DOSSIERS
Alle dossiers

Vormgeving  

IEF 9913

Onjuistheid of onvolledigheid

Vrz. Rechtbank Amsterdam 7 juli 2011, KG ZA 11-591 WT/MB (Mills Brothers B.V. & The Sting tegen V.I.P. Denim B.V., Yilmaz Tahsin Karadeniz en Gull Trading B.V.)

Met dank aan Eliëtte Vaal en Peter Claassen, AKD advocaten en notarissen.

Merkenrecht. Auteursrecht op kleding/overhemden. Gevraagd Ex parte bevel 1019e Rv eerder afgewezen. Handelsregisterwet. Geen staking van inbreuk terwijl dit wel is aangekondigd. Geen betwisting auteurs- en merkenrechten eisers, evenmin auteursrechtelijke beschermde trekken onweersproken. Verweer: ontwerp is van leverancier te Turkije. VIP Demin krijgt algemeen verbod. Gull Trading verbod voor genoemde ontwerpen en het merk STANGATA, matiging van dwangsommen. Vorderingen Karadeniz afgewezen omdat voldoende aannemelijk werd geacht dat deze niet exploitant van winkel (en daarmee inbreukmakende overhemden) was.

Nevenvorderingen: verstrekken van opgave - toegewezen jegens VIP Denim, niet jegens Gull Trading omdat het voldoende aannemelijk is gemaakt dat het om een eenmalige gebeurtenis gaat. Vernietiging van kleding toegewezen. Weigering schadevoorziening in kort geding.

 

4.10 (...) De enkele omstandigheid dat Karadeniz aanspraak kan maken op een deel van de winst bij wijze van vergoeding voor de (onder-)huur, maakt niet dat hij mede aansprakelijk kan worden gehouden voor de aanwezigheid van de inbreukmakende producten in de door hem verhuurde winkel. Ook de omstandigheid dat hij de gegevens bij de Kamer van Koophandel pas in een laat stadium in overeenstemming heeft gebracht met de feitelijke situatie, creërt een dergelijke aansprakelijkheid niet, anders dan Mills Brothers c.s. heeft betoofd, ook niet op grond van het bepaalde in artikel 25 van de Handelsregisterwet. Artikel 25 ziet weliswaar op de situatie dat degene die verplicht is tot registratie van bepaalde gegevens zich niet kan beroepen op de onjuistheid of onvolledigheid daarvan als een derde daarvan onkundig was, maar creëert geen aansprakelijkheid van de nalatige registrant, als die er op zichzelf niet is. (...) maar deze enkele registratie brengt als zodanig geen aansprakelijkheid mee voor in deze vestiging gepleegde inbreuken op intellectuele eigendomsrechten (...).

IEF 9893

Zij het in de visie van

Hof 's-Hertogenbosch 5 juli 2011, LJN BR0644 (Eestairs Nederland B.V. tegen Dirrix)

Met dank aan Rutger van Rompaey en Rik Geurts, QuestIE Advocatuur

In navolging van IEF 9169. Auteursrecht. r.o. 4.1.1. "Dirrix is architect. Voor een opdracht van Dirrix betreffende een woning van mevrouw Kruit in Nijmegen is in 1995 een trap ontworpen. De treden van deze trap zijn uitgevoerd in één lint van gevouwen stripstaal." r.o. 4.1.3. "Dirrix heeft medio 2010 bemerkt dat Eestairs een trap in haar assortiment had die op de website van Eestairs bekend was als de ‘Zigzagtrap’ (hierna: de zigzagtrap). Op de onderstaande afbeelding staat de trap links en de zigzagtrap rechts." De vorderingen worden door voorzieningenrechter toegewezen.

Auteursrecht aangenomen, geen verwording tot algemene stijlkenmerken. Geen bewijs van tegendeel van wettelijk vermoeden ex art. 4 Aw. Inbreuk staat vast, het `geen ontleningsverweer´ is onvoldoende gemotiveerd "niet bekend met het ontwerp". Geen aanleiding tot matiging dwangsommen omdat het een klein bedrijf is. Geen rectificatie noodzakelijk (geweest), omdat geen belang, omdat inmiddels een rectificatie is geplaatst, zij het in de visie van Dirrix.

Procesrechtelijke element: inbreng van rapport van werktuigbouwkundige omtrent de vraag of de trap en zigzagtrap uitsluitend functioneel en technisch zijn bepaald. Art. 1019h Rv werkelijk gemaakte proceskosten.

