DOSSIERS
Alle dossiers

Tekst  

IEF 8334

In het kader van zakelijke informatieverschaffing

Vzr. Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 6 november 2009, LJN: BK2290, Eisers tegen gedaagde (Boek Herculesramp).

Auteursrecht. Toepassing Endstra-criterium op gesprekken: geen auteursrecht. Geen inbreuk persoonlijke levenssfeer.

GGD-verpleegkundige en GGD-chauffeur maken bezwaar tegen publicatie van boek van gedaagde over de Herculesramp. In het boek worden de namen van eisers en gedeelten van een door eisers met derden gevoerd gesprekken gepubliceerd. De vorderen van eisers worden afgewezen. Geen auteursrecht op de letterlijke weergave van hun verklaringen. “Die bewoordingen zijn niet het resultaat geweest van scheppende menselijke arbeid waarbij creatieve keuzes zijn gemaakt. Het gesprek betreft enkel hun antwoorden op de door Taal en Jonker gestelde vragen in het kader van zakelijke informatieverschaffing.”

Het noemen van de namen van eisers, alsmede hun verklaringen, geschiedt enkel in relatie tot hun functie als hulpverlener, een geringe inbreuk op hun privéleven en persoonlijke levensfeer die onvermijdelijk het gevolg is van het hebben vervuld van een dergelijke openbare functie. Geen 1019h proceskosten: Het auteursrechtelijk aspect is van te ondergeschikt belang.

Auteursrecht: 4.4. Subsidiair hebben [eisers] aangevoerd dat er een auteursrecht rust op de door hen tijdens het gesprek met Taal en Jonkers [onderzoekers Ministerie van Binnenlandse Zaken – IEF] afgelegde verklaringen. Ook op deze grondslag falen hun vorderingen.

4.4.1. Anders dan [eisers] stellen heeft de Hoge Raad in het zogenoemde Endstra-tapes arrest (NJ 2008, 556) niet uitgemaakt dat de op de achterbank van een taxi opgenomen gesprekken van Endstra auteursrecht rust, maar heeft de Hoge Raad slechts overwogen dat het Hof een verkeerde maatstaf heeft gehanteerd bij zijn oordeel dat zulks niet het geval was, namelijk door bij de beoordeling of sprake is van een “werk” in de zin van de Auteurswet de eis te stellen dat een maker bewust een werk heeft willen scheppen en bewust creatieve keuzes heeft gemaakt.

4.4.2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan van het gesprek van [eisers] met Taal en Jonkers niet worden gezegd dat de woorden waarin zij de gebeurtenissen weergeven, een eigen, oorspronkelijk karakter hebben en hun persoonlijk stempel dragen. Die bewoordingen zijn niet het resultaat geweest van scheppende menselijke arbeid waarbij creatieve keuzes zijn gemaakt. Het gesprek betreft enkel hun antwoorden op de door Taal en Jonker gestelde vragen in het kader van zakelijke informatieverschaffing. Die ant-woorden betreffen openbare feiten en hun beleving van die feiten. Vanzelfsprekend zullen [eisers] zich beijverd hebben om die feiten zo objectief mogelijk weer te geven en hun beleving daarvan te plaatsen in hun professionele context, maar de keuzes die zij daartoe in hun woordgebruik maakten, zijn geen creatieve keuzes. De vormgeving van hun uitingen, te weten: in een interview met rapporteurs, is gebruikelijk en hun woordgebruik is zakelijk en gewoon (om in deze gevoelig liggende zaak het door de Hoge Raad in de Endstra-zaak gebezigde en gemakkelijk verkeerd te begrijpen woord ”banaal” te vermijden). Niet valt in te zien welke de eigen, subjectieve keuzes van [eisers] bij hun streven naar objectieve beantwoording van de aan hen gestelde vragen zijn geweest: dat waren geobjectiveerde keuzes. Voorshands kan dan ook niet worden aangenomen dat [eisers] een auteursrecht kunnen doen gelden op de letterlijke weergave van hun verklaringen.

