DOSSIERS
Alle dossiers

Vormgeving  

IEF 9988

Door alsnog te betalen

Vzr. Rechtbank Amsterdam 21 juli 2011, LJN BR2598 (More-In B.V. tegen DPA Goup N.V.)

Met dank aan Diederik Stols, Boekx advocaten.

Auteursrecht. Vormgeving van website. Naar aanleiding van een offerte-aanvraag stelt eiser een nieuwe vormgeving voor. Gedaagde heeft hier geen budget voor, korte tijd later heeft gedaagde een nieuwe website met 'zonder dat de noodzaak daarvoor is gesteld of gebleken precies of nagenoeg dezelfde keuze': Call me now-button, Twitter followers button, Koersinformatie het jaarverslag en het DPA paspoort.

Inbreukvorderingen toegewezen. Voorwaardelijk: in die zin dat zal worden bepaald dat More-In aan deze veroordeling geen rechten ontlenen kan indien DPA haar voor het gebruik van het ontwerp €4000,- exclusief BTW betaalt. Bedrag is afkomstig van de eerdere offerte die bij het voormelde voorstel werd medegedeeld. Indicatietarieven in IE-zaken ipv 1019h Rv.

4.3. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. More-In beroept zich, terecht, niet op de bouwstenen die DPA aanvoert zelf te hebben aangedragen, maar op de manier waarop die bouwstenen visueel in het ontwerp verwerkt zijn. (...) Voor het ontwerp van More-In is voldoende oorspronkelijk en komt dus voor auteursrecht in aanmerking. Daarbij spelen met name de volgende elementen een rol: de vlakverdeling, de tekstverdeling (waar de tekstblokken zijn geplaatst en waar juist niet), het kleurgebruik (hoewel de kleuren rood en grijs door DPA zijn aangedragen zijn met het gebruik van die kleuren veel verschillende mogelijkheden) de twee horizontale balken boven en onder, het DPA-logo linksboven in beeld, het roze tekstblok onder met daarin de laatste publicaties, de twee afbeelding als button rechts, de zigzag rode lijnen tussen de verschillende divisies van DPA Group links in de bovenste balk en de manier waarop de beurskoers van DPA onder wordt weergegeven in blokjes. Al deze elementen maken dat het ontwerp kan worden aangemerkt als een voortbrengsel van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes. Op het ontwerp rust derhalve auteursrecht.

4.4. Weliswaar staat het een marktpartij in beginsel vrij om elementen van een ander te gebruiken, maar die vrijheid haar begrenzing vindt waar inbreuk wordt gemaakt op rechten van intellectuele eigendom of andere subjectieve rechten. Daarbij dient te worden gekeken naar het samenstel van elementen die de totaalindruk van het ontwerp bepalen en niet zozeer naar de afzonderlijke elementen op zich.De voorzieningenrechter is, gelet op die totaalindruk van zowel het ontwerp van More-In als de nieuwe website van DPA, van oordeel dat DPA bij het vormgeven van haar nieuwe website te weinig afstand genomen heeft van het ontwerp van More-In. In een aantal afzonderlijke elementen heeft DPA zonder dat de noodzaak daarvoor is gesteld of gebleken precies of nagenoeg dezelfde keuze gemaakt als More-In in haar ontwerpvoorstel, waardoor de totaalindruk in belangrijke mate overeenstemt.

4.6.  De conclusie is dat DPA met het gebruik van de website die sinds 16 juni 2010 in de lucht is inbreuk maakt op het auteursrecht van More-In. De voorzieningenrechter verbindt daaraan de volgende consequenties. DPA zal worden veroordeeld het gebruik van haar website in de huidige vorm te staken, althans om die website op zodanige wijze aan te passen dat daarmee geen inbreuk meer wordt gemaakt op het auteursrecht van More-In. Gelet op het subsidiair verweer van DPA dat zij voor een aanpassing tenminste 1 maand nodig heeft zal die termijn in acht worden genomen. Wel zal DPA de mogelijkheid worden gegeven de onrechtmatigheid van het gebruik van het ontwerp weg te nemen, door More-In alsnog voor het gebruikte ontwerp te betalen. Het belang van More-In bij haar vordering is er immers in gelegen dat zij schade heeft geleden doordat zij inspanningen heeft verricht waarvoor zij geen vergoeding heeft ontvangen.

