Verslag BIE Symposium Innovatie 2.012
mr. A. Tsoutsanis, IE 2.012 - prior art bij productvormgeving en uitvindingen: de fear factor
prof. mr. T. Cohen Jehoram, Merkenrecht 2.012 - een holistische benadering of het Hof van Justitie met een rol plakband?
mr. M. van Gardingen, Octrooirecht 2.012 - strategisch innoveren en procederen
prof. mr. W. Hoyng, De toekomstige Europese octrooijurisdictie en de impact op de praktijk
Verslag door: Maxime Verhagen, masterstudente Informatierecht, UvA.
Het Symposium Innovatie 2.012 dat op 17 april jl. heeft plaatsgevonden in De Industrieele Groote Club te Amsterdam is georganiseerd door de redactie en uitgever van het tijdschrift BerichtenIE als dank voor de jarenlange inzet van prof. mr. J.J. Brinkhof en prof. mr. J.H. Spoor, welke beiden na jarenlange aanwezigheid uit de redactie van dit blad stappen. Het symposium, welke goed was voor drie PO-punten, ging over de rol van intellectuele eigendomsrechten bij het beschermen van innovatie.
Tegen twee uur werd koffie en thee geschonken voordat iedereen plaats mocht nemen in de Grote Zaal van het gebouw op de tweede verdieping, waar vanuit twee schilderijen koningin Beatrix en prins Friso de rijen stoeltjes aankeken. Met zo’n 100 deelnemers was het een goed bezocht symposium. Prof. mr. C.J.J.C. van Nispen deed het openingswoord met enkele mededelingen en een korte inleiding met betrekking tot de achtergronden van prof. mr. J.H. Spoor en prof. mr. J.J. Brinkhof. Prof. mr. C.J.J.C. van Nispen had de lachers hiermee direct op zijn hand.
Om kwart over twee was het de eerste spreker, mr. A. Tsoutsanis, die aandacht schonk aan de prior art bij productvormgeving en uitvindingen, wat hij omschreef als de zogenaamde “fear factor”. Hij beveelde ‘Everything is a remix’, de vier videodelen van Kirby Ferguson, aan waarin de relatie tussen prior art en IE goed naar voren wordt gebracht (te bekijken op www.everythingisaremix.info). Mr. A. Tsoutsanis legde het principe van prior art uit aan de hand van rechtspraak en legde de nadruk op de veelvuldigheid van prior art, waardoor het in de praktijk tot heel veel uitzoekwerk leidt en derhalve veel geld kost.
Een half uur later was het de beurt aan prof. mr. T. Cohen Jehoram om de deelnemers te informeren over de functieleer in het merkenrecht van het Hof van Justitie, waarbij hij aangaf opties en feiten aan te reiken, op basis waarvan de luisteraars zelf een oordeel zouden kunnen vellen over hun eigen visies hierop. Prof. mr. T. Cohen Jehoram begon zijn verhaal dan ook met achtergrondinformatie, historie en de ratio van de verschillende functies aan de hand van uitspraken van het HvJEU. Desalniettemin ging hij daarna over op zijn eigen opvattingen hierover, waarbij hij oordeelde dat artikel 5(1)(a) MRI vreemde consequenties met zich meebrengt, hetgeen hem ertoe bracht hierover stellingen te poneren voor debat. Tot slot maakte hij een klein uitstapje naar het auteursrecht in verband met de Scarlet/SABAM-zaak. Hij concludeerde zijn betoog met de woorden “Het recht wordt steeds vloeibaarder, kneedbaarder en voor de praktijk niet zekerder”.
Hierna was het tijd voor een korte pauze, waarbij iedereen even van zijn stoel kon om een kop koffie, thee of frisdrank te nuttigen.
