DOSSIERS
Alle dossiers

Vormgeving  

IEF 10902

Weliswaar 'op eerste zicht'

Hof van Beroep Antwerpen 16 januari 2012, arrestnr. 2010/RK/380 (NV Carodel tegen NV Zeeman Textiel Supers)

België. Procesrecht: Kracht van gewijsde. Voorzitter als bodemrechter.

Eerder IEF 9175 (Vzr. Rb. van Koophandel Antwerpen): Zeeman stelt dat gedaagde inbreuk maakt op haar auteursrechten m.b.t. enkele kledingstukken uit de zomercollectie 2009.

De beschikking van 4 maart 2009 is gewezen door de voorzitter die oordeelt als bodemrechter, weliswaar ´op eerste zicht´, maar zijn beslissing is in de regel bekleed met het gezag van gewijsde. Uit artikel 764 Ger.W. volgt dat op straffe van nietigheid mededeling aan het openbaar ministerie dient plaats te vinden. Dit is niet gebeurt en de beschikking is nietig.

Het hof concludeert dat de eerdere beschikking IEF 9175 (Vzr. Rb. van Koophandel Antwerpen) wordt vernietigd. De vordering tot herroeping van de in gewijsde gegane beschikking van 4 maart 2009 is niet ontvankelijk en de vordering tot betaling van een geldsom wegens procesmisbruik is niet gegrond.

 3.6. De geïntimeerde stelt incidenteel beroep in dat ertoe strekt:
"De vordering van Zeeman textiel Supers tot herroeping van het gewijsde van de beschikking van 4 maart 2009 en tot vernietiging van deze beschikking op grond van het ontbreken van auteursrechten op de kledingsstukken (...) en op grond van het achterhouden van beslissende stuken en het persoonlijk bedrog, ontvankelijk en gegrond te verklaren".
Om de redenen hiervoor aangehaald is het incidenteel beroep niet gegrond.
De oorspronkelijke vordering van dde geïntimeerde is immers niet ontvankelijk.
IEF 10893

Specifieke combinatie van dessins

Rechtbank 's-Gravenhage 8 februari 2012, HA ZA 10-3265 (Burgers Lederwarenfabriek Wijchen B.V. tegen Basil B.V.)

Met dank aan Thera Adam-van Straaten, Leijnse Artz.

Auteursrecht op fietstassen. Burgers vordert een inbreukverbod op de auteursrechten die rusten op haar Daily Shopper 1B en op de (in haar opdracht ontworpen) Mondi Joy Double.

Daily Shopper/Mira: Op de Daily Shopper 1B rust auteursrecht, maar de daaraan verbonden bescherming is gezien het vormgevingserfgoed beperkt van omvang. Met name de Haberland tas, de Löhr tas en de Daily Shopper 1A lijken in dat opzicht sterk op de vormgeving van de Daily Shopper 1B.

Er rust auteursrecht op de Daily Shopper 1B op de specifieke combinatie van op zich reeds bestaande en deels met elkaar gecombineerde vormgevingsaspecten van fietstassen. De totaalindruk van de Daily Shopper 1B wordt daarbij in het bijzonder bepaald door de sluiting waarbij het hengsel aan beide zijden in de tas doorloopt en nauwelijks uitsteekt aan de bovenzijde van de tas. De Mira heeft dit kenmerk niet. Daarmee zijn bij de Mira ontwerpkeuzes gemaakt waarbij er andere vormgevingselementen zijn gecombineerd, waardoor de totaalindruk van die tas afwijkt van de Daily Shopper 1B. (r.o. 4.3 - 4.5). Er is geen inbreukmakende verveelvoudiging.

Mondi Joy Double/Jada en Rosa:
Versies uit 2006-2007
: Door de combinatie van verschillende dessins in contrasterende felle kleuren wijkt de totaalindruk van de Rosa zodanig af van die van de Mondi Joy Double met een bloemenprint op de gehele tas, dat er geen sprake is van inbreuk op het auteursrecht daarop. Dit geldt temeer nu Burgers zich op het standpunt stelt dat zij geen bescherming inroept voor de gebruikte dessins zelf, alleen voor de specifieke combinatie van dessins.

Inbreuk op Mondi Joy Double Roman Black, Roman Blue en Roman Grey: Bewijskwestie: Nu de rechtbank er niet vanuit kan gaan dat de Roman Grey, Roman Black en Roman Blue eerdere werken waren, slaagt het beroep van Burgers op inbreuk op haar auteursrecht op de Roman Grey, Roman Black en Roman Blue door ontlening aan die werken niet.

Interessante overwegingen (r.o. 4.19) voor wat betreft de proceskosten ex 1019h Rv: (1) het feitenonderzoek zal tijdrovend zijn geweest vanwege een (oud) auteursrecht uit 2001, (2) in de dagvaarding heeft eiser zeer beknopt stellingen ingenomen, die onduidelijkheid lieten bestaan over de vraag op welke auteursrechtelijke werken zij zich nu precies beriep. (3) De kosten van een Duitse KG-advocaat behoren niet tot de proceskosten, (4) van het indicatietarief wordt in positieve zin van afgeweken in't voordeel van Basil.

Daily Shopper/Mira:
4.5. Het inbreukverweer van Basil treft doel. Zoals hiervoor overwogen, rust het auteursrecht op de Daily Shopper 1B op de specifieke combinatie van op zich reeds bestaande en deels met elkaar gecombineerde vormgevingsaspecten van fietstassen. De totaalindruk van de Daily Shopper 1B wordt daarbij in het bijzonder bepaald door de sluiting waarbij het hengsel aan beide zijden in de tas doorloopt en nauwelijks uitsteekt aan de bovenzijde van de tas. De Mira heeft dit kenmerk niet. Daarmee zijn bij de Mira ontwerpkeuzes gemaakt waarbij er andere vormgevingselementen zijn gecombineerd, waardoor de totaalindruk van die tas afwijkt van de Daily Shopper 1B. De ontwerper van de Mira heeft, gelet op de beperkte beschermingsomvang van de Daily Shopper 1B, voldoende afstand gehouden van de Daily Shopper 1B en de Mira vormt dan ook geen inbreukmakende verveelvoudiging van de Daily Shopper 1B.

