DOSSIERS
Alle dossiers

Foto / beeld  

IEF 14835

Beroep op citaatrecht en uitingsvrijheid slagen in Britt Dekker-arrest, en vragen van uitleg

HR 3 april 2015, IEF 14835; ECLI:NL:HR:2015:841 (GS Media tegen Sanoma c.s.)
Uitspraak ingezonden door Tobias Cohen Jehoram, Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek, Remy Chavannes, Brinkhof  Arnout Groen, Hofhuis Alkema Groen. Christiaan Alberdingk Thijm, bureau Brandeis. Grondrechten. vrijheid van meningsuiting. Beroep citaatrecht slaagt. Plaatsing uitsnede foto’s en hyperlinks naar foto’s op Geenstijl.nl voorafgaand aan publicatie in Playboy. Voorwaarden citaatrecht (art. 15a Auteurswet, art. 5 lid 3 onder d Auteursrechtrichtlijn). Herkenbaarheid auteursrechtelijk beschermde trekken werk in overgenomen deel (‘uitsnede’), belang context. Slagende klacht over beoordeling onjuiste uitsnede.

In elk geval heeft het hof met zijn oordeel dat slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden aanvaard dat de vrijheid van meningsuiting een auteursrechtinbreuk rechtvaardigt een onjuiste maatstaf aangelegd, omdat het auteursrecht en de uitingsvrijheid twee gelijkwaardige grondrechten zijn. Prejudiciële vragen over hyperlink naar een door derde beheerde website. Gestelde vragen:

1.a Is sprake van een ‘mededeling aan het publiek’ in de zin van art. 3 lid 1 van Richtlijn 2001/29 wanneer een ander dan de auteursrechthebbende door middel van een hyperlink op een door hem beheerde website verwijst naar een door een derde beheerde, voor het algemene internetpubliek toegankelijke website, waarop het werk zonder toestemming van de rechthebbende beschikbaar is gesteld?
1.b Maakt het daarbij verschil of het werk ook anderszins niet eerder met toestemming van de rechthebbende aan het publiek is medegedeeld?

1.c Is van belang of de ‘hyperlinker’ op de hoogte is of behoort te zijn van het ontbreken van toestemming van de rechthebbende voor de plaatsing van het werk op de bij 1.a genoemde website van de derde en, in voorkomend geval, van de omstandigheid dat het werk ook anderszins niet eerder met toestemming van de rechthebbende aan het publiek is medegedeeld?

2.a Indien het antwoord op vraag 1.a ontkennend luidt: is in dat geval wél sprake van een mededeling aan het publiek, of kan daarvan sprake zijn, indien de website waarnaar de hyperlink verwijst, en daarmee het werk, voor het algemene internetpubliek weliswaar vindbaar is, maar niet eenvoudig, zodat het plaatsen van de hyperlink het vinden van het werk in hoge mate faciliteert?

2.b Is bij de beantwoording van vraag 2.a van belang of de ‘hyperlinker’ op de hoogte is of behoort te zijn van de omstandigheid dat de website waarnaar de hyperlink verwijst voor het algemene internetpubliek niet eenvoudig vindbaar is?

3. Zijn er andere omstandigheden waarmee rekening moet worden gehouden bij beantwoording van de vraag of sprake is van een mededeling aan het publiek indien door middel van een hyperlink toegang wordt verschaft tot een werk dat niet eerder met toestemming van de rechthebbende aan het publiek is medegedeeld?

Rechtspraak.nl:

Auteursrecht. Plaatsing uitsnede foto’s en hyperlinks naar foto’s op website (Geenstijl.nl) voorafgaand aan publicatie in Playboy. Inbreuk op auteursrecht? Voorwaarden citaatrecht (art. 15a Auteurswet, art. 5 lid 3 onder d Auteursrechtrichtlijn). Herkenbaarheid auteursrechtelijk beschermde trekken werk in overgenomen deel (‘uitsnede’), belang context. Slagende klacht over beoordeling onjuiste uitsnede. Beroep op uitingsvrijheid (art. 10 EVRM) tegenover handhaving intellectuele eigendomsrechten (art. 1 Eerste Protocol, art. 17 EU-Handvest), maatstaf voor belangenafweging (HvJEU 27 maart 2014, ECLI:EU:C:2014:192 (UPC Telekabel Wien); EHRM 10 januari 2013, ECLI:NL:XX:2013:BZ9845 (Ashby Donald)). Is plaatsing hyperlinks een ‘mededeling aan publiek’ (art. 12 Aw, art. 3 Auteursrechtrichtlijn)? HvJEU 13 februari 2014, ECLI:EU:C:2014:24 (Svensson). Wordt met interventie een nieuw publiek bereikt? HvJEU 21 oktober 2014, ECLI:EU:C:2014:2315 (BestWater). Zijn bestanden ‘volmaakt privé’ gebleven? Motiveringsklacht. Bewijslastverdeling. Faciliteren van anderszins niet eenvoudig vindbare foto’s door plaatsing van hyperlinks, omzeiling beperkingsmaatregelen website waar beschermd werk zich bevindt of interventie waardoor foto’s nieuw publiek bereiken? Prejudiciële vragen aan HvJEU.

Minbuza:

In oktober 2011 maakt een fotograaf in opdracht van Sanoma, verweerster en uitgever van Playboy (verweerster 2), een fotoreportage van Britt Dekker (verweerster 3), een zogenaamde ‘BN-er’ die geregeld op een NL commerciële tv-zender te zien is. Dekker heeft verweerster exclusief toestemming gegeven de foto’s in Playboy te publiceren en gedeeltelijk op de website van het blad. Verzoekster is exploitant van de website Geenstijl.nl. Zij ontvangt op 26 oktober 2011 een anonieme linktip naar een bestand op de site ‘Filefactory’ waarin de betreffende fotoreportage is opgeslagen. In het tv-programma Pownews van die dag wordt van het uitlekken van de foto’s melding gemaakt en er worden enkele foto’s getoond. Verweerster heeft nog dezelfde dag de Telegraaf (moederbedrijf van verzoekster) verzocht te voorkomen dat de foto’s worden gepubliceerd. Op 27-10-2011 staat op de site GeenStijl het bericht dat de foto’s zijn uitgelekt, een uitsnede van één van de foto’s, en een link naar de site waarop het zip-bestand met alle foto’s was opgeslagen. Sanoma sommeert verzoekster de hyperlink te verwijderen, waarop verzoekster niet reageert. Filefactory verwijdert de bestanden op verzoek van verweerster wel. Verzoekster trekt zich niets van dreigementen van verweerster aan, en publiceert op 07-11-2015 het bericht dat ‘blote Dekker’ GeenStijl gaat aanklagen. Daarbij wordt wederom een link naar de foto’s geplaatst, nu op een nieuwe website ‘imageshack’. Ook laatstgenoemde verwijdert de bestanden na verzoek van verweerster. Op 17-11-2011 wordt een nieuwe hyperlink op de site van GeenStijl geplaatst en er worden door derden op het forum van GS nieuwe links geplaatst naar andere websites waarop de foto’s te zien zouden zijn. De foto’s zijn ten slotte in het decembernummer van Playboy geplaatst.
Verweersters stellen dat verzoekster door het plaatsen van hyperlinks inbreuk heeft gemaakt op auteursrecht Sanoma en portretrecht Dekker, en onrechtmatig heeft jegens hen heeft gehandeld. Bij de RbAms worden de vorderingen grotendeels toegewezen, maar het HofAms vernietigt het vonnis omdat de foto’s door plaatsing op Filefactory al eerder openbaar waren gemaakt. Het Hof achtte onrechtmatig handelen wel bewezen: GS faciliteerde het bekijken van de foto’s door plaatsing van de links, en met het plaatsen van een uitsnede van één van de foto’s is wel inbreuk op auteursrecht gemaakt (niet op portretrecht Dekker want haar gelaat stond niet op de foto).Het HofAms oordeelt dat schending auteursrecht ook mogelijk is door publiceren van slechts een uitsnede (‘een citaat’) van een foto, waarvoor in de NL Auteurswet voorwaarden zijn gesteld om niet als inbreuk te worden beschouwd. GS gaat in cassatie wegens vermeende schending van haar vrijheid van meningsuiting zoals gewaarborgd in EVRM artikel 10. Sanoma stelt incidenteel cassatieberoep in wegens het oordeel van het HofAms dat plaatsen hyperlinks niet als openbaarmaking in auteursrechtelijke zin kan worden aangemerkt.
De verwijzende NL rechter (HR) concludeert uit vaste rechtspraak van het HvJEU dat een mededeling alleen als ‘mededeling aan het publiek’ in de zin van RL 2001/29 wordt beschouwd wanneer sprake is van een ‘nieuw publiek’. Het gaat hier om dezelfde doelgroep en dan zou geen toestemming van de houders van het auteursrecht vereist zijn, maar er is wel sprake van hulp bij het omzeilen van verweersters beperkingsmaatregelen aangezien alleen abonnees van Playboy vrij toegang hadden. De vraag of in deze zaak sprake is van ‘mededeling aan het publiek’ kan de HR niet zonder twijfel beantwoorden. Ook de vraag of sprake is van ‘nieuw publiek’ doordat GS heeft doorgelinkt naar een site die geen toestemming had de foto’s te openbaren kan de HR niet zonder twijfel beantwoorden.

In citaten:

Citaatrecht
5.1.7 In het hiervoor in 5.1.2 aangehaalde oordeel van het hof ligt besloten dat in de uitsnede die het heeft beoordeeld de auteursrechtelijke trekken van het werk herkenbaar zijn. De klacht dat het hof heeft verzuimd daarover een oordeel te geven is dan ook ongegrond. Of dat oordeel in het licht van de stellingen van GS Media voldoende begrijpelijk is kan in het midden blijven, nu onderdeel I.5 terecht aanvoert dat het hof niet de juiste uitsnede heeft beoordeeld. Gelet op de stellingen van partijen zoals weergeven in het onderdeel en de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.1.4, volgt dat alleen de uitsnede zonder kleding afkomstig is uit een van de foto’s waarop de berichtgeving op GeenStijl betrekking had en ten aanzien waarvan Sanoma c.s. zich op het auteursrecht van [betrokkene] hebben beroepen. Na verwijzing zal dan ook, met inachtneming van hetgeen hiervoor in 5.1.5 en 5.1.6 is overwogen, alsnog moeten worden beoordeeld of in die uitsnede de auteursrechtelijk beschermde trekken van de foto waaruit de uitsnede afkomstig is herkenbaar zijn.

5.2.1 Onderdeel II is gericht tegen de verwerping door het hof van het betoog van GS Media dat de in art. 10 EVRM gewaarborgde uitingsvrijheid in de weg staat aan de handhaving van het beroep op het auteursrecht ten aanzien van de uitsnede.

5.2.6 Anders dan het onderdeel veronderstelt, heeft het hof het voorgaande niet miskend. Het laat immers de mogelijkheid open dat de aan GS Media toekomende uitingsvrijheid aan de handhaving van het auteursrecht met betrekking tot de uitsnede in de weg staat. Onderdeel II.7 klaagt evenwel terecht dat het hof met zijn oordeel dat hiervan slechts in uitzonderlijke gevallen sprake kan zijn een onjuiste maatstaf heeft aangelegd. Of de uitingsvrijheid in een concreet geval behoort te prevaleren, hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de uiting. In verband met dit laatste is van belang dat, wanneer het gaat om een commerciële uiting, het belang van degene die deze uiting doet in beginsel minder zwaar weegt dan wanneer het een publicatie van algemeen maatschappelijk belang betreft (vgl. de hiervoor in 5.2.5 genoemde uitspraak in de zaak Ashby Donald e.a./Frankrijk).

