DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 7466

360º fotografie

Ferro Informatie SystemenRechtbank ’s-Hertogenbosch, 3 december 2008, LJN: BG8960, Cyclomedia Technology B.V. tegen Ferro Informatie Systemen B.V.,

Merkenrecht. Reclamerecht. Bedrijfsgeheimen. Panoramische foto’s. Geen sprake van onrechtmatige kennisname van bedrijfsvertrouwelijke informatie. geen ongeoorloofde vergelijkende reclame. Term 'Cyclorama' geniet geen merkenrechtelijke bescherming en ook op andere gronden is gebruik van de term niet verboden. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die gebruik van term 'Cyclorama' onrechtmatig maken. De term “specialist” is in de regel niet voorbehouden aan slechts 1 persoon/bedrijf of instelling.

Eiser Cyclomedia brengt “op grootschalige en systematische wijze de omgeving in kaart door middel van speciale digitale panoramische foto’s die een 360 º beeld geven van gefotografeerde omgeving” en stelt in 2005 een opnamevoertuig ter beschikking aan gedaagde Ferro, tegen betaling en na ondertekening van een geheimhoudingsverklaring. In 2006 breidt Ferro haar dienstverlening uit met 360 º fotografie. Beide ondernemingen duiden hun product aan met de naam cyclorama. De factuur voor het gebruik van het opnamevoertuig is onbetaald gebleven.

Eiser Cyclomedia stelt dat Ferro de geheimhoudingsovereenkomst heeft geschonden en zich bedient van misleidende en vergelijkende reclame. De vorderingen worden afgewezen.

Geheimhouding: “4.7.3.  Gesteld noch gebleken is voorts dat Ferro Informatie Systemen B.V. tijdens het gebruik van het opnamevoertuig software heeft gekopieerd of anderszins heeft misbruikt. De rechtbank acht verder onvoldoende onderbouwing voorhanden voor de – betwiste - stelling dat Ferro Informatie Systemen B.V. gebruik maakt of heeft gemaakt van technische apparatuur, materialen, faciliteiten en documentatie van CycloMedia Technology B.V. Zij heeft hierbij in aanmerking genomen dat Ferro Informatie Systemen B.V. reeds ter comparitie heeft gesteld dat zij aanvankelijk gebruik heeft gemaakt van bestaande software (Quick time van Apple) en nadien van een vrij toegankelijke fotoviewer uit Italië. Aan de hand van ervaren gebruiksbeperkingen heeft Ferro Informatie Systemen B.V. naar haar zeggen eigen software (laten) ontwikkelen, die niet gelijk is aan die van CycloMedia Technology B.V. Het had op de weg van CycloMedia Technology B.V. gelegen om tegenover deze gemotiveerde betwisting van haar bovenaangehaalde stelling, feiten en omstandigheden te stellen ter ondersteuning van die stelling.

Dit klemt temeer nu CycloMedia Technology B.V. zelf in de dagvaarding heeft vermeld dat Ferro Informatie Systemen B.V. een eigen systeem heeft ontwikkeld. CycloMedia Technology B.V. heeft nadere onderbouwing echter achterwege gelaten en ook heeft zij geen enkele onderbouwing gegeven voor haar terloopse (want tussen haakjes gezette) stelling dat er sprake zou zijn van een cameratechnologie waarop octrooi zou rusten. Aan die stelling gaat de rechtbank mitsdien voorbij. Tenslotte is de rechtbank van oordeel dat bij gebrek aan deugdelijke onderbouwing, niet kan worden aangenomen dat Ferro Informatie Systemen B.V. met behulp van de enkele kennis die is opgedaan tijdens instructie en gebruik van het voertuig gedurende 1 weekend, in staat is geweest om zich de technologie van CycloMedia Technology B.V. eigen te maken. Dit geldt zeker nu gesteld is dat deze technologie het resultaat is geweest van jarenlange inspanningen.”

Misleidende en vergelijkende reclame: “4.8.  CycloMedia Technology B.V. heeft ter toelichting op haar stellingen terzake aangevoerd dat Ferro Informatie Systemen B.V. zich in een door haar uitgegeven brochure en in een mailing op ontoelaatbare wijze met CycloMedia Technology B.V. vergelijkt. Zij presenteert zich ten onrechte als specialist in cyclorama’s. Ook brengt zij haar producten onder die naam (cyclorama’s) op de markt, terwijl dit geen soortnaam is maar een aanduiding die een eigen plaats op de markt gekregen heeft en synoniem is met de producten van CycloMedia Technology B.V.. (…)