Mondi Joy Double/Jada en Rosa: 4.10. Het voorgaande geldt ook voor de Rosa. Het ontwerp van de Mondi Joy Double met bloemenprint waarop Burgers zich beroept (dessin ‘Fiori’, afgebeeld in 2.11 en 2.12), kent een bedrukking van klaprozen op een limegroen, roze of paars geruite achtergrond. De Rosa tas heeft op delen van de tas een rozenprint op een blauw geruite achtergrond, maar wordt daarnaast gekenmerkt door een contrasterend vlak van rood met witte stippen en rood geruite zijvlakken zonder bloemenprint. Door de combinatie van verschillende dessins in contrasterende felle kleuren wijkt de totaalindruk van de Rosa zodanig af van die van de Mondi Joy Double met een bloemenprint op de gehele tas, dat er geen sprake is van inbreuk op het auteursrecht daarop. Dit geldt temeer nu Burgers zich op het standpunt stelt dat zij geen bescherming inroept voor de gebruikte dessins zelf, alleen voor de specifieke combinatie van dessins.

Inbreuk op Mondi Joy Double Roman Black, Roman Blue en Roman Grey: 4.16. Nu de rechtbank er niet vanuit kan gaan dat de Roman Grey, Roman Black en Roman Blue eerdere werken waren, slaagt het beroep van Burgers op inbreuk op haar auteursrecht op de Roman Grey, Roman Black en Roman Blue door ontlening aan die werken niet.

Proceskosten:
4.19 Het eerstgenoemde feitencomplex betrof een inbreuk op een auteursrecht uit 2001, zodat het feitenonderzoek betreffende die stellingen tijdrovend zal zijn geweest. Voorts heeft Basil een groot aantal verweren tegen de verschillende stellingen aangevoerd. Dit is door Burgers in de hand gewerkt doordat zij in haar dagvaarding zeer beknopt stellingen heeft ingenomen, die onduidelijkheid lieten bestaan over de vraag op welke auteursrechtelijke werken zij zich nu precies beriep. Dit verklaart tot op zekere hoogte de hoeveelheid door (de advocaat en de gemachtigde van) Basil besteedde tijd.
Anderzijds heeft Basil in haar kostenopgave ook de kosten voor een Duitse advocaat betrokken ter hoogte van € 2.495,-, die werkzaamheden heeft verricht ter voorkoming van een einstweilige Verfügung in Duitsland. Die kosten behoren niet tot de proceskosten van de onderhavige procedure. Ook na aftrek van de kosten van de Duitse advocaat kunnen de hiervoor geschetste omstandigheden echter geenszins het totaal van de door Basil gemaakte kosten verklaren. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om het indicatietarief voor een gewone bodemprocedure zonder re- en dupliek of pleidooi, dat € 20.000,- bedraagt, niet volledig te volgen, maar de kosten van Basil te begroten op € 25.000,-.

IEF 10886

Merk in een andere opmaak

Vzr. Rechtbank Almelo 8 februari 2012, LJN BV3879 (TD Poultry Processing B.V. tegen Nijland c.s.) - grosse KG ZA 12-12

Met dank aan Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht en Huib Berendschot, AKD advocaten & notarissen.

Merkenrecht uit faillissement gekocht. Normaal gebruik in gewijzigde vorm. Auteursrechtelijke bescherming merk. TD Poultry en Nijland houden zich beiden bezig met verkoop, productie en verwerking van pluimveeproducten. Uit faillissement heeft TD Poultry het merk woord-beeldmerk "Olympia Luxus Hänchen" overgenomen. Nijland heeft een Benelux depot verricht voor Benelux woord-beeldmerk "Olympia Chicken", en Gemeenschapswoord-beeldmerk"Premium quality olympia chicken" en -woordmerk "Olympia".

Nu de merken voorts voor dezelfde waren en diensten worden gebruikt binnen het beperkte afzetgebied van partijen (groothandels) is naar voorlopig oordeel sprake van merkinbreuk 2.20 lid 1 sub b BVIE. Voor beoordeling van normaal gebruik hoeft het merk niet altijd kwantitatief gezien omvangrijk te zijn gebruikt om als normaal gebruik te kunnen worden beschouwd. In 2008 heeft Fraas haar merk nog gehandhaafd bij de rechtbank Groningen (IEF 7042).

Het enkele gebruik van een merk in een andere opmaak, ook wanneer het merk wordt gebruikt in een andere kleurstelling (de achtergrond), dient niet te worden aangemerkt als een wijziging van het onderscheidende vermogen van het merk. Nijland wordt veroordeeld de merken (zoals geregistreerd bij BBIE en de EU-merken) te staken en gestaakt te houden. De vordering gebaseerd op de auteursrechtelijke bescherming van het merk wordt eveneens toegewezen, voor zover dit ziet op de inbreuk op het auteursrecht van het onderhavige merk buiten de Benelux.

4.6. Het verweer van het Nijland concern dat het merk dient te worden gebruik zoals destijds is ingeschreven en dat het door haar gebruikte merk volkomen anders is dan het geregistreerde merk van TD Poultry, dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter te worden verworpen. Het is weliswaar juist dat het door TD Poultry gebruikte merk niet identiek is aan de merkregistratie zoals onder 4.3. weergegeven, maar artikel 2.26 lid 2 BVIE bepaalt dat voor de toepassing van artikel 2.26 lid 2 sub a BVIE onder gebruik van het merk mede wordt verstaan het gebruik van het merk in een op onderdelen afwijkende vorm, zonder dat het onderscheidend vermogen van het merk in de vorm waarin het is ingeschreven, wordt gewijzigd. Er is, zoals onder 4.3 is overwogen, sprake van duidelijke overeenkomsten tussen de gebruikte merken. Het enkele gebruik van een merk in een andere opmaak, ook wanneer het merk wordt gebruikt in een andere kleurstelling (de achtergrond), dient niet te worden aangemerkt als een wijziging van het onderscheidende vermogen van het merk (vgl. Hof Amsterdam 11 mei 2006, BIE 2007, 74). Het feit dat de tekst onder en boven het opvallend in een rode ovaal geplaatste woord "Olympia" afwijkt van het geregistreerde merk, doet naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin af aan het onderscheidend vermogen.

