Slaafse nabootsing  

IEF 7202

Het onderscheidende vermogen van de KLM-huisjes

Huisjes Goedewaagen & Bols (doorelkaar). Klik voor vergroting.Gerechtshof ’s-Gravenhage, 21 augustus 2008, zaaknr. 105.000.248/01, Goedewaagen Gouda B.V. tegen Bols Benelux B.V. (met dank aan Jeroen van Hezewijk en Peter Hendrick, Freshfields Bruckhaus Deringer).  

Eindarrest in de (een) KLM-huisjeszaak. Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Stukgelopen samenwerking. Verfijning van slaafse-nabootsingsleer? Toepassing van aan het merkenrecht ontleende criteria als ‘onderscheidend vermogen’, ‘overeenstemmend totaalbeeld’ en ‘gevaar voor indirecte verwarring’ bij het ‘relevante publiek’. Relevantie van een ‘serie’ producten.

In een tussenarrest was de op auteursrecht gebaseerde vordering reeds afgewezen, omdat er op de individuele huisjes wel, doch op de serie huisjes alszodanig volgens het Hof geen auteursrecht rust (zie IEF 251). In dit eindarrest was daarom enkel nog de vraag aan de orde of sprake is van slaafse nabootsing die een onrechtmatige daad oplevert. Dat is het geval. Het Hof:

Slaafse nabootsing van een serie:  “10. Partijen twisten over de vraag wie de maker in de zin van de Auteurswet 19 I2 van de KLM-huisjes is. Naar het oordeel van het hof behoeft die vraag geen beantwoording, omdat op grond vanartikel 8 van de  van de raamovereenkomst moet worden aangenomen dat tussen partijen is overeengekomen dat tussen hen Henkes/Bols als auteursrechthebbende op de (individuele) KLM-huisjes heeft te gelden, hetgeen meebrengt dat in die relatie slaafse nabootsing door Goedewaagen niet is toegestaan.

Nabootsing van een product is op zichzelf alleen ongeoorloofd, indien men zonder aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid afbreuk te doen op bepaalde punten even goed een andere weg had kunnen inslaan en men door dit na te laten verwarring sticht. Van verwarringsgevaar kan in beginsel slechts sprake zijn indien het nagebootste product zich door zijn uiterlijk van andere in de handel zijnde producten onderscheidt. Naar het oordeel van het hof gelden dezelfde criteria voor de beoordeling van een product dat zozeer in een serie van producten past dat het publiek daardoor zou kunnen denken dat het bij die serie hoort en dezelfde herkomst heeft. De tot de serie behorende producten moeten dan onderscheidend vermogen hebben en bovendien door het publiek (door overeenstemmende kenmerken van de individuele producten) worden herkend als behorend tot die specifieke serie.”

Onderscheidend vermogen: “11. (...) Het hof [gaat] er van uit dat de KLM-huisjes grote bekendheid genieten en door hun uiterlijk door het publiek als van KLM afkomstige huisjes, behorend tot de specifieke KLM-huisjesserie, worden onderscheiden van andere soortgelijke huisjes.”

Gevaar voor (indirecte) verwarring: “ 13. (...) [H]et totaalbeeld van [de litigieuze Goedewaagen-huisjes] [stemt] zodanig overeen met het totaalbeeld van de KLM-huisjes dat bij het relevante publiek (indirecte) verwarring kan ontstaan in die zin dat het zou kunnen menen dat deze huisjes onderdeel uitmaken van de KLM-huisjes serie.”

Lees het arrest hier. Tussenarrest hier. Vonnis Rb. Den Haag (1999!) hier.

IEF 7180

Op dit moment een hot item

Links Engineer - rechts Namaak EngineerVzr. Rechtbank Amsterdam, 16 oktober 2008, KG ZA 08-1575 P/TF, Red Wing Shoe Company Inc. c.s. tegen SPM Shoetrade B.V. (met dank aan Jesse Hofhuis, De Brauw Blackstone Westbroek)

Schoenenzaak. Eiser Red Wing brengt laarzen onder de naam Red Wing Engineer  op de markt en maakt succesvol bezwaar tegen de in het vonnis als ‘namaak Engineer’ aangeduide laars van gedaagden  (waaronder o.a. ook Wehkamp en Dolcis). Vordering is alleen gebaseerd op slaafse nabootsing. Een samenvatting in citaten. Klik op afbeelding voor vergroting (origineel links, namaak rechts).

“4.1. (…) De enkele door Red Wing genoemde omstandigheid dat Bodil Beheer en Hoogenbosch respectievelijk houdsters zijn van de merken SPM Shoes & Boots en Dolcis, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat zij (mede) verantwoordelijk zijn voor het op de markt brengen van de gewraakte laarzen. Nu door Red Wing geen andere feiten of omstandigheden zijn genoemd die tot aansprakelijkheid van Bodil Beheer en Hoogenhosch kunnen leiden, zullen de jegens haar ingestelde vorderingen worden afgewezen met veroordeling van Red Wing in de kosten.”

3.2. Ter zitting heeft Red Wing "de Red Wing Engineers" in diverse kleuren getoond en de volgens haar daarvan door SPM gekopieerde laarzen. Vaststaat dat de Red Wing Engineer en de laarzen van SPM vrijwel identiek zijn. Beide laarzen zijn laarzen met een natuurlijke leerkleur en hebben een robuust uiterlijk. De navolgende elementen zijn bij beide laarzen aanwezig (…) Pas als de laarzen naast elkaar worden gezet, zijn er bij nauwkeurig onderzoek kleine verschillen te ontdekken. Het merk Red Wing Shoes dat op de zijkant van de laars, op de gespen en op het etiket aan de binnenkant van de laars staat, ontbreekt bij de SPM laarzen. Verder zijn er minieme verschillen zoals het stiksel in de kuitband, het feit dat de opening in de gesp bij de Red Wing Engineer iets minder vierkant is en de bevestiging van het V-vormige inzetstuk.