4.10.3  Indien er veronderstellenderwijs vanuit zou worden gegaan dat er in casu sprake is van vergelijkende reclame, dan rijst de vraag of die geoorloofd is. Bij beantwoording van die vraag acht de rechtbank in de eerste plaats van belang dat de term “cyclorama” geen merkenrechtelijke bescherming geniet. Verder is gesteld noch gebleken dat er op andere gronden een verbod rust op het gebruik van die aanduiding voor 360° fotografie. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het Ferro Informatie Systemen B.V. in beginsel is toegestaan om die aanduiding te gebruiken, tenzij er sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden die het gebruik van de term “cyclorama” door Ferro Informatie Systemen B.V. onrechtmatig zou maken. In dit verband zijn door CycloMedia Technology B.V. geen andere omstandigheden aangevoerd dan die ter onderbouwing van haar standpunt dat sprake is van misleidende en/of ongeoorloofde vergelijkende reclame. De rechtbank zal zich mitsdien tot de beoordeling van die aspecten beperken.

4.10.4    Uit de stellingen van CycloMedia Technology B.V. volgt dat het gestelde verwarringsgevaar zijn grond vindt in juist het – op zichzelf toegestane - gebruik van de term “cyclorama” in de brochure en mailing van Ferro Informatie Systemen B.V.. De rechtbank is van oordeel dat CycloMedia Technology B.V. onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om te kunnen concluderen dat het enkele gebruik van die term in de brochure en mailing van Ferro Informatie Systemen B.V. verwarringsgevaar heeft of kan doen ontstaan. Voor het kunnen aannemen van verwarringsgevaar is tenminste nodig dat met behulp van concrete feiten en omstandigheden duidelijk wordt gemaakt dat het publiek (in de zin van de gemiddelde oplettende afnemer van het product) zou kunnen menen dat het product, dat in de (onmiskenbaar door Ferro Informatie Systemen B.V. uitgebrachte) brochure en mailing wordt aangeprezen, afkomstig is van CycloMedia Technology B.V. of van een aan CycloMedia Technology B.V. gelieerd bedrijf.

De omstandigheid dat Ferro Informatie Systemen B.V. – als cartografisch bedrijf – al jaren als zelfstandig bedrijf opereert op de markt van overheidsinstellingen, wat ook de markt is voor 360° fotografie, maakt het gestelde verwarringsgevaar zonder andere concretisering, die ontbreekt, onvoldoende aannemelijk. .Evenmin is voldoende feitelijke onderbouwing verstrekt om te kunnen concluderen dat de goede naam van het door CycloMedia Technology B.V. op de markt gebrachte product is geschaad. De enkele omstandigheid dat de foto’s van Ferro Informatie Systemen B.V. minder mogelijkheden zouden hebben dan die van CycloMedia Technology B.V. acht de rechtbank ontoereikend. Er zijn geen omstandigheden aangevoerd die erop zouden kunnen duiden dat de in 360° fotografie geïnteresseerde markt – merendeels bestaande uit grote professionele publieke en semi-publieke instellingen – een minder veelzijdige bruikbaarheid van het product van Ferro Informatie Systemen B.V. (zo daar al sprake van zou zijn) mede zou toerekenen aan CycloMedia Technology B.V. door het enkele gebruik van dezelfde terminologie.
De stelling als zou het product van CycloMedia Technology B.V. als te duur worden afgeschilderd acht de rechtbank niet houdbaar. Zij tekent hierbij aan dat Ferro Informatie Systemen B.V. in haar brochure/mailing in dit verband de mogelijkheid vermeldt om niet voor het hele pakket aan fotografie en onderhoud te opteren maar voor het laten inrichten van een eigen bedrijfsauto van de klant en de fotografie in eigen beheer te houden dan wel te opteren voor gedeeltelijk periodiek onderhoud.

Ook de stelling dat er sprake is van een oneerlijk behaald voordeel acht de rechtbank onvoldoende feitelijk onderbouwd en in het licht van al hetgeen hiervoor is overwogen niet houdbaar.

4.10.5  Tenslotte is de rechtbank van oordeel dat er door CycloMedia Technology B.V. onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld om te kunnen concluderen dat er anderszins sprake is van misleidende mededelingen in de brochure en/of mailing van Ferro Informatie Systemen B.V.. Dat Ferro Informatie Systemen B.V. zichzelf als specialist in cyclorama afficheert, acht de rechtbank ontoereikend. De term “specialist” is in de regel niet voorbehouden aan slechts 1 persoon/bedrijf of instelling. Ferro Informatie Systemen B.V. legt zich sinds medio 2006 mede toe op 360° fotografie, als specialisatie naast cartografie. De rechtbank ziet niet in dat het bezigen van de kwalificatie specialist in een wervingsbrochure/mailing ten opzichte van andere op dit vlak gespecialiseerde bedrijven als misleidend of anderszins onrechtmatig heeft te gelden.”

Lees het vonnis hier.  