4.11. Het verweer van het Nijland concern dat het handhaven van een merkrecht via het auteursrecht niet zomaar is toegelaten en dat TD Poultry een specifiek belang daartoe onvoldoende zou hebben gesteld, slaagt naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin. Het is juist dat het handhaven van een merkrecht via het auteursrecht niet zomaar is toegelaten (vgl. HR 6 februari 1998, BIE 1998, 52). Er moet sprake zijn van een specifiek belang bij handhaving van het auteursrecht, welk belang duidelijk te onderscheiden moet zijn van het belang bij handhaving van het merkrecht. Dat specifieke belang heeft TD Poultry in haar dagvaarding naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende gesteld, namelijk het handhaven van haar auteursrecht buiten de Benelux. Haar vordering ten aanzien van het auteursrecht strekt zich uit over de gehele wereld. Voorts heeft TD Poultry onbetwist gesteld dat zij zich in het bijzonder bezig houdt met de export van pluimveeproducten buiten de Benelux, zodat zij ook een belang heeft bij een wereldwijd verbod. De vordering onder II zal derhalve eveneens worden toegewezen, voor zover dit ziet op de inbreuk op het auteursrecht van het onderhavige merk buiten de Benelux. Ook dit verbod zal met ingang van 1 maart 2012 worden toegewezen, gelet op hetgeen onder rechtsoverweging 4.9 is overwogen.

Lees het vonnis hier (LJN BV3879, grosse KG ZA 12-12).

IEF 10836

Stijlbescherming: tusssen brand identity en concept

Rechtbank Amsterdam 25 januari 2012, HA ZA 10-2047 (Dietwee B.V. tegen Nuna International B.V.)

Met dank aan Gregor Vos en Laura van Gijn, Klos Morel Vos & Schaap.

In't kort: Stijlbescherming. 'Brand identity' is de gekozen versie van 'brand concept'. Na het tussenvonnis (8 juni 2011) waarin de gelegenheid werd gegeven aan Dietwee om bij akte te reageren op het verweer dat het slechts zou gaan om een stijl die niet voor auteursrechtelijke bescherming te komen, volgt dat de door Dietwee genoemde elementen te algemeen en te gangbaar zijn om auteursrechtelijke bescherming te genieten.

Feiten. Nuna is gespecialiseerd in de ontwikkeling van innovatieve en 'no-nonsense' baby- en peuterproducten en heeft Dietwee benaderd voor ontwikkeling van wereldwijde huisstijl. Na diverse opdrachten werd de samenwerking beëindigd. Het andere bureau dat Nuna heeft ingeschakeld heeft nieuwe foto's laten maken waarbij in zwart/wit-uitvoering kleuraccenten zijn aangebracht en nieuwe teksten zijn bedacht.

Het auteursrecht is niet overgedragen, slechts de gebruiksrechten, de 'creative rights' bleven bij Dietwee. Artikel 8 Aw - opdrachtgevermakerschhap - is niet van toepassing omdat er een andersluidend beding is en dit artikel is van aanvullend recht.

De rechtbank gaat er wel vanuit dat de licentie nog voortduurt. Deze geldt voor de 'brand identity'. Een brand identity is echter niet hetzelfde als een brand concept. Van en brand identity kan immers pas sprake zijn als er een concreet uitgewerkt ontwerp ligt. Aangezien Nuna voor haar brand identity heeft gekozen voor Direction 1, me een uitvoering in zwart/wit, en Nuna die vervolgens heeft uitgewerkt, moet dit ontwerp als brand identity worden beschouwd. De licentie ziet dus niet op de Brand Concept noch op een twee variant (r.o. 4.13).

Beoordeling. De beschreven visuele communicatiewaarden, brand elements en het kleurgebruik kan wel voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen. In dit geval zijn de 'tone of voice' te algemeen en te gangbaar om auteursrechtelijke bescherming te kunnen genieten nu niet gaat om niet nader uitgewerkte ideeën. De rechtbank wijst de vorderingen af, immers stemmen in de totaalindrukken slechts de typografie overeen, echter...

2.8 (...) "Enkel het gebruik van een zelfde lettertype is naar het oordeel van de rechtbank te weinig om te kunnen spreken van een overeenstemmende totaalindruk, temeer nu voor de totaalindruk het onderwerp van de foto en de daarbij geplaatste tekst zeer bepalend is. Voor de Nieuwe werken zijn geheel nieuwe foto's gebruikt, waarop andere kinderen te zien zijn, in andere situtaties en met daarop (in kleur) andere teksten. Deze werken wijken in belangrijke  mate af van de uitingen in Direction 2. Door Dietwee is nog aangevoerd dat ok sprake is van overeenstemming omdat in één van de Nieuwe Werken evenals bij het werk van Dietwee letters gedeeltelijk weglopen achter het beeld. Volgens Nuna betreft dit werk een 'still uit een filmpje'. Los daarvan acht de rechtbank ook deze gelijkenis te gering ook in samenhang met het lettertype bezien, van een overeenstemmende totaalindruk te kunnen spreken.

2.5. De rechtbank oordeelt als volgt. Dietwee benoemt en omschrijft een aantal 'identity properties', die volgens haar de auteursrechtelijk beschermde trekken vormen die door Nuna zijn overgenomen in de Nieuwe Werken. De rechtbank komt tot het oordeel dat deze elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, onvoldoende bepaald zijn en niet meer behelzen dan een opsomming vn begrippen die een idee voor  een bepaalde stijl uitdrukken. Het gaat om enkele slechts in algemene termen beschreven elementen voor reclame-uitingen, die nog verdere uitwerking behoeven. Aan de hand van deze beschrijvingen kan men komen tot zeer verschillende concrete uitwerkingen. Ze zijn dan ook niet op een lijn te stellen met beschermde (televisie) formats, omdat het daarbij immers moet gaan om zeer concreet uitgewerkte elementen.

2.6. Dat neemt niet weg dat de concrete uitwerking van de beschreven 'visuele communicatiewaarden', 'brand elements' en het kleurgebruik wel degelijk auteursrechtelijke bescherming kan genieten. Dat is het geval bij de in Direction 2 opgenomen voorbeelden voor reclame-uitingen, die oorspronkelijk zijn en het persoonlijk stempel van de maker dragen. Nuna betwist ook niet dat deze voorbeelden als een werk in de zin van de Auteurswet kunnen worden beschouwd.
De rechtbank heeft Dietwee bij tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om nader aan te geven welke auteursrechtelijk beschermde elementen uit Direction 2 zijn overgenomen in de Nieuwe Werken. Dietwee heeftt een vergelijkingsdocument gemaakt waaruit volgens haar blijkt dat de volgende subjectieve trekken in de Nieuwe Werken van Nuna herkenbaar zijn:
a. de geselecteerde visuele communicatie waarden;
b. de  geselecteerde brand elementen, met name de tone of voice en de typografie. Voor de typografie geldt dat in het bijzonder voor de gebruikte letter, die op specifieke wijze is toegepast en bewerkt, de 'onderkast', minder regelafstand/krappe interlinie en de letters die weglopen achter het ontwerp;
c. de wijze van gebruik van kleuren.
IEF 10823

Per element, op detailniveau, verschillen

Vzr. Rechtbank Zwolle 24 januari 2012, LJN BV1721 (Studio Light tegen Find IT Media)

Inbreuk op auteursrecht en slaafse nabootsing van 3d-wenskaarten.

