Reclamerecht  

IEF 7358

Nr. 1 in reiniging

Sun All in 1Vzr. Rechtbank Amsterdam, 5 december 2008, KG ZA 08-1975 SR PvV, Reckitt Benkiser Healthcare B.V. tegen Unilever Nederland B.V.  (met dank aan Madeleine de Cock Buning, De Brauw Blackstone Westbroek)

Reclamerecht. Reckitt Benckiser vordert - samengevat - Unilever te bevelen om met onmiddellijk ingang ieder gebruik van de claims "de best werkende tablet voor de beste resultaten. Sun Extra Power, nr. 1 in reiniging" en of enig andere claim met betrekking tot superioriteit van het merk Sun te staken en gestaakt te houden. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af. “Op dit moment is niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat de claim van Unilever dat haar product Sun All in 1 Extra Power "de best werkende tablet voor de beste resultaten" of "Sun Extra Power, No. 1 in reiniging" misleidend is.”

“4.3. Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat uit de door Unilever overgelegde rapporten volgt dat Sun All in 1 Extra Power een beter resultaat oplevert dan Calgonit Quantum. (…) Weliswaar moeten deviaties in aanmerking worden genomen, maar vooralsnog is niet zonder meer aannemelijk dat alle deviaties ten positieve van het product Calgonit Quantum zullen uitvallen. Daarvoor is nader onderzoek nodig, waar dit kort geding zich niet voor leent. De verschillen zijn diverse malen significant en met name het rapport van 14 november 2008 leidt tot de conclusie dat Sun All in 1 Extra Power beter scoort dan Calgonit Quantum.”

(…) 4.9. “Nu de rapporten van Tensioconsult voldoen aan de IKW normen, het product Sun All in 1 Extra Power daarin significant beter scoort dan de producten van Reckitt Benckiser en het door Reekin Benckiser overgelegde onderzoeksrapport zich niet laat vergelijken met de rapporten van Unilever. terwijl Unilever bovendien in een nog niet door Reckitt Benckiser geteste samenstelling het product Sun All in 1 Extra Power op de markt heeft gebracht, is op dit moment niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat de claim van Unilever dat haar product Sun All in 1 Extra Power "de best werkende tablet voor de beste resultaten" of "Sun Extra Power, No. 1 in reiniging" misleidend is. Daarvoor is nader onderzoek nodig. Partijen zouden, zoals door de voorzieningenrechter ter zitting is voorgesteld, een nadere test kunnen laten uitvoeren. Bij deze test zouden zij het van te voren eens moeten worden over de condities van die test of zij zouden van te voeren deze condities in rechte moeten laten vaststellen.

4.10. Nu hiervoor is geoordeeld dat de in geding zijnde mededeling van Unilever voorshands niet misleidend is, kan de vraag of er ten opzichte van Reckitt Benck-ser sprake is van misleidende vergelijkende reclame als bedoeld in artikel 6: 194a BW reeds daarom onbesproken blijven.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7291

Met de aanduiding Hans heeft de rechter geen moeite.

Wie het vonnis heeft mag het mailen. Adformatie bericht dat het AD bericht dat de Hema een rechtszaak heeft verloren tegen Hans Textiel. “De retailer vindt dat er een te grote gelijkenis is tussen uiterlijk van de reclamefolders en zijn eigen folders.Maar de rechter oordeelt anders over deze aantijgingen, meldt Het Financieele Dagblad. Hema had een proces aangespannen tegen Hans Textiel omdat het van mening is dat deze textielketen de reclame van Hema imiteert. De Hema valt over de lay-out van de folders, maar ook de naam Hans die associaties zou oproepen met Hema.

De folders van Hans Textiel verschillen in hun ontwerp van die van Hema, aldus het vonnis van de rechter. De gedrukte reclame van de winkelketen Hans, die jaarlijks 60 miljoen folders huis-aan-huis verspreidt, onderscheidt zich door andere kleuren en lettertypen. Ook het formaat is anders, evenals de soort papier. En in tegenstelling tot Hema maakt Hans in zijn folders gebruik van poserende fotomodellen. Ook met de aanduiding Hans heeft de rechter geen moeite. De namen van de beide winkels lijken niet op elkaar en bovendien wordt Hans in een ander lettertype geschreven dan Hema.”