4.3. SPM heeft aangevoerd dat de Red Wing Engineer niet meer is dan een uitvoering van een reeds lang bestaand model laars uit de Verenigde Staten, de zogenaamde Engineer boots of Engineers. Aannemelijk is echter geworden dat de Red Wing Engineer zich qua uiterlijk aanmerkelijk onderscheidt van de - via de producties van SPM getoonde - zwarte motorlaars die in Amerika en Europa al langer op de markt werd aangeboden. Red Wing Shoe heeft wel een paar elementen overgenomen zoals het gebruik van de gespen en het model van de laars, maar op zeer essentiële punten zoals de zool en kleurstellingen is geen sprake van gelijkenis. De totaalindruk is dan ook anders. Voorshands kan worden aangenomen dat Red Wing Shoe een eigen laars heeft gemaakt met een onderscheidend karakter. Gelet op het feit dat de laarzen nagenoeg identiek zijn, is niet aannemelijk geworden dat de door SPM op de markt gebrachte Engineer slechts een gelijksoortige vertaling van een algemene modetrend is. Ook heeft SPM niet aannemelijk gemaakt dat op het moment dat Red Wing de Red Wing Engineer op de Nederlandse markt introduceerde hier al een andere vrijwel identieke laars op de markt was. in de door SPM overgelegde producties staan wel diverse laarzen afgebeeld, maar geen sterk gelijkende exemplaren.

4.4. Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat SPM de Red Wing Engineer slaafs heeft nagebootst.

4.5. Uitgangspunt is dat slaafse nabootsing is toegestaan, tenzij er sprake is van verwarringwekkende nabootsing. Partijen zijn het erover eens dat de Redwing laarzen op dit moment een hot item zijn. Voorshands is aannemelijk dat er een groep merkbewuste jongeren is die door het op de markt zijn van beide laarzen niet in verwarring wordt gebracht. Aannemelijk is echter dat het gemiddelde publiek, dat niet op de hoogte is van het naast elkaar bestaan van de Red Wing Engineer en de namaak Engineer, wel in verwarring wordt gebracht. Immers de totaalindruk van de beide laarzen is nagenoeg identiek, waardoor de gemiddelde consument bijvoorbeeld niet meer weet van wie welke laars afkomstig is en daarover in verwarring kan raken bij de aankoop van deze laarzen. Er is derhalve sprake van verwarringwekkende nabootsing.

4.6. Nabootsing - ook als die verwarrend is - van een product is alleen dan ongeoorloofd, indien men zonder aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid afbreuk te doen, op bepaalde punten evengoed een andere weg had kunnen inslaan en men door dit na te laten verwarring sticht. Aannemelijk is dat SPM zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid en de bruikbaarheid van de laars - door bijvoorbeeld voor een andere kleur zool of andere plaatsing van de gespen te kiezen - had kunnen vermijden dat de totaalindruk van de laarzen nagenoeg identiek zou zijn. Door dit na te laten kan worden geconcludeerd dat SPM zich heeft schuldig gemaakt aan verwarringwekkende nabootsing en jegens Red Wing onrechtmatig heeft gehandeld en handelt. De vorderingen jegens SPM zullen dan ook worden toegewezen als na te melden.

4.7. Aan SPM zal worden geboden elk gebruik van de thans door haar op de markt gebrachte laars te staken en gestaakt te houden. Het verbod tot productie zal niet worden toegewezen, aangezien het verbod tot gebruik slechts voor Nederland geldt. De vordering om SPM te gebieden de in voorraad gehouden laarzen te vernietigen, zal eveneens worden afgewezen. In kort geding is voor het toewijzen van een dergelijke vordering geen plaats. De vordering SPM te gebieden de namaak laarzen bij alle opslagadressen en verkooppunten terug te nemen zal daarentegen wel worden toegewezen, evenals de vordering SPM te gebieden een schriftelijke opgave te doen van na te melden gegevens met betrekking tot de namaak Engineer. Na te melden termijnen komen redelijk voor.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7165

De teruggegeven laptop

DiemixRechtbank Haarlem, 8 oktober 2008, HA ZA 06-544, Extrugroup B.V. c.s. tegen Estee Beheer c.s & WPX-Trution B.V. c.s. (met dank aan Margot Span, Köster Advocaten).

Eerst even voor jezelf lezen. Tussenvonnis. Bedrijfsgeheimen, auteursrecht, geschriftenbescherming, slaafse nabootsing, toepassing Endstra-norm (het criterium is ‘opnieuw geformuleerd’). Ex-werknemer wordt verweten dat informatie over kleur- en smaakstofmixer bij de eveneens gedaagde concurrent terecht is gekomen. Bewijsopdracht overtreding non-concurrentiebeding. Geen auteursrecht op machine of technische tekeningen; technisch bepaald. Wel geschriftenbescherming m.b.t. handboek. Geen slaafse nabootsing: op onderdelen gelijkenis, totaalindruk niet verwarrend identiek, onder meer door duidelijke vermelding naam producent op product. Geen sprake van profiteren van wanprestatie, geen onrechtmatige daad in groepsverband.

Auteursrecht: “4.21. De rechtbank is van oordeel dat de vorm van de machine niet kan worden aangemerkt als een uiting van creatieve inspanning op basis van subjectieve keuzes. De door Extrugroup c.s. opgesomde keuzes zien naar het oordeel van de rechtbank vrijwel uitsluitend op technische / functionele aspecten. De omstandigheid dat Extrugroup c.s. bij de totstandkoming van de Diemix5 ook andere keuzes had kunnen maken ten aanzien van de inrichting, de positionering en de afmeting van bepaalde onderdelen, betekent nog niet dat deze keuzes als uiting van creatieve inspanning kunnen worden aangemerkt. Ook uit de door Extrugroup c.s. bij de opsomming gegeven onderbouwing blijkt naar het oordeel van de rechtbank in onvoldoende mate dat de vormgeving van de Diemix5 het gevolg is geweest van andere dan door technische uitgangspunten bepaalde keuzes. (…)”

Geschriftenbescherming: “4.24. Het is vaste jurisprudentie dat aan geschriften zonder eigen of persoonlijk karakter slechts dan auteursrechtelijke bescherming toekomt, indien zij zijn openbaar gemaakt of zijn bestemd om openbaar gemaakt te worden (onder andere HR 8 februari 2002, NJ 2002,515). Onbetwist is dat een handboek als het onderhavige - dat immers bestemd is voor externe klanten - er naar haar aard toe dient om openbaar gemaakt te worden en derhalve in beginsel onder de bescherming van artikel 10 lid 1, onder 1 Aw valt. De rechtbank acht, gelet op de vrijwel identieke lay-out en tekst, alsmede het feit dat de beide handboeken gelijkluidende fouten bevatten, aannemelijk dat het handboek is overgenomen. Zowel De Jonge als Bakker betwisten dat zij het handboek hebben overgenomen. De rechtbank acht echter, gelet op het feit dat zij beiden eerder bij de Onderneming werkzaam zijn geweest, aannemelijk dat zij ervan op de hoogte waren dat het hier om een kopie ging. Als komt vast te staan dat Extrugroup c.s. de maker van het handboek is, dan staat daarmee eveneens vast dat de geschriftenbescherming door Estee Beheer c.s. geschonden is. Extrugroup c.s. zal, gelet op de betwisting terzake door Estee Beheer C.S., dan ook in de gelegenheid worden gesteld te bewijzen dat zij de maker van het handboek voor de Diemix5 is.”