Eerdere voorspelling van de te beantwoorden vragen door Dirk Visser: IEF 14537

Op andere blogs:
Cassatieblog
MediaReport

IEF 14820

Voldoende belang bij verklaring voor recht zonder veroordeling

Hof Den Haag 17 november 2014, IEF 14820; ECLI:NL:GHDHA:2014:4286 (appellant tegen Drema Waterbehandeling)
Auteursrecht. Procesrecht. Schadestaatprocedure na vaststelling auteursrechtinbreuk. De rechtbank verbiedt appellant inbreuk te maken op het auteursrecht van Drema rustende op (de vormgeving van) de verdamper en daarbij behorende tekeningen en bestanden. De verdamper is een ontziltingsinstallatie/ zoetwaterbereider, die op schepen wordt gebruikt en waarvan de werking berust op verdamping van zeewater. Het hof neemt voldoende belang ex artikel 3:303 BW aan, bij het slechts vorderen van verklaringen voor recht in schadestaatprocedure, zonder veroordelingen.

 

1.8. (...) Het hof heeft zich afgevraagd of in dit geval wel sprake is van voldoende (en gerechtvaardigd) belang als bedoeld in artikel 3:303 BW bij het slechts vorderen van voormelde verklaringen voor recht (in plaats van mogelijke veroordelingen). Drema heeft gesteld dat zij vaststelling van de omvang van de betalingsverplichtingen van [appellant] vordert omdat [appellant] zich niet bereid heeft getoond de verschuldigde bedragen te betalen of daarover in onderhandeling te treden. Kennelijk wil zij daarmee aangeven dat zij voldoende belang heeft bij het enkel vorderen van verklaringen voor recht. [appellant] heeft een en ander niet bestreden. Het hof merkt op dat het vorderen van een verklaring voor recht in plaats van een veroordeling met de enkele bedoeling minder griffierecht te betalen in beginsel niet een te respecteren belang oplevert. In dit geval zijn de griffierechten echter berekend op basis van de in de verklaringen voor recht genoemde schadebedragen, zodat daarvan geen sprake is. Het bovenstaande in aanmerking nemende, gaat het hof ervan uit dat Drema voldoende belang heeft bij de door haar gevorderde verklaringen voor recht.

7. In de hoofdzaak is beslist dat [appellant] inbreuk op de auteursrechten van Drema heeft gemaakt en dat er in de desbetreffende periode (door de toenmalige werkgever van [appellant], Sterling Berkefeld (Netherlands) BV – hierna: Berkefeld –) inbreukmakende verdampers op de markt zijn gebracht. Ter onderbouwing van de onderhavige (schade)vordering heeft Drema (ook al in eerste aanleg) gesteld
- dat nadat [appellant] per 30 oktober 1997 haar bedrijf had verlaten de omzet door verkoop van verdampers achter bleef bij de verwachtingen en bleek dat door en/of via tussenkomst van [appellant] identieke verdampers op de markt werden aangeboden tegen sterk concurrerende prijzen;
- dat blijkens het door haar als productie 8 in eerste aanleg overgelegde rapport van Van Limborgh & Partners, accountants, van 18 november 2004, over de jaren 1998 tot en met 2000 sprake was van een zodanige omzetdaling dat de daardoor geleden schade (bestaande uit gederfde winst en misgelopen dekkingsbijdragen) € 86.458,-- bedroeg;
- dat de markt voor haar verdampers door het inbreukmakend handelen van [appellant] volledig was “verpest” doordat
- sommige op de markt gebrachte inbreukmakende verdampers niet bleken te werken en
- er onduidelijkheid in de markt was ontstaan over de vraag wie rechthebbende met betrekking tot de verdampers was.
IEF 14729

HvJ EU: Voor telefoongeheugenkaarten afhankelijk van functie geen billijke thuiskopiecompensatie verschuldigd

HvJ EU 5 maart 2015, IEF 14729; ECLI:EU:C:2015:144; zaak C-463/12 (Copydan Bandkopi)
Auteursrecht. Naburige rechten. Thuiskopieheffing. Compensatie. Billijke compensatie. Geheugenkaarten, voor mobiele telefoons, die door een mobieletelefonie-operator worden ingevoerd en verkocht in een lidstaat. Hof verklaart voor recht:

1) Artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, verzet zich niet tegen een nationale regeling die voorziet in een billijke compensatie uit hoofde van de uitzondering op het reproductierecht voor kopieën voor privégebruik voor multifunctionele dragers zoals geheugenkaarten voor mobiele telefoons, ongeacht of het vervaardigen van deze kopieën de voornaamste functie van deze dragers is, mits een van de functies van deze dragers, eventueel secundair, de houders ervan in staat stelt deze dragers voor dit doel te gebruiken. Niettemin kan het van invloed zijn op het bedrag van de verschuldigde billijke compensatie of het vermogen om met de drager reproducties te vervaardigen, de voornaamste of een secundaire functie ervan is en wat het relatieve belang ervan is. In situaties waarin de schade voor de rechthebbenden als minimaal wordt beschouwd, is het mogelijk dat door de terbeschikkingstelling van deze functie geen verplichting ontstaat om deze compensatie te betalen.

 

2) Artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 verzet zich niet tegen een nationale regeling die een vergoeding ter financiering van de billijke compensatie uit hoofde van de uitzondering op het reproductierecht voor kopieën voor privégebruik oplegt voor de levering van dragers die kunnen worden benut voor het vervaardigen van kopieën voor privégebruik, zoals geheugenkaarten voor mobiele telefoons, maar niet voor de levering van bestanddelen die hoofdzakelijk zijn bestemd om kopieën voor privégebruik op te slaan, zoals de interne geheugens van mp3-spelers, mits deze verschillende categorieën (dragers en bestanddelen) niet vergelijkbaar zijn of het verschil in behandeling gerechtvaardigd is. Het staat aan de verwijzende rechter dit na te gaan.

3) Artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling die producenten en importeurs die geheugenkaarten voor mobiele telefoons aan handelaren verkopen en ervan op de hoogte zijn dat deze kaarten bestemd zijn om te worden doorverkocht, maar niet weten of de eindverwervers particulieren of handelaren zijn, verplicht de vergoeding ter financiering van de billijke compensatie uit hoofde van de uitzondering op het reproductierecht voor kopieën voor privégebruik te betalen, mits

– een dergelijk stelsel gerechtvaardigd wordt door praktische moeilijkheden;

– betalingsplichtigen zijn vrijgesteld van de betaling van deze vergoeding als zij aantonen dat zij de geheugenkaarten voor mobiele telefoons hebben geleverd aan andere dan natuurlijke personen die deze installaties, apparaten en dragers duidelijk voor andere doelen dan het kopiëren voor privégebruik aanschaffen, met dien verstande dat deze vrijstelling niet kan worden beperkt tot de levering aan enkel handelaren die zijn geregistreerd bij de organisatie die de vergoedingen beheert;

– dit stelsel voorziet in een recht op terugbetaling van de vergoeding dat doeltreffend is en de teruggave van de betaalde vergoeding niet uiterst moeilijk maakt, waarbij de vergoeding enkel kan worden terugbetaald aan de eindverwerver van een geheugenkaart die daartoe een verzoek bij de organisatie indient.

4) Artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29, gelezen in het licht van overweging 35 ervan, moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten de mogelijkheid biedt om betalingsplichtigen in bepaalde gevallen die binnen de werkingssfeer van de uitzondering op het reproductierecht voor het kopiëren voor privégebruik vallen, vrij te stellen van de betaling van de billijke compensatie uit hoofde van die uitzondering, op voorwaarde dat de schade voor de rechthebbenden in die gevallen minimaal is. Deze staten zijn bevoegd de drempelwaarde voor die schade vast te stellen, met dien verstande dat deze drempelwaarde met name in overeenstemming met het beginsel van gelijke behandeling moet worden toegepast.

5) Richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat, indien een lidstaat krachtens artikel 5, lid 2, van deze richtlijn heeft besloten om binnen de materiële werkingssfeer van deze bepaling elk recht van de rechthebbenden om reproducties van hun werken voor privégebruik toe te staan, uit te sluiten, de toestemming van een rechthebbende voor het gebruik van de bestanden met zijn werken geen impact kan hebben op de verplichting van een billijke compensatie uit hoofde van de uitzondering op het reproductierecht voor de reproducties die overeenkomstig artikel 5, lid 2, onder b), van deze richtlijn met behulp van deze bestanden zijn vervaardigd en op zichzelf geen verplichting voor de gebruiker van de betrokken bestanden kan scheppen om de rechthebbende een vergoeding te betalen.

6) De tenuitvoerlegging van technische voorzieningen als bedoeld in artikel 6 van richtlijn 2001/29 voor inrichtingen gebruikt om beschermde werken te reproduceren, zoals dvd’s, cd’s, mp3-spelers of computers, is niet van invloed op de verplichting van een billijke compensatie uit hoofde van de uitzondering op het reproductierecht voor kopieën voor privégebruik vervaardigd met behulp van die inrichtingen. Niettemin kan de tenuitvoerlegging van invloed zijn op het concrete niveau van de compensatie.

7) Richtlijn 2001/29 verzet zich tegen een nationale regeling die voorziet in een billijke compensatie uit hoofde van de uitzondering op het reproductierecht voor reproducties vervaardigd vanaf onrechtmatige bronnen, namelijk van beschermde werken die zonder toestemming van de rechthebbenden ter beschikking van het publiek zijn gesteld.

8) Richtlijn 2001/29 verzet zich niet tegen een nationale regeling die voorziet in een billijke compensatie uit hoofde van de uitzondering op het reproductierecht voor reproducties van beschermde werken vervaardigd door een natuurlijke persoon vanaf of met behulp van een inrichting die aan een derde toebehoort.

Gestelde vragen IEF 12086:

1)      Is het verenigbaar met richtlijn [2001/29] dat een nationale wet voorziet in compensatie van de rechthebbenden in geval van reproducties die zijn gemaakt vanaf een van de volgende bronnen:
[a)]      bestanden waarvan het gebruik is toegestaan door de rechthebbenden en waarvoor de klant een vergoeding heeft betaald (gelicentieerde inhoud van bijvoorbeeld internetwinkels);
[b)]      bestanden waarvan het gebruik is toegestaan door de rechthebbenden en waarvoor de klant geen vergoeding heeft betaald (gelicentieerde inhoud bijvoorbeeld in het kader van een marketingactie);
[c)]      een dvd, cd-rom, mp3-speler, computer enz. van de gebruiker, waar geen doeltreffende technische voorzieningen worden aangewend;
[d)]      een dvd, cd-rom, mp3-speler, computer enz. van de gebruiker, waar doeltreffende technische voorzieningen worden aangewend;
[e)]      een dvd, cd-rom, mp3-speler, computer of een ander apparaat van een derde;
[f)]      onrechtmatig gekopieerde werken, van het internet of van andere bronnen;
[g)]      bestanden die op een andere wijze rechtmatig zijn gekopieerd van bijvoorbeeld het internet (uit rechtmatige bronnen, waarbij geen licentie is verleend)?
2)      Hoe moet rekening worden gehouden met doeltreffende technische voorzieningen (zie artikel 6 van [richtlijn 2001/29]) in de regelgeving van de lidstaten inzake billijke compensatie (zie artikel 5, lid 2, sub b, van [genoemde] richtlijn)?
3)      Wanneer is bij de berekening van de compensatie voor kopieën voor privégebruik (zie artikel 5, lid 2, sub b, van [richtlijn 2001/29]) sprake van ‚situaties waar de schade voor de rechthebbende minimaal zou zijn’ als bedoeld in [punt 35 van] de considerans van de richtlijn, waardoor het niet verenigbaar zou zijn met de richtlijn dat een regeling van een lidstaat voorziet in compensatie voor de rechthebbenden voor dergelijke kopieën voor privégebruik (zie in dit verband het onderzoek waarnaar in punt 2 [van de verwijzingsbeslissing] wordt verwezen)?
4)      a)      Indien ervan wordt uitgegaan dat het kopiëren voor privégebruik niet de hoofdfunctie of belangrijkste functie is van geheugenkaarten in mobiele telefoons, is het dan verenigbaar met de richtlijn dat een regeling van een lidstaat voorziet in compensatie voor de rechthebbenden voor kopieën op geheugenkaarten van mobiele telefoons?
b)      Indien ervan wordt uitgegaan dat het kopiëren voor privégebruik een van de verscheidene hoofdfuncties of wezenlijke functies van geheugenkaarten in mobiele telefoons is, is het dan verenigbaar met richtlijn [2001/29] dat een regeling van een lidstaat voorziet in compensatie voor de rechthebbenden voor kopieën op geheugenkaarten van mobiele telefoons?
5)      Is het verenigbaar met het begrip ‚rechtvaardig evenwicht’ als bedoeld in punt 31 van de considerans van de richtlijn en met de uniforme uitlegging van het begrip ‚billijke compensatie’ in artikel 5, lid 2, sub b, daarvan, waarbij moet worden uitgegaan van de ‚schade’, dat een regeling van een lidstaat voorziet in een vergoeding voor geheugenkaarten, terwijl geen vergoeding wordt verlangd voor interne geheugens zoals van mp3-spelers of iPods, die zijn ontworpen en hoofdzakelijk worden gebruikt voor het opslaan van kopieën voor privégebruik?
6)      a)      Staat richtlijn [2001/29] in de weg aan een regeling van een lidstaat die bepaalt dat de producent en/of de importeur, die geheugenkaarten verkoopt aan handelaren, die de geheugenkaarten op hun beurt doorverkopen aan zowel particulieren als aan handelaren, zonder dat genoemde producent en/of importeur weet of de geheugenkaarten worden verkocht aan particulieren dan wel handelaren, verplicht is een vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik te betalen?
b)      Is het voor het antwoord op de zesde prejudiciële vraag, sub a, relevant of de regeling van de lidstaat bepalingen bevat op grond waarvan de producent, de importeur en/of de distributeur geen vergoeding hoeven te betalen voor geheugenkaarten die voor professionele doeleinden worden gebruikt; dat de producent, de importeur en/of de distributeur, die de vergoeding toch heeft betaald, terugbetaling van de vergoeding voor geheugenkaarten kunnen verkrijgen voor zover deze kaarten voor professionele doeleinden worden gebruikt; en dat de producent, de importeur en/of de distributeur zonder vergoeding te betalen geheugenkaarten kunnen verkopen aan andere ondernemingen die zijn geregistreerd bij de organisatie die de vergoedingen beheert?
c)      Is het voor het antwoord op de zesde prejudiciële vraag, sub a of sub b, relevant
1)      of de regeling van de lidstaat bepalingen bevat op grond waarvan de producent, de importeur en/of de distributeur geen vergoeding hoeven te betalen voor geheugenkaarten die voor professionele doeleinden worden gebruikt, maar waar het begrip ‚gebruik voor professionele doeleinden’ als een aftrekmogelijkheid wordt opgevat die enkel bestaat voor ondernemingen die zijn goedgekeurd door Copydan Båndkopi, terwijl de vergoeding moet worden betaald voor geheugenkaarten die voor professionele doeleinden worden gebruikt door andere zakelijke klanten die niet zijn goedgekeurd door Copydan Båndkopi;
2)      of de regeling van de lidstaat bepalingen bevat op grond waarvan de producent, de importeur en/of de distributeur, wanneer de vergoeding (in theorie) toch is betaald, terugbetaling van de vergoeding voor geheugenkaarten kunnen verkrijgen voor zover deze kaarten voor professionele doeleinden worden gebruikt, maar waar:
a)      in de praktijk alleen de koper van de geheugenkaart de terugbetaling van de vergoeding kan verkrijgen, en
b)      de koper van de geheugenkaart een verzoek om terugbetaling van de vergoeding moet indienen bij Copydan Båndkopi;
3)      of de regeling van de lidstaat bepalingen bevat op grond waarvan de producent, de importeur en/of de distributeurs zonder vergoeding te betalen geheugenkaarten kunnen verkopen aan andere ondernemingen die zijn geregistreerd bij de organisatie die de vergoedingen beheert, maar:
a)      Copydan Båndkopi de organisatie is die de vergoedingen beheert, en
b)      de geregistreerde ondernemingen niet weten of de geheugenkaarten zijn verkocht aan particulieren dan wel handelaren?

Op andere blogs:
IPWatch

IEF 14712

Afgewezen vrijwaring voor samenwerking verhandelen ATAG-producten via internet

Rechtbank Den Haag 25 februari 2015, IEF 14712; ECLI:NL:RBDHA:2015:2655 (Atag tegen OfficePro en KitchenPro.nl)
Uitspraak ingezonden door Thera Adam-van Straten, Kneppelhout & Korthals. ATAG verhandelt keukenapparatuur van merkhouder INTELL onder een licentie, middels een selectief distributienetwerk van erkende ATAG-dealers. Gedaagde verhandelt via internet en maakt daarbij gebruik van de merken en officiële ATAG-productfoto's zonder toestemming. Tussen Peters Retail, Mandemakers en gedaagde bestaat een samenwerking, maar gedaagde motiveert onvoldoende op welke gronden zij hem moeten vrijwaren voor de negatieve gevolgen van een veroordeling. Vrijwaringsincident wordt afgewezen.

Lees de uitspraak hier (pdf/html)

IEF 14706

Auteursrechtinbreuk door gebruik foto's voor reclamedoeleinden

Ktr. Rechtbank Overijssel 24 februari 2015, IEF 14706 (Masterfile tegen Meindersma)
Uitspraak ingezonden door Helen Maatjes, The Legal Group. Auteursrecht. Foto's. Meindersma heeft zonder toestemming een collage van foto's op haar website geplaatst voor reclamedoeleinden. De foto's zijn gemaakt door de fotograaf Wyszynski die het auteursrecht heeft overgedragen aan Masterfile. Masterfile exploiteert een website met allerlei foto's, waarbij potentiele afnemers tegen betaling geselecteerde foto's kunnen downloaden. Meindersma stelt dat voor het gebruik toestemming is verkregen van de Franse onderneming Chomette, maar zij had zelf moeten onderzoeken van welke fotograaf de foto afkomstig was. De kantonrechter stelt auteursrechtinbreuk vast en wijst schadevergoeding toe.