Lees hier (Adformatie) of hier (FD) meer.

IEF 7206

Ik, verbalisant

Rokende vrouwCollege van Beroep voor het bedrijfsleven, 16 september 2008, LJN: BG1604, Minister VWS tegen A B.V., te P.

Tabaksreclame. Het CvB vernietigt het vonnis waarvan beroep. Geen uitzondering op de regel. Wederom prachtig verbalisantenproza:

“Ik, verbalisant, zag op voornoemd terrein een grote rode personenbus staan, waarboven een rood bord bevestigd was. Op dit bord kon ik de volgende tekst lezen: “CIGARETTES”. Ik zag dat deze bus aan de linker zijkant open was en dat ik de bus kon betreden door een brede zilverkleurige trap met 4 treden op te lopen. Ik zag dat er in deze bus een balie gesitueerd was. Achter deze balie zag ik een man, die een rood jasje aanhad, staan. Ik zag dat er in een wand van voornoemde bus en in voornoemde balie onder meer rood/witte pakjes uitgestald, danwel gepresenteerd waren. Ik zag dat er achter deze pakjes verlichting brandde. Op deze rood/witte pakjes kon ik onder meer de volgende tekst lezen: “G, filter cigarettes”.

Ik, verbalisant, zag dat de presentatie van voornoemde rood/witte pakjes niet viel onder de uitzonderingsbepaling zoals bedoeld in artikel 5, derde lid onder b. van de Tabakswet.”

Het Hof is het daar mee eens, in tegenstelling tot de Rechtbank Rotterdam:

“6.2  De opvatting dat een presentatie van tabaksproducten zonder meer is geoorloofd zolang deze op zichzelf niet meer dan in de afgelopen jaren het geval was als reclame of verkoopbevorderend werkt, deelt het College niet. Naar het College in bovengenoemde uitspraak eveneens heeft overwogen, heeft de wetgever met het bepaalde in artikel 5, derde lid, aanhef en onder b, Tabakswet niet beoogd een veelheid van uitzonderingen op het reclameverbod mogelijk te maken, waardoor elk tabaksverkooppunt de in het verleden gebezigde praktijken kan blijven voortzetten. Bij hetgeen binnen het beperkte kader van deze uitzondering op het reclameverbod als gebruikelijk kan worden beschouwd, moet worden gedacht aan de in tabaksverkooppunten meest voorkomende methode voor de uitstalling van verpakkingen van tabaksproducten, te weten het op elkaar stapelen of achter elkaar plaatsen in schappen.

Het College vermag niet in te zien dat het te koop aanbieden van pakjes sigaretten vanuit een verplaatsbaar tabaksverkooppunt zoals een bus of caravan op een evenement zich in zo relevante mate onderscheidt van hetgeen in de meeste tabaksverkooppunten gebruikelijk is, dat daarvoor een andere vorm van presentatie van de verpakkingen van tabaksproducten onvermijdelijk is.

(…) 6.7  Het College is van oordeel dat A met de wijze waarop zij tijdens de evenementen “F” op 19 juni 2004 en “L” op 14 augustus 2004 haar tabaksproducten te koop heeft aangeboden het verbod op elke vorm van tabaksreclame heeft overtreden. Zelfs al zou de uitstalling van de te koop aangeboden pakjes sigaretten in de toonbank op zichzelf binnen de termen van bovengenoemde uitzondering op het reclameverbod vallen, laat dit onverlet dat naar het oordeel van het College ten tijde van bedoelde evenementen de tabaksproducten overigens zodanig zijn gepresenteerd dat deze presentatie als geheel, gezien de vele aandachttrekkende elementen aan zowel de binnenzijde van het verplaatsbare tabaksverkooppunt als de buitenzijde daarvan, op met het reclameverbod onverenigbare wijze de aandacht van het aanwezige publiek op te koop aangeboden tabaksproducten vestigt.