Slaafse nabootsing: “4.27. Nu de rechtbank van oordeel is dat de vormgeving van de Diemix5 technisch bepaald is moet daaruit volgen dat de Diemix5 onderscheidend vermogen mist. Bovendien heeft de rechtbank uit de door partijen overgelegde foto's en tekeningen kunnen afleiden dat, al hoewel de Diemix5 en de X5 op onderdelen ontegenzeggelijk gelijkenis vertonen, de totaalindruk van beide machines niet zodanig identiek is, dat hierdoor verwarring bij het publiek te venvachten is. Dit geldt te meer nu op beide machines op duidelijke wijze de naam van de producent staat vermeld en door Extrugroup c.s. is nagelaten concrete en onderbouwde voorbeelden aan te dragen van de verwarring die bij het publiek is ontstaan als gevolg van de introductie van de X5. Gelet hierop, wijst de rechtbank van de hand de stelling dat Estee Beheer C.S. tekort is geschoten in de nakoming van de verplichting te voorkomen dat verwarring bij het publiek ontstaat.”

Profiteren van wanpresatie: “4.32. De rechtbank is van oordeel dat, ook indien vast zou komen te staan dat K. Bakker het non-concurrentiebeding heeft geschonden, de gestelde omstandigheden niet tot het oordeel kunnen leiden dat sprake is van onrechtmatig handelen van WPX C.S. jegens Extrugroup C.S. Het gebruik maken van het netwerk en de reputatie van K. Bakker is onderdeel van de wanprestatie en levert geen omstandigheid op die het profiteren daarvan onrechtmatig maakt. Het mislopen van orders door Extrugroup c.s. is onlosmakelijk verbonden met de vrije concurrentie en kan dus evenmin worden aangemerkt als een bijkomende omstandigheid. Tot slot heeft de rechtbank hiervoor geoordeeld dat geen sprake is van auteursrechtinbreuk noch van slaafse nabootsing van de machine. Het beroep op de omstandigheid dat gekopieerde producten aan bestaande klanten zijn geleverd faalt daarmee.

Onrechtmatige daad in groepsverband:  “4.35. Gelet op de overwegingen 4.15 tot en met 4.32 kan de onrechtmatige daad in groepsverband - voor zover komt vast te staan dat Extrugroup c.s. de maker van het handboek is - uitsluitend nog zien op schending van de geschriftenbescherming van het handboek. Extrugroup C.S. heeft echter onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat in het onderhavige geval voldaan is aan het in de vorige alinea onder (2) genoemde vereiste. Deze grondslag kan derhalve niet tot toewijzing van de vordering leiden.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7152

Onderscheidend vermogen kan hebben gekregen

Mini Maglite RozeRechtbank ’s-Gravenhage, 8 oktober 2008, HA ZA 07-287, Mag Instrument, Inc. tegen Volume Trading B.V.

Merkenrecht. Voortzetting procedure over vormmerk Mini Maglite na intrekken nietigheidsprocedure bij OHIM. Geen inherent onderscheidend vermogen, maar mogelijk wel ingeburgerd:  bewijsopdracht aan eiser Mag Instrument. Op grond van reciprociteitsbeginsel BC geen auteursrecht. Wel slaafse nabootsing, althans oneerlijke concurrentie, door het aanbieden van een op de Mini Maglite lijkende zaklamp in een vergelijkbare verpakking. Beoordeling BX-merk in beginsel inhoudelijk gelijk aan beoordeling gemeenschapsmerk. De voormalige procureurs worden nu als enig advocaat in het vonnis genoemd, dat belooft een indrukwekkend IE-trackrecord te worden voor de Knijffen en Grabandten van deze wereld. Afbeeldingen in vonnis.

De procedure heeft betrekking op twee verschillende types zaklampen van Mag Instrument, de zogeheten Mini Maglite en de Solitaire. Bij tussenvonnis heeft de rechtbank de procedure met betrekking tot beide zaklampen geschorst omdat de Gemeenschapsvormmerken van Mag Instrument met betrekking tot beide zaklampen, waarop Mag Instrument zich onder meer beroept, onderwerp waren van reeds aanhangige nietigheidsprocedures bij het BHIM. Nu de nietigheidsprocedure is  ingetrokken, dient de rechtbank te beslissen over de geldigheid van het Gemeenschapsmerk.

 

Gemeenschapsmerk

“4.5. (…) Het BHIM heeft op een eerdere aanvraag van Mag Instrument voor (onder meer) een merk bestaande uit de vorm van de Mini Maglite zaklamp geoordeeld dat dit teken van huis uit onderscheidend vermogen mist. Het BHIM heeft daarom de inschrijving van de vorm van de Mini Maglite als merk geweigerd. Dat oordeel is door de kamer van beroep van het BHIM, het Gerecht van Eerste Aanleg (…) in stand gelaten. Aangezien het Gemeenschapsmerk waarop Mag Instrument zich thans beroept betrekking heeft op hetzelfde teken, te weten de vorm van de Mini Maglite zaklamp, kan niet anders worden geoordeeld dan dat ook dit Gemeenschapsmerk geen inherent onderscheidend vermogen heeft.

(…) 4.7. Het voorgaande laat onverlet dat het Gemeenschapsmerk onderscheidend vermogen kan hebben verkregen door het gebruik dat ervan is gemaakt. Dat zou meebrengen dat het merk terecht is ingeschreven, althans niet nietig kan worden verklaard (…). De gegrondheid van het beroep op inburgering van de vorm van de Mini Maglite hebben het Gerecht van Eerste Aanleg en het Hof van Justitie uitdrukkelijk buiten beschouwing gelaten in hun voornoemde oordelen over het onderscheidend vermogen van de vorm van de Mini Maglite (…). In het kader van de procedure met betrekking tot de eerdere merkaanvrage had Mag Instrument namelijk geen beroep op inburgering gedaan. Het Gemeenschapsmerk waarop Mag Instrument zich thans beroept, is daarentegen juist aangevraagd en inschreven op grond van acquired distinctiveness, dat wil zeggen door inburgering verkregen onderscheidend vermogen. Derhalve zal in het kader van deze procedure moeten worden beoordeeld of de inschrijving op die grond geldig is.

