DOSSIERS
Alle dossiers

Tekst  

IEF 9976

Relatie krant-hergebruiker

Rechtbank Dordrecht 20 juli 2011, LJN BR2517 (Cozzmoss B.V. tegen Belangen Vereniging Funderings Problematiek)

In de Cozzmoss-serie. Auteursrecht krantenartikelen. Mondelinge toestemming overname. Persexceptie. Citaatrecht. Vergoeding, geen verdubbelen NVJ vanwege geen aanwezige krant-journalist relatie.

Cozzmoss vordert schadevergoeding wegens overname van krantenartikelen op website van gedaagde. Krantenartikelen zijn oorspronkelijke werken. Bewijsopdracht in verband met verweer dat toestemming is verleend. Beroep op persexceptie en citaatrecht verworpen. Onvoldoende gesteld om verdubbeling van vergoeding voor hergebruik toe te wijzen.

Persexceptie 4.10.  Wellicht dat de website van BVFP óók gericht is op digitale nieuwsvoorziening, zoals BVFP aanvoert, maar het deel van die website waarop het hiervoor omschreven archief stond vervulde naar het oordeel van de rechtbank niet eenzelfde functie als een dag-, nieuws- of weekblad, maar de functie van archief. Anders dan BVFP aanvoert is het knipselkranten-arrest (HR 10 november 1995, LJN ZC1875) niet zonder meer van toepassing op een digitale knipselkrant, laat staan op een archief zoals dat van BVFP. Met de wet van 6 juli 2004 (Stb. 2004, 336) is onder meer beoogd artikel 15 Auteurswet technologieneutraal te formuleren door toevoeging van “of ander medium dat eenzelfde functie vervult”. De parlementaire geschiedenis van die wet biedt steun aan het oordeel dat een digitaal archief als dat van BVFP niet van de wettelijke beperking kan profiteren. Zo heeft de regering naar aanleiding van die uitbreiding onder meer opgemerkt “Dat betekent derhalve dat, zoals ook thans het geval is, bij opslag of aanbieding van een meer permanent karakter, waarbij een element van duurzame of tijdloze exploitatie een overheersende rol speelt, zoals bij archieffuncties, deze bepaling toepassing mist.” (MvT p. 39).

4.11.  Zelfs als de website van BVFP wel als “medium dat eenzelfde functie vervult” zou moeten worden beschouwd, kan het beroep van BVFP op artikel 15 Auteurswet niet slagen. Tijdens de comparitie werd duidelijk dat BVFP zelf de artikelen hoofdzakelijk als achtergrondinformatie beschouwt; niet als nieuwsberichten. De rechtbank sluit zich op basis van een beschouwing van de artikelen en op basis van hetgeen volgens normaal spraakgebruik onder nieuws moet worden verstaan, bij die kwalificatie van BVFP aan. Hier en daar zit er wellicht een nieuwsbericht tussen, maar in overwegende mate gaat het om achtergrondinformatie en soms opinie.

4.12.  Overname daarvan is niet toegelaten als de kranten een auteursrechtvoorbehoud hebben gemaakt. Dat hebben zij gedaan. Cozzmoss heeft dat gesteld en wat drie kranten betreft onderbouwd (productie 7 bij dagvaarding). BVFP betwist deze stelling op zichzelf niet, maar zij voert aan dat een algemeen voorbehoud onvoldoende is en dat het voorbehoud bij elk artikel moet zijn geplaatst. Dit slaagt niet. Het moet de gebruiker duidelijk kunnen zijn dat een voorbehoud is gemaakt, maar wat de plaats betreft worden geen bijzondere eisen gesteld (vgl. eerdergenoemde wet MvT p. 40).   

Citaatrecht 4.13.  Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval geen sprake van citeren zoals bedoeld in artikel 15a Auteurswet. BVFP legde immers een uitgebreid archief aan van artikelen. Het aanleggen en toegankelijk houden van een archief is iets anders dan citeren.
Voor zover dit wel als citeren moet worden beschouwd geldt dat het niet in overeenstemming is met hetgeen naar de regels van het maatschappelijk verkeer redelijkerwijs geoorloofd is. Veeleer moet worden geconcludeerd dat de artikelen een zelfstandige (archief)functie binnen de website hebben vervuld (vgl. HR 22 juni 1990, LJN AD1160). Dat de artikelen hetzelfde onderwerp hadden (funderingsproblematiek) als waarover BVFP het publiek via haar website wil informeren, doet niets af aan deze conclusie. Een uitgebreid duurzaam archief met complete artikelen kan ook niet worden beschouwd als persoverzicht als bedoeld in lid 2 van artikel 15a Auteurswet.

Verklaring van recht, verbod 4.16.   De verklaring van recht kan dan worden toegewezen. Het gevorderde verbod met dwangsom zal echter worden afgewezen, omdat BVFP direct na sommatie het hele archief heeft verwijderd (productie 2 bij conclusie van antwoord), zij tijdens de comparitie ondubbelzinnig heeft toegezegd niet nogmaals inbreuk te zullen maken en er geen aanleiding is om aan die toezegging te twijfelen.

Schadevergoeding 4.22.  Cozzmoss stelt dat een verdubbeling van het conform de tarieven voor hergebruik berekende bedrag op zijn plaats is. Van Cozzmoss mag worden verwacht dat zij voldoende stelt om aan te kunnen nemen dat sprake is van een hogere schade dan de gederfde gebruiksvergoeding. Anders komt de verdubbeling neer op een boete, in plaats van schadevergoeding. Voor toewijzing van een boete is binnen het kader van artikel 27a Auteurswet geen plaats.

4.23.  Het enkele feit dat het auteursrecht is geschonden/aangetast is onvoldoende. De daardoor veroorzaakte schade wordt in een geval als dit - waarin de rechthebbenden toestemming voor hergebruik tegen betaling plegen te geven - immers volledig gecompenseerd door de redelijke gebruiksvergoeding. Hetzelfde geldt voor de stelling van Cozzmoss dat de traffic naar de websites van de kranten is afgenomen. De rechtbank neemt wel aan dat de kranten extra schade lijden omdat zij door hergebruik zonder toestemming feitelijke zeggenschap verliezen, omdat het gebruik op het internet een grote vlucht kan nemen, en dat de kranten daardoor exploitatiemogelijkheden verliezen. Deze schade kan niet nauwkeurig worden begroot. Daarom schat de rechtbank de daardoor veroorzaakte schade op 25% van de redelijke gebruiksvergoeding.