4.7.  Voor het bedrag dat DPA aan More-In dient te betalen voor het gebruikte ontwerp zal worden uitgegaan van de offerte bij het ontwerpvoorstel van 12 november 2009 (zie 2.8). De voorzieningenrechter is van oordeel dat DPA voor alleen het ontwerp van de website een bedrag van € 4.000,- (design concept ontwikkeling) zou moeten betalen. Dat is immers de dienst waar DPA bij de besprekingen in 2009 om heeft gevraagd, en van die ontwerpinspanningen van More-In heeft DPA gebruik gemaakt toen zij haar huidige website heeft gebouwd. Het bouwen van de website is door DPA zelf gedaan, althans niet door More-In. Van de overige onderdelen van de prijsopgave als genoemd in 2.6 is voorshands onvoldoende aannemelijk dat dit kosten zijn die betrekking hebben op alléén het ontwerpen van de website, en niet ook op het bouwen. Voorshands wordt € 4.000,- een redelijk bedrag geacht voor het ontwerp.

4.8. Gelet op het voorgaande zal de veroordeling het huidige gebruik van de website te staken een voorwaardelijke zijn, in die zin dat zal worden bepaald dat More-In aan deze veroordeling geen rechten kan ontlenen indien DPA haar voor het gebruik van het ontwerp €4000,- exclusief BTW betaalt.

Lees de uitspraak hier (pdf / LJN / schone pdf).

IEF 9986

Naar beneden wijzende bolling

Rechtbank 's-Gravenhage 22 juli 2011 (bij vervroeging) KG ZA 11-752 (Firstbike International B.V. en Eiser sub 2 tegen Ridder Ride)

Modelrecht. Gemeenschapsmodel kinderloopfietsen (hier). Eiser heeft Firstbike exclusieve licentie verstrekt en gemachtigd om op eigen titel op te treden. Duits ex parte bevel, nu toch verhandeling via rentepuntenwinkel ING (plaatje lees verder).

Beoordeling: Chopper wekt andere algemene indruk, geen inbreuk modelrecht noch auteursrecht, ook onderdelen voldoende afwijkend. Enduro: geen spoedeisend belang, en bewijs dat wordt verhandeld niet (voldoende) geleverd. Ook geen belang bij de nevenvorderingen. Proceskostenveroordeling 1019h RV voor eiser á €7.150,85.

Chopper 4.2. Naar voorlopig oordeel maakt Ridder Ride door verhandeling van de Chopper geen inbreuk op het Gemeenschapsmodel van Firstbike. De Chopper wekt vooral door de naar beneden wijzende bolling van het frame en de minder verticale stand van de voorvork een andere algemene indruk dan het Gemeenschapsmodel. Die kenmerken maken dat de Chopper daadwerkelijk doet denken aan het model chopper dat bekend is voor motoren.

Gemeenschapsmodel / auteursrecht 4.7. Geconcludeerd moet dus worden dat Ridder Ride door de verhandeling van de Chopper geen inbreuk maakt op het Gemeenschapsmodel. De geconstateerde verschillen tussen de Chopper en het Gemeenschapsmodel brengen ook mee dat er naar voorlopig oordeel geen sprake is van een inbreuk op het auteursrecht. De door Firstbike ontworpen en verhandelde fiets is namelijk identiek aan het Gemeenschapsmodel en wijkt dus op dezelfde punten af van de Chopper. Daargelaten dat Firstbike niet heeft aangegeven wat de auteursrechtelijk beschermde trekken van haar fiets zijn (terwijl Ridder Ride gemotiveerd heeft betoogd dat vele kenmerken van de fiets niet voor bescherming in aanmerking komen), moet gezien de geconstateerde verschillen worden aangenomen dat voor zover er auteursrechtelijke beschermde trekken zijn overgenomen, de totaalindruk van de Chopper voldoende afwijkt. Hetzelfde geldt voor het beroep op slaafse nabootsing. Gegeven de geconstateerde verschillen moet worden geconcludeerd dat Ridder Ride niet tekort is geschoten in haar verplichting om bij het vermeende nabootsen van de fiets van Firstbike alles te doen wat redelijkerwijs, zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid of bruikbaarheid van haar product, mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door gelijkheid van beide producten gevaar voor verwarring ontstaat.