(…) 4.9. Mag Instrument heeft ter onderbouwing van haar beroep op inburgering reeds een aantal stukken overgelegd. Zij heeft echter nog niet, althans onvoldoende toegelicht hoe uit deze stukken volgt dat er sprake is van inburgering van haar Gemeenschapsmerk, dat wil zeggen dat de inherent onderscheidend vermogen missende vorm van de Mini Maglite als gevolg van het gebruik dat ervan is gemaakt inmiddels door het in aanmerking komend publiek daadwerkelijk wordt opgevat als een teken ter identificatie van de waar als afkomstig van een bepaalde onderneming. De rechtbank zal Mag Instrument in de gelegenheid stellen die toelichting alsnog bij akte te geven.

Oneerlijke concurrentie:

4.13. Mag Instrument stelt dat Volume onrechtmatig handelt door een op de Mini Maglite lijkende zaklamp aan te bieden in een vergelijkbare verpakking, te weten een hard plastic zwart doosje, onder een vergelijkbare naam, te weten “Mini”. Hieronder worden de Mini Maglite en “Mini” naast elkaar afgebeeld in de verpakking: Mini Maglite Mini

4.14. Aangezien Mag Instrument de gestelde onrechtmatigheid baseert op een combinatie van drie elementen (vormgeving, verpakking en naam), kan in het midden blijven of die elementen afzonderlijk beschouwd voldoende onderscheidend vermogen hebben. Als niet, althans onvoldoende weersproken staat namelijk vast dat de Mini Maglite in ieder geval door de combinatie van vormgeving, verpakking en naamgeving een eigen plaats inneemt op de markt. Uit het door Volume aangeleverde overzicht van de markt blijkt niet één voorbeeld waarin alle drie de elementen samenkomen.

4.15. Voorts is de rechtbank met Mag Instrument van oordeel dat de vormgeving, verpakking en naam van de Mini Maglite en “Mini”, in samenhang beschouwd, dermate overeenstemmen dat verwarringsgevaar bij het publiek aannemelijk is. Volume erkent dat de door haar verhandelde “Mini” lijkt op de Mini Maglite omdat het beide staafvormige zaklampen zijn van ongeveer dezelfde lengte. De overeenkomsten gaan bovendien verder dan zij erkent. (…)

4.16. Het door deze combinatie van overeenstemmende elementen veroorzaakte verwarringsgevaar wordt niet weggenomen door verschillen in de vormgeving van de lamp. Die verschillen zijn daarvoor te gering. Ook het feit dat op het doosje van Volume, anders dan op het doosje van Mag Instrument, de naam van de producent ontbreekt, leidt niet tot afwezigheid van verwarringsgevaar. Integendeel, een duidelijke vermelding van de herkomst van de Mini zou de mogelijkheid van verwarring bij het publiek juist hebben kunnen verminderen.

4.17. Ten slotte moet worden aangenomen dat het door de voornoemde overeenkomsten veroorzaakte verwarringsgevaar nodeloos is. Gesteld, noch gebleken is dat de overeenkomsten worden gedicteerd door eisen van deugdelijkheid of bruikbaarheid. Integendeel, Mag Instrument heeft onweersproken aangevoerd dat wat betreft de vormgeving, de verpakking en de naamgeving vele andere en mindere verwarringwekkende mogelijkheden denkbaar en uitvoerbaar zijn. Derhalve komt de rechtbank tot de conclusie dat Volume niet alles heeft gedaan wat redelijkerwijs mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door de genoemde overeenstemming verwarring bij het publiek ontstaat en dat zij derhalve onrechtmatig jegens Mag Instrument heeft gehandeld.

Beneluxmerk

4.18. Het voorgaande kan echter niet leiden tot toewijzing van alle vorderingen, omdat Mag Instrument niet alleen vordert een verklaring voor recht dat Volume oneerlijk heeft geconcurreerd, maar ook een verklaring voor recht dat Volume inbreuk heeft gemaakt op haar intellectuele eigendomsrechten, in combinatie met nevenvorderingen die uitsluitend toewijsbaar zijn bij inbreuken op die rechten. Derhalve dient ook het beroep van Mag Instrument op haar Gemeenschapsmerk, Beneluxmerk en auteursrecht te worden beoordeeld.

4.21. (…) Dat laat onverlet dat de maatstaven voor de beoordeling van inherent onderscheidend vermogen van een merk overeenkomstig de GMVo en het BVIE – op zijn minst – vergelijkbaar zijn. Daar komt bij dat de Gemeenschapswetgever uitdrukkelijk heeft bepaald dat voorkomen moet worden dat tegenstrijdige uitspraken worden gedaan op vorderingen waarbij dezelfde partijen betrokken zijn en die wegens dezelfde handelingen zijn ingesteld op grond van een Gemeenschapsmerk en parallelle nationale merken (overweging 16 GMV0).

4.22. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het afwijzende oordeel van BHIM, het Gerecht van Eerste Aanleg en het Hof van Justitie over het inherent onderscheidend vermogen van de vorm van de Mini Maglite ook volgen ten aanzien van het Beneluxmerk. (…)

4.23. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat ook voor de geldigheid van het Beneluxmerk de inburgering van het merk beslissend is. Derhalve zal de rechtbank partijen de gelegenheid geven zich daarover nader uit te laten overeenkomstig hetgeen in reconventie is bepaald ten aanzien van de inburgering van het Gemeenschapsmerk. auteursrecht

Auteursrecht

4.25. Dat ten aanzien van de Mini Maglite de Verenigde Staten moet worden aangemerkt als land van oorsprong in de zin van de Berner Conventie en dat de Mini Maglite niet wordt beschermd door het Amerikaanse auteursrecht, acht de rechtbank onvoldoende weersproken. Een en ander is reeds vastgesteld in een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het hof Amsterdam (hof Amsterdam 13 september 2001, BIE 2002/80) in een procedure waarin Mag Instrument uitvoerig de gelegenheid heeft gehad haar standpunt naar voren te brengen. Op de vraag van de rechtbank ter comparitie waarom dit oordeel onjuist is, heeft Mag Instrument slechts naar voren gebracht dat een Nederlandse rechter zich bij gebreke van een uitspraak van een Amerikaanse rechter geen oordeel zou dienen te vormen over de bescherming van de Mini Maglite onder het Amerikaanse auteursrecht. Dat standpunt vindt geen steun in het recht. De Nederlandse rechter is in deze zaken juist verplicht op dit punt een oordeel te geven. Gelet op het feit dat het oordeel van het hof is gebaseerd op verklaringen van deskundigen en dat Mag Instrument niets heeft aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat het oordeel van het hof over het Amerikaanse auteursrecht inhoudelijk onjuist is, gaat ook de rechtbank ervan uit dat de Mini Maglite in de Verenigde Staten geen bescherming toekomt op grond van het auteursrecht. Daaruit volgt dat het beroep van Mag Instrument op het Nederlandse auteursrecht moet worden afgewezen.

