan worden aangemerkt terwijl het volgens hem niet de bedoeling kan zijn die verpakkingen te verbieden.

Hoewel naast reclamebeperkingen tevens verkoopbeperkingen zijn ingesteld, heeft de wet immers niet ten doel de verkoop van tabaksproducten onmogelijk te maken. Tegen deze achtergrond heeft de wetgever de onderhavige uitzondering op het verbod van tabaksreclame in de wet opgenomen. Bedoeld is een belemmering voor de verkoop van tabaksproducten weg te nemen die door de ruime en alomvattende definitie van reclame in verbinding met het verbod op elke vorm van reclame wordt opgeworpen. Uit de toelichting op de desbetreffende bepaling blijkt dat uitsluitend is voorzien in de mogelijkheid in tabaksverkooppunten de verpakking van te koop aangeboden tabaksproducten voorzien van een prijs te tonen op de in de afgelopen jaren gebruikelijke wijze. Met de voor de reguliere presentatie gemaakte uitzondering is de reikwijdte van het reclameverbod enigszins beperkt, immers voor zover het tonen van de verpakking van tabaksproducten en de prijs daarvan in tabaksverkooppunten (noodzakelijkerwijs) plaatsvinden in het kader van de verkoop van deze producten. De toelichting in de Nota van Wijziging op het begrip “reguliere presentatie” zoals hiervoor in rechtsoverweging 4 weergegeven, moet worden beschouwd binnen de context van de bepaling waarop zij betrekking heeft. In afwijking van het verbod op tabaksreclame in tabaksverkooppunten mag de verpakking met een neutrale prijsaanduiding worden getoond, zolang deze presentatie niet verder gaat dan voor het te koop aanbieden noodzakelijk is. De verwijzing in de toelichting heeft dan ook betrekking op hetgeen binnen dat beperkte kader te doen gebruikelijk was en niet om meer of een verderstrekkende uitzondering(en) op het reclameverbod mogelijk te maken.

9.  In het onderhavige geval beogen Agio c.s. door het sluiten van een overeenkomst tegen een financiële vergoeding plaatsing te bewerkstelligen van dispensers met doosjes sigaren op de toonbank van benzinestations. Niet gesteld noch gebleken is dat dit niet een (ten opzichte van andere of soortgelijke tabaksproducten of andere tabaksproducenten) bijzonder karakter heeft, juist ook tegen de achtergrond van de gesloten overeenkomst. Hoe neutraal de dispensers ook mogen zijn, de enkele verpakking van de doosjes sigaren daarin valt al onder het reclameverbod. In afwijking van dat verbod mogen doosjes sigaren worden getoond, zolang de presentatie niet verder gaat dan voor het te koop aanbieden noodzakelijk is. Naar het oordeel van het hof gaat de presentatie in dispensers op de toonbank van benzinestations onder de bijzondere omstandigheden van het geval verder dan noodzakelijk is voor het te koop aanbieden van de onderhavige tabaksproducten. 

Lees het arrest hier.

IEF 8512

Verse bananen en droomdeals

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 24 december 2009, KG ZA 09-2505 Pee/CN, KPN B.V. tegen UPC Nederland B.V. (met dank aan Eveline Rethmeier, Howrey).

Reclamerecht. Vergelijkende reclame televisiediensten. Tarievenvergelijkingen in mailings zijn misleidend. De prijsvergelijking dient zo nauwkeurig mogelijk te zijn. Een gebrek in de presentatie wordt niet goed gemaakt door met een asterisk te verwijzen naar een onder de tabel in zeer kleine letters opgenomen tekst. Claim/term ‘voordelig bellen’ mag wel. Acties hoeven niet worden meegenomen in vergelijkingstabellen. Kort in citaten:

4.4. (…) In de 'Verse Bananen' mailing wordt in het geheel niet vermeld dat bij de kosten voor het Alles-in-één Voordeelpakket nog de kosten van het Standaardpakket moeten worden opgeteld, ook niet elders in folder door middel van een asterisk. Dat de mailing is gezonden naar klanten die het bedrag van € 16,70 al betalen doet er niet aan af dat op deze manier geen correct vergelijkbaar totaaloverzicht wordt gegeven. UPC heeft er in dit verband op gewezen dat de Reclame Code Commissie (hierna RCC) in enkele uitspraken tot het oordeel is gekomen dat degene die al abonnee is bij UPC moet begrijpen dat hij bij een aanbod van UPC van een nieuwe dienst behalve de kosten voor die dienst ook de kosten van het al lopende abonnement (het Standaardpakket) dient te voldoen, maar, wat er verder zij van de juistheid van die uitspraken van de RCC in het licht van de artikelen 6:193a BW en de artt. 6:194 en 6:194a BW, in dit geding gaat het niet enkel om het aanbieden van een product aan een bestaande klant, maar om een prijsvergelijking waarin UPC haar prijs voor een bepaald product vergelijkt met volgens haar vergelijkbare producten van concurrenten, onder wie KPN. In een dergelijk geval dient de prijsvergelijking zo nauwkeurig mogelijk te zijn, zodanig dat alle prijzen die vergeleken worden op dezelfde manier zijn samengesteld. Gezien de wijze waarop UPC de prijzen in de tabel heeft vergeleken, is aannemelijk dat een 'maatman'-consument door deze tabel zou kunnen worden misleid bij zijn keuze voor de overstap naar een Voordeelpakket van UPC in plaats van een pakket van KPN. Gelet op het voorgaande is voorshands sprake van een onjuiste prijsmededeling in de zin van artikel 6:194 BW en een ongeoorloofde vergelijkende reclame in de zin van artikel 6:194a BW.

4.5. In de 'Droomdeals' folder staat - zij het na verwijzing met een asterisk met veel kleinere letters - wel vermeld dat het Voordeelpakket alleen in combinatie met het Standaardpakket verkrijgbaar is, zodat de kosten dan €45,- per maand bedragen. Ook hier geldt echter dat de vergelijking misleidend is. De asterisk staat niet bij de prijs van €28,30 voor het product van UPC, maar staat bij de voor alle vergeleken producten geldende kolom 'vaste maandelijkse kosten'. Een handelspraktijk als bedoeld in art. 6:194a lid 2 is blijkens artikel 6:193c onder meer misleidend indien de consument bijvoorbeeld door de algemene presentatie van de verstrekte informatie kan worden misleid. Dat is ontegenzeggelijk het geval indien in een prijsvergelijking in grote cijfers prijzen van concurrenten worden vergeleken met de eigen prijs en in die eigen genoemde prijs een wezenlijk deel van de werkelijke kosten voor de consument ontbreekt. Dat gebrek in de presentatie wordt niet goed gemaakt door met een asterisk te verwijzen naar een onder de tabel in zeer kleine letters opgenomen tekst, waarin de mededeling over de bijkomende kosten bovendien nog schuil gaat achter een mededeling over de bron van de in de tabel verstrekte informatie.

(…)

Voordelig bellen: 4.9. Geoordeeld wordt dat de term 'voordelig bellen' gelet op de beperkte informatie die verder over het telefoonpakket wordt gegeven, voorshands moet worden aangemerkt als een verwijzing naar (de benaming van) het bij een aanbieder verkrijgbare belpakket (als onderdeel van het aangeboden totaalpakket) en niet als een (specifieke) vergelijking met telefonieprijzen van andere aanbieders. Zo staat in de tabel onder het 'Telefonie' kopje bij Tele2 en Het Net ook 'bellen tegen voordelige tarieven ' opgenomen. Bij KPN staat 'onbeperkt bellen'. Daarmee wordt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gesuggereerd dat een bepaald belpakket voordeliger zou zijn dan bet andere. Wel is juist dat het voor de consument zodoende niet in een oogopslag is te overzien wat de verschillende totaalpakketten precies inhouden. De consument zal hiertoe zelf nader onderzoek moeten verrichten. Dit maakt de vergelijking echter nog niet misleidend. Conclusie is dat de tabel op dit punt niet behoeft te worden gewijzigd.

Weergave acties: 4,11. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft UPC terecht aangevoerd dat het ondoenlijk en verwarrend zou dergelijke acties in de vergelijkingstabellen om te rekenen naar een nieuw maandbedrag. Met de mededeling van UPC dat acties niet worden meegenomen in de tabellen heeft UPC de consument er naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende op gewezen dat hij hiervoor elders informatie dient op te vragen, terwijl uit de informatie over de aanbieding van UPC zelf duidelijk blijkt tot wanneer deze aanbieding (waarvan de tarieven worden vergeleken) geldig is. Dat de tarieven van UPC per l januari 2010 wijzigen, brengt niet met zich dat sprake is van een tijdelijke actie.