4.4.3. In dit verband wordt mede overwogen dat in ’s Hogen Raads genoemde arrest geen afbakening wordt gegeven tussen het auteursrecht en de informatievrijheid. Eisers tot cassatie (de erven Endstra) hebben daaromtrent in hun middelen tot cassatie begrijpelijkerwijs niets aangevoerd; niet blijkt of verweerders in cassatie daarvoor aandacht hebben gevraagd.
Naar het oordeel van de rechter zou in de onderhavige zaak een beroep van [eisers] op hun auteursrecht, zo zij dat met vrucht hadden kunnen doen, in strijd komen met het recht op informatievrijheid dat onlosmakelijk is verbonden met het recht van vrijheid van meningsuiting.

4.5. Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen van [eisers] moeten worden afgewezen. Zij zullen als de in het ongelijk gestelde partij, hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Het auteursrechtelijk aspect is daarbij zozeer van ondergeschikt belang dat voor een volledige kostenveroordeling (art. 1019h Rv.) geen grond is, nog daargelaten dat niet duidelijk is of [gedaagde] die bedoeld heeft te vorderen.
 
Lees het vonnis hier

IEF 8329

De auteursrechten van de liefdesgedichten

Rechtbank Zwolle-Lelystad, 30 september 2009, HA ZA 07-315, Smits tegen Hooijer. (met dank aan Jan Willem van Dijk, Benvalor).

Auteursrecht. Bodemprocedure, zie ook: Vzr. Rechtbank Zwolle-Lelystad, 23 juni 2006, IEF 2250. Erfgenaam van de in 2005 overleden dichteres Nel Benschop maakt op grond van het aan hem toekomende auteursrecht bezwaar tegen uitgave door gedaagde Hooijer van liefdesgedichten van Nel Bensschop. De bewuste gedichten zijn door Nel Benschop aan Hooijer meegegeven met de schriftelijke de aantekening: “t.b.v. een te maken cd”. De rechtbank concludeert echter dat tussen Hooijer en Benschop geen licentieovereenkomst tot stand is gekomen:

1.1.1. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de aantekening van Benschop op de aan H. ter hand gestelde map met liefdesgedichten, ook indien de overige door H. gestelde gedragingen van Benschop (welke deels zijn betwist door S.) zouden komen vast te staan, niet de conclusie worden getrokken dat een licentieovereenkomst tot stand is gekomen met de door H. gestelde inhoud, namelijk dat Benschop aan H. toestemming heeft verleend om:

1. een CD te maken (produceren); én
2. deze vervaardigde CD vervolgens uit te geven, dat wil zeggen verveelvoudigen en openbaren.

Daarbij is het navolgende van belang.

1.1.2. S. heeft - onder overlegging van een groot aantal contracten waarbij Benschop de auteursrechten heeft overgedragen aan Uitgever Kok (productie 11 van S.) -  naar voren gebracht dat de gebruikelijke werkwijze tussen Benschop en Uitgever Kok inhield dat Benschop gedichten schreef en dat zij de op deze gedichten rustende auteursrechten integraal overdroeg aan Uitgever Kok tegen een bepaald (in voornoemde contracten vastgelegd) honorarium. Deze werkwijze is door H. niet weersproken. Evenmin is door H. weersproken dat hij - gelet op deze, bij Uitgever Kok rustende auteursrechten -, voorafgaand aan de productie van de eerdere CD’s aan Uitgever Kok altijd toestemming heeft gevraagd en ook moest vragen voor het gebruik van die gedichten.
Voor zover Benschop toestemming heeft verleend aan H. ten aanzien van de eerdere CD’s kan die toestemming dan ook niet hebben gezien op het verlenen van een licentie om gedichten van haar te openbaren en/of te verveelvoudigen; die licentie verkreeg hij immers niet van haar maar van Uitgever Kok. Uit de eerdere gebruikelijke werkwijze kan dan ook niet worden afgeleid dat Benschop ten aanzien van de liefdesgedichten heeft gewild dat H. (en niet een andere (rechts)persoon) de CD zou uitgeven, dat wil zeggen dus niet dat zij een licentie aan H. gaf om de CD te verveelvoudigen en te openbaren.