4.6. Voor de beoordeling van het geschil zal het hof achtereenvolgens de volgende relevante vragen beantwoorden:
a) Komt de trap auteursrechtelijke bescherming toe?
b) Zo ja, komt het auteursrecht op de trap toe aan [X.]?
c) Zo ja, maakt Eestairs met de zigzagtrap inbreuk op het aan [X.] toekomende auteursrecht op de trap?
d) Als er geen sprake is van auteursrechtelijke bescherming of inbreuk, is dan sprake van slaafse nabootsing door Eestairs?

4.7. Komt de trap auteursrechtelijke bescherming toe?

4.7.9. Bij de vraag of de trap een eigen oorspronkelijk karakter bezit dient te worden beoordeeld of de vorm van de trap niet is ontleend aan die van een ander werk. Ontlening kan enkel betrekking hebben op werken die reeds bestonden ten tijde van het ontwerp van de trap, dus voor 1995. Van de door Eestairs overgelegde producties is enkel de in r.o. 4.7.2 genoemde buitentrap van eerdere datum. De buitentrap, die oogt als een ladder, bestaat uit een lintvormige trapconstructie die verticaal, evenwijdig tegen de muur is geplaatst en die, voor zover het hof kan opmaken uit de overgelegde afbeeldingen, treden heeft die gevormd worden door een vierkante buisconstructie. De buitentrap is bij iedere vierde hoek van de constructie om en om links en rechts via een (stalen) verbinding aan de achterkant van de buitentrap aan de muur bevestigd. Zoals Eestairs ook zelf aangeeft loopt de trap, die onderwerp vormt van deze procedure, in tegenstelling tot de buitentrap, schuin en zijn de treden dieper. Daar komt bij dat de lintvormige constructie van de trap dunner/platter is, de trap aan één zijde, met het verticale gedeelte van de constructie, aan de muur is bevestigd, de treden van de trap breder zijn, waardoor er een rechthoekig effect ontstaat, en een trapleuning is aangebracht.

4.7.10. Bovendien is door de wijze van bevestiging, de vorm van de constructie en de treden, en de hellingsgraad van de trap een optisch effect gecreëerd, waardoor de trap in de ruimte lijkt te zweven. Dit effect heeft de buitentrap niet, omdat deze strak verticaal tegen een muur is geplaatst. Het hof is op grond daarvan voorshands van oordeel dat de trap voldoende beschermde trekken bezit, die maken dat de totaalindrukken van de trap en de buitentrap in zodanige mate verschillen dat de trap als een zelfstandig werk kan worden aangemerkt (vergelijk HR 29 november 2002, LJN AE8456, IER 2003,17, Una Voce Particulare, r.o. 3.5). Het hof is aldus van oordeel dat de trap niet is ontleend aan de buitentrap.


Verwatering [red.] 4.7.11. Eestairs stelt eveneens dat er sprake zou zijn van verwatering van het auteursrecht op de trap, omdat op internet en meer in het bijzonder op de eerder genoemde website stairporn.org heel veel materiaal voorkomt dat gelijk is aan of sterk overeenkomt met de trap. Voor zover in het auteursrecht al gesproken zou kunnen worden van verwatering, in die zin dat een in aanvang beschermd werk verworden is tot een onbeschermde stijl, heeft Eestairs onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd waarom daar in het onderhavige geval sprake van is. Het hof acht niet aangetoond dat de auteursrechtelijk beschermde trekken van de trap in die mate terug te vinden zijn in andere trappen dat daaruit afgeleid zou moeten worden dat deze trekken van de trap (inmiddels) verworden zijn tot algemene stijlkenmerken. De door Eestairs overgelegde producties, waaronder producties 2, 4, 8 en productie 3 van de akte, zijn daartoe onvoldoende, zodat het hof voorbij gaat aan deze stelling van Eestairs.

4.8. Komt het auteursrecht op de trap toe aan [X.]?
Opdrachtgever [red.]
4.8.3. Eestairs stelt dat niet [X.], maar [Y.] als opdrachtgever de auteursrechthebbende zou zijn op de trap, omdat de trap een door [X.] uitgewerkt ontwerp van [Y.] zou zijn. Het hof maakt uit deze stelling op dat Eestairs een beroep doet op art. 6 Aw, dat inhoudt dat indien een werk tot stand is gebracht naar het ontwerp van een ander en onder diens leiding en toezicht die ander als de maker wordt aangemerkt. Het is het hof niet gebleken dat [Y.] de trap zou hebben ontworpen, noch dat dat onder haar leiding en toezicht zou zijn gebeurd. In de opdracht, zoals overgelegd in productie 9 bij de inleidende dagvaarding zijn onder meer als werkzaamheden opgenomen: ‘het voorlopig ontwerp’ en ‘het definitieve ontwerp’ en daarbij staat in de bijzondere bepalingen onder meer: ‘er is in deze overeenkomst uitgegaan van een uitwerking van een door de opdrachtgeefster aanvaard voorlopig ontwerp’. Hieruit volgt eerder dat de ontwerpwerkzaamheden door de opdrachtnemer [X.] zijn uitgevoerd. Dat ligt ook voor de hand, omdat [Y.] nu juist [X.] voor het architectonisch ontwerp van het woonhuis, waarvan de trap een onderdeel uitmaakt, heeft ingeschakeld. Dit wordt bevestigd door de verklaring van [Y.], die door [X.] als productie B bij de memorie van antwoord is overgelegd.