Auteursrecht onderdelen 4.8. Het beroep op auteursrechtelijke bescherming ten aanzien van de afzonderlijke onderdelen van kinderloopfiets van Firstbike (frame, voorvork en zadel) moet eveneens worden verworpen. Firstbike heeft niet aangegeven welke trekken van die onderdelen voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen, terwijl Ridder Ride erop heeft gewezen dat vele trekken worden bepaald door de technische functie van het betreffende onderdeel. Voor zover de onderdelen niet-technische trekken hebben die blijk geven van een persoonlijk stempel van [Eiser sub 2], wijken de onderdelen van de Chopper naar voorlopig oordeel voldoende af gelet op de verschillen die Ridder Ride heeft opgesomd, zoals de afwijkende vorm van de gaten van het frame, de breedte van de voorvork en de gaten in de zadelpen. Als wordt gekeken naar de afzonderlijke onderdelen, kunnen die verschillen naar voorlopig oordeel niet worden aangemerkt als ondergeschikte details.

4.9. In het midden kan blijven of Ridder Ride door verhandeling van de Enduro inbreuk zou maken op de rechten van Firstbike en/of onrechtmatig handelt. De daarop gerichte vorderingen komen niet voor toewijzing in aanmerking vanwege een gebrek aan spoedeisend belang.

4.11 (...) Aangezien de bewijslast van de gestelde continuering van de leveringen bij Firstbike ligt en er in het kader van dit kort geding geen ruimte is voor nadere bewijslevering, moet er in deze procedure van worden uitgegaan dat Ridder Ride geen Enduro-fietsen heeft geleverd aan ING en dat de verklaring van Ridder Ride over het staken van de handel in de Enduro per 31 januari 2011 dus juist is. Dat gegeven, in combinatie met het – door Firstbike geweigerde – aanbod van Ridder Ride om vast te leggen dat Ridder Ride de Enduro niet meer op de markt zal brengen op straffe van een boete, heeft Firstbike onvoldoende spoedeisend belang bij een verbod.

IEF 9972

In het licht daarvan

Hof ’s-Gravenhage 19 juli 2011, LJN BR3052 (M. h.o.d.n. Connect tegen KSI Gastronomiezubehör GmbH)

Met dank aan Diederik Stols, Boekx advocaten. Eindarrest in navolging van IEF 9155 en IEF 8581.

 Auteursrecht op horeca-sfeerlampen. Hof hield zaak aan om partijen de gelegheid te geven zich uit te laten over de mogelijkheid van het Electrolux-opdrachtgeversauteursrecht (art. 3.29 jo 3.8 lid 2 BVIE), hier is naar oordeel van partijen geen sprake van, wel fictief makerschap ex artikel 8 Aw. Inbreuk op auteursrecht KSI. Door het gebruik van verwarringwekkende nummering van de navullingen is er sprake van slaafse nabootsing; iedere verkoop door appelant is is een vulling minder voor KSI. Schadeberekening.

Berekening van de schade: "Omdat partijen beide wensen dat het hof de zaak zelf afdoet, heeft het hof de draad opgepakt waar de rechtbank met haar deelvonnis van 23 juli 2008 was gebleven, te weten de begroting van de schadevergoeding" (r.o. 1), en omdat "50% van de door [appellant] in de periode van 15 maart 2005 tot 31 augustus 2007 verkochte vullingen moet worden toegerekend aan het gebruik van de verwarring wekkende type-aanduiding."