Conclusie

4.27. Gelet op het feit dat een beslissing over de vorderingen voor zover die zijn gebaseerd op het Gemeenschapsmerk en het Beneluxmerk, pas mogelijk is nadat partijen zich nader hebben uitgelaten over de inburgering van die merken, zal de rechtbank die beslissing aanhouden. Voor de goede orde zullen ook de overige beslissingen worden aangehouden."

Lees het vonnis hier.

IEF 7050

Grote schaduwlamp

Vzr. Rechtbank Zutphen, 5 september 2008, LJN: BE9976, Wonders Holding B.V. tegen Verlichting c.s.

Eerst even voor jezelf lezen. Samenvatting rechtspraak.nl: “Schending auteursrecht op en slaafse nabootsing van de Big Shadowlamp van Marcel Wanders. Niet aannemelijk dat gedaagde al voor 1988 soortgelijke lampen op de markt heeft gebracht, zij niet wist van het bestaan van auteursrecht op lampen en niet bekend was met het ontwerp van Wanders. Geen recht op inzage in monsters, bewijsmateriaal en de informatie die bij het bewijsbeslag zijn veiliggesteld. Geen spoedeisend belang bij voorschot op schadevergoeding. Eisers kan niet verweten worden dat zij niet eerst gesommeerd hebben maar direct bewijsbeslag hebben gelegd. Volledige vergoeding van de proces- en beslagkosten met betrekking tot de schending van het auteursrecht.

Lees het vonnis hier.

IEF 7028

Verse rechtspraak (Riviera Maison, Kermisattracties)

Rustic Rattan Driedelige Hutkoffer - Inbreukmakende Driedelige hutkofferGerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, 26 augustus 2008, zaaknr. 200.001.319, Rivièra Maison B.V. tegen Hoogendam International V.O.F. c.s. (met dank aan Kriek Wille, Klos Morel Vos & Schaap).

Auteursrecht. Hof vernietigt vonnis voorzieningenrechter in gevlochten mandjes-zaak (Zie IEF 5377). Registratie belastingdienst. Artikel 8 Aw, rechtspersoon als maker. Matiging proceskosten zonder verwijzing naar indicatietarief. (Klik op afbeelding voor vergroting)

“4.5 (…) Ten eerste volgt uit de data van registratie van de verschillende modellen bij de Belastingdienst - gecombineerd met het gegeven dat Hoogendam C.S. zulks slechts in algemene bewoordingen en zonder enige concrete onderbouwing hebben betwist - dat voorshands als vaststaand moet worden aangenomen dat Riviera Maison deze producten op de Nederlandse markt heeft geïntroduceerd. Voorts gaat het hof er op basis van de door Riviera Maison in het geding gebrachte producties - in het bijzonder producties 18 in hoger beroep - na vergelijking voorshands vanuit dat de dertien door Hoogendam c.s. op de markt gebrachte modellen in grote lijnen identiek zijn met die van Riviera Maison. Wat Hoogendam C.S. ter ontkenning daarvan hebben opgemerkt (zie p. 6 pleitaantekeningen mr. Antic in eerste aanleg en nr. 78 memorie van antwoord), kan niet als een deugdelijk onderbouwde betwisting worden aangemerkt, terwijl in dat verband nog moet worden opgemerkt dat de producten ook in de lezing van Hoogendam C.S. van (uiteindelijk) dezelfde maker stammen, te weten Umanta. Bij zijn bespreking van de individuele modellen zal het hof hierna zo nodig nog aandacht besteden aan de specifieke mate van overeenstemming per model.

4.6 Riviera Maison heeft in hoger beroep een beroep gedaan op art. 8 Aw (zie nr. 58 appeldagvaarding en nr. 30 e.v. pleitaantekeningen mrs. Schaap/Quaedvlieg). Dit artikel bepaalt dat indien een rechtspersoon een werk als van haar afkomstig openbaar maakt, zonder daarbij een natuurlijk persoon als maker te vermelden, die rechtspersoon als maker van dat werk wordt aangemerkt, tenzij bewezen wordt dat de openbaarmaking onrechtmatig was. De stelling van Hoogendam C.S. dat die bepaling niet kan worden toegepast omdat de vraag wie als auteursrechthebbende moet worden aangemerkt naar Indonesisch recht moet worden beantwoord, is ongegrond, nu het hier - in de stellingen van Riviera Maison die op hun juistheid moeten worden onderzocht om de toewijsbaarheid van de vorderingen te kunnen beoordelen - gaat om door een Nederlander in Nederland gemaakte ontwerpen voor een Nederlandse onderneming, welke onderneming de producten op de Nederlandse markt heeft gebracht en die in Nederland bescherming zoekt tegen eveneens in Nederland door een Nederlandse concurrent op de markt gebrachte inbreukmakende producten. Dat de feitelijke productie van zowel de beschermde als de inbreukmakende voorwerpen heeft plaatsgevonden in Indonesië, biedt derhalve onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat het makerschap van de modellen op basis van Indonesisch recht moet worden onderzocht. Ook overigens hebben Hoogendam C.S. geen deugdelijke argumenten naar voren gebracht die aan toepassing van de (bewijs)regel van art. 8 Aw in de weg staan. De . stelling dat art. 8 Aw slechts toepasbaar is in gevallen waarin het gaat om bescherming van ' geschreven tekst, vindt geen steun in het recht, reeds omdat die opvatting de verwijzing naar art. 8 Aw in art. 45a lid 2 Aw tot een zinledige zou maken.