IEF 7410

Omtrent de isolatiewaarde

Vzr. Rechtbank Haarlem, 8 december 2008, LJN: BG6701, Stichting Mineral Wool Association Benelux tegen Hapeja B.V

Reclamerecht. Ongeoorloofde vergelijkende/misleidende reclame m.b.t. werking van isolatiefolie in vergelijk tot glas- en steenwol.

“Op vordering van een samenwerkingsverband van Nederlandse en Belgische producenten van glas- en steenwol, verbiedt de voorzieningenrechter de Nederlandse distributeur van multireflecterende isolatiefolies om omtrent Triso Super 9+, alsmede met Triso Super 9+ vergelijkbare producten met een andere naam zoals Triso Super 9MAX, claims te (laten) doen en reclame te (laten) maken waarin wordt gesteld of gesuggereerd dat Triso Super 9+ en 9MAX een R-waarde, Eth-waarde of ThE-waarde hebben van 5,6 m2.K/W alsmede dat zij thermisch gelijkwaardig zijn aan of vergelijkbaar met 224 mm traditionele dikke isolatie, en/of andere mededelingen of suggesties van gelijke strekking te doen, zulks in het bijzonder, maar niet uitsluitend, op Bouwbeurzen, vakevenementen en open dagen.

Toewijzing van de verdergaande maatregelen die eiseres heeft gevorderd acht de voorzieningenrechter niet geboden, nu op voorhand niet uit te sluiten valt dat in een bodemprocedure gedaagde haar claim omtrent de isolatiewaarde van de door haar verhandelde isolatiefolies wel naar objectieve maatstaven genoegzaam zal kunnen onderbouwen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7396

Misbrøk door het Musikbyrå?

\HvJ EG, 11 december 2008, zaak C 52/07, Kanal 5 Ltd & TV 4 AB tegen Föreningen Svenska Tonsättares Internationella Musikbyrå (STIM) upa.(prejudiciële vragen  ingediend door de Marknadsdomstol (Zweden)).

Auteursrecht. Auteursrechtenbureau met feitelijk monopolie. Heffing van royalty’s voor uitzending van muziekwerken op televisie. Methode voor berekening van royalty’s. Machtspositie. Misbruik. Klacht van de Zweedse commerciële televisiezenders Kanal 5 en TV 4 bij het Konkurrensverk [de Zweedse mededingingsautoriteit] tegen STIM, de Zweedse Buma.

Kanal 5 en TV 4 betalen een percentage van hun reclame inkomsten aan STIM, waarbij wel rekening gehouden wordt met het percentage muziekgebruik, maar niet met de kijkdichtheid. De Zweedse publieke TV-zender Sveriges Television betaalt aan STIM een forfaitaire vergoeding waarvan het bedrag van tevoren is overeengekomen.

Vragen en antwoorden HvJ, kort samengevat:

Vraag: Mag een auteursrechtenbureau (met een machtspositie) een percentage vragen van de (reclame-)inkomsten van een commerciële omroep?

Antwoord HvJ: Ja, tenzij het zonder te hoge kosten nauwkeuriger kan. “Het kan echter niet worden uitgesloten dat de toepassing van een dergelijk vergoedingsmodel onder bepaalde omstandigheden misbruik kan opleveren, met name indien er een andere methode bestaat waarmee het gebruik van deze werken en het kijkcijfer nauwkeuriger kunnen worden geïdentificeerd en gekwantificeerd, en met deze methode hetzelfde rechtmatige doel, te weten de bescherming van de belangen van de auteurs, componisten en muziekuitgevers, kan worden bereikt, zonder evenwel de kosten van het beheer van de overeenkomsten en van het toezicht op het gebruik van de auteursrechtelijk beschermde muziekwerken onevenredig te verhogen”  (ov. 40).

Vraag: Mag een auteursrechtenbureau (met een machtspositie) voor een publieke omroep een geheel ander vaststellingswijze gebruiken dan een percentage van de inkomsten?

Antwoord HvJ: Nee, tenzij er een objectieve rechtvaardiging voor is. “Een dergelijke rechtvaardiging zou met name kunnen liggen in de taak en de wijze van financiering van de publieke televisiezenders” (ov. 47).

Het Hof van Justitie (Vierde kamer) verklaart voor recht:

"1) Artikel 82 EG moet aldus worden uitgelegd dat een auteursrechtenbureau dat een machtspositie bezit op een wezenlijk deel van de gemeenschappelijke markt, geen misbruik maakt van deze machtspositie wanneer het als vergoeding voor de uitzending op televisie van auteursrechtelijk beschermde muziekwerken op commerciële televisiezenders een vergoedingsmodel toepast volgens hetwelk het bedrag van deze royalty’s overeenkomt met een deel van de inkomsten van deze zenders, op voorwaarde dat dat deel in grote lijnen in verhouding staat tot de hoeveelheid auteursrechtelijk beschermde muziekwerken die werkelijk op televisie is of kan worden uitgezonden, en mits er geen andere methode is waarmee het gebruik van deze werken en het kijkcijfer nauwkeuriger kunnen worden geïdentificeerd en gekwantificeerd zonder evenwel de kosten van het beheer van de overeenkomsten en van het toezicht op het gebruik van deze werken onevenredig te verhogen.