Schadevergoeding: "in totaal € 53.493,-, te weten € 5.000,- terzake van de inbreuk makende lampen en € 48.493,- terzake van de nagebootste vullingen" (r.o. 32).  1019h Rv proceskosten: "Van de overige kosten zal het hof 30% volledig toewijzen, te vermeerderen met 70% van het toepasselijke liquidatietarief" (r.o. 34).

12. Het argument van M.. dat KS1 geen schade kan hebben geleden, omdat zijzelf niet actief was op de Nederlandse markt gaat niet op. KSI lverede immers aan Nederlandse distributeurs, waarvan hij er één was. (…) Voor zover KI minder aan haar Nederlandse distributeurs heeft kunnen verkopen doordat M. nagebootste vullingen op de markt bracht, lijdt zij schade.

15. (…) Wanneer M.. stelt dat klanten de vullingen uitsluitend vanwege hun vaste relatie met hem bestelden en niet (mede) omdat zij dachten dat het (zoals gebruikelijk) om KSI- vullingen ging, dient hij dat (voor zover het gaat om schadebegroting door winstafdracht) aannemelijk te maken (HR 18 juni 2010, LJN BL 9662), respectievelijk die stelling nader te adstrueren, hetgeen hij onvoldoende heeft gedaan.

17. Op grond van het voorgaande staat in elk geval vast dat KSI schade heeft geleden door het onrechtmatig geoordeelde handelen van M., in het bijzonder door de verkoop van verwarringwekkende vullingen. Wat betreft de inbreukmakende lampen heeft te gelden dat M. tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 4.13 van haar vonnis, dat aannemelijk is dat KSI door het gebruik van afbeeldingen daarvan door M. enige schade heeft geleden, in het geheel geen grief gericht, zodat ook op dat punt het bestaan van enige schade uitgangspunt is.

22. De brief van 22 september 2005 is verzonden nadat KSI de beschikking kreeg over de klantenlijst van M. Aangenomen moet dus worden dat de brief de klanten van M. heeft bereikt. De inhoud van de brief is evenwel minder expliciet dan die van 12 april 2005. Het hof acht dan ook niet aannemelijk dat daarmee elke mogelijke (resterende) verwarring omtrent de herkomst van de vullingen bij alle klanten van M. is weggenomen.

23. Het in de rov. 19 tot en met 22 overwogene in aanmerking nemend, is het hof van oordeel dat 50% van de door M. in de periode van 15 rnaart 2005 tot 31 augustus 2007 verkochte vullingen moet worden toegerekend aan het gebruik van de verwarringwekkende type-aanduiding.

28. KSI gaat ervan uit dat zij voor iedere Karl Sauer-vuiling die M. (het hof begrijpt: als gevolg van de verwarringwekkende nummering) verkocht een vulling minder heeft verkocht. M. betwist dat. Behalve op de reeds besproken omstandigheden, wijst hij erop dat er nog andere aanbieders op de markt waren, zoals Candola. KSI heeft dat op zichzelf niet weersproken. In het licht daarvan heeft zij onvoldoende aannemelijk gemaakt dat, wanneer M. de gewraakte vullingen niet had aangeboden, de afnemers hun vullingen alle bij KSI zouden hebben gekocht. (…) Het voorgaande in aanmerking nemend schat het hof de kans dat, wanneer M. de betreffende vullingen niet zou hebben aangeboden, KSI deze zou hebben verkocht, op 50%.