Zowel Studio Light als Find It Media exploiteren een groothandel in (onder andere) "selfmade kaarten". Sedert april 2010 geeft Studio Light een serie boekjes uit, door haar aangeduid als "Mini Pyramids". Find It Media geeft ook sedert 2008 vergelijkbare boekjes uit, in die zin dat daarmee ook kaarten kunnen worden gemaakt door de plaatjes uit deze boekjes uit te knippen en zodanig op elkaar te plakken dat een gelaagd effect ('3D-effect') ontstaat.

a. rust er een auteursrecht op de lay-out; JA
b. is Studio Light de auteursrechthebbende; JA
c. maakt Find It Media door de uitgave van haar A6-boekjes inbreuk op het auteursrecht van Studio Light. JA

Dat per element, op detailniveau, er sprake is van verschillen doet er niet aan af of er auteursrechtelijke inbreuk wordt gepleegd. Daar bovenop wordt ook nog eens slaafse nabootsing aangenomen.

Ad a.
4.2.2. In dit verband moet eerstens worden opgemerkt dat uit de aard van de zaak, het betreft hier een lay-out die in meerdere boekjes van Studio Light terugkomt, voor de vraag wat voor bescherming in aanmerking komt, anders dan Find It Media stelt, het noodzakelijk is een vergelijking te maken tussen de verschillende A6-boekjes van Studio Light. Voorshands is de voorzieningenrechter van oordeel dat van een auteursrecht sprake is gelet op de volgende elementen, die - anders dan Find It Media heeft betoogd - in onderlinge samenhang moeten worden bezien: (...)

Uit het aantal, de keuze en de plaats van voormelde elementen blijkt in voldoende mate van een creatieve, scheppende arbeid, die - wederom anders dan Find It Media heeft betoogd - dermate afwijkt van de (oudere) A5-boekjes van Find It Media dat geen afbreuk wordt gedaan aan de oorspronkelijkheid en eigenheid van het werk. Immers, geen van de hierboven genoemde elementen, met uitzondering van de nummering van het boekje, komt overeen met de A5-boekjes van Find It Media.

Find It Media heeft voorts gesteld dat Studio Light niet voldoende heeft onderbouwd dat de lay-out van de omslagen van A6-boekjes van Studio Light een persoonlijk karakter heeft.

De voorzieningenrechter volgt Find It Media hierin niet. Studio Light heeft in voldoende mate gewezen op - onder andere - de verschillende hierboven vermelde elementen en de samenhang daartussen. Daaruit blijkt, naar het voorshandse oordeel van de voorzieningenrechter, voldoende van een persoonlijk karakter. Meer behoefde van Studio Light in dit verband niet verwacht te worden.

Ad.b.
4.3.2.  Artikel 4 Auteurswet bepaalt, voor zover van belang, dat "behoudens bewijs van het tegendeel" degene die op het werk als zodanig is aangemerkt, voor maker wordt gehouden. Studio Light heeft erop gewezen dat op de achterzijde van haar A6-boekjes is vermeld: "(c)2010: Produced in Holland by: Studio Light b.v." en heeft daarmee voldoende onderbouwd dat zij auteursrechthebbende is, temeer nu Find It Media heeft nagelaten (een begin van) een aanwijzing voor "het tegendeel" naar voren te brengen.

Ad. c.
4.4.2.  Met Studio Light is de voorzieningenrechter van oordeel dat de door Find It Media gebruikte lay-out in haar A6-boekjes dermate veel gelijkenis vertoont met de (auteursrechtelijk beschermde) lay-out van de A6-boekjes van Studio Light dat een inbreuk voldoende aannemelijk is geworden.

Zoals hiervoor is opgemerkt betreft het hier een auteursrecht dat rust op de lay-out van de A6-boekjes, welk auteursrecht kan worden afgeleid uit de overeenkomsten van haar verschillende door Studio Light in het geding gebrachte A6-boekjes. Daardoor snijdt het eerste hierboven aangeduide verweer van Find It Media geen hout.

De inbreukmakende overeenstemming bestaat er, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, uit dat de A6-boekjes van Find It Media alle onder 4.2.2 genoemde elementen bevatten (met uitzondering van de vermelding van het thema in de onder 4.2.2 genoemde cirkel), waardoor de totaalindrukken van de litigieuze A6-boekjes een treffende gelijkenis vertonen.

Dat per element, op detailniveau, van verschillen sprake is, doet aan het voorgaande niet af. Het tweede hierboven aangeduide verweer faalt derhalve eveneens.

Voldoende aannemelijk is geworden dat een gemiddelde normaal oplettende consument de A6-boekjes van Find It Media voor die van Studio Light zal houden.

Slaafse nabootsing
4.5.2.  Gelet op deze toetsingsmaatstaf is de uitgave van de litigieuze A6-boekjes door Find It Media jegens Studio Light - naast de inbreuk die deze boekjes maken op het auteursrecht dat Studio Light heeft op de lay-out van haar A6-boekjes - in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer in acht is te nemen en om die reden onrechtmatig. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat sprake is van een dermate grote gelijkenis tussen de A6-boekjes van Studio Light en die van Find It Media dat verwarring is te duchten en voorts dat Find It Media deze verwarring kan voorkomen door, zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid of bruikbaarheid, voor een afwijkende, niet verwarringscheppende lay-out te kiezen. Voormelde gelijkenis blijkt, naar het voorshandse oordeel van de voorzieningenrechter, uit de omstandigheid dat Find It Media in haar A6-boekjes de elementen genoemd in 4.2.2 (met uitzondering van de vermelding van het thema in de aldaar aangeduide cirkel) heeft overgenomen.

IEF 10809

Ingekleurd met groen- en roodtinten

Conclusie AG Verkade HR 11 november 2011, 10/05136 HR (7-Eleven Inc. tegen Laprior)

Met dank aan Niels Mulder, DLA Piper.