Daarbij moet onder meer worden gedacht aan de aan de achterwand van het tabaksverkooppunt bevestigde, al dan niet verlichte, vitrines waarin pakjes sigaretten op een opvallende wijze zijn gerangschikt, het omvangrijke op het tabaksverkooppunt gemonteerde bord met in grote letters het opschrift “Cigarettes”, de naar één of meer aangeboden merken verwijzende kleurstelling van zowel de binnenzijde als de buitenzijde van het tabaksverkooppunt alsook de bijzondere vormgeving van het verplaatsbare tabaksverkooppunt zelf (een hier te lande niet gangbaar Amerikaans model schoolbus en caravan).

(…) 6.17  Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de besluiten van 8 september 2006 in stand kunnen worden gelaten. De beroepen die A tegen deze beslissingen bij de rechtbank heeft ingesteld, dienen ongegrond te worden verklaard.”

Lees de uitspraak hier.

IEF 7195

Staat er wat er staat? (kamervragen)

Scharrelei LunchsaladeKamervragen met antwoord, nr. 20809000520. Antwoord van minister Verburg (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 13 oktober 2008)

Antwoorden op Kamervragen met betrekking tot de uitspraak van de RCC in de scharreleisaladezaak (zie IEF 7145).

“1. Kent u het bericht “legbatterijei in scharreleisalade toegestaan”? Ja.

2. Bent u van mening dat consumenten van scharreleisalade erop zouden moeten kunnen vertrouwen louter scharreleieren in deze salade aan te treffen, en zeker geen delen van batterijeieren? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en termijn bent u voornemens consumenten deze zekerheid te bieden?

Ik ben van mening dat consumenten er te allen tijde op moeten kunnen vertrouwen dat louter scharreleieren in een scharreleisalade zijn verwerkt.

De verantwoordelijkheid ligt in eerste instantie bij het bedrijfsleven om de betrouwbaarheid van de eigen producten hoog te houden. Ook NGO’s, consumenten en andere maatschappelijke partijen kunnen het bedrijfsleven hierop wijzen. Dat is ook in dit geval gebeurd. Uit de reactie van C1000 en Johma, die beide voor hun product bij de Reclame Code Commissie (RCC) waren aangeklaagd, blijkt dat men dit soort signalen serieus neemt. Ondanks het feit dat de Commissie niet vindt dat bij hun producten sprake is van een misleidende claim op de verpakking, hebben beide ondernemingen laten weten op korte termijn over te zullen schakelen naar scharreleisalade met 100% scharreleieren. Daarmee laat het bedrijfsleven zien dat men maatschappelijke verantwoordelijkheid serieus neemt. Uiteraard juich ik deze stap van het bedrijfsleven toe. Het uitgangspunt is dat het bedrijfsleven zelf verantwoordelijk is voor de kwaliteit van zijn producten (zelfregulering). De overheid zet zich, waar nodig, actief in voor regels voor etikettering (volksgezondheid en voedselveiligheid), maar in het algemeen geldt dat vrijwillige etikettering veel effectiever werkt. In dit geval heeft de RCC het etiket getoetst aan het Warenwetbesluit Etikettering van Levensmiddelen en er is gecon¬stateerd dat het etiket voldoet aan de wettelijke eisen.   

3. Deelt u de mening dat, analoog aan bijvoorbeeld de regelgeving rond biologische producten, consumenten zekerheid moeten kunnen hebben omtrent het 100% voldoen aan het gevoerde keurmerk van het aangeschafte product? Zo neen, waarom niet?