31.  Wat betreft de schade als gevolg van het gebruik van inbreukmakende lampen, overweegt het hof als volgt. Schade als gevolg van de verkoop daarvan in de periode na 15 maart 2005 is niet aannemelijk geworden. KSI maakt in haar akte aanspraak op vergoeding van schade als gevolg van het gebruik van afbeeldingen van de lampen op de website van [appellant]. [appellant] betwist niet dat de betreffende lampen, in elk geval tot op het moment waarop KSI haar akte nam, derhalve eind 2010, op zijn website hebben gestaan. Zijn verweer dat KSI geen objectieve cijfermatige aanknopingspunten heeft aangeleverd op basis waarvan de schade kan worden vastgesteld, is op zichzelf juist. Echter, in dit soort gevallen, waarin de inbreuk bestaat uit het plaatsen van afbeeldingen van inbreuk makende producten op (de homepage) van een website, is de schade naar zijn aard niet goed te objectiveren. Het betoog van [appellant] dat in dergelijke gevallen bij de vaststelling van de schade moet worden aangeknoopt bij door de inbreukmaker bespaarde investeringen en dat daarvan in dit geval geen sprake is, omdat hij degene is geweest die zich inspanningen heeft getroost om foto’s van de lampen te (doen) maken en op zijn site te plaatsen, snijdt geen hout. Immers, dat sluit nog niet uit dat KSI schade kan hebben geleden doordat (potentiële) klanten zijn afgegaan op de afbeeldingen van de lampen en daardoor zijn bewogen bij [appellant] te kopen en dat KSI daardoor klandizie heeft gemist. Het hof zal deze schade schatten op een bedrag van € 5.000,-.

32. Het voorgaande leidt tot dc conclusie dat aan KSI zal worden toegewezen een bedrag van in totaal € 53.493,-, te weten € 5.000; terzake van de inbreuk makende lampen en €48.493; terzake van de nagebootste vullingen.

Lees de uitspraak hier (pdf / LJN / opgeschoonde pdf)

IEF 9962

Witte box is zo triviaal

Rechtbank Amsterdam 30 maart 2011, LJN BR2033 (XPERIENCE Hong Kong ltd. tegen NDDO Institute for prevention and Early Diagnostics BV (NIPED))

Totstandkoming overeenkomst. Afgebroken onderhandelingen. Auteursrechtinbreuk op "gezondheidspreventiebox".

Xperience ontwikkelt en levert bewegingsconcepten en gezondheidsprogramma’s op maat. NIPED is gericht op voorkomen en vroegtijdig opsporen van belangrijkste aandoeningen middels een "PreventieKompas" dat via gevalideerde online vragenlijsten, biometriemetingen en laboratoriumonderzoek samengebracht kunnen worden in het NIPED-systeem. Twee concepten voor samenwerking.

Geen voldoende bepaalbaar aanbod, noch aanvaarding middels het afleiden daarvan uit het verzoek proefmodellen te maken. Geen onaanvaardbare wijze afbreken van onderhandelingen. Geen eigen en oorspronkelijk karakter betreft de vorm van de box, ontlening aan Oneida-box met andere kleur. De keuze voor een witte box is zo triviaal. Inlay is functioneel bepaald. Afgewezen auteursrechtelijke vorderingen. Kosten Indicatietarieven in IE-zaken. €8.000,-.

Auteursrechtinbreuk 4.10.  Xperience stelt dat zij auteursrechthebbende is op de door haar ontwikkelde Preventiebox, welke er (in combinatie met de bloeddrukmeter) als volgt uitziet.    

4.11.  NIPED maakt volgens Xperience inbreuk op de Preventiebox doordat zij de volgende box op de markt brengt.

In de dagvaarding heeft Xperience daartoe gesteld dat er dermate veel auteursrechtelijk beschermde trekken van de Preventiebox zijn overgenomen (het materiaal van de doos, de kleur, de inlay) dat de totaalindrukken gelijk zijn en het vermoeden van ontlening niet kan worden ontzenuwd. Ter zitting is hier aan toegevoegd dat kenmerkend voor de Preventiebox de uitstekende randen zijn, maar dat vooral het geheel als concept bescherming verdient. Dat betreft, aldus Xperience, zowel de buitenkant als de materialen daarin. Met betrekking tot de box wordt in het bijzonder nog gewezen op de magneetsluiting. Met betrekking tot de bloeddrukmeter wordt er op gewezen dat er uit een groot aantal bloeddrukmeters specifiek voor deze bloeddrukmeter is gekozen.