In navolging van IEF 4664 (Gem. Hof NA en Aruba), IEF 7821 (Concl. AG), IEF 7885 (HR) en IEF 9055 (Gem. Hof NA en Aruba).

Auteursrecht in navolging van een niet-geslaagd merkenrechtelijk beroep in een langlopende zaak. In deze zaak - waarin de feiten zich afspelen op Sint Maarten - heeft de internationaal, maar niet op Sint Maarten opererende supermarktketen 7-Eleven zich tevergeefs gekeerd tegen het gebruik van de handelsnaam '7 Alive' door Laprior op Sint Maarten.

Het geschil is al eerder bij de Hoge Raad geweest, hetgeen heeft geleid tot het arrest HR 8 mei 2009, LJN BH2956. In dat arrest oordeelde de Hoge Raad dat het hof niet voorbij had mogen gaan aan het beroep van 7-Eleven op een haar krachtens art. 8 Auteursverordening 1913 (hierna ook: Av) toekomend auteurschap. Thans - in deze nieuwe ronde bij de Hoge Raad - is aan de orde of het Gemeenschappelijk Hof van Justitie voor de Nederlandse Antillen en Aruba (hierna: GHJNA en Aruba of kortweg: het hof) andere bepalingen uit de Av juist heeft toegepast.

Pas in hoger beroep is een beroep op auteursrecht gedaan. Voor het (behoud van) merkrecht geldt de eis van merkgebruik in dat land, daaraan werd door 7-Eleven niet voldaan. Voor het auteursrecht geldt deze eis niet. Dat het (vernieuwde) logo uit 1968 ten opzichte van het logo van 1946 geen juridisch relevante afwijking bevat, zodat het logo van 1968 niet als voldoende nieuw of vernieuwend kan worden aangemerkt om een zelfstandig karakter (lees: voldoende (aanvullend) persoonlijk stempel) te hebben verkregen is een niet onjuiste maatstaf.

Het onderdeel dat zich richt tegen een onbegrijpelijke overweging dat de inkleuring van de logo’s uit 1946 en 1968 gelijk is, wordt verworpen. Ondanks dat 7-Eleven stelling heeft genomen dat er verschillen zijn. Zowel het oude als het nieuwe logo is immers ingekleurd met groen- en roodtinten. Tot slot middel tegen een deeloverweging waarbij het middel nog eens stil staat bij een zestal verschillen en dat die de auteursrechtelijke drempeleis overschrijden. Dit middel wordt eveneens verworpen.

Het cassatiemiddel noopt niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. En de AG concludeert tot verwerping van het beroep.

IEF 10797

Tripp Trapp Jamak

Hof Amsterdam 17 januari 2012, LJN BV3404 (Stokke c.s. tegen Jamak c.s.) - grosse zaak 200.058.866/01

Met dank aan Olaf van Haperen, Kneppelhout & Korthals N.V..

Auteursrecht. Tripp Trapp-zaak in hoger beroep in navolging van IEF 8284. Jamak maakt geen inbreuk op het auteursrecht noch op morele rechten. Een lagere inbreukdrempel ingevolge het Infopaq-arrest wordt verworpen. Het open, zwevend karakter van de vormgeving maakt dit niet anders. Nog daargelaten dat de daarmee bereikte eenvoud/minimalistische uitstraling past in de Scandinavische stijl, verschilt de wijze waarop dit effect bij de twee stoelen wordt bereikt te zeer om daaraan de door Stokke c.s. voorgestane betekenis toe te kennen. Het open, zwevend karakter was met een beroep op een octrooischrift in 1972 al niet oorspronkelijk. Eveneens worden voorbeelden uit 1926 en 1927 overlegd.

In citaten:

3.9. Als gevolg van dit een en ander wijkt het totaalbeeld van de Leander zo zeer af van het totaalbeeld van de Tripp Trapp, voor zover dat laatste door auteursrechtelijk beschermde trekken wordt bepaald, dat van een relevante overeenstemming geen sprake is. Van overname van elementen die (in relevante mate) een uitdrukking zijn van de eigen intellectuele schepping van de maker is geen sprake. Het hof verwerpt het betoog van Stokke c.s. dat hier een lagere inbreukdrempel zou gelden ingevolge van het Infopaq arrest van het HvJ EU (16 juli 2009, C-5/08, NJ 2011/288).

Dat de vormgeving van de Leander net als die van Tripp Trapp een open, zwevend karakter heeft, zoals door Stokke c.s. wordt benadrukt, maakt dit niet anders. Nog daargelaten dat de daarmee bereikte eenvoud/minimalistische uitstraling past in de Scandinavische stijl, verschilt de wijze waarop dit effect bij de twee stoelen wordt bereikt (gebruik van één gebogen deel als staander tevens ligger, versus gebruik van twee rechte stukken hout die in een scherpe hoek aan elkaar zijn bevestigd) te zeer om daaraan de door Stokke c.s. voorgestane betekenis toe te kennen. Daarbij komt dat dit effect, bereikt door het stabiliseren van de staanders waaraan het zitplankje (en in geval van een kinderstoel ook de voetensteun) is bevestigd door middel van (horizontale) liggers in plaats van door een schoor aan de achterzijde van de stoel, in 1972 niet oorspronkelijk was, zoals onder meer blijkt uit het door Jama c.s. overlegde octrooischrift met betrekking tot een kinderstoel uit 1947. Jamak c.s. hebben er bij pleidooi in hoger beroep in dit verband voorts nog terecht op gewezen dat ook stoelen als de in 1926 door Mart Stam en in 1927 door Mies van der Rohe ontworpen 'Cantilever' stoelen een open zwevend karakter hebben.

Het hof merkt ten slotte op dat de door Stokke c.s. onder par 90 van hun memorie van grieven genoemde elementen, die er volgens hen toe bijdragen dat de totaalindrukken van de Tripp Trapp en de Leander overeenstemmen, voor zover niet reeds besproken en/of door de functionaliteit van de stoelen bepaald, zo niet origineel en/of beeldbepalend zijn dat de eventuele aanwezigheid daarvan tot een andere gevolgtrekking kan leiden.

3.10. Het voorafgaande leidt tot de slotsom dat Jamak c.s. door het vervaardigen en op de markt brengen van de Leander geen inbreuk maken op de auteursrechten van Stokke c.s. Van schending van de morele rechten van Opsvik is voorts geen sprake, reeds omdat de vormgeving van de Leander niet als verveelvoudiging van de Tripp Trapp en derhalve evenmin als wijziging of misvorming in de in artikel 25 Auteurswet bedoelde zin aan te merken valt. Dit betekent dat de vorderingen van Stokke c.s. niet toewijsbaar zijn.