4.24.  Aan de Algemene Voorwaarden van de NVJ kan in dit geval geen betekenis worden toegekend, nu BVFP daar niet aan is gebonden en die voorwaarden betrekking hebben op de relatie krant-journalist, niet op de relatie krant-hergebruiker.

Beslissing
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 3 augustus 2011 om Cozzmoss in de gelegenheid te stellen bij akte opgave te doen van het tarief dat de NRC hanteert voor hergebruik;

draagt BVFP op om te bewijzen, desgewenst door middel van getuigen, dat zij in 2002 mondeling toestemming heeft gekregen van de Volkskrant, Trouw, NRC en Sdu om voortaan artikelen betreffende funderings- en grondwater problematiek op haar website www.platformfundering.nl te plaatsen;

IEF 9889

Duurt voort totdat

Hof 's-Gravenhage 28 juni 2011, LJN BR 2527 (Stichting Leenrecht tegen Vereniging Openbare Bibliotheken)

Met dank aan Marloes Bakker, Klos Morel Vos & Schaap advocaten.

In navolging van IEF 8697. Auteursrecht. Leenrecht. Bibliotheekboeken. Een verlenging is geen nieuwe openbaarmaking. Anders geformuleerd: een verlengde uitlening valt immers nog steeds binnen de aangehaalde definitie van uitlenen. De procedure gaat met name om de situatie waarin de bibliotheek geen vergoeding vraagt aan de klant voor een verlenging. Het is nu duidelijk dat de bibliotheken in dat geval geen vergoeding aan Stichting Leenrecht hoeven af te dragen. Beroep slaagt niet.
 
A contrario redenering rondom 'aan het publiek ter beschikking komen' slaagt niet. Leenovereenkomst ex art. 7A:1777 BW wordt genoemd, in dit geval gaat het om een voortdurende uitlening ipv nieuwe uitlening. Communautaire auteursrecht (Verhuur en Leenrecht Richtlijn, hierna: VRL), billijke vergoeding en drie-stappentoets. Tussen partijen gemaakte afspraken kunnen geen invloed hebben op uitleg van de Auteurswet. Ontbreken van specificatie proceskosten, liquidatietariefbegroting. Het Hof bekrachtigd het vonnis waarvan beroep. (begeleid met een persbericht)

Openbaarmaking 11. Nu de hiervoor aangehaalde bepalingen zijn ingevoerd ter implementatie van de VRL, dienen zij richtlijnconform te worden uitgelegd, waarbij het begrip ‘uitlening’ als een autonoom Unierechtelijk begrip dient te worden aangemerkt dat uniform moet worden uitgelegd op het grondgebied van de Europese Unie. In dat verband is van belang dat uit de betreffende bepalingen uit de AW en uit de toelichting daarop niet blijkt dat de Nederlandse  wetgever iets anders heeft beoogd dan de VRL. Daarbij verdient wel opmerking dat, zoals uit het voorgaande blijkt, de kwalificatie van ‘uitlening’ als een vorm van openbaarmaking een keuze van de Nederlandse wetgever is, die niet mag leiden tot een andere betekenis van dit begrip dan die welke het in de VRL heeft.(…).

Toetsing 12. Om te kunnen beoordelen of de verlenging van de uitlening van een werk moet worden aangemerkt als een nieuwe uitlening is allereerst van belang om onder ogen te zien hoe de feitelijke situatie is bij uitlening, respectievelijk verlenging. Bij de uitlening van een werk door openbare bibliotheken is sprake van het feitelijk meegeven van het werk aan de gebruiker. Het werk wordt buiten de feitelijke macht van de bibliotheek gebracht en in de macht van de gebruiker gebracht. Partijen zijn het erover eens dat bij verlenging van de uitlening door dezelfde persoon geen sprake hoeft te zijn van het terugbrengen en opnieuw in gebruik geven van het werk. Verlenging kan ook telefonisch of via internet plaatsvinden. Partijen gaan er derhalve beide vanuit gaan dat de wijze van verlenging voor het antwoord op de voorliggende vraag niet terzake doet. Bij die stand van zaken is uitgangspunt voor de beoordeling dat het werk bij verlenging niet eerst aan de bibliotheek wordt teruggegeven en vervolgens door deze opnieuw ten gebruik wordt afgestaan.

13. Een belangrijk argument van Stichting Leenrecht voor haar stelling dat verlenging als nieuwe uitlening kwalificeert is ontleend aan de omstandigheid dat uitlening door de Nederlandse wetgever als een vorm van openbaarmaking is aangemerkt. Stichting Leenrecht doet in dit verband een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 27 januari 1995, NJ 1995, 669 (Bigott/Doucal), waarin is geoordeeld dat, om te kwalificeren als openbaarmaking, vereist is dat het werk op een of andere manier aan het publiek ter beschikking komt. Volgens Stichting Leenrecht leidt de omstandigheid dat de overige leden  van de bibliotheek het betreffende werk tijdens de uitlening kunnen reserveren en dat zodanige reserveringen in de weg staan aan verlenging, tot de conclusie dat verlenging is aan te merken als een nieuwe uitlening, omdat de mogelijkheid tot reservering meebrengt dar het werk aan het eind van de primaire leentermijn aan het publiek ter beschikking komt.