 

4.12.  De rechtbank stelt voorop dat de bloeddrukmeter afkomstig is van SensaCare. Niet duidelijk is hoe de keuze voor een bepaalde bloeddrukmeter in het onderhavige geval bijdraagt aan de totstandkoming van een eigen intellectuele schepping. De gestelde auteursrechtelijke trekken moeten daarom worden gevonden in de box zelf. Wat de box betreft is de rechtbank niet gebleken dat deze een eigen en oorspronkelijk karakter heeft. De vorm van de Preventiebox is naar het oordeel van de rechtbank ontleend aan de Oneida-box, waarvan zich bij de producties van NIPED enkele afbeeldingen bevinden. Dit betreft een gelijke box als de Preventiebox (met overstekende randen en weggewerkte magneetsluiting). Het belangrijkste verschil met de Preventiebox, is dat de Oneida-box zwart is in plaats van wit. De keuze voor een witte box is zo triviaal, dat daarachter geen creatieve arbeid van welke aard ook valt aan te wijzen. Voor zover Xperience stelt dat de uiteinden van de Oneida-doos verder uit elkaar staan dan bij de Preventiebox het geval is, kan de rechtbank dat niet ontwaren op de overgelegde foto’s en gaat zij daaraan voorbij. Dat de Oneida-box een wegwerpmodel zou zijn en de Preventiebox een concept betreft kan -wat daar verder ook van zij- niet leiden tot het oordeel dat de Preventiebox niet aan de Oneida-box is ontleend. Wat dan resteert is de inlay. Voor zover de inlay niet uitsluitend functioneel is bepaald omdat de vorm daarvan wordt bepaald door hetgeen in de box moet worden geplaatst, heeft te gelden dat de inlay van de door NIPED op de markt gebrachte box een geheel andere vlakverdeling laat zien dan de inlay van de Preventiebox. Zo daarin al een auteursrechtelijk beschermde trek valt te ontwaren, heeft te gelden dat van inbreuk geen sprake is. De vorderingen van Xperience zullen daarom ook wat betreft het auteursrecht worden afgewezen.

4.15.  Wat de IE-grondslag betreft, heeft NIPED kosten gevorderd en gespecificeerd tot een bedrag van € 13.456,86. Deze kosten zijn betwist. De rechtbank ziet daarom aanleiding aansluiting te zoeken bij de de Indicatietarieven in IE-zaken. Nu sprake is van een eenvoudige zaak zonder re- of dupliek en zonder pleidooi zal de rechtbank € 8.000,00 toewijzen.

Lees het vonnis hier (pdf en LJN)

IEF 9934

HR 8 juli 2011, 10/00642 (Conclusie A-G D.W.F. Verkade inzake Mag Instrument Incorporated tegen Edco Eindhoven BV en P.P.Impex BV

HR 8 juli 2011, 10/00642 (Conclusie A-G D.W.F. Verkade inzake Mag Instrument Incorporated tegen Edco Eindhoven BV en P.P.Impex BV

Met dank aan Niels Mulder, DLA Piper. Auteursrecht. Merkenrecht. Slaafse nabootsing. In navolging van IEF 8286 en IE 3706 : Hof bepaalt dat vormmerken geen onderscheidend vermogen hebben en door inburgering niet hebben gekregen. De vorm is functioneel bepaald). Rechtspraak.nl destijds: Geen inbreuk op merkenrechten / auteursrechten op Mag-Lite zaklampen van Mag Instrument door de Alu-zaklamp van Edco. Geen onderscheidend vermogen vormmerken Mag-Lite, ook niet door inburgering. Vormen als bedoeld in artikel 2.1 lid 2 BVIE. Geen auteursrecht op grond van reciprociteitsregel van art. 2 lid 7 Berner Conventie en bewijslast. Ook geen slaafse nabootsing op grond van artikel 14 lid 8 (oud) BTMW.

In deze conclusie past A-G Verkade de concrete toetsing toe op de auteursrechtelijke elementen. Art. 2 lid 7 BC toepassen voor bescherming specifiek product in land van oorsprong. Mag Instrument moet bewijzen dat zij voor zaklampen in VS auteursrechtelijke bescherming geniet.