Rond half vier nam vervolgens mr. M. van Gardingen het octrooirecht voor zijn rekening. Hij begon daarbij met de opmerking dat het afgelopen jaar geen Hoge Raad-uitspraak te vinden was op het gebied van octrooirecht of Jan Brinkhof was het er niet mee eens, uitgezonderd de drie winnende zaken van hemzelf in cassatie. Want, “met de Europese uniformeringsgedachte in Nederland is het volgens Jan niet goed gesteld”. Mr. M. van Gardingen betoogde dat het, in tegenstelling tot wat mr. Ch. Gielen hierover oordeelt, niet is toe te juichen het verleningsdossier in het octrooirecht te gebruiken bij claiminterpretatie en inbreukbepaling. Desalniettemin is dit wel de praktijk in Nederland (niet in o.a. het Verenigd Koninkrijk en Duitsland). Volgens mr. M. van Gardingen dient het verleningsdossier geen rol te spelen ten faveure van de octrooihouder en evenmin voor derden. In zijn hoofdargumenten hiertoe gaf hij zijn uitleg van artikel 69 EOV, schonk hij aandacht aan de fictieve gemiddelde vakman als maatman en gaf hij aan dit een kwestie van ‘out of context’-benadering te vinden. Voorts beantwoordde hij de vraag hoe er dan wel mee omgegaan dient te worden met een verwijzing naar het arrest Dijkstra/Saier; uitsluitend als de stellingen afstand willen doen en hiervoor goede gronden zijn zou het moeten worden toegestaan de bepalingen uit het verleningsdossier te gebruiken bij een claiminterpretatie. Tot slot gaf mr. M. van Gardingen het publiek zijn gouden tip: zekerheidshalve in alle correspondentie de disclaimer plaatsen dat deze alleen ten behoeve van het verleningsdossier kan worden ingeroepen en niet buiten dit kader en derhalve niet beschermingsomvangbeperkend kan werken.
Om vier uur nam prof. mr. W. Hoyng het woord, de eerste spreker op het symposium die geen redacteur is van BIE. Hij vroeg zichzelf dan ook hardop af of deze bijdrage wellicht een stap in de goede richting zou kunnen zijn. Zijn thema, welke hij zelf een “slaapverwekkend onderwerp” noemde, was ‘de toekomstige Europese octrooijurisdictie en de impact op de praktijk’. Hij gaf aan zich te verbazen over de zinsnede “at the request of one party court may decide on language of patent”. Prof. mr. W. Hoyng zit in een overlegcommissie aangaande het EU-octrooi. Hij concludeerde dat het erop begint te lijken dat de regels dermate flexibel worden dat ieder land met zijn eigen lokale procedures door kan gaan en alle opties daartoe worden opengelaten. Hij hield een pleidooi voor Den Haag als locatie voor het European Patent Court, waarna hij afsloot met een korte uitleg waarom hij vindt dat de toekomstige Europese octrooijurisdictie een (voornamelijk) negatieve impact heeft op de praktijk.
Iets na half vijf begon de tweede pauze, waarna de paneldiscussie van start ging onder leiding van jhr. mr. J.L.R.A. Huydecoper. Panelleden waren prof. mr. D.W.F. Verkade, prof. dr. D. Jacobs, prof. mr. J.H. Spoor, mr. R. Kalden en prof. mr. J.J. Brinkhof. Na een voorstelronde door jhr. mr. J.L.R.A. Huydecoper en een korte inleiding werd de eerste vraag behandeld die luidde: bevordert of remt IE innovatie dan wel doet het geen van beiden? Prof. mr. D.W.F. Verkade’s visie hierop was niet heel optimistisch. Hij adviseerde derhalve de rechten niet teveel uit te breiden, aangezien het geen nut oplevert. Echter was hij niet teleurgesteld, aangezien ook niet aangegeven was dat IE-rechten negatieve werking hebben op innovatie. Prof. dr. D. Jacobs, de econoom in het panel, gaf aan dat het afhankelijk is van de situatie of IE-rechten een stimulans of juist een rem vormen voor innovatie. Hij bepleitte goede monitoring en specifiek beleid voor innovatiesubsidies. De keuze voor de topsectoren (nu niet minder dan negen) wordt het beste beperkt tot de drie grote sectoren (agrofood incl. tuinbouw, chemie, hightech) die de Nederlandse economie dragen, mogelijk aangevuld met de twee kleinere waar Nederland ook in excelleert: logistiek en creatieve sector.