2) Artikel 82 EG moet aldus worden uitgelegd dat wanneer een auteursrechtenbureau de royalty’s die worden geheven als vergoeding voor de uitzending op televisie van auteursrechtelijk beschermde muziekwerken, op verschillende manieren berekent naargelang het commerciële of publieke televisiezenders betreft, het daarmee misbruik kan maken van zijn machtspositie in de zin van dat artikel indien het ten opzichte van deze televisiezenders ongelijke voorwaarden toepast bij gelijkwaardige prestaties en hun daarmee nadeel berokkent bij de mededinging, tenzij een dergelijke praktijk objectief kan worden gerechtvaardigd."

Lees het arrest hier.

IEF 7358

Nr. 1 in reiniging

Sun All in 1Vzr. Rechtbank Amsterdam, 5 december 2008, KG ZA 08-1975 SR PvV, Reckitt Benkiser Healthcare B.V. tegen Unilever Nederland B.V.  (met dank aan Madeleine de Cock Buning, De Brauw Blackstone Westbroek)

Reclamerecht. Reckitt Benckiser vordert - samengevat - Unilever te bevelen om met onmiddellijk ingang ieder gebruik van de claims "de best werkende tablet voor de beste resultaten. Sun Extra Power, nr. 1 in reiniging" en of enig andere claim met betrekking tot superioriteit van het merk Sun te staken en gestaakt te houden. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af. “Op dit moment is niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat de claim van Unilever dat haar product Sun All in 1 Extra Power "de best werkende tablet voor de beste resultaten" of "Sun Extra Power, No. 1 in reiniging" misleidend is.”

“4.3. Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat uit de door Unilever overgelegde rapporten volgt dat Sun All in 1 Extra Power een beter resultaat oplevert dan Calgonit Quantum. (…) Weliswaar moeten deviaties in aanmerking worden genomen, maar vooralsnog is niet zonder meer aannemelijk dat alle deviaties ten positieve van het product Calgonit Quantum zullen uitvallen. Daarvoor is nader onderzoek nodig, waar dit kort geding zich niet voor leent. De verschillen zijn diverse malen significant en met name het rapport van 14 november 2008 leidt tot de conclusie dat Sun All in 1 Extra Power beter scoort dan Calgonit Quantum.”

(…) 4.9. “Nu de rapporten van Tensioconsult voldoen aan de IKW normen, het product Sun All in 1 Extra Power daarin significant beter scoort dan de producten van Reckitt Benckiser en het door Reekin Benckiser overgelegde onderzoeksrapport zich niet laat vergelijken met de rapporten van Unilever. terwijl Unilever bovendien in een nog niet door Reckitt Benckiser geteste samenstelling het product Sun All in 1 Extra Power op de markt heeft gebracht, is op dit moment niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat de claim van Unilever dat haar product Sun All in 1 Extra Power "de best werkende tablet voor de beste resultaten" of "Sun Extra Power, No. 1 in reiniging" misleidend is. Daarvoor is nader onderzoek nodig. Partijen zouden, zoals door de voorzieningenrechter ter zitting is voorgesteld, een nadere test kunnen laten uitvoeren. Bij deze test zouden zij het van te voren eens moeten worden over de condities van die test of zij zouden van te voeren deze condities in rechte moeten laten vaststellen.

4.10. Nu hiervoor is geoordeeld dat de in geding zijnde mededeling van Unilever voorshands niet misleidend is, kan de vraag of er ten opzichte van Reckitt Benck-ser sprake is van misleidende vergelijkende reclame als bedoeld in artikel 6: 194a BW reeds daarom onbesproken blijven.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7291

Met de aanduiding Hans heeft de rechter geen moeite.

Wie het vonnis heeft mag het mailen. Adformatie bericht dat het AD bericht dat de Hema een rechtszaak heeft verloren tegen Hans Textiel. “De retailer vindt dat er een te grote gelijkenis is tussen uiterlijk van de reclamefolders en zijn eigen folders.Maar de rechter oordeelt anders over deze aantijgingen, meldt Het Financieele Dagblad. Hema had een proces aangespannen tegen Hans Textiel omdat het van mening is dat deze textielketen de reclame van Hema imiteert. De Hema valt over de lay-out van de folders, maar ook de naam Hans die associaties zou oproepen met Hema.