5.2. Voorop wordt gesteld dat ook geen gebruik van een foto mag worden gemaakt, door deze bijvoorbeeld op een website te publiceren, als de gebruiker niet weet wie de fotograaf is. Anders gezegd: Wie niet weet wie de fotograaf is, mag de foto niet publiceren. De kantonrechter is van oordeel dat Meindersma had moeten onderzoeken of de publicatie van het Fotografisch Werk op haar website een inbreuk zou betekenen op het auteursrecht van de fotograaf die het Fotografisch Werk had gemaakt.(...)
Het onder 4.2 weergegeven verweer wordt daarom verworpen en daarbij wordt aangetekend dat Meindersma nalaat te vermelden of de Franse onderneming wel toestemming had het Fotografisch Werk te publiceren. Wat daarvan zij, een toestemming verleend aan die Franse onderneming impliceert niet dat ook Meindersma gerechtigd is om met toestemming van de Fransen tot publicatie o haar website over te gaan.

Op andere blogs:
Dirkzwager

IEF 14675

Ex parte verbod artwork op koffer, en EU-verbod merk PIP

Vzr. Rechtbank Den Haag 17 februari 2015, IEF 14675 (PIP studio tegen Action-remalux)
Uitspraak ingezonden door Laurens Kamp en Lars Bakers, Bingh advocaten. Ex parte. Het is voldoende aannemelijk dat Action onder het gemeenschapsmerk PIP gebruikt op een kaartje aan verhandelde koffers [klik afbeelding voor vergroting]. De voorzieningenrechter beveelt staking van merkinbreuk voor de gehele EU. Tevens is aannemelijk gemaakt dat zonder toestemming auteursrechtelijk beschermde artwork is gebruikt, de voorzieningenrechter beveelt staking in Nederland.

3.1. beveelt gerekwestreerden binnen een termijn van 18 uur na betekening van deze beschikking de in het verzoekschrift (...) omschreven inbreuk op het auteursrecht van PIP Studio in Nederland te staken en gestaakt te houden (...) van de (...) omschreven koffer voorzien van auteursrechtelijk beschermde artwork van PIP Studio (...)

3.2. beveelt gerekwestreerden binnen een termijn van 18 uur na betekening van deze beschikking iedere inbreuk op het Gemeenschapsmerk PIP van PIP Studio in de gehele Europese Unie te staken en gestaakt te houden, (...)
IEF 14644

Professioneel opererende criminele handel in Masterboxen

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 9 februari 2015, IEF 14644 (Masterboxen)
Strafrecht. Professioneel opererende criminele organisatie. Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim vier jaar samen met anderen schuldig gemaakt aan de illegale productie, invoer en handel in/van Masterboxen. Verzamelboxen onder de naam Masterbox en/of Masterbox Disney classics en/of Masterbox Family Special waarop met inbreuk op een anders auteursrecht (bioscoop)films en/of televisieseries en/of muziekwerken. Er was sprake van grootschalige namaak, gepleegd als bedrijf, dat de markt ernstig heeft verstoord, alleen al door de enorme winst die hierbij ten koste van anderen is gemaakt.

Daarnaast heeft verdachte deel uitgemaakt van een professioneel opererende criminele organisatie, die het oogmerk had illegale Masterboxen te produceren en te verkopen. In dit gestructureerde samenwerkingsverband hadden alle verdachten een eigen rol. Zij hebben op deze wijze op grote schaal inbreuk gemaakt op auteursrechten en hebben daardoor grote economische schade toegebracht aan de rechthebbenden.

Verdachte en zijn medeverdachten zijn veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Daarnaast is aan één van de medeverdachte ook een taakstraf opgelegd. Bij de strafbepaling is (onder meer) rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.

(...) De verdediging heeft ook betoogd dat er aanleiding bestaat om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het onderzoek door de politie in Polen an sich en dat de FIOD de daaruit verkregen informatie dus niet had mogen gebruiken.
De rechtbank gaat voorbij aan voormelde stelling, nu de FIOD op basis van het vertrouwensbeginsel er vanuit mag gaan dat informatie die in het kader van een rechtshulpverzoek aan haar wordt verstrekt rechtmatig is verkregen.
Al het vorenstaande in ogenschouw nemend, is de rechtbank van oordeel dat het private onderzoek van Stichting Brein en het daarop volgende strafrechtelijk onderzoek van de FIOD niet als onrechtmatig kunnen worden aangemerkt, zodat dit verweer terzijde wordt geschoven.
4.3 (...) De maandelijkse uitgifte van illegale Masterboxen
Zowel door Stichting Brein als door de stichting Buma Stemra, de Nederlandse Vereniging van de Producenten- en Importeurs van beeld- en geluidsdragers en Höcker Advocaten is aangifte gedaan ter zake van overtreding van de Auteurswet. Uit deze aangiftes blijkt dat de werken die in de Masterboxen zitten, zonder toestemming van de rechthebbenden zijn vervaardigd en verspreid. 1
(...)
Criminele organisatie
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat vast staat, dat er in de periode van 1 januari 2006 tot en met 16 oktober 2010 sprake is geweest van een criminele organisatie die tot oogmerk had om strafbare feiten te plegen, te weten de productie, verspreiding en distributie van illegale Masterboxen waarbij sprake was van overtreding van de Auteurswet. Naar het oordeel van de rechtbank was namelijk sprake van een samenwerkingsverband tussen meerdere personen, dat gedurende een periode van bijna 5 jaar op een gestructureerde wijze strafbare feiten pleegde. De rechtbank leidt uit de hierboven gebezigde bewijsmiddelen af, dat de organisatie als volgt te werk ging.