Lees het vonnis hier.

IEF 8510

Een voor het eigen product gunstige weergave van feiten

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 7 januari 2010, KG ZA 09-1645, Architectenweb B.V. tegen SDU Uitgevers B.V. (met dank aan  Henriëtte van Helden,De Brauw Blackstone Westbroek)

Reclamerecht. Architectenweb stelt dat SDU zich van misleidende reclame heeft bediend bij aanprijzen vakblad De Architect. Vordering afgewezen. De claim van SDU dat De Architect in combinatie met de website dearchitect.nl het grootste gecombineerde bereik heeft onder architecten is niet misleidend, zeker niet voor een publiek waarvan een meer dan gemiddeld kritische instelling verwacht mag worden.

3.3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft SDU het betoog van Architectenweb kunnen weerleggen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de mededeling en de overige in de brochure opgenomen stellingen van SDU in vergelijkende zin of op zichzelf niet als onjuist kunnen worden aangemerkt. Aan Architectenweb kan worden toegegeven dat het zou hebben bijgedragen aan de duidelijkheid van de mededeling indien in de brochure expliciet zou zijn aangegeven hoe het door SDU gepresenteerde cijfer van 90% gecombineerd gebruik tot stand is gekomen. Echter, uit het geheel van de overige uitingen die in de brochure zijn opgenomen, en zoals in rechtsoverweging 3.2 hiervoor zijn weergegeven, kan naar voorlopig oordeel genoegzaam worden afgeleid dat het vooral het grote bereik van het vakblad De Architect (met een bereik van 86%) is dat aan het gecombineerde bereik van 90%  bijdraagt en is de mededeling in die zin dan ook niet als misleidend aan te merken. Door SDU is bovendien terecht aangevoerd dat het hier om een reclame-uiting gaat - gericht tot een specifiek publiek waarvan een meer dan gemiddeld kritische instelling verwacht mag worden - waaraan het hanteren van een voor het eigen product gunstige weergave van feiten nu eenmaal eigen is. Voorshands is de voorzieningenrechter, gelet op het voorgaande, van oordeel dat SDU is geslaagd in het leveren van het bewijs als bedoeld in artikel 6:195 BW. Dat voert tot de conclusie dat sprake is van vergelijkende reclame die niet in strijd is met de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 6:194a lid 2 sub a en c BW.

Lees het vonnis hier.

IEF 8488

Het begrip merchandising

Vzr Rechtbank Amsterdam, 24 december 2009, KG ZA 09-2644 Pee/CN, LJN: BK7660, Omroepvereniging VARA tegen RTL Nederland B.V. en Henkel Nederland B.V. (met dank aan Marc de Kemp, Houthoff Buruma).

Auteursrecht. Reclamerecht. Haviltexen over het begrip 'merchandising'. Eerst even voor jezelf lezen. VARA verleent RTL licentie voor nieuwe serie van ‘Zeg ‘ns AAA” en stelt dat overeenkomst tussen RTL en Henkel m.b.t. reclamecampagne waarin de naam en het karakter Mien Dobbelsteen worden gebruikt, niet valt onder de licentie. Voorzieningenrechter oordeelt dat licentie weliswaar niet aan Henkel had  mogen worden verstrekt, maar dat nu het eenmaal is gebeurd, de licentie niet hoeft te worden ingetrokken.

RTL mag geen nadere of nieuwe licenties verlenen aan zeepfabrikant met betrekking tot het gebruik en de naam van het character Mien Dobbelsteen voor reclamecampagne. Ook mag RTL niet opnieuw muziek cd’s uitbrengen onder het merk Zeg ’ns AAA en/of Mien Dobbelsteen indien en voor zover de muziek op dergelijke cd’s geen enkele relatie met de nieuwe serie heeft. 4.4.  (…) Deze bevoegdheid valt niet binnen de Overeenkomst en RTL had hiervoor, alvorens met Henkel een overeenkomst te sluiten, toestemming dienen te vragen aan de VARA. Nu zij dit niet heeft gedaan, is aannemelijk dat in een eventuele bodemprocedure zal worden geoordeeld dat RTL wanprestatie heeft gepleegd in de uitvoering van de Overeenkomst.