Vermoeden auteursrecht [red.] 4.8.6. Eestairs heeft tegen het wettelijk vermoeden van makerschap van [X.] op grond van art. 4 Aw geen bewijs van het tegendeel geleverd, noch het tegendeel aannemelijk gemaakt, zodat het hof voorshands [X.] als auteursrechthebbende op de trap aanmerkt en de tweede vraag eveneens bevestigend beantwoordt. Eestairs heeft bij pleidooi nog een bewijsaanbod gedaan, maar het hof gaat daaraan voorbij, omdat het in de onderhavige procedure in kort geding geen ruimte aanwezig acht voor aanvullende bewijslevering. Daarmee faalt ook grief II.

4.9. Maakt Eestairs met de zigzagtrap inbreuk op het aan [X.] toekomende auteursrecht op de trap?

4.9.5. Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter in r.o. 3.7 terecht heeft overwogen dat vergelijking van de beide trappen uitwijst dat de zigzagtrap in zodanige mate auteursrechtelijke beschermde trekken van de trap vertoont dat de totaalindrukken die de beide trappen maken te weinig verschillen om te kunnen oordelen dat de zigzagtrap als een zelfstandig werk kan worden aangemerkt. De zigzagtrap heeft, net zoals de trap, de specifieke rechte, strakke vorm van als een lint gevouwen stripstaal waarbij de treden steeds twee aan twee met elkaar zijn verbonden en de trap aan één zijde, met het verticale gedeelte van de constructie, aan de muur is bevestigd. De zigzagtrap geeft ook hetzelfde ruimtelijke en rechthoekige effect door de plaatsing in de ruimte en de verhouding tussen de afmeting van het horizontale deel van de treden ten opzichte van de verticale gedeeltes. Op de trapleuning na heeft Eestairs met de zigzagtrap alle hierboven opgenomen auteursrechtelijk beschermde kenmerken van de trap overgenomen. De door Eestairs genoemde verschillen acht het hof voor de totaalindruk van ondergeschikt belang.


Rectificatie [red.]  4.12. De zesde grief komt op tegen het door de voorzieningenrechter in 4.5 van het dictum opgelegde bevel tot het plaatsen van een rectificatie op de website van Eestairs. Deze grief slaagt. Het hof is van oordeel dat de bevolen rectificatie niet in verhouding staat tot de inbreuk, zoals door Eestairs gepleegd. Niet is aannemelijk geworden dat Eestairs bewust verwijtbaar heeft gehandeld. De stelling van Eestairs dat een eenmalige rectificatie gebruikelijk is begrijpt het hof als een eenmalige brief aan de afnemers van de inbreukmakende zigzagtrap en niet als een vermelding op de webpagina. Gezien de omvang en de duur van de inbreuk, die beperkt is tot de kortstondige plaatsing van foto’s van de zigzagtrap op de website van Eestairs, die hebben geleid tot de verkoop van twee zigzagtrappen, is het hof van oordeel dat de gevorderde en opgelegde rectificatie, gezien het verstrekkende gevolg van een dergelijke vermelding op het internet, disproportioneel is.

4.12.1. [X.] heeft aangevoerd dat Eestairs bij deze grief geen belang heeft, omdat inmiddels een rectificatie op de website van Eestairs is getoond, zij het in de visie van [X.] niet conform het vonnis. Dit verweer verwerpt het hof. Eestairs heeft er wel degelijk belang bij dat het vonnis op dit punt wordt vernietigd, niet alleen omdat met betrekking tot die rectificatie kennelijk een geschil tussen partijen is gerezen inzake verbeurde dwangsommen, maar ook omdat Eestairs stelt als gevolg van deze rectificatie reputatieschade te hebben geleden met omzetderving als gevolg.