3.11. Dit alles brengt mee dat de grieven van stokke c.s. geen doel kunnen treffen. Bij een verdere/afzonderlijke behandeling daarvan bestaat onvoldoende belang.

Lees het arrest hier (LJN , pdf, grosse).

IEF 10785

Waarin de speelruimte beperkt is

Rechtbank 's-Gravenhage 7 december 2011, HA ZA 10-2962 (Bodum AG/PI-Design AG tegen Ten Berg's Handelsmaatschappij B.V.)

Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Gemeenschapsmodelrecht. Bodemprocedure na IEF 8644 IEF 8486 en IEF 7220.

Bodum brengt sinds 2004 dubbelwandige glazen op de markt onder de merken ‘Pavina’ en ‘Bistro’. Zij is houdster van Gemeenschapsmodellen 206545-0002, 491303-0003, 627195-0002, 144027-0008. Ten Berg heeft een groothandel in tafel- en keukenartikelen en verhandelt sinds november 2009 double feeling isoglas-glazen.

De rechtbank is van oordeel dat de uiterlijke kenmerken van de glazen in belangrijke mate technisch zijn bepaald. Dat geldt voor vrijwel alle door Bodum genoemde kenmerken, die elkaar overigens in belangrijke mate overlappen. Zie citaten voor overeenstemmende elementen. De Ten Berg glazen wijken juist af op het punt waarin de creatieve keuzes van Bodum gezocht zouden moeten worden en waarin de speelruimte, gezien wat hiervoor is overwogen, beperkt is [red. zie inzet voor de beperkte keuze aan basisvormen voor een glas]. Er kan evenmin gesproken worden van slaafse nabootsing. Voor wat betreft het gemeenschapsmodellenrecht wordt de procedure aangehouden, omdat artikel 91 lid 1 GModVo bepaalt dat de procedure dient te worden geschorst als een vordering ex 81 en vordering tot nietigverklaring is ingesteld. Ten Berg moet zich onthouden van inbreuk op gemeenschapsmodelregistratie 627195-0002 en de rechtbank wijst de overige vorderingen af.

Auteursrecht
4.10. De keuze om het buiten- en het binnenglas uitsluitend aan de bovenzijde met elkaar te verbinden (kenmerk b) wordt ingegeven door enerzijds de noodzaak om de bovenzijde te voorzien van een rand die aan de mond gezet kan worden en anderzijds de eis contact tussen de beide wanden zoveel als mogelijk te vermijden voor het verkrijgen van een optimaal isolerend effect. De ‘soepele’ afronding van de bovenrand (kenmerk e) wordt eveneens ingegeven door de noodzaak van een rand die comfortabel en zonder gevaar voor verwonding aan de mond gezet kan worden.

4.13. Voor de plaatsing van een logo in spiegelbeeld op de onderzijde van het glas geldt eveneens dat dit deels technisch is bepaald. Ten Berg wijst er terecht op dat de gebruiker het logo in het algemeen zal waarnemen wanneer hij in het glas kijkt en dat het logo dus bij voorkeur in spiegelbeeld is afgebeeld. De plaatsing is daarnaast zodanig gebruikelijk dat ook daarin geen creatieve keuze schuilt.

4.14. Het door Bodum genoemde ‘zweefeffect’ (kenmerk j) is inherent aan het gebruik van een doorzichtige dubbele wand.

4.15. Van de door Bodum genoemde auteursrechtelijk beschermde trekken blijft aldus, zoals Ten Berg terecht stelt, slechts over de keuze van de vorm van het buiten- en binnenglas, waaronder tevens zijn te verstaan de onder f nog genoemde afgeronde hoeken. Die keuze wordt in theorie alleen beperkt door de eis dat het binnenglas past in het buitenglas en dat het binnenglas een vorm heeft die geschikt is om een inhoud te bevatten. De door Ten Berg genoemde basisvormen zijn dus zeker niet de enige vormen die in aanmerking komen. Voldoende duidelijk is echter dat de keuzevrijheid ten aanzien van de vorm in aanzienlijke mate verder wordt beperkt omdat vele vormen technisch gecompliceerd zijn en/of leiden tot aanzienlijk hogere productiekosten.

4.16. Mede om die reden is de door Ten Berg gekozen – naar Bodum niet bestrijdt - afwijkende basisvorm van het buitenglas van de Pavinaglazen niet van ondergeschikte betekenis, maar moet worden geoordeeld dat de Ten Berg glazen een andere totaalindruk wekken en dus geen inbreuk maken op dat werk. De Ten Berg glazen wijken juist af op het punt waarin de creatieve keuzes van Bodum gezocht zouden moeten worden en waarin de speelruimte, gezien wat hiervoor is overwogen, beperkt is. De afwijkende vorm van het buitenglas heeft voorts tot gevolg dat de wanden van de binnenglazen bij Ten Berg veel dichter langs de buitenwand lopen dan bij de Bodumglazen, waardoor de laatste wat “plomper” lijken. Voor het theeglas geldt daarbij bovendien dat het door Ten Berg gekozen afwijkende binnenglas (met een ronde in plaats van een min of meer rechte bodem) eveneens een andere totaalindruk oplevert. Deze afwijking blijkt – duidelijker dan op bovenstaande afbeeldingen – met name uit de door partijen gedeponeerde glazen.

Aan het voorgaande doet onvoldoende af dat zowel de Ten Berg als Bodum glazen de vrij triviale maatregel van afgeronde hoeken hebben.

Slaafse nabootsing
4.17. Evenmin kan worden geoordeeld dat Ten Berg de Bodumglazen slaafs heeft nagebootst. Uitgaande van een dubbelwandig glas ligt het ontwerp al in hoge mate vast. Van Ten Berg mag niet worden verlangd dat zij afstand neemt van het ontwerp van de Bodumglazen indien zij daarmee zou moeten inleveren op eisen van deugdelijkheid en bruikbaarheid. Uit het voorgaande vloeit voort dat dit al snel het geval zal zijn. De rechtbank is met Ten Berg van oordeel dat, daar waar zij zonder bezwaar afstand kon houden van de ontwerpen van Bodum, zij dat met de keuze voor de afwijkende basisvorm van het buiten- c.q. binnenglas in voldoende mate heeft gedaan. Het staat haar dan vrij gelijkende glazen op de markt te brengen. Dat is niet als onrechtmatig aan te merken, ook al zou Ten Berg profiteren van het succes van de Bodumglazen en ook al zou het publiek de glazen kunnen verwarren.