1.1.3. Evenmin kan uit de tekst van de aantekening, bezien in samenhang met de door H. gestelde gedragingen, worden afgeleid dat wilsovereenstemming is ontstaan tussen H. en Benschop ter zake een licentierecht voor H. om de CD met liefdesgedichten te verveelvoudigen en te openbaren.
Uit die aantekening, mede in samenhang met de door H. gestelde feitelijke gedragingen - indien deze zouden komen vast te staan en er (voorts) van zou moeten worden uitgegaan dat Benschop ten tijde van die aantekening en die gedragingen nog compos mentis was -, wil de rechtbank nog wel afleiden dat het de bedoeling c.q. wens van Benschop was om op enigerlei wijze in samenwerking met H. deze CD met liefdesgedichten op de markt te brengen en dat daar dus wilsovereenstemming over heeft bestaan. Maar die aantekening geeft - ook bezien in samenhang met genoemde feitelijke gedragingen - in het geheel geen aanwijzing over de wijze waarop zij dat in auteursrechtelijke zin gestalte heeft willen geven. Het heeft er alle schijn van dat zij zich in het geheel niet bewust is geweest van auteursrechtelijke vragen omtrent de uitgave van de CD, juist omdat bij de eerders CD’s die vragen zich in het geheel niet voordeden. Zij liet dat immers over aan Uitgever Kok, aan wie de auteursrechten waren overgedragen. H. heeft, ermee bekend zijnde dat de auteursrechten met betrekking tot de gedichten op de eerdere CD’s aan Uitgever Kok toebehoorden, uit de aantekening en / of de gestelde gedragingen dan ook niet redelijkerwijs kunnen of mogen afleiden dat Benschop de wil had om een licentierecht met de door H. gestelde inhoud aan H. te verschaffen. In dit verband is van belang dat (ook) de hoge leeftijd (Benschop was ten tijde van de aantekening en de beweerdelijke gedragingen reeds ouder dan 80 jaar) H. had moeten nopen tot extra behoedzaamheid.

1.1.4. Partijen hebben (voorts) nog uitgebreid gedebatteerd over de vraag of sprake was van een voor H. kenbaar wilsgebrek aan de zijde van Benschop. Gelet op hetgeen onder 4.3.3 en 4.3.4 is overwogen zal het antwoord op deze vraag evenwel worden daargelaten.

Lees het vonnis hier of hieronder:

 

 

IEF 8317

Antwoorden

Vzr Rechtbank ’s-Gravenhage, ex parte beschikking van 30 oktober 2009, Noordhoff Uitgevers B.V. tegen Van A. (met dank aan Adonna Alkema, Klos Morel Vos & Schaap).

Auteursrecht. Antwoorden zijn werk in de zin van de auteurswet. Gerekwestreerde plaats zonder toestemming de antwoorden uit antwoordenboeken behorende bij lesmethodes van eiser Noordhoff op het internet en maakt daarmee inbreuk op het auteursrecht van Noordhoff.

2.2. Naar voorlopig oordeel komen de in het verzoekschrift omschreven (oefen) opgaven en antwoordboeken in aanmerking om als werk in de zin van de Auteurswet te worden beschouwd en is Noordhoff auteursrechthebbende met betrekking tot die werken. Gelet op de in het verzoekschrift geschetste voorgeschiedenis moet voorshands worden aangenomen dat Van A. niet alleen een website beheert met hyperlinks naar (op afzonderlijke servers opgeslagen) auteursrechtelijk beschermde werken, maar die werken tevens op de servers plaatst en beheert of doet plaatsen en beheren, zodat sprake is van inbreuk door Van Amerongen op het auteursrecht van Noordhoff. Gelet op hetgeen in het verzoekschrift onder randnummers 37 tot en met 40 is aangevoerd, is voldoende aannemelijk dat het voortduren van de inbreuk onherstelbare en omvangrijke schade voor verzoekster zal veroorzaken.

2.3. Aangezien het verzoek reeds zal worden toegewezen op grond van zelfstandige openbaarmakingshandelingen van Van Amerongen, behoeft het (subsidiaire) gevoerde betoog dat als uitgangspunt neemt dat Van Amerongen is te beschouwen als een tussenpersoon tegen wie een verbod kan worden gevorderd geen afzonderlijke behandeling meer.