(…) 4.8 Uitgaande van het makerschap van Rivièra Maison ligt thans de vraag voor of elk van de verschillende modellen kan worden aangemerkt als een - voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komend - werk. Daartoe stelt het hof voorop dat ook ingeval sprake is van gebruiksvoorwerpen geen nadere eisen gesteld moeten worden dan de normale vereisten voor auteursrechtelijke bescherming als werk: sprake moet zijn van een eigen, oorspronkelijk karakter en een persoonlijk stempel van de maker. In dat verband is nog van belang dat die elementen ook besloten kunnen liggen in specifieke combinaties van op zichzelf reeds langer bestaande elementen. Overigens hangt met de hieruit voorvloeiende bescheiden drempelhoogte voor bescherming als werk samen dat een werk dat die drempel maar net overschrijdt ook slechts een beperkte beschermingsomvang aan het auteursrecht zal kunnen ontlenen: in dergelijke gevallen zal een geringe afwijking al voldoende kunnen zijn om geen inbreuk aan te nemen.

4.9 (…) Algemeen merkt het hof nog op dat bij de voorliggende gebruiksvoorwerpen met name aan voornoemde vereisten om voor bescherming in aanmerking te komen voldaan kan zijn indien sprake is van een originele materiaalkeuze, gecombineerd met specifieke teksten.

4.12 Het voorgaande impliceert dat de vorderingen van Riviera Maison ten aanzien van de onder 4.9 aangeduide modellen in beginsel toewijsbaar zijn.

Lees het arrest hier.

Rechtbank Haarlem, 29 augustus 2008, KG ZA 08-396, Funtime Handels GmbH tegen Van der Beek c.s. (met dank aan Titus Engels, Vondst).

Slaafse nabootsing. Auteursrecht. Kermisattractie Starflyer (50 meter hoge zweefmolen). Toepassing Endstra-norm. Vorderingen afgewezen, omdat niet valt uit te sluiten dat de zogenoemde subjectieve elementen technisch en functioneel bepaald zijn. (Klik op afbeelding voor vergroting)

"4.13. Blijkens de verschillen tussen de beide attracties op het punt van de kabels, de stoelen en de versiering acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat Van der Beek de vormgeving van de attractie van Funtime heeft nagebootst enkel op punten waar dat voor de deugdelijkheid en bruikbaarheid vereist was. Daaraan draagt bij dat bovenop de toren van de Starflyer een constructie in de vorm van een kroon is aangebracht, waaronder dichte katrollen zitten, terwijl de top van de toren bij de Around Ihe World wordt gevormd door open katrollen zonder een kroonvormige top.

4.14. Nog afgezien van de vraag of het voor Van der Beek mogelijk was om op bepaalde punten een andere weg in te slaan zonder aan de deugdelijkheid of bruikbaarheid afbreuk te doen, is voor de vraag of sprake is van slaafse nabootsing eveneens van belang of Van der Beek door dit na te laten verwarring sticht. Voor die vaststelling dient te worden uitgegaan van het gemiddelde publiek en is relevant dat het publiek beide producten meestal niet naast elkaar ziet.

4.15. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door Funtime overgelegde uitdraaien van webfora met opmerkingen van het publiek niet tot de conclusie leiden dat sprake is van verwarring bij het gemiddelde publiek. De stelling van Funtime dat daaruit verwarring blijkt kan daarmee niet worden gestaafd. Ook de aanduiding 'Starflyer' bij de attractie Around the World op enkele lijsten van kermisattracties kan daaraan niet bijdragen nu die aanduiding lijkt te zijn bedoeld als een generieke aanduiding van het type attractie. De voorzieningenrechter concludeert dat het gevaar voor verwarring gelet op de technische en functioneel bepaaldheid van de vormgeving van de attractie bijna onvermijdelijk is. Gelet op die technische en functionele vereisten is verwarring echter zoveel mogelijk tegengegaan door de aanduiding met de woorden Around the World op dat deel van de attractie waar de Starflyer met de eigen naam wordt aangeduid, op ooghoogte van het publiek, alsmede door gebruik te maken van andere kleurstellingen en details. Dit leidt tot de conclusie dat geen sprake is van nodeloos verwarringsgevaar.”

Lees het vonnis hier.

IEF 6496

Een duidelijk verschil

rho.gifRechtbank Breda, 16 juli 2008, HA ZA 07-384, Riho International B.V. tegen Van Loon-Sealskin B.V. (met dank aan Klos Morel Vos & Schaap).

Bodem in badenzaak. Contractueel IE-recht. Auteursrecht, modellenrecht en/of slaafse nabootsing komen niet (meer) ter sprake. Geschil draait om de woorden ‘duidelijk verschil’in de onthoudingsverklaring.

Vertonen, wat Sealskin bestrijdt,  de nieuwe baden van Riho een duidelijk verschil met de baden van Sealskin? De Rechtbank Breda voegt nog de criteria  ‘in het oog springend verschil’ en (duidelijk of goed) ‘waarneembaar’ en/of ‘voelbaar’ verschil aan toe en concludeert  dat er inderdaad sprake van een duidelijk verschil is.

“4.5. (…) In de eerste plaats oordeelt de rechtbank van belang bij de uitleg dat het gaat om een schriftelijke onthoudingsverklaring van een professionele partij, gericht tot een andere professionele partij, beide producenten van baden en uit dien hoofde bij uitstek deskundig ten aanzien van de (verschillen) in vormgeving van ligbaden en "de rest van de markt". In de tweede plaats is van belang dat de verklaring werd voorbereid enerzijds en beoordeeld anderzijds door advocaten, die over de tekst en de achtergronden daarvan hebben gecorrespondeerd. Dit geeft reden om aan de taalkundige betekenis van de schriftelijke overeenkomst in beginsel veel betekenis toe te kennen. In de derde plaats is van belang dat Sealskin een op IE-recht gebaseerd kort geding aanhangig had geinaakt, zodat de advocaten over een weer moesten/mochten verwachten dat het begrippen apparaat uit het IE-recht bekend was, waaronder de betekenis van "de rest van de markt".