Gemeenschapsmodelrecht
4.18. Artikel 91 lid 1 GModVo bepaalt dat de rechtbank de procedure dient te schorsen indien een in artikel 81 GModVo bedoelde vordering is ingesteld en bij het Bureau al een vordering tot nietigverklaring is ingesteld, tenzij er bijzondere redenen zijn om de behandeling voort te zetten.

4.21. (...) Het vermoeden van rechtsgeldigheid kan geen reden zijn de procedure voort te zetten nu de rechtsgeldigheid wordt aangevochten in de procedure bij het Bureau.

4.22. Ook voor de Pavinamodellen van Bodum geldt dat de procedure dient te worden geschorst tot onherroepelijk is beslist over de geldigheid van de modellen. Mocht Bodum blijken dat geen of niet tijdig beroep is ingesteld tegen de beslissingen van het Bureau, dan kan zij dat desgewenst bij akte aan de orde stellen.

IEF 10776

Noch in dienst, opdracht of art. 8 Aw

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 13 januari 2012, KG ZA 11-1463 en 11-1494 (Pronto Wonen tegen DTP Import)

Met dank aan Rens Jan Kramer en Sharinne Ibrahim, Boels Zanders.

Vergelijkbaar met IEF 10729. Opheffingskort geding. Ex parte. Auteursrecht en niet-geregistreerd gemeenschapsmodelrecht, onrechtmatige daad. Pronto is franchisegever voor meubelzaken met een 'life style' winkelformule. DTP is een exclusieve Nederlandse distributeur van de in Indonesië geproduceerde D-Bodhi-meubels (kenmerkend is het gerecycled hout en metaal). Olivier Lalmand ontwerpt lampen en sluit met D-Bodhi een overeenkomst rondom verkoop daarvan door D-Bodhi.

De vraag is aan wie de intellectuele rechten toekomen. Naar voorlopig oordeel is in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door Pronto Wonen niet vast komen te staan dat Raymond Davids (directeur D-Bodhi) in samenwerking met Gerard Hoogendijk de Ferum collectie heeft ontworpen. Lalmand was noch in dienst, noch heeft zij in opdracht meubels ontworpen en een beroep op artikel 8 Aw slaagt evenmin.

Voorzieningenrechter herziet op grond van artikel 1019e lid 3 Rv de afgegeven ex parte beschikking en veroordeelt DTP Import in de kosten.

In dienst? 4.9. Voor zover artikel 3.8 BVIE al vast toepassing zou zijn op een situatie als de onderhavige, heeft DTP Import haar stelling dat Olivier Lalmand als werknemer is te beschouwen en dat hij de Ferum collectie in uitoefening van zijn functie heeft ontworpen, niet onderbouwd, anders dan met de enkele opmerking dat Olivier Lalmand een onkostenvergoeding en instructies kreeg van D-Bodhi voor aanwezigheid op een beurs op l februari 2010. Dit argument is - zeker in het licht van het feit dat in confesso is dat Lalmand destijds (in ieder geval tevens) werkzaam was voor zijn eigen ondernemingen CV Advantage Service en CV Samudra- naar voorlopig oordeel onvoldoende om te kunnen aannemen dat Lalmand het ontwerp in dienst van D-Bodhi heeft gemaakt. Hierbij heeft Pronto Wonen er terecht op gewezen dat geen arbeidsovereenkomst of enig concreet bewijs van dit dienstverband is overgelegd. Het beroep op artikel 3.8 lid 1 in combinatie met 3.29 BVIE gaat daarom voorshands oordelend niet op.

Opdracht? 4.10. DTP Import heeft voorts niet gesteld dat zij Olivier Lalmand opdracht zou hebben gegeven de Ferum collectie te ontwerpen. Niet in discussie is dat Olivier Lalmand van D-Bodhi de opdracht heeft gekregen de collectie te produceren maar dat is onvoldoende. Er moet immers (daarnaast) een opdracht zijn verstrekt om de meubels te ontwerpen wil de opdrachtgever rechthebbend worden op de (auteurs- en) modelrechten op de voet van artikel 3.8 lid 2 in combinatie met 3.29 BVIE.

4.11. Ook de verwijzing van DTP Import naar de overeenkomst van 7 januari 2009 (r.o. 2.5) ter onderbouwing van haar stelling dat de intellectuele eigendomsrechten aan D-Bodhi zouden toekomen, treft naar voorlopig oordeel geen doel. Pronto Wonen heeft onvoldoende weersproken gesteld dal deze overeenkomst ziet op de levering van andere meubelen. In de eerste plaats heeft Pronto Wonen er in dit verband op gewezen dat de overeenkomst dateert van circa een jaar eerder dan het moment waarop naar de stellingen van DTP Import het ontwerp van de Ferum collectie zou zijn gemaakt, te weten Qp 24 december 2009. Het is, zonder nadere toelichting van de zijde van DTP Import, die ontbreekt, niet aannemelijk dat deze overeenkomst zou zien op de productie en levering van de Ferum collectie die toen nog niet ontworpen was. In de tweede plaats geldt dat "goods" in de zin van die overeenkomst meubels zijn die worden gemaakt van hergebruikt FSC teakhout (zie artikel 1). Pronto Wonen heeft onvoldoende weersproken gesteld dat dit ander hout is dan het boten hout dat werd gebruikt voor de levering van de Ferum meubels door Lalmand/CV Advantage Service en dat de overeenkomst ziet op levering van andere meubelen. Daarnaast is in confesso dat artikel 7 lid 1 van de overeenkomst waarin volgens de Engelse tekst is bepaald dat de intellectuele eigendomsrechten aan Kharisma toekomen, foutief in het Indonesisch is vertaald. Pronto Wonen heeft onweersproken gesteld dat de Indonesische versie naar het toepasselijke Indonesische recht leidend is.

Art. 8 Aw? 4.12. Ter zitting heeft DTP Import nog gesteld dat de Ferum collectie als van haar afkomstig openbaar is gemaakt, zodat zij als de maker daarvan dient te worden aangemerkt op de voet van artikel 8 Auteurswet. Dit betoog strandt reeds op de omstandigheid dat door de stempel van Samudra CV die naast de stempel van D-Bodhi is aangebracht op de meubels, zoals hieronder weergegeven, de meubels naar voorlopig oordeel niet als (uitsluitend) afkomstig van D-Bodhi openbaar gemaakt zijn te beschouwen. Zie de navolgende detailafbeelding (links stempel Samudra, rechts daarnaast logo D-Bodhi met daarin "dB").