4.5.  De sublicentie is echter door RTL reeds aan Henkel verstrekt, zodat het onder 1 van het petitum van de dagvaarding gevorderde in die zin niet kan worden toegewezen. De vraag is dan of hetgeen hiervoor onder 4.4 is overwogen met zich moet brengen dat RTL de aan Henkel verstrekte licentie, zoals de VARA onder 2 van haar petitum heeft gevorderd, dient in te trekken, nu voorshands aannemelijk is dat zij deze in eerste instantie niet had mogen verstrekken. In kort geding is onvoldoende bekend of de contractuele relatie tussen Henkel en RTL dit intrekken mogelijk maakt en wat de gevolgen hiervan zijn. 

Daarbij komt dat Henkel, die overigens in deze procedure niet door de VARA is gedagvaard - zoals voorshands moet worden aangenomen - de overeenkomst met RTL te goeder trouw heeft gesloten en een aanzienlijke schade zal lijden indien de campagne niet doorgaat. Henkel heeft reeds contracten met derden gesloten, waarbij aan haar, naar zij stelt, in ruim 600 supermarkten schap- en winkelruimte is toegezegd om de door haar voorbereide reclamecampagne uit te voeren. 

Dit alles overziend en in aanmerking nemend dat ook de VARA zelf enig verwijt kan worden gemaakt omdat zij niet heeft voorkomen dat er over het begrip merchandising in de Overeenkomst onduidelijkheid is ontstaan door niet een definitie van dat begrip in de Overeenkomst te verlangen, gaat het naar het oordeel van de voorzieningenrechter te ver om RTL nu te veroordelen de sublicentie aan Henkel voor de op handen zijnde reclamecampagne in te trekken. De wanprestatie van RTL zal zich eventueel moeten vertalen in een schadevergoeding van RTL aan de VARA en eventueel ook een schadevergoeding van Henkel aan de VARA wegens auteurs- en merkinbreuk. Uiteraard heeft de VARA wel belang bij (het zoveel als nog mogelijk) handhaven van haar intellectuele rechten, zodat aan RTL wel na te melden beperking voor de toekomst zal worden opgelegd. De toewijzing hiervan moet worden gezien als het ‘mindere’ van het onder 1 en 2 van het petitum van de dagvaarding gevorderde.

4.6.  De VARA heeft onder 3 van het petitum van de dagvaarding gevorderd RTL te bevelen de Overeenkomst in die zin na te komen dat het haar wordt verboden om in de toekomst opnieuw muziek cd’s uit te brengen onder het merk Zeg ’ns AAA en/of Mien Dobbelsteen, indien en voor zover de muziek op dergelijke cd’s geen enkele relatie met de Nieuwe Serie heeft. Volgens de VARA kan zo’n relatie in het geval van aan de serie gerelateerde cd’s bijvoorbeeld worden aangenomen, wanneer de muziek op de cd’s in de serie te horen is geweest. Uit een overgelegde e-mail van 2 juni 2009 van RTL aan de VARA, waarin staat “Er is niet direct een verband tussen Zeg ‘ns Aaa en een CD, maar doordat er in de serie af en toe door “Mien” wordt gezongen en de crew zo veel in de kroeg is, leek het ons leuk een CD uit te brengen onder de naam Zeg ‘ns Aaa (de hits uit Amsterdam) (…)” , blijkt dat daarvan geen sprake is geweest.
Indien RTL in het door haar in die e-mail neergelegde standpunt zou worden gevolgd, zou dat betekenen dat allerhande muziek door haar onder het merk Zeg ‘ns Aaa zou kunnen worden uitgebracht, in weerwil van de beperkte licentie. Overigens heeft RTL te kennen gegeven niet voornemens te zijn nogmaals een dergelijke cd uit te brengen.

4.7.  Nu, zoals hiervoor al is overwogen vooralsnog moet worden aangenomen dat het mede gelet op de tekst van de overeenkomst niet de bedoeling is geweest van de VARA om een ongelimiteerd merchandisingrecht aan RTL te verstrekken en dat RTL niet redelijkerwijs heeft kunnen begrijpen dat dit wel de bedoeling van de VARA was, wordt het redelijk geacht dat er voor het uitbrengen van cd’s onder het merk Zeg ’ns AAA en/of Mien Dobbelsteen, zoals de VARA heeft betoogd, een relatie moet bestaan met de Nieuwe Serie. Deze vordering van de VARA zal derhalve worden toegewezen.