4.12.2. Het hof zal derhalve het bestreden vonnis vernietigen voor zover het het bevel tot rectificatie betreft. De daarbij in r.o. 4.6 van het bestreden vonnis opgelegde dwangsommen volgen hetzelfde lot, zodat het hof eveneens 4.6 van het dictum zal vernietigen.

Lees het vonnis hier (pdf / LJN).

IEF 9857

Klaarblijkelijk ruimte over

Vrz. Rechtbank Utrecht 29 juni 2011, KG ZA 2011 (Gielissen Holland B.V. tegen Qbtec B.V.)

Ontwerp Gielissen Qbtec

Bouwtekening Verkerk beursstand Qbtec

Met dank aan Peter Claassen en Eliëtte Vaal, AKD.

Auteursrecht. Opdrachtgeversauteursrecht. Interieurs voor beurzen, beursstands. Gielissen (ontwerper) heeft in opdracht van Qbtec ontwerp gemaakt voor beursstand. Nu klaarblijkelijk ruimte is voor het maken van verscheidenheid van beeldbepalende creatieve keuzes, zijn er slechts enige wensen en randvoorwaarden geuit en is niet voldaan aan art. 6 Aw. Verder geen overeenstemming over prijs zodat andere standbouwer dit kan realiseren. Geen aanvaarding aanbod. Inbreuk vanwege overeenstemmende totaalindruk, minimale verschillen. Vorderingen toegewezen. (meer ontwerptekeningen en foto's)

Maker art. 6 Aw (...) Indien deze vier ontwerpen in de zin van artikel 6 Aw onder leiding en toezicht van Qbtec tot stand zouden zijn gebracht, zouden die vier ontwerpen naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter naar alle waarschijnlijkheid slechts op ondergeschikte punten en in geringe mate van elkaar hebben afgeweken. Nu volgens de verklaring van Qbtec het tegenovergestelde het geval is, lieten de door Qbtec gegeven instructies klaarblijkelijk ruimte over tot het maken van een verscheidenheid aan beeldbepalende creatieve keuzes. Met het oog hierop acht de voorzieningenrechter het - voorhand oordelend - aannemelijk dat Qbtec als opdrachtgever slechts enige wensen en randvoorwaarden heeft geuit, in welk geval niet aan de vereisten van artikel 6 Aw is voldaan (zie Spoor.Verkade.Visser, "Auteursrecht: Auteursrecht, naburige rechten en databankenrecht", p.30). In het navolgende zal Gielissen dan ook als maker van het ontwerp worden aangemerkt en dient aldus te worden beoordeeld of Qbtec inbreuk op het ontwerp van Gielissen maakt.

Inbreuk 4.8 (...) Nu deze gezichtsbepalende auteursrechtelijke elementen door Qbtec in haar ontwerp zijn overgenomen, is er sprake van een overeenstemmende totaalindruk. Op grond hiervan is de voorzieningenrechter voorhands van oordeel dat Qbtec het auteursrechtelijk beschermde ontwerp van Gielissen ongeoorloofd heeft verveelvoudigd.

4.9 De tussen het ontwerp van Gielissen en de beursstand van Qbtec bestaande verschillen maken bovenstaand oordeel niet anders.

Ontlening Nu de voorzieningenrechter in 4.8 heeft geoordeeld dat Qbtec het ontwerp van Gielissen ongeoorloofd heeft verveelvoudigd, is aannemelijk dat van ontlening sprake is. Dit vermoeden is in onderhavig geval (mede) gegrond op de omstandigheid dat Kretz ter zitting heeft verklaard dat zij het ontwerp van Gielissen aan Verkerk heeft getoond en dat zij daarbij heeft aangewezen welke elementen zij van het ontwerp van Gielissen mooi vindt. Hiermee staat vast dat de maker van het jongere werk bekend is met het oudere werk (zie Spoor/Verkade/Visser, "Auteursrecht, naburige rechten en databankenrecht", p. 169-170). Qbtec mag tegen dit vermoeden tegenbewijs leveren, maar zal hiertoe wel voldoende moeten stellen (HR 21 februari 1992, NJ 1993, 164, Barbie). Aan dat bewijs worden hoge eisen gesteld (HR 18 februari 2000, NJ 2000, 209, Shoppingspel). De voorzieningenrechter is voorhands van oordeel dat Qbtec niet in dat bewijs is geslaagd. Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter voorhands van oordeel dat (al dan niet bewuste) ontlening gegeven is.

Conclusie: Qbtec met haar beursstand inbreuk maakt op de auteursrechten die het ontwerp van Gielissen rusten en worden de vorderingen van Gielissen toegewezen. Nu de vorderingen van Gielissen reeds op de primaire grond worden toegewezen, wordt aan de subsidiaire grondslagen van Gielissen niet meer toegekomen.