14.  Dit argument snijdt geen hout. De in voornoemt arrest gegeven regel dat, om te kwalificeren als openbaarmaking, vereist is dat het werk op een of andere manier aan het publiek ter beschikking komt, brengt immers niet (a contrario) mee dat telkens als het werk aan het (relevante) publiek ter beschikking komt, sprake is van een nieuwe juridisch relevante openbaarmaking.  Stichting Leenrecht ziet over het hoofd dat reeds sprake is van ‘aan het publiek ter beschikking komen komen’ in de zin van het auteursrecht zodra van werk in het bestand van uit te lenen werken van een bibliotheek word opgenomen. Vanaf dat moment wordt een werk ter uitlening aan het publiek aangeboden. Zulk een aanbieding aan het publiek is noch naar de inhoud en strekking van de VRL, noch het Nederlandse auteursrecht aan te merken als een ‘uitlening’. Het op deze wijze ter beschikking staan van het publiek stopt niet nadat het werk is uitgeleend aan één concrete gebruiker;  het betreffende werk blijft immers in het bestand van de bibliotheek en de mensen uit het publiek kunnen dat desgewenst reserveren voor de periode na afloop van de eerste uitleentermijn. Gebeurt dat niet, dan verandert de situatie niet. Daaruit volgt evenzeer dat het “vrij zijn of komen”, c.q. de mogelijkheid tot reservering van het betreffende werk voor een concrete uitlening, niet leidt tot een (hernieuwd) ter beschikking komen van het grote  publiek, zodat van een (tusssentijdse) juridisch relevante openbaarmaking die aan de weg zou staan aan het voortduren van de uitlening geen sprake is.

15. Uitlening is, zo blijkt uit de VRL (zie hiervoor rov. 8), alsook uit de hiervoor aangehaalde bepalingen van de Aw (vergelijk ook artikel 15g Aw), een rechtshandeling, waarbij het werk voor een beperkte tijd aan een bepaalde persoon uit het betreffende publiek ten gebruik wordt afgestaan. ‘Verlenging is, gelet op het voorgaande, niet als een, in het kader van bet communautaire begrip ‘uitlening’ relevante nieuwe rechtshandeling aan te merken. De periode van verlenging valt immers onder de ‘beperkte tijd’ gedurende welke een gebruiker het werk tot zijn (feitelijke) beschikking krijgt.

Bruikleen 17. Voor zover nog van belang, vloeit ook uit het overige civiele recht voort dat een verlenging van de gebruiksduur niet kan worden aangemerkt als een nieuwe uitlening. Uitlening door de bibliotheek aan de consument heeft naar Nederlands civiel recht het meest weg van een overeenkomst van bruikleen. Deze overeenkomst kenmerkt zich hierdoor dat de ene partij, de uitlener, aan de andere partij, de bruiklener, een zaak tijdelijk en om niet in gebruik geeft en de andere partij zich verbindt om het geleende terug te geven op het tijdstip dat uit de overeenkomst of de wet voortvloeit (artikel  7A:1777 BW). Deze overeenkomst wordt als een zogenaamde reële overeenkomst aangemerkt; zij komt pas tot stand doordat de uitlener een zaak daadwerkelijk ten gebruike geeft en zij duurt voort totdat de zaak wordt terug gegeven. Nu bij de verlening van de uitlening geen sprake is, althans hoeft het zijn, van een teruggeven en weer op nieuw in gebruik geven, is derhalve geen sprake van een nieuwe uitlening, maar van een voortdurende uitlening. [accentuering red.]

Het communautaire auteursrecht; billijke vergoeding en drie-stappentoets
18. Stichting Leenrecht betoogt voorts dat het recht op een billijke vergoeding noopt tot het aanmerken van een verlenging als een nieuwe uitlening. Zij wijst erop dat bij verlenging sprake is van een voortdurende exploitatie en dat het werk gedurende de periode van verlenging niet aan een derde kan worden uitgeleend. Het oordeel van de rechtbank heeft dan tot gevolg dat de auteur voor die periode een billijke vergoeding misloopt, aldus Stichting Leenrecht.

19.  Mede in aanmerking genomen hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 11 voorop is gesteld, snijdt dit argument van Stichting Leenrecht geen hout. Dat over de periode van verlenging niet een separate vergoeding behoeft te worden betaald betekent niet dat de door de auteur te ontvangen vergoeding niet mede betrekking heeft op deze periode. Deze valt immers onder de periode van uitlening (aan één gebruiker), waarvoor de auteur een vergoeding ontvangt. Of die vergoeding, gelet op de periode van maximale uitlening aan één gebruiker, billijk is moet in het kader van de vaststelling van de vergoeding door StOL worden vastgesteld. Artikel 15dAw voorziet in het mechanisme daarvoor.

Drie-stappentoets 21. De hier aan de orde zijnde beperking is die van artikel 15c Aw. In het midden latend of deze beperking onder het toepassingsbereik van de ARL, TRIPS of WCT valt, overweegt het hof als volgt. Dat de beperking als zodanig niet voldoet aan de drie-stappentoets wordt door Stichting Leenrecht (terecht) niet bepleit. Het gaat in casu om de vraag of verlenging van een uitlening dient te worden aangemerkt als een nieuwe uitlening. Stichting Leenrecht betoogt dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, omdat anders een categorale uitzondering wordt gecreëerd, hetgeen in strijd is met de eerste stap (beperkingen zijn alleen toelaatbaar in bijzondere gevallen). Dat betoog slaagt niet. Door uitleg van het begrip uitlenen wordt geen uitzondering daarop gecreëerd. De door rechtbank en hof aanvaarde uitleg impliceert dat een verlenging onderdeel uitmaakt van de oorspronkelijke uitlening en dus valt onder de daarvoor geldende wettelijke regeling. Evenmin wordt, gelet op hetgeen in rov. 20 is overwogen, door die uitleg op zichzelf afbreuk gedaan aan de normale exploitatie van het recht of worden de wettige belangen van de auteurs onredelijk geschaad.

Lees het vonnis hier (pdf / bibliotheken.nl / LJN / zuivere pdf)

IEF 9793

Geen deel 3

Vzr. Rechtbank Amsterdam 16 juni 2011, LJN BQ8190 (Schafthuizen tegen Uitgeverij Van Oorschot)

Met gelijktijdige dank aan Olaf Trojan, Bird & Bird.