Lees het vonnis hier of inmiddels ook hier op rechtspraak.nl.

IEF 8479

Dakvensters

Vzr. Rechtbank Utrecht, 11 december 2009, KG ZA 09-1105, VKR Holding A/S c.s. tegen Peters Fakro Dakramen B.V. (met dank aan Martijn van der Wel, Poelman Van den Broek)

Reclamerecht. Misleidende en/of vergelijkende reclame dakvensters. Vorderingen m.b.t. openbaar maken claims met betrekking tot ventilatiecapaciteit en superioriteitsclaims afgewezen, omdat gedaagde zich alleen tot oktober 2009 schuldig heeft gemaakt aan het openbaarmaken en deze dakvensters niet meer op de markt worden gebracht:  Derhalve geen belang bij toewijzing. Wel verbod tot het wekken van de suggestie dat dakraam is voorzien van KOMO-keurmerk; misleidend aanbrengen keurmerk is verantwoordelijkheid ditributeur niet die van medewerkers Poolse fabrikant. Bewijslast juistheid claims:

4.7. Bij deze beoordeling geldt als uitgangspunt dat het aan VKR is om aannemelijk te maken dat de bovengenoemde claims onjuist c.q. onvolledig zijn. VKR c.s. is belast met  de stelplicht en zal dus gemotiveerd moeten toelichten dat en waarom de mededeling (claim) misleidend is. Artikel 6:195 BW, waarin – kort gezegd – is bepaald dat de bewijslast ten aanzien van de onrechtmatigheid (lid 1) en ten aanzien van de toerekenbaarheid (lid 2) op de gedaagde rust, doet daaraan niet af.

Lees het vonnis hier.

IEF 8468

Het aanbod van kansspelen

HvJ EG, 17 december 2009, conclusie A-G Bot in zaak C-203/08 , The Sporting Exchange Ltd  tegen Minister van Justitie  en zaak Zaak C-258/08, Ladbrokes Betting & Gaming Ltd tegen Ladbrokes International Ltd tegen Stichting de Nationale Sporttotalisator (prejudiciële vragen van, respectievelijk, de Raad van State en de Hoge Raad)

Kansspelen. Reclamerecht. Conclusie AG na vier prejudiciële vragen RvS en HR: In de eerste plaats: kan de regeling van een lidstaat die het aanbod van kansspelen beperkt teneinde gokverslaving te beteugelen en fraude tegen te gaan en die deze doelstellingen daadwerkelijk bereikt, worden geacht deze doelstellingen op samenhangende en stelselmatige wijze na te streven, hoewel de houder(s) van het exclusieve recht zijn (hun) aanbod aantrekkelijk mag (mogen) maken door nieuwe kansspelen te introduceren en door reclame te maken? (Eerste prejudiciële vraag in zaak C-258/08.)

In de tweede plaats: dient de nationale rechter, wanneer hij heeft vastgesteld dat zijn nationale regeling inzake kansspelen met het gemeenschapsrecht in overeenstemming is, na te gaan of een uitvoeringsmaatregel in het kader van de handhaving van deze regeling in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel? (Tweede prejudiciële vraag, sub a en b, in zaak C-258/08.)

In de derde plaats: verzet de omstandigheid dat een ondernemer vergunning heeft om op het grondgebied van de lidstaat waar hij is gevestigd onlinekansspelen te exploiteren, zich ertegen dat een andere lidstaat, waar deze spelen onder een stelsel van exclusieve rechten vallen, deze ondernemer verbiedt om dezelfde spelen op zijn grondgebied aan te bieden? (Eerste prejudiciële vraag in zaak C-203/08 en derde prejudiciële vraag in zaak C-258/08.)

In de vierde plaats: zijn het beginsel van gelijke behandeling en de daaruit voortvloeiende transparantieverplichting krachtens artikel 49 EG van toepassing op kansspelen in het kader van een éénvergunningstelsel? En, zo ja, in hoeverre kan de vergunning van de enige ondernemer worden verlengd zonder oproep tot mededinging? (Tweede prejudiciële vraag en derde prejudiciële vraag, sub a en b, in zaak C-203/08.)