2.4. Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen toewijsbaar zijn op de wijze zoals hierna bepaald.

Lees de beschikking hier of hieronder:

 

IEF 8231

Het verzamelwerkauteursrecht

Vzr. Rechtbank Rotterdam, 28 september 2009, KG ZA 09-622, Uitgeverij 010 tegen Pale Pink Publishers (met dank aan  Matthijs Kaaks, Boekx).

Auteursrecht. Interessant en uitgebreid vonnis dat de lezers een aantal keer op het verkeerde been zet en daardoor tot het einde spannend blijft. Eiser 010, uitgever van een serie van drie boeken (Boeken I, II en III) over de architect Wim Quist, wil de uitgave van een tweetal oeuvreboeken (Verzamelwerken I en II) over diezelfde architect tegenhouden.

De voorzieningenrechter stelt allereerst dat 010, samen met de vormgever, gerechtigd is tot het verzamelaarsauteursrecht m.b.t. tot de drie afzonderlijke werken uit de serie, maar dat op het concept van de serie geen auteursrecht rust. 010 kan zich wel op de haar toekomende geschriftenbescherming m.b.t. de drie boeken beroepen en de rechten op de gebruikte vertalingen berusten bij de vertaler. De verzamelwerken I en II maken derhalve inbreuk op het verzamelauteursrecht en het recht op de geschriftenbescherming van 010 en het auteursrecht van de vertaler, wiens vertalingen in beide reeksen zijn gebruikt.

Gedaagde kan zich echter wel succesvol beroepen op rechtsverwerking. Volgens de voorzieningenrechter is het aannemelijk dat bij gedaagde het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat 010 haar rechten niet meer geldend zou maken en zich in elk geval niet actief tegen een dergelijke uitgave zou verzetten. De vorderingen gebaseerd op het verzamelaarsauteursrecht en het recht op de geschriftenbescherming worden daarom afgewezen.

Maar de uiteindelijke winnaar, als je dat zo mag noemen, is de op last en volmachtprocederende vertaler. De rechtverwerking kan aan hem niet worden tegengeworpen en gedaagde had geen goede reden om aan te nemen dat zij gerechtigd was om de vertalingen te gebruiken. De voorzieningenrechter wijst zijn vordering toe en suggereert dat partijen er wel eens samen uit zouden kunnen komen:

5.20 (…) De voorzieningenrechter zal daarom de vordering ten dele toewijzen als na te melden. Het wordt, gelet op de betrokken belangen, in redelijkheid voldoende geacht de 415 (van de 500) exemplaren van Verzamelwerk 11, die bij PPP zijn aangetroffen en beslagen, te laten afgeven, zodat de overige marktpartijen daarmee niet worden lastiggevallen, terwijl toch de overgrote meerderheid van de exemplaren wordt bestreken. Een betaling als hiervoor bedoeld zal PPP wellicht alsnog kunnen doen, waarna (010 namens) John Kirkpatrick en PPP afspraken over het alsnog op de markt brengen van de boeken kunnen maken.

Lees het vonnis hier.

IEF 8173

Infopaq in Utrecht aan land gekomen

Rechtbank Utrecht, 9 september 2009, LJN: BJ7300, DMO Marketing B.V. tegen Fa-Med B.V

Auteursrecht. Eerste toepassing van het  Infopaq werk-criterium in Nederlandse rechtspraak. Stukgelopen samenwerking. Geen auteursrechtelijke bescherming aangenomen op aanduidingen ‘Factotaal’ en ‘Faktotaal’. 
 