Lees het vonnis hier (pdf)

IEF 9812

Complementaire productlijn

Gerecht EU 22 juni 2011, zaak T-76/09 (Mundipharma tegen OHIM-Asociación Farmaceuticos Mundi)

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Beeldmerkaanvrage FARMA MUNDI FARMACEUTICOS MUNDI (geneesmiddelen), oppositie obv Gemeenschapsmerk MUNDI PHARMA. Complementaire en subsidiaire productlijn, maakt het nog geen soortgelijke waren en/of diensten. Bevestiging gedeeltelijke afwijzing door oppositiedivisie.

29      However, even where the goods in Class 5 covered by the earlier trade mark and the ‘storage, distribution, delivery and packaging of pharmaceutical, sanitary and dietetic preparations’ services in Class 39 covered by the trade mark applied for show some kind of connection between them, in particular in so far as the manufacture and sale of those goods may also involve their storage, delivery, distribution and packaging, that fact is not sufficient for them to be considered complementary in the present case.

30      It should be noted that there is nothing in the file that invalidates the Board of Appeal’s finding, supported by OHIM in its response, that, in essence, the relevant public for ‘storage, distribution, delivery and packaging of pharmaceutical, sanitary and dietetic preparations’ is made up of professionals, while the end consumer of pharmaceutical preparations will buy them, inter alia, from a pharmacy without using those services. As has already been mentioned in paragraph 26, the applicant does not dispute the Board of Appeal’s finding that the relevant public for which the services and goods are intended is different. By definition, goods and services intended for different publics cannot be complementary (see, to that effect, easyHotel, paragraphs 57 and 58).

Lees het arrest hier (link)

IEF 9811

Merk versmelt met de waren

HvJ EU 16 mei 2011, zaak C-429/10 P, X Technology Swiss GmbH tegen OHIM

In navolging van IEF 8912. Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Vormmerk. Gemeenschapsmerkaanvraag ‘oranje kleur van punt van sok’. Weigering inschrijving. Ontbreken van onderscheidend vermogen. Onjuiste lezing van het arrest van het Gerecht EU. Art. 4 en 7 lid 1 onder b GMVo 207/2009.

Aanvrager stelt dat Gerecht ten onrechte oordeel baseert op driedimensionaal merkaanvrage, en de strengere criteria die daarvoor gelden. Hof oordeelt dat Gerecht juist niet als driedimensioneel merk beoordeeld. Merk is niet onderscheidend omdat het aangevraagde merk samenvalt met het uiterlijk van de aangeduide waar (sokken). Klacht faalt, verwerping beroep.

37. In den Randnrn. 26 und 27 des angefochtenen Urteils hat das Gericht dieser Rechtsprechung entnommen, dass der entscheidende Gesichtspunkt, um zu bestimmen, ob ein Zeichen Unterscheidungskraft aufweise oder nicht, nicht die Einstufung des Zeichens als ein Bildzeichen, ein dreidimensionales Zeichen oder ein anderes Zeichen sei, sondern die Frage, ob das Zeichen mit dem Erscheinungsbild der betreffenden Waren selbst verschmelze oder nicht.
 

38. Anhand dieses Kriteriums hat das Gericht in den Randnrn. 28 und 29 des angefochtenen Urteils festgestellt, dass die Anmeldemarke mit dem Erscheinungsbild der gekennzeichneten Ware verschmelze.

39. Demnach kann die Rechtsmittelführerin nicht geltend machen, das Gericht habe bei seiner Beurteilung der Unterscheidungskraft der Anmeldemarke Anforderungen gestellt, die auf dreidimensionale Marken bezogen seien.

42. Es ist jedoch festzustellen, dass die Rechtsmittelführerin zur Stützung dieses zweiten Teils nichts vorgebracht hat, was belegen könnte, dass das Gericht Beweismittel verfälscht hat.

Lees het arrest hier (link)
GMVo 207/2009

 

IEF 9810

Uw huisstijl in het buitenland

Rechtbank Utrecht 22 juni 2011, LJN BQ8727 (SVT tegen Mediq en Mediveen)

Auteursrecht. Licentie corporate design: logo's en huisstijl. Afbeeldingen in uitspraak. SVT heeft in opdracht van Mediq Apotheken corporate design ontwikkeld waarvoor licentie is verleend voor gebruik in Nederland. Licentievoorwaarden is overtreden door gebruik van huisstijl in België en Polen, contractuele boete van 2 miljoen wordt niet gematigd, van rechtspraak.nl: 

Mediq moet stoppen met gebruik van logo’s en huisstijl in haar apotheken

S.V.T. Branding & Design Group B.V. (eisende partij in deze procedure; hierna te noemen: SVT) heeft in 2005 en 2006 in opdracht van Mediq Apotheken (één van de gedaagden) logo’s, een huisstijl, een brochurelijn en een winkelformule ontwikkeld die gebruikt wordt in apotheken die worden geëxploiteerd onder de naam “Mediq”. SVT heeft aan Mediq Apotheken een licentie verleend voor het gebruik van haar ontwerpen.