Auteursrecht. Woord van de uitgever: "Tegen mij verklaarde je toen dat het derde deel nu naar de zetter kon. Op de daarmee door jou gegeven toestemming om het derde deel in deze vorm uit te geven kun je niet eenzijdig terugkomen. Gegeven de bovenstaande feiten constateer ik dat er tussen ons een overeenkomst bestaat waardoor ik gerechtigd ben het derde deel van het boek – in de versie die op instigatie van jou is veranderd – ter uitgave aan te bieden en dat de uitgever gerechtigd is die uit te geven."

tegen woord van de eiser: "dat hij aan Uitgevrij Van Oorschot nimmer toestemming heeft gegeven, schriftelijk noch mondeling, voor publicatie van deel 3 van de biografie van Gerard Reve. Verder stelt Schafthuizen dat publicatie van deel 3 een ontoelaatbare inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer zou betekenen. De selectie die [biograaf] heeft gemaakt roept het beeld op dat alles in het leven van Gerard Reve en Schafthuizen zou hebben gedraaid om erotiek, drank en geld. Dit geeft een verkeerd beeld van zijn relatie met Gerard Reve, stelt Schafthuizen. Het recht op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer moet in dit geval daarom zwaarder wegen dan het recht op vrije meningsuiting en de persvrijheid. Nu [biograaf] en [uitgeverij] de publicatie van deel 3 hebben aangekondigd is er een spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen, aldus steeds [eiser]."

Rechtspraak.nl: "Eiser, de partner van de in april 2006 overleden Gerard Reve, is auteursrechthebbende op de werken van Gerard Reve. Eiser heeft in het verleden aan de uitgeverij toestemming verleend tot het publiceren van twee van de drie delen van de biografie van Gerard Reve, geschreven door de biograaf, waarin niet gepubliceerd werk van Reve wordt geciteerd. Eiser vordert een verbod tot publicatie door de uitgeverij van het derde deel van de biografie zoals die ter goedkeuring aan hem is voorgelegd. De uitgeverij stelt dat eiser ook voor de publicatie van dat deel toestemming heeft verleend. De voorzieningenrechter volgt de uitgeverij daarin niet en wijst het gevraagde verbod tot publicatie van het derde deel toe, voor zover daarin niet gepubliceerde citaten voorkomen. Verder gevraagde verboden worden afgewezen."

Voor toewijzing van het verbod aan [gedaagden] enig citaat uit niet eerder gepubliceerd werk op enige wijze te openbaren is bij het ontbreken van een dreigende onrechtmatige daad dan ook geen plaats. Proceskostenveroordeling ex 1019h Rv á € 8.705,55.

4.4.  Ten aanzien van de overeenkomst van 18 december 2009 wordt geoordeeld dat die overeenkomst, anders dan door [gedaagden] betoogd, slechts regelt onder welke voorwaarden [eiser] toestemming verleent voor het gebruik van citaten van niet eerder gepubliceerd werk van Gerard Reve in deel 2 van de biografie. Van belang daarvoor is dat in artikel 1 van die overeenkomst de toestemming voor publicatie van de citaten in deel 2 wordt gegeven. Aan die toestemming wordt in artikel 2 van de overeenkomst de voorwaarde verbonden van inzage door [eiser] in deel 3 van de biografie ter zake financiën en privé personen op te nemen citaten uit niet eerder gepubliceerd werk van Gerard Reve. Uit het enkele feit dat [eiser] inzage in deel 3 heeft bedongen kan voorshands niet worden afgeleid dat [eiser] daarmee reeds toestemming van het gebruik van die citaten in deel 3 heeft verleend. Deel 3 was immers nog niet gereed en [eiser] was dus ook nog niet bekend met de inhoud daarvan. Daarnaast blijkt ook uit de nadien door [uitgeverij] aan [eiser] gedane verzoeken om schriftelijk toestemming te verlenen voor het gebruik van de citaten in deel 3 en de door [uitgeverij] in verband daarmee aan [eiser] voorgelegde overeenkomsten, dat ook [uitgeverij] de overeenkomst van 18 december 2009 niet zo heeft begrepen. Niet aannemelijk is dan ook dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [uitgeverij] de overeenkomst van 18 december 2009 zo heeft mogen begrijpen dat [eiser] daarmee vooraf toestemming voor het gebruik van de citaten in deel 3 van de biografie verleende.

4.5.  Met betrekking tt de door [gedaagden] gestelde aan [biograaf] mondeling verleende toestemming wordt overwogen dat [uitgeverij] de uitgever van de biografie is en dat deze ook steeds voorafgaande aan de publicatie van de delen 1 en 2 van de biografie aan [eiser] om schriftelijke toestemming voor de publicatie heeft gevraagd. De besprekingen daarover verliepen dus niet via [biograaf] en [biograaf] was ook geen contractspartij bij de overeenkomsten waarbij [eiser] voor deel 1 en 2 twee van de biografie toestemming voor publicatie heeft verleend. Aannemelijk is dan ook dat [eiser] alleen [uitgeverij] als de partij heeft beschouwd, en ook kon beschouwen, waarmee voor deel 3 mogelijk een overeenkomst zou worden gesloten en ervan uitging dat pas na zijn schriftelijke toestemming aan [uitgeverij] tot publicatie van deel 3 zou worden overgegaan. Dat [eiser] over de door hem geel gestreepte passages in het typoscript overleg met [biograaf] heeft gehad maakt dat niet anders. Gesteld noch gebleken is dat [biograaf] daarbij als vertegenwoordiger van [uitgeverij] inzake de te sluiten overeenkomst optrad. [biograaf] is immers wel de schrijver van de biografie, maar niet de partij die de biografie zou uitgeven. Daarnaast is op grond van de overgelegde transscripties van de gevoerde telefoongesprekken, waarin [eiser] veeleisend en precies is geweest en in verband daarmee aan [biograaf] herhaaldelijk om een nieuwe uitdraai van het typoscript heeft gevraagd, voldoende aannemelijk dat [eiser], zoals door hem gesteld, zijn uiteindelijke toestemming aan [uitgeverij] wilde laten afhangen van een versie van de tekst waarin alle door hem gewenste veranderingen waren aangebracht en dat [eiser] met de woorden “nu moet het maar naar de zetter toe” heeft bedoeld dat een drukproef zou worden gemaakt op grond waarvan hij kon beoordelen of hij zijn definitieve schriftelijke toestemming zou verlenen. In het licht van de gesprekken die [eiser] en [biograaf] over aanpassing van de door [eiser] geel gemarkeerde tekst hebben gevoerd en de door [biograaf] in dat kader gedane toezeggingen, is de zin “nu moet het maar naar de zetter toe” onvoldoende duidelijk om daaruit, in afwijking van de nauwkeurigheid die [eiser] tot dan toe met betrekking tot de te geven toestemming betrachtte, een ondubbelzinnige toestemming van [eiser] tot publicatie te kunnen afleiden. Uit de verzoeken die [uitgeverij] daarna nog aan [eiser] heeft gedaan om schriftelijke toestemming tot publicatie te verlenen, blijkt dat ook [uitgeverij] die mededeling van [eiser] aanvankelijk niet als de definitieve toestemming heeft opgevat (zie 2.20). Gelet hierop is op dit moment onvoldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat uit de omstandigheid dat [eiser] met [biograaf] telefonisch overleg heeft gehad over gedeelten van de tekst van deel 3 van de biografie en de opmerking van [eiser] in het telefoongesprek van  8 november 2010 dat de biografie naar de zetter kon, de mondelinge toestemming van [eiser] voor het gebruik van de citaten in de biografie kan worden afgeleid.