Eiser ontwikkelt een nieuwe labelnaam alsmede een nieuw(e) logo/huisstijl ten behoeve van gedaagde Fa-Med . Hierbij is gesproken over de aanduidingen Factotaal en Faktotaal. Fa-Med maakt hier geen gebruik van en de samenwerking wordt beëindigd. DMO stelt i.c. dat Fa-Med, met de door Fa-Med al voor de beëindiging van de samenwerking verrichte domeinnaam- en merkregistraties m.b.t. tot Factotaal en Faktotaal, inbreuk maakt op het auteursrecht van DMO op de aanduidingen Factotaal en Faktotaal. De rechtbank Utrecht ziet dat anders: 

4.3.  De rechtbank zal eerst beoordelen of de aanduidingen “Factotaal” en “Faktotaal” werken zijn in de zin van de Aw en overweegt daartoe als volgt.
Op grond van het bepaalde in artikel 1 juncto artikel 10 Aw komen voor auteursrechtelijke bescherming die werken in aanmerking die voldoende oorspronkelijk zijn en een eigen karakter hebben en bovendien het persoonlijk stempel van de maker dragen. Dat het voortbrengsel een eigen, oorspronkelijk karakter moet bezitten, houdt in dat de vorm niet ontleend mag zijn aan het werk van een ander. Om te voldoen aan de eis dat het werk het persoonlijk stempel van de maker moet dragen, zal sprake moeten zijn van een vorm die het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes, en die aldus voortbrengselen zijn van de menselijke geest (Hoge Raad, 30 mei 2008, LJN BC2158). Recentelijk heeft het Hof van Justitie der Europese Gemeenschappen (hierna: HvJ EG) voorts bepaald dat het auteursrecht slechts kan gelden met betrekking tot materiaal dat oorspronkelijk is, in die zin dat het gaat om een eigen intellectuele schepping van de auteur ervan (HvJ EG 16 juli 2009, C-5/08 Infopac).

4.4.  DMO Marketing heeft gesteld dat het woord “Factotaal” een nieuw woord betreft dat het resultaat is van een samentrekking van de woorden “factoring” en “totaal” en het gevolg is van creatieve arbeid van de heer [A.], werkzaam bij DMO Marketing. De rechtbank heeft de stellingen van DMO Marketing aldus begrepen dat deze tevens zien op het woord “Faktotaal”. DMO Marketing heeft niet nader gemotiveerd waarom deze aanduidingen een eigen, persoonlijk karakter bezitten en het persoonlijk stempel van de maker dragen, of meer in het bijzonder gemotiveerd welke creatieve keuzes aan de totstandkoming van de aanduidingen ten grondslag liggen (of op welke wijze de auteur uitdrukking heeft gegeven aan zijn creatieve geest). Anders dan DMO Marketing stelt, leveren de aanduidingen “Factotaal” en “Faktotaal” naar het oordeel van de rechtbank - zonder nadere motivering die ontbreekt - niet een zodanig creatieve prestatie op dat zij kunnen worden aangemerkt als een eigen intellectuele schepping en derhalve als oorspronkelijk. Weliswaar is juist dat - zoals DMO Marketing stelt - in de literatuur wordt aangenomen dat erkenning van het auteursrecht op een enkel woord niet ondenkbaar is, maar dan zal het moeten gaan om woorden die in se uitdrukking geven aan een eigen intellectuele schepping van de auteur. Te denken valt hierbij aan een origineel neologisme of een originele spellingswijze (vgl. Spoor/Verkade/Visser, Auteursrecht p. 3.36). Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake. Het betreft hier een samentrekking van twee gangbare woorden uit de Engelse/Nederlandse taal die - gelet op de activiteiten van Fa-Med waarvoor deze aanduiding bedoeld was, te weten een labelnaam voor alle ondernemingen van Fa-Med die zich bezig houden met factoring - voor de hand ligt en daardoor oorspronkelijkheid mist. Dat er geen sprake is van de vereiste oorspronkelijkheid valt overigens ook af te leiden uit de door Fa-Med in het geding gebrachte uitdraai van een website van een Chileens bedrijf dat - en wellicht al eerder, hetgeen niet door DMO Marketing is betwist - gebruik maakt van de naam “Factotal”. DMO Marketing heeft gesteld dat dit gebruik in de onderhavige kwestie niet van belang is omdat het een andere taal betreft, maar de rechtbank kan DMO Marketing in dit verweer niet volgen. Uit deze uitdraai blijkt immers dat de term “factoring” ook in Chili wordt gebruik als aanduiding van een dienst terwijl voorts het woord “total” het Spaanse equivalent van het Nederlandse woord “totaal“ is en gesteld noch gebleken is dat het hier niet om een soortgelijke samentrekking van bestaande woorden gaat.