Ik ben van mening dat consumenten zekerheid moeten kunnen hebben dat het aangeschafte product voldoet aan datgene wat het etiket vermeldt. In dit geval gaat het niet om een keurmerk, zoals bij biologische producten die via regelgeving een beschermde status kennen. Ook voor tafeleieren gelden er wel regels met betrekking tot de herkomst (houderijsysteem). Zo geldt er in de Europese Unie een verplichte codering voor tafel¬eieren die verwijst naar het houderijsysteem. Deze codering is niet verplicht voor eieren in samengestelde producten, zoals in eiersalades. In dat geval moet de consument kunnen vertrouwen op de informatie die op het etiket is vermeld. De VWA ziet erop toe dat bij deze etikettering geen sprake is van misleiding. Indien de benaming scharrelei wordt gebruikt bij de verkoop van een samengesteld product, dan moet de consument erop kunnen vertrouwen dat het hoofdingrediënt van het product bestaat uit eieren die van scharrelkippen afkomstig zijn. Dit is overeenkomstig de bepalingen in het Warenwet¬besluit Etikettering Levensmiddelen die de RCC ook heeft toegepast bij de toetsing van de klacht van Wakker Dier.

De Minister Van Landbouw, Natuur En Voedselkwaliteit,
G. Verburg

IEF 7192

Op zodanig lichte toon

Qmusic Heilig HartReclame Code Commissie, 30 september 2008,  dossier. 08.0425, Claessens tegen Q-Music Nederland B.V. (met dank aan Remco Klöters, Van Kaam Advocaten).

Commercial met Ruud de Wild met Heilig Hart T-shirt  is wegens de lichte toon niet in strijd met goede smaak.

Klager stelt dat het Heilig Hart een eeuwenoud christelijk en vooral Rooms-Katholiek votief symbool is, dat staat voor de verering van het heilig hart van Jezus Christus, als symbool voor Zijn liefde voor de mensheid. Door een christelijk motief op deze wijze te gebruiken voor een commercieel doel wordt volgens klager het christelijk/katholieke publiek in Nederland geschoffeerd. De uiting zou onnodig aanstootgevend zijn, in strijd met de goede smaak en nodeloos kwetsend.

De RCC zegt zich in soort zaken terughoudend op te stellen, maar moet nu eenmaal toch een oordeel geven. Dat oordeel is dat zij de verwijzing niet als ontoelaatbaar ziet vanwege de  lichte toon:

“7. Het oordeel van de Commissie. Bij de beantwoording van de vraag of een reclame-uiting in strijd is met de goede smaak dan wel of deze nodeloos kwetsend is, stelt de Commissie zich terughoudend op gezien het subjectieve karakter van deze criteria. 

In de uiting wordt, naar adverteerder erkent, verwezen naar een religieus thema het Heilig Hart van Christus. Met inachtneming van voornoemde terughoudendheid is de Commissie van oordeel dat noch het enkele feit dat naar dit thema wordt verwezen noch de wijze waarop dat in dit geval gebeurt de uiting ontoelaatbaar doet zijn  Er wordt, naar het oordeel van de Commissie, op zodanig lichte toon naar eerdergenoemd thema verwezen dat niet geoordeeld kan worden dat daarmee ontoelaatbaar de spot wordt gedreven. De nadruk ligt op de opschepperij van Jeroen Kijk in de Vegte, culminerend in zijn botsing tegen het beeldscherm.  De Commissie heeft er begrip voor dat niet een ieder de uiting zal kunnen waarderen, maar dat leidt niet tot een ander oordeel.”

Lees de uitspraak hier. Bekijk de commercial hier. Commentaar pastoor Schilder Emmausparochie Tilburg  hier.

Aanmelding kan geschieden bij mw. E. Alferink, telefoon 030-253 7723 of via e-mail: e.alferink@law.uu.nl. Voor het bijwonen van de Cier-lezingen worden 2 NOVA punten toegekend.

IEF 7187

Elk gezamenlijk aanbod

HvJ EG,  21 oktober 2008, conclusie A-G Trstenjak in de gevoegde zaken C-261/07 en C-299/07, VTB-VAB NV tegen Total Belgium NV en Galatea BVBA tegen Sanoma Magazines Belgium NV (verzoek van Rechtbank van koophandel te Antwerpen (België) om een prejudiciële beslissing)

Oneerlijke handelspraktijken. Pechhulp bij tankbeurt en kortingsbon lingerie in lingeriespecial weekblad Flair. Richtlijn verzet zich tegen Belgische wet die verbod stelt op elk gezamenlijk aanbod van een verkoper aan een consument.