SVT heeft bij de rechtbank Utrecht een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen Mediq Apotheken en haar moedermaatschappij Mediq N.V. Zij stelt zich op het standpunt dat Mediq Apotheken en Mediq N.V. in strijd met haar auteursrechten hebben gehandeld door - in strijd met de verleende licentie - haar ontwerpen ook (door buitenlandse dochtermaatschappijen) toe te laten passen in Poolse en Belgische Mediq-apotheken.

De rechtbank is van oordeel dat de aan Mediq Apotheken verleende licentie tevens strekt ten behoeve van Mediq N.V., zodat ook de moedermaatschappij rechten aan deze licentie kan ontlenen. Mediq Apotheken en Mediq N.V. hebben in strijd gehandeld met de aan hen verleende licentie, omdat deze beperkt was tot gebruik in Nederland (en dus tot gebruik in Nederlandse apotheken). Door aan Poolse en Belgische dochtermaatschappijen toestemming te geven voor het gebruik van de ontwerpen van SVT in Poolse en Belgische Mediq-apotheken, en deze vennootschappen de daartoe benodigde specificaties en digitale bestanden te verstrekken, hebben Mediq Apotheken en Mediq N.V. de voorwaarden waaronder de licentie was verleend, overtreden. Op overtreding van de licentievoorwaarden staat een contractuele boete van bijna 2 miljoen euro. De rechtbank gaat niet over tot matiging van dit bedrag en wijst het volledige bedrag toe.

Door de overtreding van de licentievoorwaarden was SVT ook gerechtigd om tot opzegging van de licentie (per 11 november 2009) over te gaan. Omdat Mediq Apotheken en Mediq N.V. na deze opzegging zijn doorgegaan met het gebruiken van de ontwerpen van SVT in Nederland, en in het bijzonder in de Nederlandse apotheken, handelen zij in strijd met het auteursrecht dat SVT heeft op haar ontwerpen. De rechtbank verbiedt Mediq Apotheken en Mediq N.V. daarom om in Nederland nog verder gebruik te maken van de ontwerpen van SVT. Dit betekent onder meer dat Mediq Apotheken en Mediq N.V. de door SVT ontworpen logo’s en huisstijl uit de Nederlandse apotheken zullen moeten verwijderen.

Zij krijgen daarvoor een termijn van 3 maanden. Als zij aan het verbod geen gevolg geven, verbeuren zij een dwangsom die kan oplopen tot 2 miljoen euro.

Mediq Apotheken en Mediq N.V. kunnen volgens de rechtbank niet uit hoofde van het auteursrecht aansprakelijk gesteld worden voor het toepassen van de ontwerpen van SVT in de Poolse en Belgische apotheken, omdat niet zij, maar de buitenlandse dochtermaatschappijen daarvoor verantwoordelijk zijn. De Poolse en Belgische dochtermaatschappijen zijn verder niet als “publiek” aan te merken in de zin van de Poolse en Belgische auteurswet. Daardoor kan ook het feit dat Mediq Apotheken en Mediq N.V. toestemming hebben geven voor het gebruik van de ontwerpen van SVT in de buitenlandse apotheken en specificaties en digitale bestanden hebben verstrekt niet als een schending van het auteursrecht worden aangemerkt.

Mediq Apotheken en Mediq N.V. moeten tenslotte een bedrag van ruim € 65.000,-- aan proceskosten vergoeden aan SVT.

IEF 9796

Verbod op prototypen bekendmaken

Vzr. Rechtbank Arnhem 16 mei 2011, LJN BQ6443 (Eiser tegen Lusaro B.V.)