4.5.  Het hiervoor vermelde leidt tot de conclusie dat DMO Marketing niet als auteursrechthebbende op de aanduidingen “Factotaal”en “Faktotaal” kan worden aangemerkt. Dit betekent dat de overige verweren van Fa-Med geen bespreking meer behoeven en de vorderingen van DMO Marketing zullen worden afgewezen.

Lees het vonnis hier

IEF 8151

Voorzien van een onjuiste noot

Rechtbank Zwolle, 23 juni 2009, LJN: BJ6116, Eiseres tegen Gedaagde (uitgeefovereenkomst)

Auteursrecht. Uitgever schendt verplichtingen uit uitgeefovereenkomst. Wijzigen door redacteur uitgeverij gaan auteur veel te ver, maar uitgever geeft boek toch uit. Eiseres ziet haar vordering tot een verbod op de uitgave toegewezen.

2.8.  [gedaagde] heeft half juni 2009 het originele, ongeredigeerde manuscript gepubliceerd. In het colofon van het boek is de volgende tekst geplaatst:

“Noot van de uitgever: Na de ondertekening van de uitgeefovereenkomst bleek de auteur er geen prijs op te stellen dat er structurele, normale redactionele wijzigingen op het geleverde manuscript werden uitgevoerd. De structurele aanpassingen waren nodig om de tekst overzichtelijker en beter leesbaar te maken. Omdat de materie op zich te veel van belang en te interessant is om niet te worden uitgegeven, zijn wij nu helaas genoodzaakt de ongeredigeerde manuscripttekst te publiceren.”

(…) 4.4.  Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] gerechtigd is het door [eiseres] aangeleverde originele manuscript zonder redactionele wijzigingen, en dus met alle spelfouten, grammaticale fouten én opmaakfouten, uit te geven.

4.4.1.  (…)  Op grond van de uitgeefovereenkomst rustte derhalve op [gedaagde] de taak om het boek te redigeren. Bovendien hebben partijen bij het sluiten van de uitgeefovereenkomst uitdrukkelijk besproken dat het boek in opdracht van [gedaagde] door de redacteur zou worden geredigeerd. Door toch een niet geredigeerde versie van het boek uit te geven heeft [gedaagde] derhalve gehandeld in strijd met artikel 3 lid 3 van de uitgeefovereenkomst.

4.4.2.  In dit verband is tevens van belang dat [eiseres], middels de hiervoor in rechtsoverweging 2.6. deels geciteerde brief van haar raadsman, [gedaagde] heeft gesommeerd niets uit te geven dan nadat [eiseres] de definitieve kopij heeft goedgekeurd. [gedaagde] wist derhalve dat [eiseres] niet wilde dat het boek ongeredigeerd werd uitgebracht. Zijn verweer dat hij ervan mocht uitgaan dat er overeenstemming was over het uitgeven van een ongecorrigeerd manuscript, snijdt dan ook geen hout.

4.4.3.  Uit de overgelegde stukken, met name de overgelegde (delen) van de emailcorrespondentie van partijen, blijkt dat [eiseres] duidelijk te kennen heeft gegeven aan [gedaagde] dat zij wenste dat haar manuscript qua grammatica en structuur werd geredigeerd. Het opnemen van een noot in het boek waarin is vermeld dat [eiseres] haar werk niet geredigeerd wenste te zien, is derhalve in strijd met de waarheid en onrechtmatig jegens [eiseres].

4.4.4.  Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] onrechtmatig en in strijd met de uitgeefovereenkomst heeft gehandeld door het boek ongeredigeerd en voorzien van een onjuiste noot op de markt te brengen. De aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid brengt mee dat [gedaagde] zich in dat geval niet kan beroepen op zijn uit de overeenkomst voortvloeiend recht om het werk uit te geven. (...)

Lees het vonnis hier.