Als eerste constatering geldt dan dat de woorden "duidelijk verschil" niet een begrip vormen dat in het ( IE-)recht gangbaar en begripsmatig is omlijnd Daar is geen hulp voor de taalkundige uitleg te vinden. In beginsel is het dus, naar algemeen spraakgebruik, een goed waarneembaar verschil. Ter beoordeling staat vervolgens of er feiten zijn die reden geven om deze taalkundige inhoud van een nadere omlijning te voorzien. In het voetspoor van genoemd arrest is zeer zwaarwegend wat de correspondentie tussen de advocaten van de partijen inhield. In dit geval heeft Sealskin geen voorafgaande correspondentie overgelegd en betreft het uitsluitend de brieven van de advocaat van Riho van 6 en 12 mei 2005. Temeer zijn deze belangrijk omdat het een eenzijdige onthoudingsverklaring van Riho betreft en Riho in deze brieven haar bedoelingen omtrent de inhoud en de betekenis daarvan heeft uiteengezet. “

(…) 4.13. Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot het oordeel dat de baden met de namen Lima, Panama en Bogota die door Riho zijn vervaardigd en op de markt zijn gebracht elk voor zich een duidelijk verschil, als bedoeld in de door Riho ondertekende onthoudingsverklaring van 23 mei 2005, vertonen met respectievelijk de Senso 180, de Senso 145 en de Senso 6-hoek van Sealskin. De reeconventionele vorderingen worden daarom integraal afgewezen.”

Schadevergoeding: €158,000,-  Proceskosten  €20.000,- (incl. 2 x salaris procureur  €8000,- (4 punten x tarief €2000,- ).

Lees het vonnis hier.

IEF 6364

Klemmen en hangsloten

ccen.gifVzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 1 juli 2008, KG ZA 08-697, Schalkoort Beheer B.V. c.s tegen Container Centralen A.m.b.A c.s.

Opheffingsvonnis over toegewezen ex parte m.b.t. counterfeit klemmen en hangsloten met daarop o.a.  de aanduidingen CC, Container Centralen A/S (zie IEF 4687). De voorzieningenrechter wijst de vordering tot opheffing af. In de integraal opgenomen ex parte beslissing wijst de voorzieningenrechter er wel op dat de rechtsgrond slaafse nabootsing niet wordt vermeld in artikel 1019 Rv. als recht waarop titel 15 van toepassing is; bij slaafse nabootsing is een ex parte derhalve niet mogelijk. Nuttige informatie: de (werkelijke) proceskostenveroordeling betreft ook het ex parte verzoek.

“4.3. Schalkoort bestrijdt niet hetgeen door Container Centralen in het verzoekschrift van 19 mei 2008 aan het gevraagde bevel ten grondslag is gelegd. In het bijzonder bestrijdt Schalkoort niet dat zij namaak klemmen en sloten heeft geleverd aan een medewerker van SNB React en aldus moedwillig inbreuk heeft gemaakt op de merk- en modelrechten van Container Centralen. Het bevel richt zich allereerst tegen dit handelen en dient gezien de niet bestreden inbreuk te worden gehandhaafd.

(…) De omstandigheid dat Container Centralen onvoldoende actief zou zijn bij de bestrijding van inbreuk op haar rechten leidt er niet toe dat zij haar recht op handhaving daarvan zou verspelen. Schalkoort kan zich moeilijk verschuilen achter het in haar ogen onvoldoende voortvarende optreden van Container Centralen om een verbod tegen haar eigen moedwillige inbreuk af te wenden.

4.4. De voorzieningenrechter ziet, ook gezien de ernst van de inbreuk, geen aanleiding de opgelegde dwangsom verder te matigen dan in het bevel al is gedaan of deze aan een maximum te binden.

4.5. Schalkoort zal als de in het ongelijk gestelde partij in de volgens 1019h Rv. te begroten proceskosten worden veroordeeld. Deze bedragen volgens de gespecificeerde opgave van Container Centralen, inclusief de voorbereiding van het verzoek tot afgifte van het bevel en inclusief verschotten, circa € 40.000,-, waarvan zij € 30.000,- in rekening wil brengen. Schalkoort heeft deze opgaven niet gemotiveerd bestreden, zodat dit bedrag toewijsbaar is.”

Lees het vonnis hier.

IEF 6301

Uit een oud Fins boek

sittbull.gifVzr. Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 17 juni 2008, KG ZA 08-212, Fatboy-The-Original B.V. tegen Sitting Bull GmbH. c.s. en Zet BVBA (met dank aan Fleur Folmer, NautaDutilh, Peter Claasssen (AKD Prinsen van Wijmen) en Jeff Keustermans (De Bandt Keustermans & van den Brande).

Wel gemeld, nog niet samengevat. Auteursrecht en slaafse nabootsing. Over weinig producten zal zo vaak zijn geprocedeerd met zoveel verschillende uitkomsten. In de serie wel-niet-wel komt de Rechtbank Den Bosch nu, na een eerder eigen ja, nu met een ietwat ontstemd niet. De Fatboy-the-Original komt geen auteursrechtelijke bescherming toe nu het ontwerp hiervan is overgetrokken van een foto van een ander zitkussen. Het zitkussen van Fatboy heeft wat vormgeving betreft geen eigen plaats in de markt, zodat ook van een onrechtmatige nabootsing in casu geen sprake is.

De Finse ontwerper Setälä pretendeert de ontwerper te zijn van een zitzak, de Fatboy-the-Original. Setälä heeft al zijn intellectuele eigendomsrechten op de Fatboy-the-Original overgedragen aan Fatboy. Sitting Bull c.s. brengen een zitzak op de markt genaamd “Sit on it” (zie bij afbeeldingen links, allen Sitting Bull).

Zet heeft zich gevoegd als partij. Voor voeging in kort geding is reeds voldoende dat de gevoegde partij een rechtstreeks en in rechte erkenbaar belang heeft om met eigen argumentatie als partij in het geding op te komen (HR 15 november 1996, NJ 1997, 482). Zet heeft in casu een dergelijk belang nu zij met fatboy in België in een soortgelijke procedure is verwikkeld.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat de Fatboy-the-Original niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt. Volgens de voorzieningenrechter tonen Sitting Bull c.s. en Zet overtuigend aan dat de schetstekening van Setälä uit 1998, waaromtrent deze zelf heeft verklaart dat het één van de oudste ontwerp-tekeningen van de Fatboy-the-Original betreft, is overgetrokken van de foto van J. Suppanen van een ander zitkussen genaamd Airbag. “Het over elkaar leggen van de schets van Setälä op de foto van de Airbag van J. Suppanen maakt pijnlijk duidelijk dat de karakteristieke belijning van de Airbag precies onder de schets van Setälä valt. Klaarblijkelijk heeft Setälä deze schets vervaardigd door simpelweg overtrekken van de foto van Suppanens ontwerp. Aldus mist het ontwerp van Setälä originaliteit, zodat aan de Fatboy-the-Original op basis hiervan geen auteursrechtelijke bescherming toekomt.”