4.6.  Uit het voorgaande volgt dat [eiser] geen toestemming, schriftelijk noch mondeling, voor het gebruik in deel 3 van de biografie van citaten uit niet eerder gepubliceerd werk van Gerard Reve heeft verleend. Publicatie daarvan is dan ook in strijd met aan [eiser] als erfgenaam toekomende auteursrecht daarop. De vordering van [eiser] om [gedaagden] te verbieden de aan [eiser] uitgereikte versie van deel 3 te openbaren, voor zover daarin citaten uit niet gepubliceerd werk van Gerard Reve voorkomen, zal daarom worden toegewezen. De vraag of met de citaten een inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [eiser] kan derhalve onbesproken blijven.

4.7. Ten aanzien van de vordering om [gedaagden] te verbieden enig citaat uit niet eerder gepubliceerd werk van Gerard Reve op enige wijze te openbaren, wordt overwogen dat niet is gesteld of gebleken dat [gedaagden] het auteursrecht van [eiser] op het werk van Gerard Reve niet respecteert. Tussen partijen is slechts in geschil of een overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan [eiser] als rechthebbende op het auteursrecht aan [uitgeverij] toestemming verleent tot een bepaalde publicatie. Dat [gedaagden], indien vaststaat dat een dergelijke overeenkomst niet tot stand is gekomen, zich zou willen veroorloven inbreuk te maken op het aan [eiser] toekomende auteursrecht valt uit dit geschil tussen partijen niet op te maken. Voor toewijzing van het verbod aan [gedaagden] enig citaat uit niet eerder gepubliceerd werk op enige wijze te openbaren is bij het ontbreken van een dreigende onrechtmatige daad dan ook geen plaats.

4.8. [gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij op grond van artikel 1019h Rv in de werkelijke proceskosten worden veroordeeld. Van de zijde van [eiser] is in dat verband een bedrag van EUR 8.705,55 gevorderd. Dat bedrag komt redelijk en evenredig voor. De kosten aan de zijde van [eiser] worden derhalve begroot op: - griffierecht EUR 258,00 - salaris advocaat 8.705,55 Totaal EUR 8.963,55

Lees het vonnis hier (linkpdf)

IEF 9791

Grenspost (HvJ arrest)

HvJ EU 16 juni 2011, Zaak C-462/09 (Stichting de Thuiskopie tegen Opus Supplies Deutschland GmbH c.s.)

Prejudiciële vraag van de Hoge Raad der Nederlanden. 
In navolging van IEF 7949 , IEF 8367 en IEF 9459

Auteursrecht. Naburige rechten. Koop op afstand. Uitleg van het begrip ‘importeur’ in artikel 16c Auteurswet  (de importeur (of fabrikant) van blanco dragers dient de thuiskopievergoeding aan Thuiskopie af te dragen). Opus GmbH is een onderneming die vanuit Duitsland op basis van bestellingen via internet blanco CD’s en DVD’s levert aan afnemers in Nederland. Voor de door Opus aan Nederlandse afnemers geleverde CD’s wordt geen thuiskopievergoeding aan de Stichting Thuiskopie betaald.

Vragen
1) Biedt richtlijn [2001/29] in het bijzonder in artikel 5, lid 2, sub b, en lid 5, aanknopingspunten voor de beantwoording van de vraag wie in de nationale wetgeving behoort te worden aangemerkt als de schuldenaar van de in artikel 5, lid 2, sub b, bedoelde ‚billijke [compensatie]’? Zo ja, welke?

2) Indien sprake is van een koop op afstand waarbij de koper in een andere lidstaat is gevestigd dan de verkoper, noopt artikel 5, lid 5, van [...] richtlijn [2001/29] dan tot een zo ruime uitleg van het nationale recht dat ten minste in één van de bij de koop op afstand betrokken landen de in artikel 5, lid 2, sub b, bedoelde ‚billijke compensatie’ is verschuldigd door een bedrijfsmatig handelende schuldenaar?”

Antwoorden
1) Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, in het bijzonder artikel 5, leden 2, sub b, en 5 ervan, moet aldus moeten worden uitgelegd dat de eindgebruiker die voor privégebruik een reproductie vervaardigt van een beschermd werk, in beginsel moet worden aangemerkt als de schuldenaar van de in voornoemd lid 2, sub b, bedoelde billijke compensatie. Het staat de lidstaten evenwel vrij een vergoeding voor privégebruik in te voeren die dient te worden betaald door de personen die installaties, apparaten of informatiedragers ter beschikking stellen van de eindgebruiker, wanneer die personen beschikken over de mogelijkheid om het bedrag van die vergoeding door te berekenen in de door de eindgebruiker betaalde prijs van die terbeschikkingstelling.