“133. Ik geef het Hof dan ook in overweging, de prejudiciële vraag van de Rechtbank van koophandel te Antwerpen als volgt te beantwoorden:

„Richtlijn 2005/29 van het Europees Parlement en de Raad inzake oneerlijke handelspraktijken alsook artikel 49 EG inzake het vrije verrichten van diensten, verzetten zich tegen een nationale bepaling als die van artikel 54 van de Belgische wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument, die – behoudens in de gevallen die limitatief in de wet worden opgesomd – een verbod stelt op elk gezamenlijk aanbod van een verkoper aan een consument, waarbij de al dan niet kosteloze verkrijging van producten, diensten of voordelen of van titels waarmee men die kan verkrijgen, gebonden is aan de verkrijging van andere, zelfs gelijke producten of diensten, en dit ongeacht de omstandigheden van de zaak, inzonderheid ongeacht de invloed die het concrete aanbod op de gemiddelde consument kan hebben en ongeacht of dat aanbod in de concrete omstandigheden als strijdig met de professionele toewijding of de eerlijke handelsgebruiken kan worden beschouwd.”

Lees de conclusie hier.

IEF 7166

Morgen dus

Staatsblad 2008, 398: Besluit van 6 oktober 2008 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 25 september 2008 houdende aanpassing van de Boeken 3 en 6 van het Burgerlijk Wetboek en andere wetten aan de richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt.

De wet van 25 september 2008 houdende aanpassing van de Boeken 3 en 6 van het Burgerlijk Wetboek en andere wetten aan de richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt treedt in werking met ingang van 15 oktober 2008.

Lees Stb. 2008, 398 hier.

Staatsblad 2008, 397: Wet van 25 september 2008 tot aanpassing van de Boeken 3 en 6 van het Burgerlijk Wetboek en andere wetten aan de richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt.

Lees Stb. 2008, 397 hier.

IEF 7150

Dat een wet in strijd met het recht kan zijn, komt niet bij ze op

Broadcast Magazine bericht: “Haags Juristen College sleept RCC voor de rechter. Directeur Toine Manders legt zich er niet bij neer dat zijn reclamespot 'Belasting is Diefstal' op last van de Reclame Code Commissie uit de lucht is gehaald. Deze week werd het beroep tegen de beslissing verworpen, zoals hij had voorzien.  Hij beschouwt de beslissing als een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting, en gaat de zaak nu aanhangig maken bij de rechter:

(…) De Reclame Code Commissie achtte deze tekst immoreel en in strijd met de fatsoensnormen, zodat BNR gedwongen werd om de spot uit de ether te plukken.  (…) "Een fraai staaltje van Orwelliaanse newspeak", klaagt Manders. "Oorlog is vrede, vrijheid is slavernij, en censuur is zelfregulering."

  (…) Nu wordt de tekst geacht in strijd te zijn met De Waarheid. Het Wetboek van Strafrecht definieert diefstal immers als 'het zich wederrechtelijk toe-eigenen van andermans eigendom'. En aangezien belastingheffing geschiedt conform de wet, kan het dus nooit diefstal zijn, volgens het CvB. Dat een wet in strijd met het recht kan zijn, komt niet bij ze op. Misschien moet ik nu maar gaan adverteren met de tekst: 'Belasting is gelegaliseerde diefstal'. Volgens mij kunnen ze me dan niks meer maken.(…) De staat is nog niet van mij af.”

Lees hier meer.

IEF 7145

Staat er wat er staat?