Het tweede onderwerp betrof het auteursrecht. Prof. mr. J.H. Spoor gaf hierbij aan geen toekomstvoorspeller te zijn, maar een waarnemer die commentaar geeft en hij hoopt hier nog enige tijd mee door te kunnen gaan. Dit verklaarde hij duidelijk tot vreugde van de overige panelleden en het publiek.
Prof. mr. J.J. Brinkhof haakte aan op de toespraak van prof. mr. J.H. Spoor door mede te delen dat hij juist uiterst geschikt is om toekomstvoorspellingen te doen, aangezien hij Romeins recht heeft gestudeerd. Hij gaf aan dat octrooien eigenlijk enkel werken in de farmacie, omdat hij geen andere mogelijkheid ziet hoe aan goede medicijnen te komen zonder bescherming in ruil voor de gedane investeringen. MKB heeft volgens hem echter niets aan octrooien en gaat er slechts aan ten onder. De Europeanisering is de belangrijkste ontwikkeling geweest op het gebied van octrooirecht in de afgelopen tien jaar, zo meent prof. mr. J.J. Brinkhof. Zowel de verlening van octrooien, als ook in de rechtspraak; in Nederland, Duitsland en Engeland kijken de rechters al goed naar elkaars uitspraken. Hij betwijfelde wel of het met het zeer ambitieuze voorstel wat er ligt gaat lukken om daadwerkelijk Europese rechtspraak te laten ontstaan, hetgeen wel zo gewenst is.
Mevrouw mr. R. Kalden reageerde hierop dat Nederland absoluut naar andere Europese rechters kijkt, maar dat procedurele verschillen en verschillen in stukken een andere uitkomst kunnen geven. Sinds een aantal jaar wordt volgens haar gestreefd naar een geharmoniseerde toepassing van wat geharmoniseerd recht zou moeten zijn. In Nederland, Duitsland en Engeland werkt dit al goed en waar het niet mogelijk is, wordt uitleg gegeven over de afwijking. Dit is, zo stelde mr. R. Kalden, een goede ontwikkeling.
De laatste vraag van jhr. mr. J.L.R.A. Huydecoper was of de harmonisatie van octrooirecht net als bij het merkenrecht en gedeeltelijk het auteursrecht door het HvJEU naar zich toegetrokken zou moeten worden. Prof. mr. J.J. Brinkhof gaf aan dat octrooirechtmensen hier niet om zullen staan te springen, aangezien het HvJEU dan lijnen uit kan zetten op dit gebied, maar volgens hem is het wel nodig voor de harmonisatie. Het publiek reageerde hierop met verschillende meningen die er desalniettemin bijna allemaal op neer kwamen dat het octrooirecht een lastig een zeer gespecialiseerd rechtsgebied is wat niet door het HvJEU zonder ervaren mensen op dit gebied kan worden uitgeoefend. Volgens prof. mr. W. Hoyng zit het HvJEU echter zelf ook niet te wachten op octrooivragen.
Na afloop van de paneldiscussie werden er door jhr. mr. J.L.R.A. Huydecoper enkele presentjes uitgedeeld aan de panelleden en werd er afgesloten door prof. mr. C.J.J.C. van Nispen met een loopbaanbeschrijving van en anekdotes over prof. mr. J.J. Brinkhof en prof. mr. J.H. Spoor. Na de dankbetuiging was er voor de liefhebbers nog een borrel om het symposium mee af te sluiten.