Wellicht ten overvloede. Know how bescherming. Stukgelopen samenwerking. Geheimhouding.  Gedaagde heeft in 2004 een idee bedacht en uitgewerkt om een middenas aanhanger (caravan) te verbeteren. In de samenwerkingsovereenkomst: “Iedere Partij behoudt de intellectuele eigendomsrechten op de Kennis, Deelproducten en materialen die door haar ten behoeve van de samenwerking worden ingebracht en in het Projectplan worden omschreven en op materialen die door haar worden ontwikkeld in het kader van de samenwerking.". Eiser vordert voortzetting en vordert verbod op zijn (gedeelte van de) intellectuele eigendomsrechten, terwijl gedaagde de samenwerking heeft opgezegt. De vorderingen van eiser worden afgewezen, m.n. vanwege onderbouwing en vereiste voor nadere bewijslevering omtrent de toegepaste sandwichconstructie, waarvoor in kort geding geen plaats is.

4.18.  [eiser] heeft tot slot nog gevorderd dat [gedaagde sub 1] een einde dient te maken aan de inbreuk op de (intellectuele) eigendomsrechten van [eiser], ook in de toekomst, waaronder begrepen een verbod de prototypen bekend te maken aan, te verspreiden onder en te laten gebruiken door derden. [gedaagde sub 1] heeft te dien aanzien aangevoerd dat voor zover al sprake is van een intellectueel eigendomsrecht van [eiser] op het chassis van de boottrailer, dit chassis geen rol (meer) speelt in Lusaro II. Ten aanzien van het beweerdelijke intellectuele eigendomsrecht op het chassis van de caravan heeft [gedaagde sub 1] aangegeven dat [eiser] op de constructie geen rechten kan verkrijgen, nu een dergelijke sandwichconstructie al jarenlang door meerdere ondernemingen in de caravanbranche wordt toegepast. Nu de stelling van [eiser] dat [gedaagde sub 1] inbreuk maakt op de rechten van [eiser] gemotiveerd is betwist en [eiser] zijn stelling op dit punt in geen enkel opzicht concreet heeft onderbouwd, zal de vordering onder IV. niet worden toegewezen. Voor beantwoording van de vraag of [eiser] intellectuele eigendomsrechten heeft en of daarop door [gedaagde sub 1] inbreuk wordt gemaakt, is nadere onderbouwing en bewijslevering nodig, waarvoor in dit kort geding geen plaats is.

Lees het vonnis hier (link / pdf).

IEF 9795

De heersende bling bling

Vrz. Rechtbank Amsterdam 14 juni 2011, KG ZA 11-668 (HEMA B.V. tegen Albert Heijn B.V.)

Met dank aan Gerben Hartman en Kurt Stöpetie, Brinkhof

Auteursrecht. Slaafse nabootsing. niet tijdig betaalde griffierechten buiten beschouwing gelaten, onbillijkheid.

Geen sprake van eigen oorspronkelijk karakter en persoonlijke stempel van de maker, genoemde kenmerken hebben allen een technische functie, dan wel gebruikelijk voor pennenetuis. Onvoldoende onderscheidend en daarom geen eigen gezicht. Ontbreken van merkteken of de naam hema kan het publiek de Hema/etui niet direct herkennen als product van Hema.

4.4 De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Voor zover de door Hema genoemde kenmerken voortvloeien uit functionele eisen of ontleend zijn aan eerdere pennen etuis is geen sprake van persoonlijk stempel van de maker. Gelet op het overzicht van balkvormige etuis dat Albert Heijn als productie 1 in het geding heeft gebracht, moet de vorm van het Hema-etui als reeds bestaand worden aangemerkt. In het overzicht is een groot aantal etuis opgenomeen met een langwerpige rechthoekige slanke vorm. Deze moet dan ook als voor een pennenetui gebruikelijk worden aangemerkt, meet een maatvoering die aansluit aan het formaat van de gemiddelde pen of potlood. (..) Dit alles maakt dat de voornaamste kenmerken van het etui, te weten de vorm, de rits, de vouw aan de zijkanten en het lipje geen oorspronkelijk karakter hebben en niet het persoonlijk stempel van de maker dragen. Dit geldt naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook voor het dubbele stiksel aan weerszijden van de rits, aangezien deze stiksels een technische functie hebben: de rits wordt met het ene stiksel op zijn plaats gehouden en de stof wordt  met het andere stiksel afgezoomd.

4.5 De uitvoering van het Hema-etui inde zilvern leatherlook et de lichtgrijze rits en het lichtgijze lipje draat evenmin een persoonlijk stempel van de maker. Door Albert Heijn is onweersproken aangevoerd dat de zilveren leatherlook-stof in de handel algemeen en vrij verkrijgbaar is, terwijl he gebruik van een ritssluiting en een lipje in bijpassende kleur gemeengoed is. De kueze van deze stof voor een pennenetui is, gelet op de heersende bling bling trend, niet als oorspronkelijk aan te merken.Uit het voorgande volgt dat het Hema-etui niet kan worden aangemerk als een werk in de zin va de Auteurswe (Aw.), zodat er geen auteursrecht op rust.