2) Richtlijn 2001/29, in het bijzonder artikel 5, leden 2, sub b, en 5 ervan, moet aldus worden uitgelegd dat de lidstaat die een stelsel heeft ingevoerd waarin de vergoedingen voor het kopiëren voor privégebruik van beschermde werken moeten worden betaald door de fabrikant of importeur van informatiedragers, en op wiens grondgebied het nadeel ontstaat dat auteurs lijden als gevolg van het privégebruik van hun werken door de aldaar wonende kopers, verplicht is om te garanderen dat die auteurs daadwerkelijk de billijke compensatie ontvangen die is bestemd om hen schadeloos te stellen voor dat nadeel. Dienaangaande is de enkele omstandigheid dat de bedrijfsmatig handelende verkoper van installaties, apparaten en informatiedragers is gevestigd in een andere lidstaat dan die waar de kopers wonen, niet van invloed op die resultaatsverplichting. Het staat aan de nationale rechter om, wanneer het onmogelijk is om de billijke compensatie bij de kopers te incasseren, het nationale recht aldus uit te leggen dat die compensatie bij een schuldenaar die optreedt als handelaar kan worden geïncasseerd. [red. arcering]

Lees het volledige arrest hier (link)

IEF 9780

nazorg aan de uitgezonden militairen

Rechtbank Middelburg 9 juni 2011, LJN BQ7791, AWB 10/875 (Eiser tegen Ministerie van Defensie)

Voor de volledigheid. Auteursrecht op landkaarten. WOB-verzoek over begraven van personen in Potoçari, Srebrenica. Vertrouwelijkheid van debriefingsverklaringen, niet openbaar. Hoe "verweesde werken", (internationale) overheidsadministratie en auteursrechten op staatsdocumenten bijeenkomen in het bestuursrecht. Verklaring over locatie van een graf kan openbaar worden gemaakt zonder in strijd te komen met geheimhoudingsplicht. Ministerie van Defensie wordt opgedragen nieuw besluit te nemen met in achtneming van deze uitspraak.

Van een foto die volgens een debriefingsverklaring zou zijn gemaakt, is niet bekend wie de foto heeft gemaakt. Daardoor is niet te achterhalen of de foto in het archief van het Ministerie van Defensie wordt bewaard. Een kaart waarop de locatie van de begraafplaats van acht lichamen is aangetekend, bevindt zich niet in het administratieve gedeelte van het debriefingsarchief. Informatie over een coördinaat is afgeleid van een kaart die toebehoort aan de regering van de Verenigde Staten van Amerika. Verweerder heeft geen toestemming van de regering van de Verenigde Staten gekregen om de kaart openbaar te maken.

9. De informatie gevraagd in punt 15 betreft een kaartcoördinaat. Deze kaart is wel aanwezig op het Ministerie van Defensie, maar het auteursrecht van de kaart behoort toe aan de regering van de Verenigde Staten van Amerika. Van die zijde heeft verweerder geen toestemming gekregen om de kaart openbaar te maken. Dus op zichzelf is de weigering van verweerder gerechtvaardigd. Ter zitting heeft eiser naar voren gebracht dat hij de kaart op zich niet hoeft te hebben, maar dat verweerder hem mogelijk de GPS-coördinaat zou kunnen verstrekken. Hoewel het in het kader van de Wob gaat om documenten, geeft de rechtbank verweerder in overweging te bezien of de gevraagde informatie over de coördinaat wellicht via andere kanalen dan de Wob, bijvoorbeeld in het kader van de nazorg aan de uitgezonden militairen, aan eiser kan worden gegeven.

Lees de uitspraak hier (link / pdf)
Wet openbaarheid bestuur

IEF 9776

Hierbij verklaar ik

Vzr. Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen 7 juni 2011, 11/496/C (T. Claus & A. Kristel tegen Veerle de Wit & Uitgeverij De Bezige Bij B.V.) 

België. Auteursrecht en erfrecht inzake de postume publicatie "De Wolken", een verzameling van geschriften van schrijver Hugo Claus. De zonen en de weduwe van wijlen Hugo Claus strijden over al dan niet uit (laten) geven van deze publicatie. Hoogdringendheid is bewezen. Naast de weduwe is de Uitgever tweede verwerende partij. Aangezien in een wilsverklaring blijkt dat de weduwe wordt aangewezen als beheerder van de nalatenschap worden de vorderingen afgewezen. De vraag bij wie auteursrechten liggen en hoe dat zich verhoud tot het beheer van Claus' patrimonium, blijft onbeantwoord. Let op bij lezing: rechter heet eveneens Claus.

Dat wat de vorderingen ten aanzien van eerste verwerende partij betreft dient te worden opgemerkt dat door eerste verweren partij een stuk wordt overgelegd met de volgende tekst: "Hierbij verklaar ik, Hugo Claus, dat na mijn overlijden het beheer van mijn patrimonium moet gebeuren door mijn vrouw, Veerle De Wit, zoals zij dit ook tijdens mijn leven reeds deed. Ik verklaar dit zonder dwang en bij volle bewustzijn."

Dat hieruit prima facie kan opgemaakt worden dat het de wil was van de heer Hugo Claus dat eerste verwerende partij het beheer van zijn patrimonium zou waarnemen zoals zij dit deed tijdens zijn leven.

Lees de uitspraak hier (pdf)
Hoger beroep is aangetekend hier

IEF 9742

Dubbele woordwaarde

Rechtbank Amsterdam, sector kanton 3 februari 2011, CV 10-28325 (Cozzmoss B.V. tegen Stichting El Tawheed)
 
Met dank aan Maarten Rijks en Thomas Berendsen, BANNING advocaten.

Auteursrecht. Persoonlijkheidsrechten. Collectief beheer. Stichting El Tawheed heeft inbreuk op de auteursrechten van De Volkskrant gemaakt door het plaatsen van diverse krantenartikelen op de website www.eltawheed.nl. Het beroep van El Tawheed op art. 10 EVRM en de persexceptie van art. 15 althans 15a Aw faalt. Kantonrechter wijst twee keer de economische waarde per overgenomen woord uit de artikelen toe als schadevergoeding, mede ter compensatie van de uitgeholde exclusiviteit van de werken.

9. Met betrekking tot het door gedaagde gedane beroep op de persexceptie als bedoeld in artikel 15 Aw overweegt de kantonrechter als volgt. Volgens dit artikel staat het de pers vrij persberichten uit nieuwsmedia over te nemen in andere nieuwsmedia mits aan een aantal vereisten als genoemd in dat artikel is voldaan, waaronder het vereiste dat de bron met de naam van de maker op duidelijke wijze wordt vermeld. Vaststaat dat gedaagde heeft nagelaten de naam van de maker/verslaggever bij alle drie de artikelen te vermelden. Dit betekent dat er niet is voldaan aan het vereiste van artikel 15 lid 1 sub 3 Aw. Het beroep op de persexceptie gaat derhalve niet op. Dat gedaagde heeft aangeboden een rectificatie te plaatsen over het niet vermelden van de makers, maakt dit niet anders.