Op andere blogs:
BREIN

IEF 14634

Vragen aan HvJ EU over auteursrechtinbreuk door een ander via het open draadloos netwerk

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 3 november 2014, IEF 14634, zaak C-484/14 (McFadden)
Auteursrecht. Nederlandstalige vragen, zie eerder IEF 14470. Verzoeker heeft een bedrijf voor verkoop/verhuur van licht- en geluidstechniek. Hij stelt via een internetaansluiting een draadloos netwerk (WLAN) beschikbaar waarop op 04 september 2010 een muziekalbum van een band voor ‘file sharing’ wordt aangeboden aan een onbeperkt aantal gebruikers. Verweerster Phonogram is producent/auteursrechthouder van het album. Zij sommeert verzoeker wegens inbreuk op het auteursrecht dit ongedaan te maken, zonder resultaat. Verzoeker stelt dat het een open netwerk is (geen paswoord) waarover hij geen controle kan uitoefenen. Hij kan uitsluiten dat hij deze inbreuk zelf heeft gepleegd maar niet dat een derde dat via het netwerk heeft gedaan. Verzoeker is activist, lid van de piratenpartij en gebruikt zijn netwerk vooral om klanten te trekken. Hij wijzigt (‘om bepaalde redenen’) de naam van het netwerk regelmatig, zo heet het rond het litigieuze tijdstip ‘Freiheitstattangst’ om aandacht te vestigen op een demonstratie voor gegevensbescherming en tegen buitensporige overheidscontroles. Verweerster stelt echter aansprakelijkheid omdat verzoeker geen enkele maatregel ter beveiliging van zijn WLAN heeft genomen. In eerste instantie wordt verzoeker veroordeeld tot staking en schadevergoeding. De zaak ligt nu voor in beroep.

Het verwijzende Landgericht München gaat ervan uit dat de WLAN tot het bedrijf van verzoeker behoort en dat verzoeker de inbreuk niet persoonlijk heeft begaan. Hij acht verzoeker aansprakelijk voor hetgeen hem verweten wordt. Dit is in lijn met rechtspraak van het Bundesgerichtshof dat heeft vastgesteld dat ook van particulieren die een WLAN-toegangspunt inrichten kan worden verwacht dat zij controleren of die toegang met adequate maatregelen voldoende is beveiligd tegen misbruik door inbreukmakende derden, hetgeen ook in het belang van de WLAN-houder is, zeker als deze de activiteit beroepsmatig uitoefent. Partijen twisten echter over de vraag of verzoekers aansprakelijkheid wordt uitgesloten door artikel 12, lid 1, eerste zinsnede, van RL 2000/31.

Gestelde vragen:

1) Dient artikel 12, lid 1, eerste zinsnede, junctis de artikelen 2, sub a, van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn elektronische handel”) en 1, punt 2, van richtlijn 98/34/EG in de redactie van richtlijn 98/48/EG aldus te worden uitgelegd dat de zinsnede „gewoonlijk tegen vergoeding” betekent dat de nationale rechter moet vaststellen

a. of de concreet betrokken persoon, die zich beroept op de hoedanigheid van dienstverlener, de concrete dienst gewoonlijk tegen vergoeding levert,

b. of er überhaupt aanbieders op de markt zijn die de betrokken dienst of vergelijkbare diensten tegen vergoeding leveren, of

c. het merendeel van de betrokken of vergelijkbare diensten tegen vergoeding wordt geleverd?

2) Dient artikel 12, lid 1, eerste zinsnede, van richtlijn 2000/31/EG (enz) aldus te worden uitgelegd dat „het verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk” impliceert dat in de zin van de richtlijn uitsluitend relevant is dat het resultaat intreedt, te weten dat toegang tot een communicatienetwerk (bijvoorbeeld het internet) wordt verschaft?

3) Dient artikel 12, lid 1, eerste zinsnede, juncto artikel 2, sub b, van richtlijn 2000/31/EG (enz) aldus te worden uitgelegd dat het voor het „leveren” van een dienst in de zin van laatstgenoemde bepaling voldoende is dat de dienst van de informatiemaatschappij feitelijk wordt geleverd, in het concrete geval dus een open WLAN beschikbaar wordt gesteld, of moet er daarnaast bijvoorbeeld ook sprake zijn van het „promoten” van de betrokken dienst?

4) Dient artikel 12, lid 1, eerste zinsnede, van richtlijn 2000/31/EG (enz) aldus te worden uitgelegd dat de uitdrukking „niet aansprakelijk [...] voor de doorgegeven informatie” impliceert dat tegen de toegangsprovider in beginsel of althans met betrekking tot een eerste vastgestelde auteursrechtinbreuk geen vorderingen tot staking, schadevergoeding of vergoeding van de aanmaningskosten en de gerechtelijke kosten kunnen worden ingesteld door een benadeelde partij?

5) Dient artikel 12, lid 1, eerste zinsnede, juncto artikel 12, lid 3, van richtlijn 2000/31/EG (enz) aldus te worden uitgelegd dat de lidstaten de nationale rechter niet mogen toestaan, in een bodemprocedure aan een toegangsprovider te gelasten derden in de toekomst niet meer de mogelijkheid te bieden om via een concrete internetaansluiting een bepaald auteursrechtelijk beschermd werk op internetsites voor file-sharing langs elektronische weg toegankelijk te maken?

6) Dient artikel 12, lid 1, eerste zinsnede, van richtlijn 2000/31/EG (enz) aldus te worden uitgelegd dat in de omstandigheden van het hoofdgeding de regeling van artikel 14, lid 1, sub b, van die richtlijn van overeenkomstige toepassing is op een stakingsvordering?

7) Dient artikel 12, lid 1, eerste zinsnede, juncto artikel 2, sub b, van richtlijn 2000/31/EG (enz) aldus te worden uitgelegd dat de aan een dienstverlener te stellen eisen uitsluitend inhouden dat het moet gaan om een natuurlijke of rechtspersoon die een dienst van de informatiemaatschappij levert?

8) Indien de zevende vraag ontkennend wordt beantwoord, welke bijkomende eisen dienen aan een dienstverlener te worden gesteld in het kader van de uitlegging van artikel 2, sub b, van richtlijn 2000/31/EG (enz)?