IEF 8070

Elf woorden

HvJ EG, 16 juli 2009, zaak C-5/08, Infopaq International A/S tegen Danske Dagblades Forening  (prejudiciële vragen Højesteret, Denemarken)

Eerst even voor jezelf lezen . Auteursrechten. Knipselkranten (en analoog: zoekmachines?). Artikelen 2 en 5 Richtlijn 2001/29/EG (infosoc). De prejudiciële vragen betreffen met name de vraag of het opslaan en printen van fragmenten van krantenartikelen, waarbij het fragment bestaat uit een zoekterm met de vijf woorden ervóór en de vijf erna, in dezelfde volgorde als in het krantenartikel, reproductie vormen in de zin van artikel 2 van richtlijn 2001/29/EG. En ja, dat kan (maar dat hoeft niet).

Het Hof van Justitie (Vierde kamer) verklaart voor recht:

1) Een handeling die onderdeel is van een data-captureprocedé waarbij een uit elf woorden bestaand fragment uit een beschermd werk in een computergeheugen wordt opgeslagen en wordt geprint, kan vallen onder het begrip gedeeltelijke reproductie in de zin van artikel 2 van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij indien – hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan – de aldus weergegeven bestanddelen de uitdrukking zijn van de eigen intellectuele schepping van de auteur ervan.

2) Voor het printen van een uit elf woorden bestaand fragment tijdens een data-captureprocedé zoals in het hoofdgeding aan de orde is, is niet voldaan aan de in artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29 gestelde voorwaarde dat de reproductiehandeling van voorbijgaande aard is, en dit procedé kan dus niet worden uitgevoerd zonder de toestemming van de betrokken auteursrechthebbenden.

Lees het arrest hier.

IEF 8018

Niemand kan immers tot het onmogelijke worden veroordeeld

Gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, 26 mei 2009, LJN: BI6899, Enja Records Matthias Winckelmann GmbH tegen Geïntimeerde.

Afrekening uitgeverijovereenkomst. Voor de liefhebber. Geïntimeerde heeft tot begin 2005 een muziekuitgeverij gedreven onder de naam Bato. Op 7 januari 1995 is tussen partijen een overeenkomst gesloten, waarbij het aan geïntimeerde is toegestaan om artiesten van Enja in Nederland uit te geven. De betreffende overeenkomst is inmiddels beeïndigd. Enja stelt i.c. dat geïntimeerde niet volledig aan haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan en vordert afgifte van Buma/Stemra-afrekeningen en betaling niet-afgedragen vergoedingen.

9.2  (…) Nu aldus vaststaat dat geïntimeerde in de onmogelijkheid verkeert de afrekeningen waarvan afgifte wordt gevorderd daadwerkelijk af te geven, dient deze vordering reeds daarom te worden afgewezen. Niemand kan immers tot het onmogelijke worden veroordeeld, laat staan op straffe van verbeurte van een dwangsom. Het hof laat dan nog daar de beantwoording van de vraag of Enja de onderhavige vordering - in het licht van de betwisting daarvan door geïntimeerde - voldoende heeft onderbouwd.

(…) 16.  Geïntimeerde heeft in de memorie van antwoord erkend dat zij, zoals Enja stelt, over de jaren 2001 en 2002 bedragen van € 6.196,- en € 10.778,85 niet aan Enja heeft afgedragen (memorie van antwoord onder 22). In haar antwoordakte van 21 oktober 2008 stelt geïntimeerde dat het gaat om bedragen van € 7.129,67 en € 8.400,88. Nu echter geïntimeerde onvoldoende onderbouwt waarom zij op haar eerdere gerechtelijke erkentenis kan terugkomen, zal het hof - mede gelet op de stand van de procedure waarin geïntimeerde weer met andere cijfers komt - blijven uitgaan van eerst genoemde bedragen van € 6.196,- en € 10.778,85.

24.  Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot betaling van € 16.974,85.

Lees het vonnis hier.

IEF 8006

Een illegale kopie van de filmtitel

Rechtbank Utrecht, 26 juni 2009, LJN: BJ0362, Stichting Indian Film And Music (SIFAM) tegen Surinam Broadcasting Station,

Auteursrecht. Gedaagde maakt inbreuk op het recht van eiseres door aanbieding van een illegale kopie van de Bollywoodfilm "Jai Veeru". 