15. Eiseres heeft de schade begroot op € 880,56 in totaal. Zij stelt dat indien gedaagde vooraf toestemming van de Volkskrant had gevraagd en gekregen, de Volkskrant een bedrag van € 0,36 per overgenomen woord in rekening zou hebben gebracht. Dit komt volgens haar neer op € 440,28 in toaal. Gedaagde heeft dat niet weersproken. Eiseres heeft hiermee voldoende onderbouwd dat zij deze schade heeft geleden, zodat dit bedrag voor toewijzing in aanmerking komt."
 
16. Eiseres stelt dat dit bedrag met 100% moet worden verhoogd omdat de exclusiviteit van haar werk is uitgehold. Voorts stelt zij dat gedaagde moet worden ontmoedigd inbreuk te plegen op auteursrechten. De kantonrechter volgt deze stelling. Anders dan gedaagde aanvoert wordt ervan uitgegaan dat de inbreuk op de auteursrechten van eiseres schade oplevert. De aard van de schade brengt met zich mee dat deze - behoudens uitzonderingen die zich hier niet voordoen - geschat mag worden. De door eiseres gehanteerde systematiek is niet ondredelijk. Dit betekent dat de schade wordt begroot op € 880,56.

Lees de beschikking hier (xps / pdf)
Auteurswet, EVRM

IEF 9738

Die het meest met aard van de schade overeenstemt

Kantonrechter Haarlem 18 november 2010, LJN BQ6771 (Cozzmoss B.V. tegen volkstuindersvereniging "zonder werken niets")

Auteursrechten. Persoonlijkheidsrechten. Collectief beheer. Trouw heeft auteursrechten op artikel "Moestuin slaat aan" d.d. 19 juli 2008. Lastgeving auteur handhaven persoonlijkheidsrechten, overdracht aan Cozzmoss. Op de site zwn-volkstuinen.nl heeft gedaagde artikel opgeslagen. Freelance tarief Nederlandse Vereniging voor Journalisten voor schade: 300% van honorarium is juist. Op grond van 6:97 BW begroting die meest met aard van schade in overeenstemming is: factor 1 van economische waarde.

1.  ZWN heeft door haar voormelde handelwijze het artikel voor publiek toegankelijk gemaakt en aldus inbreuk gemaakt op het auteursrecht daarop van Trouw. Voor het geval zij zich heeft willen beroepen op art. 12 lid 4 van de Auteurswet faalt haar verweer omdat, al aangenomen dat deze bepaling mede van toepassing is op toegankelijk maken van werken via het internet, de openbaarmaking niet beperkt is gebleven tot de in die bepaling bedoelde, besloten kring. Deze inbreuk kan haar worden toegerekend; de omstandigheid dat het artikel mede voor publiek toegankelijk werd door een beveiligingsfout, komt krachtens de in het verkeer geldende opvattingen voor haar rekening en risico.

2.  De stellingen van Cozzmoss bieden, gelet op artikel 25 lid 1 Auteurswet, voldoende aanknopingspunten om het oordeel te rechtvaardigen dat ZWN met de aan haar verweten handelingen tevens inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijkheidsrechten van [naam]. ZWN heeft immers erkend dat zij de naam van de auteur niet in het artikel heeft vermeld. De omstandigheid dat zij zich erop heeft beroepen dat zij niet op de hoogte was dat zij daarmee de wetgeving overtrad doet daaraan niet af, nu deze onwetendheid voor haar rekening en risico komt. 

8.  Hoewel de algemene voorwaarden waarnaar Cozzmoss verwijst ter onderbouwing van haar forfaitaire schadeberekening op zichzelf niet tussen partijen van toepassing zijn, ligt het toch voor de hand daarbij aanknoping te zoeken bij de berekening van de hoogte van de verschuldigde schadevergoeding. Ingevolge artikel 6:97 BW dient de rechter de schade te begroten op de wijze die het meest met de aard van de schade in overeenstemming is; in dit geval is het passend aansluiting te zoeken bij de hier te lande gehanteerde tarieven op de markt van de professionele journalistiek

 

9.  Nu de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, zal deze worden geschat, en wel op factor 1 van de economische waarde. Immers, het artikel is – zowel in de tijd, als via het web – slechts beperkt toegankelijk geweest en is het maatschappelijk belang van het terrein (de volkstuinderij) waarop het artikel betrekking heeft, betrekkelijk gering. 

Lees de uitspraak hier (link / pdf)
Auteurswet, standaard voorwaarden NVJ

IEF 9713

Gerecht van Eerste Aanleg van Aruba 27 april 2011, LJN BQ6331 (Eiser tegen Fundacion Lotto Pa Deporte - FLPD)

Arubaanse overeenkomst onder druk

Aruba. Auteursrecht. Merkenrecht. Octrooirecht. Exploitatieovereenkomst onder druk gesloten.

Eiser is de maker van het auteurswerk 'Bingo5' en is een overeenkomst aangegaan waarbij Stichting FLPD het in duur onbeperkte exclusieve exploitatierecht voor Arube krijgt, zonder enige vergoeding . Eiser heeft tijdens werktijd en op kosten van FLPD het project Bingo5 opgezet. Op grond van octrooi- of merkenrecht vordert hij twee jaar later alsnog betaling. Overeenkomst is onder bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden tot stand gekomen en vernietigbaar. Het Gerecht volgt dit niet en wijst het gevorderde af. Wederzijdse proceskostenveroordeling, voor de eiser begroot op nihil.

4.2.1 Allereerst stelt [eiser] dat de overeenkomst onder druk van FLPD is veranderd. Voorzover [eiser] aldus beoogt te stellen dat de overeenkomst onder bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen in de zin van artikel 3:44 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en daarom vernietigbaar is, wordt deze stelling gepasseerd. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn stelling de niet ondertekende conceptovereenkomst van 18 juli 2006 overgelegd waarin is opgenomen dat FLPD het exclusieve recht krijgt op exploitatie van Bingo5 ‘tegen nader overeen te komen bepalingen tussen partijen’ (zie 2.1). Gesteld noch gebleken is echter dat deze conceptovereenkomst tot overeenstemming heeft geleid, nog daargelaten dat [eiser] ook niets heeft gesteld over wat de ‘ander te bepalen voorwaarden’ dan zouden moeten behelzen of dat over de essentialia daaromtrent overeenstemming was bereikt.