Slotsom 4.13. Voorhands is de voorzieningenrechter er niet van overtuigd geraakt dat DTP Import als rechthebbende op de door haar gestelde auteurs- en modelrechten moet worden beschouwd. Of daarentegen Olivier Lalmand als ontwerper en rechthebbende moet worden aangemerkt, zoals Pronto Wonen heeft beargumenteerd, kan vooralsnog in het midden blijven. Thans dient het ervoor te worden gehouden dat D-Bodhi zich niet als rechthebbende kan beroepen op de auteurs- en/of modelrechten die rusten op de Ferum collectie, zodat de vorderingen van DTP Import dienen te worden afgewezen. Dat deze conclusie anders zou moeten luiden voor de grondslag slaafse nabootsing is gesteld noch anderszins gebleken.

4.14. De vorderingen van Pronto Wonen tot opheffing van het ex parte verbod zullen derhalve worden toegewezen zoals in het dicutm bepaald.

Lees de uitspraak hier (grosse, schone pdf).

IEF 10762

Ieder afzonderlijk voldoende oorspronkelijk

Hof Leeuwarden 10 januari 2012, LJN BV0720 (Esschert Design B.V. tegen  S&S Import & Export B.V.)

Met dank aan Bert-Jan van den Akker, Dijkstra Voermans Advocatuur & Notariaat .

In navolging van IEF 10146 (Vrz Groningen) en IEF 9120 (Hof Leeuwarden). Auteursrechtelijke bescherming van een vuurkorf, de verpakking en de wikkel daarvan. De conclusie is dat de vuurkorf, de verpakking en de wikkel van Esschert ieder afzonderlijk zijn te beschouwen als werken in de zin van de Auteurswet. Echter de totaalindrukken die de werken van S&S en Esschert maken, verschillen te weinig, zodat deze eerste niet als zelfstandig werk niet kan worden aangemerkt. Gelet op artikel 3.8 en 3.29 BVIE, die ook van toepassing is op niet gedeponeerde modellen, geldt dat indien een tekening of model op bestelling is ontworpen dat degene die de bestelling heeft gedaan als ontwerper wordt beschouwd, mits de bestelling is gedaan met het oog op een gebruik in de handel of nijverheid.

Verweer betreft art. 34 VwEU dat de Nederlandse Auteurswet een verbod die resulteert in een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking faalt. Het hof overweegt dat het auteursrecht binnen de Unie is geharmoniseerd (3.24 - 3.26).

De gevorderde verboden worden toegewezen.

Auteursrecht 3.15. Het hof overweegt als volgt. Het verweer van S&S dat het auteursrecht niet voor gebruiksvoorwerpen is geschreven, vindt geen steun in het recht. Voor de stelling dat de kort, met verpakking en label in zijn geheel moet worden beschouwd omdat de afzonderlijke delen niet los van elkaar worden aangeboden, is evenmin steun te vinden. Voor auteursrechtelijke bescherming van de afzonderlijke onderdelen is niet vereist dat de delen los van elkaar worden aangeboden, voldoende is dat die delen, zoals in het onderhavige geval, afzonderlijk waarneembaar zijn.

3.16. Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft Esschert genoegzaam aangetoond dat de vuurkorf, de verpakking en de wikkel, ieder afzonderlijk voldoende oorspronkelijk zijn (...) Binnen de vereisten die aan de vuurkorf, de verpakking en de wikkel worden gesteld, zijn door Esschert verschillende vrije en creatieve keuzes gemaakt. Aan S&S kan weliswaar worden toegegeven dat de uitsparingen voor de handvatten en de uitstulpingen in de roosterwand door hun technische functie zijn bepaald, maar de vierhoekige vorm en de in de zijwanden aangebrachte vierhoekige uitsparingen van de vuurkorf getuigen van creatieve keuzes en verlenen het ontwerp een eigen karakter. Voor de verpakking geldt dat de vrije en creatieve keuzes van de ontwerper tot uiting komen in de gekozen constructie, een skelet van licht gekleurd pallet hout en het stuk touw dat als handvat dient. Anders dan S&S betoogt, is het hof voorhands van oordeel dat het idee voor een verpakking die tevens dienst doet als eerste brandhout voor de vuurkorf niet samenvalt met de uitdrukking daarvan. Met betrekking tot de wikkel geldt dat de bollende fotorand, de montagetekening en het gebruik van pictogrammen getuigen van creatieve keuzes van de ontwerper.

Als ontwerper beschouwd BVIE 3.23 (...) Artikel 3.8 BVIE bepaalt dat indien een tekening of model op bestelling is ontworpen, behoudens andersluidend beding, degene die de bestelling heeft gedaan als ontwerper wordt beschouwd, mits de bestelling is gedaan met het oog op een gebruik in handel of nijverheid van het voortbrengsel waarin de tekening of het model is belichaamd. Die bepaling is auteursrechtelijke relevant nu artikel 3.29 BVIE bepaalt dat het auteursrecht ten aanzien van bedoelde tekening of model toekomt aan degene die met toepassing van artikel 3.8 BVIE als ontwerper wordt beschouwd. Artikel 3.29 BVIE is ook van toepassing op niet gedeponeerde modellen (Zie BenGH 22 juni 2007, LJN: BB5117, NJ 2007, 500, Electrolux/Sofam). Niet in geschil is dat de vuurkorf en de verpakking beschouwd moeten worden als modellen in de zin van 3.1 lid 2 BVIE. Verder staat vast dat de vuurkorf en de verpakking door Roetenberg in opdracht van Esschert zijn gemaakt. Niet is gebleken dat er andersluidende afspraken zijn gemaakt. Gelet op genoemde BVIE bepalingen komt het auteursrecht met betrekking tot de vuurkorf en de verpakking derhalve toe aan Esschert. Met betrekking tot de wikkel geldt dat deze door een werknemer van Esschert is gemaakt, zodat de auteursrechten daarop eveneens bij Esschert rusten.

Lees het arrest hier (grosse zaaknr. 200.076.285/01, LJN, zuivere pdf).

Op andere blogs:
Meubelrecht (Auteursrecht op gebruiksvoorwerpen: kan dat?)