De folders van Hans Textiel verschillen in hun ontwerp van die van Hema, aldus het vonnis van de rechter. De gedrukte reclame van de winkelketen Hans, die jaarlijks 60 miljoen folders huis-aan-huis verspreidt, onderscheidt zich door andere kleuren en lettertypen. Ook het formaat is anders, evenals de soort papier. En in tegenstelling tot Hema maakt Hans in zijn folders gebruik van poserende fotomodellen. Ook met de aanduiding Hans heeft de rechter geen moeite. De namen van de beide winkels lijken niet op elkaar en bovendien wordt Hans in een ander lettertype geschreven dan Hema.”

Lees hier (Adformatie) of hier (FD) meer.

IEF 7206

Ik, verbalisant

Rokende vrouwCollege van Beroep voor het bedrijfsleven, 16 september 2008, LJN: BG1604, Minister VWS tegen A B.V., te P.

Tabaksreclame. Het CvB vernietigt het vonnis waarvan beroep. Geen uitzondering op de regel. Wederom prachtig verbalisantenproza:

“Ik, verbalisant, zag op voornoemd terrein een grote rode personenbus staan, waarboven een rood bord bevestigd was. Op dit bord kon ik de volgende tekst lezen: “CIGARETTES”. Ik zag dat deze bus aan de linker zijkant open was en dat ik de bus kon betreden door een brede zilverkleurige trap met 4 treden op te lopen. Ik zag dat er in deze bus een balie gesitueerd was. Achter deze balie zag ik een man, die een rood jasje aanhad, staan. Ik zag dat er in een wand van voornoemde bus en in voornoemde balie onder meer rood/witte pakjes uitgestald, danwel gepresenteerd waren. Ik zag dat er achter deze pakjes verlichting brandde. Op deze rood/witte pakjes kon ik onder meer de volgende tekst lezen: “G, filter cigarettes”.

Ik, verbalisant, zag dat de presentatie van voornoemde rood/witte pakjes niet viel onder de uitzonderingsbepaling zoals bedoeld in artikel 5, derde lid onder b. van de Tabakswet.”

Het Hof is het daar mee eens, in tegenstelling tot de Rechtbank Rotterdam:

“6.2  De opvatting dat een presentatie van tabaksproducten zonder meer is geoorloofd zolang deze op zichzelf niet meer dan in de afgelopen jaren het geval was als reclame of verkoopbevorderend werkt, deelt het College niet. Naar het College in bovengenoemde uitspraak eveneens heeft overwogen, heeft de wetgever met het bepaalde in artikel 5, derde lid, aanhef en onder b, Tabakswet niet beoogd een veelheid van uitzonderingen op het reclameverbod mogelijk te maken, waardoor elk tabaksverkooppunt de in het verleden gebezigde praktijken kan blijven voortzetten. Bij hetgeen binnen het beperkte kader van deze uitzondering op het reclameverbod als gebruikelijk kan worden beschouwd, moet worden gedacht aan de in tabaksverkooppunten meest voorkomende methode voor de uitstalling van verpakkingen van tabaksproducten, te weten het op elkaar stapelen of achter elkaar plaatsen in schappen.

Het College vermag niet in te zien dat het te koop aanbieden van pakjes sigaretten vanuit een verplaatsbaar tabaksverkooppunt zoals een bus of caravan op een evenement zich in zo relevante mate onderscheidt van hetgeen in de meeste tabaksverkooppunten gebruikelijk is, dat daarvoor een andere vorm van presentatie van de verpakkingen van tabaksproducten onvermijdelijk is.

(…) 6.7  Het College is van oordeel dat A met de wijze waarop zij tijdens de evenementen “F” op 19 juni 2004 en “L” op 14 augustus 2004 haar tabaksproducten te koop heeft aangeboden het verbod op elke vorm van tabaksreclame heeft overtreden. Zelfs al zou de uitstalling van de te koop aangeboden pakjes sigaretten in de toonbank op zichzelf binnen de termen van bovengenoemde uitzondering op het reclameverbod vallen, laat dit onverlet dat naar het oordeel van het College ten tijde van bedoelde evenementen de tabaksproducten overigens zodanig zijn gepresenteerd dat deze presentatie als geheel, gezien de vele aandachttrekkende elementen aan zowel de binnenzijde van het verplaatsbare tabaksverkooppunt als de buitenzijde daarvan, op met het reclameverbod onverenigbare wijze de aandacht van het aanwezige publiek op te koop aangeboden tabaksproducten vestigt.

Daarbij moet onder meer worden gedacht aan de aan de achterwand van het tabaksverkooppunt bevestigde, al dan niet verlichte, vitrines waarin pakjes sigaretten op een opvallende wijze zijn gerangschikt, het omvangrijke op het tabaksverkooppunt gemonteerde bord met in grote letters het opschrift “Cigarettes”, de naar één of meer aangeboden merken verwijzende kleurstelling van zowel de binnenzijde als de buitenzijde van het tabaksverkooppunt alsook de bijzondere vormgeving van het verplaatsbare tabaksverkooppunt zelf (een hier te lande niet gangbaar Amerikaans model schoolbus en caravan).