9) a) Dient artikel 12, lid 1, eerste zinsnede, van richtlijn 2000/31/EG (enz) gelet op de bestaande grondrechtelijke bescherming van de intellectuele eigendom als onderdeel van het eigendomsrecht (artikel 17, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie), en op de regelingen van de volgende richtlijnen betreffende de bescherming van de intellectuele eigendom, met name van het auteursrecht:

– richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, en

– richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten,

alsmede op de informatievrijheid en het Uniegrondrecht van de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie) aldus te worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een beslissing van de nationale rechter in een bodemprocedure waarbij de toegangsprovider, onder veroordeling in de kosten, wordt gelast derden in de toekomst niet meer de mogelijkheid te bieden om via een concrete internetaansluiting een bepaald auteursrechtelijk beschermd werk of delen daarvan via een internetsite voor filesharing langs elektronische weg toegankelijk te maken, en het aan de toegangsprovider wordt overgelaten te bepalen welke specifieke technische maatregelen hij neemt om hieraan te voldoen?

b) Is dat ook dan het geval indien de toegangsprovider feitelijk alleen maar gevolg kan geven aan het gerechtelijke verbod indien hij de internetaansluiting blokkeert of van een paswoord voorziet of alle via die aansluiting lopende communicatie controleert om na te gaan of het concrete auteursrechtelijk beschermde werk opnieuw op illegale wijze wordt doorgegeven, wanneer dit al van meet af aan vaststaat en niet pas blijkt in het kader van de procedure van gedwongen tenuitvoerlegging of de sanctieprocedure?

 

IEF 14608

Prejudiciële vraag over rechtsbasis van claim op 'billijke vergoeding' en jurisdictie

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 11 december 2014, IEF 14608; zaak C-572/14 (Austro-Mechana)
Auteursrecht. Collectief beheer.

„Is de vordering tot betaling van een billijke compensatie op grond van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, die naar Oostenrijks recht bestaat jegens ondernemingen die dragers in het binnenland als eerste bedrijfsmatig onder bezwarende titel in het verkeer brengen, een vordering uit ‘onrechtmatige daad’ in de zin van artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken?”

 

Verzoekster is een Oostenrijkse collectieve beheersorganisatie van auteursrechten. Zij int de in de Oostenrijkse auteursrechtwet bedoelde vergoeding voor in Oostenrijk ingevoerde dragers en geeft uitvoering aan de vereiste ‘billijke compensatie’ voor de geoorloofde reproductie van beschermde werken voor privégebruik. Zij heeft een vordering ingesteld tegen verweersters: vijf Amazon-bedrijven uit Duitsland en Luxemburg die niet in Oostenrijk geregistreerd zijn. Verzoekster stelt hen hoofdelijk aansprakelijk voor de verschuldigde vergoeding. De vraag is of de Oostenrijkse rechter bevoegd is. De zaak gaat over sinds 2010 in het verkeer gebrachte opslagmedia in mobiele telefoons die geschikt zijn om muziek af te spelen of de opslagcapaciteit van die telefoons uit te breiden. Verzoekster vordert hiervoor een vergoeding op grond van de Oostenrijkse auteurswet waarvoor zij zich bevoegd meent op grond van artikel 5, pt 3 van Vo. 44/2001, alsmede een op artikel 5, lid 2, sub b, van RL 2001/29 gebaseerde billijke compensatie. Zij volgt daarbij de rechtspraak van het HvJEU voor wat betreft de ‘aansprakelijkheid voor schade’. Verweersters stellen dat het artikel van Vo. 44/2001 alleen van toepassing is in geval van een vordering uit onrechtmatige daad. Verzoeksters vordering op grond van de Oostenrijkse auteurswet betreft echter rechtmatig handelen – het bieden van compensatie wegens reproducties voor privégebruik die ook zonder toestemming van de auteur geoorloofd zijn. Het Oostenrijkse Oberster Gerichtshof heeft al in 2006 om die reden geweigerd artikel 5, punt 3 van Vo. 44/2001 op dergelijke vorderingen toe te passen. Zowel in eerste instantie als in beroep verklaart de OOS rechter zich onbevoegd. Verzoekster heeft herziening aangevraagd waarover de verwijzende rechter moet beslissen.

Het verwijzende Oostenrijkse Oberster Gerichtshof concludeert aan de hand van de hem voorgelegde feiten dat de Oostenrijkse gerechten slechts bevoegd kunnen zijn op grond van het in artikel 5, pt 3 van Vo. 44/2001 neergelegde forum locus delicti-beginsel. Volgens rechtspraak van het HvJEU is dit artikel van toepassing ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad. Hij vraagt zich af of de hier in geding zijnde vordering onder artikel 5 pt 3 van de Vo. valt en legt het HvJEU bovenstaande vraag voor:

IEF 14598

HvJ EU: Rechter bevoegd over website onder het topleveldomein van een andere lidstaat

HvJ EU 22 januari 2015, IEF 14598 (Pez Hejduk tegen EnergieAgentur.NRW)
Procesrecht. Bijzondere bevoegdheden ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad. Auteursrechten. Content in gedematerialiseerde vorm. Op internet plaatsen. Bepaling van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. Rechter is bevoegd als website kan worden geraadpleegd in het rechtsgebied van de aangezochte rechter. Beperkte schadetoewijzing tot schade die is veroorzaakt op het grondgebied van eigen lidstaat. Hof verklaart voor recht:

Artikel 5, punt 3, van EEX-Vo moet aldus worden uitgelegd dat de aangezochte rechter, als rechter van de plaats waar de schade is ingetreden, bevoegd is om kennis te nemen van een aansprakelijkheidsvordering waarmee wordt aangevoerd dat de door de lidstaat van die rechter gewaarborgde auteursrechten en naburige rechten van de auteursrechten zijn geschonden doordat beschermde foto’s beschikbaar zijn gesteld op een website die in het rechtsgebied van deze rechter kon worden geraadpleegd. Deze rechter mag slechts uitspraak doen over de schade die is veroorzaakt op het grondgebied van zijn eigen lidstaat.

Gestelde vraag:

Moet artikel 5, punt 3, van verordening [nr. 44/2001] aldus worden uitgelegd dat in een geding inzake de schending van naburige rechten van het auteursrecht die erin bestond dat een foto kon worden bekeken op een website die werd geëxploiteerd onder het topleveldomein van een andere lidstaat dan die waar de houder van de rechten zijn woonplaats heeft, enkel de gerechten bevoegd zijn van:
–  de lidstaat waar de vermeende inbreukpleger is gevestigd, en
–  de lidstaat of lidstaten waarop de website volgens de inhoud ervan gericht is?

Zie eerder Conclusie AG IEF 14196 en prejudiciële verwijzing IEF 13169.