4.3.2 Bij de beoordeling volgens voormelde maatstaf acht het gerecht onder andere de volgende omstandigheden van belang. [eiser] heeft onweersproken gesteld dat de conceptovereenkomst op aandringen van FLPD is gewijzigd in de overeenkomst en dat die zeven maanden later door partijen is ondertekend. Hoewel ondertekening van de overeenkomst pas in februari 2007 heeft plaatsgevonden, was dus al in juli 2006 sprake van wilsovereenstemming. Op dat moment was sprake van een auteursrechtelijke registratie bij het BIE – die voor het ontstaan van het auteursrecht overigens geen voorwaarde is, maar wel bewijsrechtelijke waarde kan hebben – van het spel Bingo5, maar nog niet van een aanvraag voor een Amerikaans of Arubaans Octrooi (daarvan was eerst sprake in mei 2007, respectievelijk mei 2009) of van een merkdepot (oktober 2008). Veder is van belang dat in de overeenkomst niet staat dat FLPD een exclusieve auteursrechtlicentie krijgt voor exploitatie van het auteurswerk Bingo5, maar dat de bewoordingen algemener zijn, doordat er staat dat FLPD exclusieve rechten krijgt voor exploitatie van het auteurswerk Bingo5. Van belang is voorts dat het bij het BIE geregistreerde werk volgens het certificaat van die registratie omvat het spel Bingo5 (en dus ook de titel of naam) met een exacte beschrijving van het unieke systeem van dit spel. Verder is ook nog van belang dat FLPD het spel voor uitzending op de Arubaanse televisie op haar kosten verder heeft laten ontwikkelen en produceren, zodat [eiser] zelf die kosten niet heeft hoeven maken, terwijl hij wel het recht heeft behouden op internationale exploitatie van het spel Bingo5. Bij die exploitatie kan hij de in Aruba uitgezonden versie gebruiken (bijvoorbeeld ter promotie), zo begrijpt het gerecht de stelling van FLPD dat met het spel is deelgenomen aan een expo in Panama, hetgeen door [eiser] niet is betwist.

4.3.3 Onder andere gelet op deze omstandigheden brengt een redelijke uitleg van artikel 2 van de overeenkomst mee dat partijen met de overeenkomst hebben beoogd dat FLPD zonder enige vergoeding verschuldigd te zijn het recht kreeg het spel Bingo5 te exploiteren in Aruba, door het op de nationale televisie uit te zenden of in enige andere vorm. Deze uitleg brengt mee dat een later beroep van [eiser] op andere intellectuele eigendomsrechten (wat daar ook van zij) in strijd is met de strekking van de overeenkomst. De door [eiser] voorgestane uitleg van de overeenkomst, dat die slechts betrekking heeft op het auteursrecht en niets af doet aan de mogelijkheid een vergoeding te vragen in verband met een merken- en octrooirecht, zou immers meebrengen dat de overeenkomst voor FLPD geen enkele waarde of betekenis zou hebben. Bij deze uitleg van de overeenkomst zou zij het spel immers niet kunnen exploiteren, in weerwil van de auteursrechtlicentie die deze exploitatie nu juist expliciet mogelijk beoogt te maken. Naar het oordeel van het gerecht volgt hieruit dat de octrooi- en merkenrechtelijke aanspraken van [eiser] jegens FLPD in strijd zijn met de strekking van de overeenkomst. Dit brengt met dat ook de merkenrechtelijke aanspraken van [eiser] verder onbesproken kunnen blijven en dat [eiser]’s vorderingen zullen worden afgewezen, nu die, naast het merken- en octrooirecht, geen andere grondslag hebben.

Lees de uitspraak hier (link / pdf)

IEF 9686

Hof Arnhem 3 mei 2011, LJN BQ5240 ([Appelante] B.V. tegen [geïntimeerde])

Email back-up auteursrecht inzetten

https://www.mastertours.nl/images/email.jpg Sevens HeavenAuteursrecht. Emailverzameling. Arbeidsrechtelijke verhouding. Geheimhoudingsverplichting. Ex-werknemer / directeur. heeft een back-up van e-mailbestand. Afgifte/revindicatie beroep op art. 7 Auteurswet. Kopie wordt niet door art. 1 jo. 10 Aw bestreken, omdat geschrift niet bestemd is voor openbaarmaking.

5.13  Het beroep op de IE-rechten heeft [appellante] slechts onderbouwd door te verwijzen naar artikel 7 Auteurswet (Aw). In dit kort geding kan evenwel niet worden vastgesteld dat [appellante] aan de Auteurswet een rechtsgrond tot afgifte van de dvd als hiervoor bedoeld kan ontlenen. Dat [geïntimeerde] in strijd met (artikel 1 in verbinding met artikel 7 van) de Aw heeft gehandeld is niet voldoende komen vast te staan. Van openbaarmaking van de e-mails/documenten is geen sprake, [appellante] heeft dit ook niet gesteld, terwijl [geïntimeerde] heeft aangevoerd deze e-mails te bewaren voor het geval hij mogelijk in een arbeidsrechtelijk geschil over zijn functioneren als directeur verzeild zal raken.

Hij heeft voorts gesteld dat hij zich houdt aan zijn geheimhoudingsverplichting, hetwelk door [appellante] niet is weersproken en waarvan het hof dus uitgaat. Dat de enkele verveelvoudiging door middel van de back-up bestreken zou worden door het verbod van artikel 1 Aw is onvoldoende komen vast te staan. Immers, de auteursrechtelijke bescherming van digitale documenten als een ander geschrift in de zin van artikel 10 Aw is beperkt tot de situatie dat het geschrift is (bestemd om) openbaar gemaakt (te worden). Daarvan is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen sprake. Of het aan [geïntimeerde] verboden is in de toekomst eventueel gebruik te maken van de e-mails en documenten ingeval sprake zou zijn van een arbeidsrechtelijk conflict, ligt hier niet voor en behoeft dus ook geen bespreking. Het hof roept voorts in herinnering dat de vraag of [geïntimeerde] [appellante] door en met zijn kennis beconcurreert, dan wel [X B.V.] zich als zijn nieuwe werkgever daarvan gebruik maakt, in dit geding niet voorligt.

Lees het vonnis hier (link en pdf)