Scharrelei lunchsaladeReclame Code Commissie, dossier 08..377, Stichting Wakker Dier tegen Uniq Nederland Losser B.V. (Met dank aan Ebba Hoogenraad, Hoogenraad & Haak)

Aardige RCC-zaak die voortborduurt op Vzr Rechtbank Utrecht, 8 aug 2002, San Carlos teegn Smiths (verpakking, hoewel deels onjuist, niet misleidend, IER 2002. 57). De Commissie acht het aannemelijk dat "de consument van de onderhavige ‘scharreleisalade’ zal begrijpen dat de eidooier afkomstig is van eieren uit een legbatterij, nu dit het meest voor de hand liggende alternatief is".

“6.2. Klager stelt dat de aanduiding "scharreleisalade" misleidend is, omdat voor de onderhavige salades niet uitsluitend scharreleieren zijn gebruikt. Dienaangaande is van belang dat adverteerder heeft toegelicht dat de aanduiding "scharreleisalade" is gebruikt om aan te geven dat het hoofdingrediënt van de salade bestaat uit scharreleieren. Niet in geschil is dat dit correct is en dat de salades voor in totaal 63% respectievelijk 61% zijn bereid met scharreleieren. De consument die de salade koopt, krijgt derhalve een product met als hoofdingrediënt eieren die van scharrelkippen afkomstig zijn.

6.3. Voorts is van belang dat het eigeel niet als los ingrediënt aan de salades wordt toegevoegd, maar wordt gebruikt als bestanddeel van de saus die nodig is voor de bereiding van de salades. Het eigeel in de salades is derhalve een ondersteunend ingrediënt en geen hoofdingrediënt. Daarbij dient het percentage ei in de salades dat van een legbatterij afkomstig is naar het oordeel van de Commissie zeer gering te worden geacht, te weten 2% van het totale product. Op grond van dit alles, en nu op de verpakking geen claim staat dat het product uitsluitend met scharreleieren is bereid, kan het gebruik van de aanduiding scharreleisalade in dit geval niet misleidend worden geacht.

6.4. Klager stelt dat de consument wordt misleid over het feit dat de eidooier die in de ingrediëntendeclaraties wordt genoemd niet van scharrelkippen afkomstig is, met name omdat niet met zoveel woorden in de ingrediëntendeclaraties staat dat de eidooier afkomstig is van legbatterijkippen. De Commissie overweegt dienaangaande het volgende. De redelijk geïnformeerde, omzichtige en oplettende consument die de onderhavige ingrediëntendeclaraties leest, zal uit het feit dat enerzijds bij het hoofdingrediënt uitdrukkelijk staat dat het om scharreleieren gaat, en anderzijds een dergelijke of vergelijkbare toelichting bij de apart vermelde eidooier ontbreekt, afleiden dat de aanduiding eidooier betrekking heeft op eieren die niet van scharrelkippen afkomstig zijn. De Commissie acht het aannemelijk dat de consument vervolgens zal begrijpen dat de eidooier afkomstig is van eieren uit een legbatterij, nu dit het meest voor de hand liggende alternatief is. De benaming "scharreleisalade" doet daaraan niet af. De gemiddelde consument wordt immers verondersteld de ingrediëntendeclaratie te lezen en zal zich blijkens het voorgaande voldoende bewust zijn dat het eigeel afkomstig is van eieren uit een legbatterij. Ook in zoverre is geen sprake van misleiding. De klacht treft derhalve geen doel.”

Lees de uitspraak hier (geen beroep ingediend).

IEF 7139

In de nabijheid van de borden

Rechtbank Almelo, 1 oktober 2008, LJN: BF4782, Fit for Free Beheer B.V. c.s. tegen Olympic Gym B.V.

Misleidende reclame. Enkele feit dat reclameborden van gedaagde zonder opzet in de nabijheid van de reclameborden van eiser zijn geplaatst, maakt niet dat sprake is van onrechtatig handelen van gedaagde. Vordering afgewezen. “De voorzieningenrechter is van oordeel dat het intrekken van de auteursrechtelijke grondslag tijdens de behandeling ter terechtzitting er niet toe leidt dat de proceskostenveroordeling niet volgens artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn (2004/48/EG) kan worden vastgesteld.”