4.4. Uit het proces-verbaal van constatering van 18 maart 2009 blijkt dat Radio SBS op 18 maart 2009 in het bezit was van een vijftal illegale dvd’s, waaronder de dvd met de filmtitel Jai Veeru. Uit de omstandigheid dat Radio SBS volgens de factuur van 6 mei 2009 naast illegale dvd’s ook legale dvd’s, zoals zij stelt, in haar bezit zou hebben, doet aan voorgaande constatering niet af. Het feit dat de gerechtsdeurwaarder kennelijk niet in het bezit is van een aankoopbon evenmin, temeer nu door Sifam ter zitting is toegelicht dat Radio SBS niet uit eigener beweging een aankoopbon verstrekte. Uitgangspunt is dat van de juistheid van constatering in het proces-verbaal dient te worden uitgegaan. (…)

4.5. Het is voorts onvoldoende aannemelijk dat, zoals Radio SBS stelt, de door de deurwaarder op 18 maart 2009 aangekochte dvd’s zijn betrokken bij een erkende distributeur van KMI, te weten Susha Trading. De factuur van 6 mei 2009, waarop Radio SBS ter onderbouwing hiervan beroept, biedt geen aanwijzing van de juistheid van deze stelling. Uit de factuur van 6 mei 2009 valt niet op te maken dat de levering van de daarop vermelde dvd’s voor of omstreeks 18 maart 2009 heeft plaatsgevonden en bovendien geldt dat alleen de dvd met de filmtitel Jai Veeru ook voorkomt bij de op 18 maart 2009 illegaal aangetroffen dvd’s. Het feit blijft dat er op 18 maart 2009 in ieder geval 5 dvd’s, waarvan 4 bollywoodfilms, zijn aangetroffen die niet afkomstig zijn van KMI of een erkende distributeur van KMI.

4.6. Al het vorenstaande leidt tot de conclusie dat Radio SBS inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van KMI door een illegale kopie van de filmtitel Jai Veeru in haar winkel aan te bieden. Sifam heeft recht op een verbod. (…).

Lees het vonnis hier.

IEF 7978

Het belang van het omrollen

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 18 juni 2009, KG ZA 09-430, Poot tegen Uitgeverij SWO B.V. (met dank aan Judith van Schie, Bousie advocaten). 

Auteursrecht. Eerst even voor jezelf lezen. Geen auteursrechtinbreuk door een tijdschriftartikel, preventief publicatieverbod van een manuscript afgewezen.

4.3. (…) Uit een vergelijking (…) volgt naar oordeel van de voorzieningenrechter dat dat Soeting in haar artikel voldoende afstand heeft genomen van het werk van Poot-Van der Windt. Weliswaar wordt in beide werken over hetzelfde onderwerp geschreven, te weten het omrollen van baby’s, maar de uitwerking van het onderwerp is een geheel andere. (…) De overeenkomsten tussen de werken zijn het gevolg van de beschrijving van de techniek van het omrollen, een, zoals Poot-Van der Windt ook heeft erkend, bekende techniek die door iedereen mag worden beschreven.

(…) 4.5. Ten aanzien van het manuscript wordt SWP gevolgd in haar stelling dat in het midden kan blijven of daarmee inbreuk is gemaakt op het auteursrecht van Poot-Van der Windt omdat het manuscript niet openbaar is gemaakt. In tegenstelling tot hetgeen Poot-Van der Windt heeft aangevoerd, kan het ter beschikking stellen van het manuscript aan één persoon teneinde er een voorwoord in te schrijven, niet worden aangemerkt als een openbaarmaking. SWP heeft verder toegezegd het manuscript in de huidige vorm niet te zullen publiceren. De inhoud van het (niet gepubliceerde) manuscript behoeft dan ook geen bespreking.

4.6. (…) De enkele omstandigheid dat dat Soeting in het oorspronkelijke manuscript over hetzelfde onderwerp heeft geschreven als Poot-Van der Windt in haar werken heeft gedaan, waarbij zij delen van de werken van Poot zonder bronvermelding heeft overgenomen is onvoldoende om Poot-Van der Windt een inzagerecht te geven voor een toekomstig manuscript.

Lees het vonnis hier.