192. Gelet op het bovenstaande geef ik het Hof in overweging om voor recht te verklaren:

1) Een regeling van een lidstaat die het aanbod van kansspelen beperkt teneinde gokverslaving te beteugelen en fraude tegen te gaan, volgens welke het aan de houder(s) van het exclusieve recht om kansspelen aan te bieden is toegestaan om zijn (hun) aanbod aantrekkelijk te maken door nieuwe kansspelen te introduceren en door reclame te maken, moet geacht worden deze doelstellingen op samenhangende en stelselmatige wijze na te streven, wanneer deze regeling naar het oordeel van de nationale rechter, gelet op de inhoud en de toepassing ervan, daadwerkelijk aan het bereiken van beide beoogde doelstellingen bijdraagt.

2) De nationale rechter is, nadat hij heeft vastgesteld dat zijn regeling met artikel 49 EG in overeenstemming is, niet verplicht om bij de toepassing daarvan in elk concreet geval na te gaan of een maatregel ter handhaving van deze regeling, zoals een gebod aan een ondernemer tot het ontoegankelijk maken van zijn website voor deelname aan de daarop aangeboden kansspelen door ingezetenen van de betrokken lidstaat, geschikt is om de door deze regeling nagestreefde doelstellingen te bereiken en evenredig is, wanneer deze uitvoeringsmaatregel zich strikt beperkt tot de handhaving van deze regeling.

Het antwoord op deze vraag kan niet verschillend zijn naargelang de betrokken maatregel wordt gevorderd door de overheid dan wel door een particulier in een geding tussen particulieren.

3) Artikel 49 EG moet aldus worden uitgelegd dat de omstandigheid dat een aanbieder van onlinekansspelen vergunning voor het verrichten van deze activiteit heeft van de lidstaat waar hij is gevestigd, zich er niet tegen verzet dat de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat, waar kansspelen zijn onderworpen aan een éénvergunningstelsel, een dergelijke dienstenaanbieder verbieden om via internet kansspelen in deze andere lidstaat aan te bieden.

4) Artikel 49 EG moet aldus worden uitgelegd dat het beginsel van gelijke behandeling en de daaruit voortvloeiende transparantieverplichting eveneens toepasselijk is op de kansspelsector in het kader van een éénvergunningstelsel.

Artikel 49 EG verzet zich tegen een nationale regeling krachtens welke de vergunning van de als enige toegelaten exploitant zonder oproep tot mededinging wordt verlengd, tenzij een dergelijke verlenging beantwoordt aan een wezenlijk belang in de zin van de artikelen 45 EG en 46 EG of een in de rechtspraak erkende dwingende reden van algemeen belang en in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel. Het is aan de nationale rechter om vast te stellen of dat het geval is.

Lees de conclusie hier.

IEF 8440

Het betreft hier een reclame-uiting

Rechtbank Amsterdam, 10 december 2009, LJN: BK6060, Strafzaak reclame softdrugs.

Reclamerecht. Strafrecht. Visitekaartjes met daarop de naam en het internetadres van die coffeeshop en voorzien van een routebeschrijving naar die coffeeshop. Een aanprijzende boodschap met betrekking tot softdrugs levert een uiting op als bedoeld in artikel 3b Opiumwet.

“Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor onder 3 heeft overwogen is de rechtbank van oordeel dat de tekst op de in de kelder en de publieksruimte inbeslaggenomen kaartjes dient te worden aangemerkt als een uiting die er kennelijk op is gericht om de verkoop van softdrugs te bevorderen. Immers, het betreft hier een reclame-uiting waaruit kan worden afgeleid dat het om een verkooppunt van softdrugs gaat en waarbij tevens informatie wordt gegeven over de locatie van dit verkooppunt. Dat op het kaartje geen adres is vermeld, acht de rechtbank niet doorslaggevend; aan de hand van de plattegrond die is afgedrukt op de achterkant is de locatie van de coffeeshop immers eenvoudig te bepalen. Bovendien was het adres via de vermelde website eenvoudig te achterhalen.

Van de partij (van ongeveer 17.000) visitekaartjes stonden ongeveer 100 kaartjes op de bar van de coffeeshop. Deze waren voor de klanten van de coffeeshop waarneembaar, terwijl het de bedoeling was dat deze kaartjes door de klanten werden meegenomen naar elders. Aldus is, volgens de hiervoor onder 3 weergegeven redenering, sprake geweest van een begin van ‘openbaarmaking’ van de gehele aangetroffen partij visitekaartjes in de zin van artikel 3b Opiumwet en derhalve van een strafbare poging daartoe.”

Lees het vonnis hier.