(…) 6.17  Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de besluiten van 8 september 2006 in stand kunnen worden gelaten. De beroepen die A tegen deze beslissingen bij de rechtbank heeft ingesteld, dienen ongegrond te worden verklaard.”

Lees de uitspraak hier.

IEF 7187

Elk gezamenlijk aanbod

HvJ EG,  21 oktober 2008, conclusie A-G Trstenjak in de gevoegde zaken C-261/07 en C-299/07, VTB-VAB NV tegen Total Belgium NV en Galatea BVBA tegen Sanoma Magazines Belgium NV (verzoek van Rechtbank van koophandel te Antwerpen (België) om een prejudiciële beslissing)

Oneerlijke handelspraktijken. Pechhulp bij tankbeurt en kortingsbon lingerie in lingeriespecial weekblad Flair. Richtlijn verzet zich tegen Belgische wet die verbod stelt op elk gezamenlijk aanbod van een verkoper aan een consument.

“133. Ik geef het Hof dan ook in overweging, de prejudiciële vraag van de Rechtbank van koophandel te Antwerpen als volgt te beantwoorden:

„Richtlijn 2005/29 van het Europees Parlement en de Raad inzake oneerlijke handelspraktijken alsook artikel 49 EG inzake het vrije verrichten van diensten, verzetten zich tegen een nationale bepaling als die van artikel 54 van de Belgische wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument, die – behoudens in de gevallen die limitatief in de wet worden opgesomd – een verbod stelt op elk gezamenlijk aanbod van een verkoper aan een consument, waarbij de al dan niet kosteloze verkrijging van producten, diensten of voordelen of van titels waarmee men die kan verkrijgen, gebonden is aan de verkrijging van andere, zelfs gelijke producten of diensten, en dit ongeacht de omstandigheden van de zaak, inzonderheid ongeacht de invloed die het concrete aanbod op de gemiddelde consument kan hebben en ongeacht of dat aanbod in de concrete omstandigheden als strijdig met de professionele toewijding of de eerlijke handelsgebruiken kan worden beschouwd.”

Lees de conclusie hier.

IEF 7145

Staat er wat er staat?

Scharrelei lunchsaladeReclame Code Commissie, dossier 08..377, Stichting Wakker Dier tegen Uniq Nederland Losser B.V. (Met dank aan Ebba Hoogenraad, Hoogenraad & Haak)

Aardige RCC-zaak die voortborduurt op Vzr Rechtbank Utrecht, 8 aug 2002, San Carlos teegn Smiths (verpakking, hoewel deels onjuist, niet misleidend, IER 2002. 57). De Commissie acht het aannemelijk dat "de consument van de onderhavige ‘scharreleisalade’ zal begrijpen dat de eidooier afkomstig is van eieren uit een legbatterij, nu dit het meest voor de hand liggende alternatief is".

“6.2. Klager stelt dat de aanduiding "scharreleisalade" misleidend is, omdat voor de onderhavige salades niet uitsluitend scharreleieren zijn gebruikt. Dienaangaande is van belang dat adverteerder heeft toegelicht dat de aanduiding "scharreleisalade" is gebruikt om aan te geven dat het hoofdingrediënt van de salade bestaat uit scharreleieren. Niet in geschil is dat dit correct is en dat de salades voor in totaal 63% respectievelijk 61% zijn bereid met scharreleieren. De consument die de salade koopt, krijgt derhalve een product met als hoofdingrediënt eieren die van scharrelkippen afkomstig zijn.

6.3. Voorts is van belang dat het eigeel niet als los ingrediënt aan de salades wordt toegevoegd, maar wordt gebruikt als bestanddeel van de saus die nodig is voor de bereiding van de salades. Het eigeel in de salades is derhalve een ondersteunend ingrediënt en geen hoofdingrediënt. Daarbij dient het percentage ei in de salades dat van een legbatterij afkomstig is naar het oordeel van de Commissie zeer gering te worden geacht, te weten 2% van het totale product. Op grond van dit alles, en nu op de verpakking geen claim staat dat het product uitsluitend met scharreleieren is bereid, kan het gebruik van de aanduiding scharreleisalade in dit geval niet misleidend worden geacht.