De voorzieningenrechter hecht slechts beperkte waarde aan het vonnis van 7 juni 2007 van de meervoudige kamer van zijn eigen  rechtbank (zie: IEF 4110), omdat volgens hem niet kan worden uitgesloten dat dat vonnis slechts is uitgelokt om een vorm van precedent te verkrijgen. De gedaagde in deze zaak en fatboy hadden immers al voor het vonnis een vaststellingsovereenkomst gesloten en de betreffende foto van de Airbag is toen niet meer door de gedaagde ingebracht. De rechtbank heeft haar vonnis dus gewezen op grond van onvolledige informatie en een naar het zich, volgens de voorzieningenrechter, laat aanzien onware mededeling van Setälä.

Saillant detail is dat Fatboy ook de rechten op de Airbag heeft verworven en roept deze bij wijzing van haar eis in tegen Sitting Bull c.s. De Voorzieningenrechter gaat hierin niet mee. “Nog afgezien van de vraag of aan de Airbag auteursrechtelijke bescherming toekomt (het debat tussen partijen is hierover niet gevoerd en Setälä meende kennelijk van niet, anders had hij niet overgetrokken) is de (uiteindelijke) uiterlijke verschijningsvorm van de Airbag, door zijn karakteristieke banden en gestikte naad in het midden, waardoor meer de vorm van een stoel ontstaat en de rug door de banden de functie van rugleuning vervult, zo afwijkend van de Sitzsack van Sitting Bull c.s., dat reeds hierom niet kan worden gezegd dat de Fatboy-the-Original en/of de Sitzsack inbreuk maken op eventuele auteursrechten op de Airbag.”

Ook de vordering op basis van slaafse nabootsing strandt. Het zitkussen van Fatboy heeft volgens de voorzieningenrechter wat vormgeving betreft geen eigen plaats in de markt, zodat ook van een onrechtmatige nabootsing in casu geen sprake is. Van nabootsen van 'de lijn' van Fatboy kan geen sprake zijn, het moet gaan om concrete producten. Ook bij de slaafse nabootsing laat de voorzieningenrechter zich weinig gelegen liggen aan het eerdere vonnis van zijn rechtbank, onder meer omdat de gedaagde in die zaak een weinig serieus verweer zou hebben gevoerd.

De proceskostenveroordeling wordt teruggebracht naar EUR 20.000,- en de kosten van de gevoegde partij worden afgewezen omdat zij “niets extra bijgedragen aan dat wat zijdens Sitting Bull c.s. reeds werd aangevoerd en aan producties overgelegd. De voeging was verregaand overbodig en kon slechts dienen om te voorkomen dat Sitting Bull c.s. verweren zouden laten liggen”.

Lees het vonnis hier. Inmiddels ook op rechtspraak.nl: LJN BD4200.

IEF 6215

Meer recente rechtspraak

Vzr. Gerechtshof ’s-Gravenhage, 17 april 2008, LJN: BD3295, Imgro China B.V. tegen Geïntimeerden.

“Kern van het geschil in hoger beroep is de stelling van Imgro dat geïntimeerden, door - in de stukken nader aangeduide - beelden uit China te importeren en in Nederland en België - kort gezegd - te verhandelen, inbreuk maakt op het aan haar, Imgro, toekomende auteursrecht op die beelden, dan wel zich terzake schuldig maakt aan slaafse nabootsing.

(…) 3. Ten aanzien van het beroep van Imgro op aan haar toekomend auteursrecht oordeelt het hof voorshands als volgt. In het midden kan blijven of de heer [directeur-grootaandeelhouder Imgro], directeur-grootaandeelhouder van Imgro, dan wel enige aan Imgro gelieerde vennootschap auteursrecht op de betreffende beelden toekomt. Op grond van het door Imgro als productie 18 in hoger beroep overgelegde overzicht (een lijst “eerste openbaarmaking Imgro” waarop beelden en data van inkoopfacturen zijn genoemd) en de als producties 11 tot en met 17 overgelegde facturen van Imgro aan afnemers en “notariële verklaringen van bewaarneming” (van foto’s van de beelden), acht het hof voorshands aannemelijk dat het gaat om beelden die zijn vervaardigd en ingekocht – en in Nederland openbaar gemaakt - voor 5 juli 2005, de datum waarop Imgro is opgericht. Imgro heeft wel gesteld dat het auteursrecht (en andere intellectuele eigendomsrechten) op de beelden aan haar zijn overgedragen, maar terzake niet de door artikel 2 Auteurswet vereiste akte overgelegd.”

Lees het arrest hier.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 25 april, LJN: BD3286, Tribas U.A. c.s. tegen Trias Uitzendbureau B.V. c.s.

Verwarringsgevaar bij het publiek is te dulden van de naam Tribas naast die van Trias in de branche van personeelsbemiddeling.

“3.7. Grief 5 luidt: Geen verwarring mogelijk via zoeken telefoongids/bedrijvengids.
Tribas is van oordeel dat bij zoeken in digitale systemen als het internet, de tele-foon- en bedrijvengids geen verwarring kan optreden. Dit standpunt gaat er ken-nelijk vanuit dat degene die de naam intypt zich ervan bewust is dat er zowel een onderneming Trias als een onderneming Tribas bestaat (en degene die typt niet een typefout maakt). Artikel 5 Hnw heeft echter ook, en juist ook, en wellicht in sterkere mate, betrekking op degene die dit bewustzijn niet heeft. Alleen dan ligt verwarring op de loer. Bovendien ziet de grief eraan voorbij dat de namen Trias en Tibas niet alleen digitaal (daaronder begrepen de computer gebruikt voor tekstverwerking) worden gebruikt. In de betreffende branche zijn bijvoorbeeld mond-op-mondreclame en telefonische acquisitie mede van belang. De omstan-digheid dat degene die zich bewust is van het onderscheid Trias/Tribas bij het intypen van de bedoelde naam in een digitaal systeem geen verwarring te duchten heeft, is dan ook ontoereikend om daaraan het gevolg te verbinden dat bij andere gelegenheden die verwarring niet zou kunnen bestaan. De grief faalt mitsdien.”

Lees het arrest hier.