 “4.3  Naar aanleiding van hetgeen ter terechtzitting is besproken overweegt de voorzieningenrechter allereerst dat een eventuele onrechtmatigheid geen betrekking heeft op het gebruik van de betreffende posters, nu van een Fit for Free toekomend auteurs- of merkenrecht op het reclameconcept met het prijskaartje en de prijs van € 2,29 per week niet is gebleken. Dat de prijs van € 2,29 per week voor Olympic Gym een actieprijs betreft en dat de kosten van het fitnessabonnement na twee maanden hoger zijn, levert naar het oordeel van de voorzieningenrechter op zich jegens Fit for Free geen onrechtmatige misleiding op.

4.4  De onrechtmatigheid kan derhalve enkel nog zijn gelegen in de verwarring die voortkomt uit de plaatsing van de borden langs de openbare weg. Ter zitting is gebleken dat Olympic Gym en Fit for Free, onafhankelijk van elkaar en zonder dat zij dat van elkaar wisten, aan hetzelfde bedrijf opdracht hebben gegeven om de posters en billboards langs de openbare weg te plaatsen, zonder duidelijke instructies te hebben gegeven met betrekking tot de plaatsing van de reclame-uitingen ten opzichte van reclame-uitingen van anderen. Zowel Olympic Gym als Fit for Free had instructies kunnen geven en zo kunnen voorkomen dat de borden in de nabijheid van de borden van de concurrent werden geplaatst. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat de plaatsing van de borden enige verwarring op kan leveren, is er van enige onrechtmatigheid in de reclame-uitingen aan de zijde van Olympic Gym geen sprake. De voorzieningenrechter zal derhalve de vordering van Fit for Free afwijzen.

Proceskosten: “5.2  Fit for Free heeft aansluitend aan het laten vervallen van de auteursrechtelijke grondslag gesteld dat de proceskosten niet volgens de ‘Indicatietarieven in IE-zaken’ dienen te worden vastgesteld, nu de vordering geen betrekking meer heeft op auteursrecht, doch enkel op reclamerecht.

5.3  Olympic Gym heeft betwist dat het laten vervallen van de auteursrechtelijke grondslag van de vordering er toe leidt dat de kosten niet op bovengenoemde wijze kunnen worden toegewezen, waarbij zij verwijst naar een vonnis van de voorzieningenrechter ’s-Gravenhage van 27 februari 2007, r.o. 4.14 (Konosch/Hendriks).  

5.4  Fit for Free zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit geding worden veroordeeld. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het intrekken van de auteursrechtelijke grondslag tijdens de behandeling ter terechtzitting er niet toe leidt dat de proceskostenveroordeling niet volgens artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn (2004/48/EG) kan worden vastgesteld. Doel van dit artikel is immers te verzekeren dat bij een
procedure met een intellectuele eigendomsgrondslag de in het ongelijk gestelde partij in redelijke en evenredige kosten wordt veroordeeld, tenzij de billijkheid zich daartegen zou verzetten. Indien de eisende partij door intrekking van de grondslag kan voorkomen dat reeds gemaakte kosten, die aan bovenstaande vereisten voldoen, voor vergoeding in aanmerking komen, wordt het doel van de richtlijn gefrustreerd. De voorzieningenrechter zal een gedeelte van de proceskosten derhalve vaststellen aan de hand van artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn en artikel 1019h Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

5.5  Bij het vaststellen van de hoogte van de proceskostenveroordeling neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat Fit for Free de hoogte van de proceskosten niet heeft betwist. Gezien hetgeen door beide partijen ter zitting is verklaard is de voorzieningenrechter van oordeel dat de door Olympic Gym begrote “auteursrecht gerelateerde” proceskosten, zijnde 1/3 van € 4.562,-, als redelijk en evenredig kan worden beoordeeld. De voorzieningenrechter begroot de proceskosten aan de zijde van Olympic Gym derhalve op
€ 544,- (2/3 van € 816,- conform het liquidatietarief) en € 1.520,66 (1/3 van € 4.562,-, conform artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn)."

Lees het vonnis hier.