6.4. Klager stelt dat de consument wordt misleid over het feit dat de eidooier die in de ingrediëntendeclaraties wordt genoemd niet van scharrelkippen afkomstig is, met name omdat niet met zoveel woorden in de ingrediëntendeclaraties staat dat de eidooier afkomstig is van legbatterijkippen. De Commissie overweegt dienaangaande het volgende. De redelijk geïnformeerde, omzichtige en oplettende consument die de onderhavige ingrediëntendeclaraties leest, zal uit het feit dat enerzijds bij het hoofdingrediënt uitdrukkelijk staat dat het om scharreleieren gaat, en anderzijds een dergelijke of vergelijkbare toelichting bij de apart vermelde eidooier ontbreekt, afleiden dat de aanduiding eidooier betrekking heeft op eieren die niet van scharrelkippen afkomstig zijn. De Commissie acht het aannemelijk dat de consument vervolgens zal begrijpen dat de eidooier afkomstig is van eieren uit een legbatterij, nu dit het meest voor de hand liggende alternatief is. De benaming "scharreleisalade" doet daaraan niet af. De gemiddelde consument wordt immers verondersteld de ingrediëntendeclaratie te lezen en zal zich blijkens het voorgaande voldoende bewust zijn dat het eigeel afkomstig is van eieren uit een legbatterij. Ook in zoverre is geen sprake van misleiding. De klacht treft derhalve geen doel.”

Lees de uitspraak hier (geen beroep ingediend).

IEF 7139

In de nabijheid van de borden

Rechtbank Almelo, 1 oktober 2008, LJN: BF4782, Fit for Free Beheer B.V. c.s. tegen Olympic Gym B.V.

Misleidende reclame. Enkele feit dat reclameborden van gedaagde zonder opzet in de nabijheid van de reclameborden van eiser zijn geplaatst, maakt niet dat sprake is van onrechtatig handelen van gedaagde. Vordering afgewezen. “De voorzieningenrechter is van oordeel dat het intrekken van de auteursrechtelijke grondslag tijdens de behandeling ter terechtzitting er niet toe leidt dat de proceskostenveroordeling niet volgens artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn (2004/48/EG) kan worden vastgesteld.”

 “4.3  Naar aanleiding van hetgeen ter terechtzitting is besproken overweegt de voorzieningenrechter allereerst dat een eventuele onrechtmatigheid geen betrekking heeft op het gebruik van de betreffende posters, nu van een Fit for Free toekomend auteurs- of merkenrecht op het reclameconcept met het prijskaartje en de prijs van € 2,29 per week niet is gebleken. Dat de prijs van € 2,29 per week voor Olympic Gym een actieprijs betreft en dat de kosten van het fitnessabonnement na twee maanden hoger zijn, levert naar het oordeel van de voorzieningenrechter op zich jegens Fit for Free geen onrechtmatige misleiding op.

4.4  De onrechtmatigheid kan derhalve enkel nog zijn gelegen in de verwarring die voortkomt uit de plaatsing van de borden langs de openbare weg. Ter zitting is gebleken dat Olympic Gym en Fit for Free, onafhankelijk van elkaar en zonder dat zij dat van elkaar wisten, aan hetzelfde bedrijf opdracht hebben gegeven om de posters en billboards langs de openbare weg te plaatsen, zonder duidelijke instructies te hebben gegeven met betrekking tot de plaatsing van de reclame-uitingen ten opzichte van reclame-uitingen van anderen. Zowel Olympic Gym als Fit for Free had instructies kunnen geven en zo kunnen voorkomen dat de borden in de nabijheid van de borden van de concurrent werden geplaatst. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat de plaatsing van de borden enige verwarring op kan leveren, is er van enige onrechtmatigheid in de reclame-uitingen aan de zijde van Olympic Gym geen sprake. De voorzieningenrechter zal derhalve de vordering van Fit for Free afwijzen.

Proceskosten: “5.2  Fit for Free heeft aansluitend aan het laten vervallen van de auteursrechtelijke grondslag gesteld dat de proceskosten niet volgens de ‘Indicatietarieven in IE-zaken’ dienen te worden vastgesteld, nu de vordering geen betrekking meer heeft op auteursrecht, doch enkel op reclamerecht.

5.3  Olympic Gym heeft betwist dat het laten vervallen van de auteursrechtelijke grondslag van de vordering er toe leidt dat de kosten niet op bovengenoemde wijze kunnen worden toegewezen, waarbij zij verwijst naar een vonnis van de voorzieningenrechter ’s-Gravenhage van 27 februari 2007, r.o. 4.14 (Konosch/Hendriks).  