4.7 De voorzieningenrechter i van oordeel dat Hema onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar etui zich aanmerkelijk onderscheidt van andere etuis en darom een eigen gezicht op de etui-markt heeft. Mede gelet op hetgeen hiervor in 4.4 en 4.5 is overwogen en gelet op het ontbreken van een merkteken of de naam Hema op het etui, kan er voorhands niiet vanuit worden gegaan dat het publiek het Hema-etui direct zal herkenen als een product van ema. Het Hema-etui komt derhalve evenmin bescherming toe op grond van ongeoorloorde mededinging, zodat de vorderingen zullen worden afgewezen.

Lees het vonnis hier (pdf, LJN)

IEF 9784

Goederen te weigeren

Rechtbank Utrecht 15 juni 2011, LJN BQ7830 (Adventure Bags tegen Kruidvat)

met gelijktijdige dank aan Martin Hemmer en Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht, AKD. In navolging van IEF 8052, IEF 8453 en IEF 7865. Voor eigen lezing. Auteursrecht. Merkrecht. Weigering betaling en afname producten vanwege levering inbreukmakede producte (damesweekend- en schoudertass, Granny's Scarf).  Algemene inkoopvoorwaarden met recht op weigering goederen/ contract beëindigen en schadevergoeding. Ontbinding 6:265 BW en schending Algemene inkoopvoorwaarden. Vorderingen grotendeels afgewezen.

Uitgebreide lessen over over Algemene voorwaarden (4.7-4.22), toerekenbare tekortkoming (4.23-4.32), verrekening (4.33 - 4.70), contractuele boete door herziening ex parte (4.71-4.83). Uitgebreide proceskostenveroordeling (en verrekening over en weer 4.84 e.v.).

4.28.  Adventure Bags heeft dergelijk bewijs niet geleverd. Integendeel, navraag door Kruidvat bij Oilily heeft haar geleerd dat Oilily van mening was dat de betreffende Granny’s Scarf-producten wel inbreukmakend waren. Dit heeft ook geleid tot het starten van een bodemprocedure door Oilily tegen Adventure Bags en Kruidvat onder meer met betrekking tot de Granny’s Scarf-producten.

4.83.  Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan de herziening van een ex parte bevel terugwerkende kracht toekomt, zodat daardoor de grondslag ontvalt aan eventuele op grond van dat bevel verbeurde dwangsommen. Voor het onderhavige geval betekent dit dat door de herziening van het ex parte bevel bij vonnis in kort geding van 14 december 2009 (zoals de ‘opheffing van het bevel’ in dit vonnis moet worden begrepen) de grondslag aan (eventueel) door Kruidvat verbeurde dwangsommen is komen te ontvallen, zodat reeds op die grond de door Adventure Bags gevorderde betaling van de dwangsommen niet toewijsbaar is.

Lees volledige uitspraak hier (link / pdf).

IEF 9777

Eerste analyse: Abandonware en de nieuwe Commodore

Een bijdrage van prof. mr. dr. ir. Eric Tjong Tjin Tai, Tilburg University

In de wereld van de computers is een jaar al lang, en tien jaar een mensenleven. Om een voorbeeld te noemen: Windows XP werd in 2001 uitgebracht, heeft inmiddels al weer twee opvolgers gehad en wordt nog slechts beperkt ondersteund. Dat neemt niet weg dat begin 2011 nog steeds zo’n 40% van de internettende computergebruikers Windows XP gebruikt (bron: Wikipedia, geraadpleegd april 2011). De gebruikers van computers en software overleven de levenscyclus van een product, en in sommige gevallen zelfs de levensduur van de producent.

In extreme vorm zien we dit bij wat wel wordt genoemd ‘abandonware’. Dat is software (vooral computerspelen of games) van vele jaren oud (denk aan minstens 5 zoniet 10 jaar), die niet meer commercieel verkrijgbaar is, en waarvan in veel gevallen (doch niet altijd) zelfs niet eenvoudig meer is te achterhalen wie de rechthebbende is, omdat de oorspronkelijke producent failliet is gegaan, is overgenomen, of simpelweg verdwenen. Spelfanaten die dergelijke games nog willen spelen voelen zich daarom gerechtigd deze software te verveelvoudigen en verspreiden, de term ‘abandonware’ geeft een schijn van legitimiteit aan dit gebruik. Zie verder bv. Wikipedia, waar ook verschillende vormen worden onderscheiden.

Met toestemming, lees verder op IT 320