5.4  Fit for Free zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit geding worden veroordeeld. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het intrekken van de auteursrechtelijke grondslag tijdens de behandeling ter terechtzitting er niet toe leidt dat de proceskostenveroordeling niet volgens artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn (2004/48/EG) kan worden vastgesteld. Doel van dit artikel is immers te verzekeren dat bij een
procedure met een intellectuele eigendomsgrondslag de in het ongelijk gestelde partij in redelijke en evenredige kosten wordt veroordeeld, tenzij de billijkheid zich daartegen zou verzetten. Indien de eisende partij door intrekking van de grondslag kan voorkomen dat reeds gemaakte kosten, die aan bovenstaande vereisten voldoen, voor vergoeding in aanmerking komen, wordt het doel van de richtlijn gefrustreerd. De voorzieningenrechter zal een gedeelte van de proceskosten derhalve vaststellen aan de hand van artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn en artikel 1019h Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

5.5  Bij het vaststellen van de hoogte van de proceskostenveroordeling neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat Fit for Free de hoogte van de proceskosten niet heeft betwist. Gezien hetgeen door beide partijen ter zitting is verklaard is de voorzieningenrechter van oordeel dat de door Olympic Gym begrote “auteursrecht gerelateerde” proceskosten, zijnde 1/3 van € 4.562,-, als redelijk en evenredig kan worden beoordeeld. De voorzieningenrechter begroot de proceskosten aan de zijde van Olympic Gym derhalve op
€ 544,- (2/3 van € 816,- conform het liquidatietarief) en € 1.520,66 (1/3 van € 4.562,-, conform artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn)."

Lees het vonnis hier.

IEF 7097

Ik, verbalisant

Zonder VuurCollege van Beroep voor het bedrijfsleven, 26 augustus 2008,  LJN: BF1753. Beroep Minister van VWS tegen de uitspraak van 18 december 2006 van de Rechtbank Rotterdam, in het geding tussen de minister en A B.V., te B.

Tabaksreclame. Verbalisant verwoordt in een haast Bijbelse betoog dat hij zag dat het niet goed was. Rechtbank was het daar niet mee eens. College van Beroep wel.

“Op deze dag vond in Den Haag het evenement de Koninginnenach plaats en waren er in de stad diverse podiums geplaatst om muziekbands te laten optreden met daaromheen diverse kramen die eten en drinken verkochten. Ik, verbalisant, zag dat er op het plein bij het Spui ook een podium was geplaatst. Ik zag op het Spui diverse kramen waaruit men drank en eten verkocht. Tussen deze kramen zag ik een kraam waar men sigaretten kon kopen. Ik zag dat de kraam een toonbank had. Ik zag dat er diverse personen aan de toonbank van de kraam stonden. Ik zag dat een aantal van deze personen een pakje sigaretten kochten. Ik zag dat door de twee medewerksters de gekochte pakjes sigaretten van onder de toonbank werden gepakt.

(…) Ik, verbalisant, maakte mij bekend bij één van de dames in de kraam. Zij stelde zich voor als mevrouw (…), medewerkster in de kraam. Desgevraagd verklaarde mevrouw (...) mij dat ze de gekochte sigaretten van onder de toonbank pakte en niet vanuit de presentaties aan de achterwand. Tevens verklaarde zij mij ook dat er alleen maar “Caballero” sigaretten te koop waren. (…) Ik bracht de heer (…) op de hoogte van mijn bevindingen en zegde hem dit boeterapport aan.”

Het College vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep van A ongegrond:

“6.5  Het College is, met de minister, van oordeel dat A op de stand tijdens het evenement “Koninginnenach” op 29 april 2004 tabaksproducten heeft gepresenteerd op een wijze die niet voldoet aan de daaraan op grond van artikel 5, derde lid, aanhef en onder b, Tabakswet te stellen eisen. Uit de beschikbare stukken blijkt dat de presentatie van de te koop aangeboden pakjes sigaretten op de stand onmiskenbaar verder ging dan noodzakelijk is om aan consumenten te tonen welk (merk) tabaksproduct voor welke prijs wordt verkocht.

Het aan de achterwand van de stand etaleren van pakjes sigaretten van één en hetzelfde merk in twee symmetrische opstellingen van elk vier pakjes breed en zeven pakjes hoog, waarbij de voorkant van de pakjes naar de kijker is gericht en tussen ieder pakje een afstand van enkele centimeters is gelaten, zodanig dat de verpakkingen zowel horizontaal als verticaal evenwijdig aan elkaar staan, en de opstelling door blauw en geeloranje licht wordt beschenen, is een wijze van uitstallen die meer dan noodzakelijk de aandacht van de consument op de te koop aangeboden verpakkingen van tabaksproducten vestigt.

Evenzeer geldt dit voor de in het proces-verbaal beschreven uitstalling van zes boxen (doosvormige verpakking van tien pakjes sigaretten). Een dergelijke presentatie valt niet binnen de grenzen van een sobere uitstalling die de uitzondering op het reclameverbod beoogt mogelijk te maken en voldoet niet aan het vereiste dat een presentatie moet plaatsvinden tegen een neutrale achtergrond. Reeds op grond hiervan heeft A tijdens het evenement “Koninginnenach” op 29 april 2004 het verbod op tabaksreclame overtreden.”

Lees de uitspraak hier.