Betreft de merkenrechtelijke vordering vindt de A-G het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk, fraaiheid vormafwijkingen bepalen in belangrijke mate marktwaarde en/of vormafwijkingen zijn functioneel.

Betreft de slaafse nabootsing stelt A-G voor om vragen te stellen aan Benelux-Gerechtshof over bedoelde handelingen art. IV Protocol wijziging BTMW: omvat dit ook handelingen waartegen niet verzet kon worden krachtens toenmalige art. 14 lid 8 BTMW. 

4.54 De aan het Benelux-Gerechtshof te stellen vragen zouden kunnen luiden:
1. Dient artikel IV van het Protocol houdende wijziging van de Eenvormige Beneluxwet inzake tekeningen of modellen van Brussel, 20 juni 2002, aldus uitgelegd te worden daat onder de aldaar bedoelde handelingen in de zin van artikel 14 lid 1 (oud) BTMW (thans: artikel 3.16 lid 1 BVIE), verricht door degene die daarmee vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit Protocol was begonnen, en waartegen de belanghebbende zich niet kon verzetten krachtens de tekst van artikel 14 zoals deze luidde vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit Protocol, mede omvat handelingen waartegen de belanghebbende zich niet kon verzetten krachtens het toenmalige lid 8 van voormeld artikel 14?
2. Indien vraag 1 ontkennend beantwoord wordt, moet dan een regel van (ongeschreven) overgangsrecht aanvaard worden, met eenzelfde effect als in vraag 1 bedoeld?
3. Indien vraag 1 en 2 ontkennend beantwoord worden, welke (andere) regel van (ongeschreven) overgangsrecht moet dan gelden vóór het optreden op grond van de wettelijke bepalingen inzake de bestrijding van ongeoorloofde mededinging, indien het gaat om handelingen in de zin van artikel 14 lid 8 BTMW (oud), waartegen ingevolge die bepaling zodanig optreden niet mogelijk was, indien met deze handelingen vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit Protocol is begonnen?

Lees de gehele conclusie hier (pdf)

IEF 9914

Ander bewijs overlegd

Vrz. Rechtbank Rotterdam 26 mei 2011 KG ZA 11-455 (Kar International Trading B.V.B.A. tegen Meubelco B.V.B.A.)

Met dank aan Timme Geerlof en Ady van Nieuwenhuizen, Ploum Lodder Princen advocaten.

Modelrecht. Auteursrecht. Conservatoir derdenbeslag. Rectificatie.

Twee Belgische concurrendende groothandels in meubels verhandelen meubelcollecties die sterke gelijkenissen vertonen. Meubelco legt beslag ogv model-en auteursrechten. Opheffing gevorderd obv nietigheid modelrecht, geen auteursrechtelijke bescherming en Meubelco niet als rechthebbende kan worden aangemerkt (Turkse modelregistratie en verklaring rechthebbende ten bewijze daarvan).

Beslag op twee van drie meubels wordt opgeheven. Opheffing van beslag op niet meer gevoerde collecties niet gevorderd, dus dat beslag blijft. Geen verbod tot beslaglegging, noch "wapperverbod" en [te] prematuur voor een rectificatie.

Vrz. Rechtbank Rotterdam 7 juli 2011, KG ZA 11-472 (Meubelco B.V.B.A. tegen Kar International Trading B.V.B.A.)

Met dank aan Timme Geerlof en Ady van Nieuwenhuizen, Ploum Lodder Princen advocaten.

Modellenrecht, auteursrecht en slaafse nabootsing. In navolging hiervan en ook IEF 6590: Meubelco vordert verbod op verhandelen van meubelcollecties "Romina", "Samira" (Meubelco eerder tegen een ander: zie IEF 6573), "Perla", "Starla", en "Milena" ogv model- en auteursrechtinbreuk en slaafse nabootsing. Met nevenvorderingen.

Exceptief verweer:  nietigheid van depots van Gemeenschapsmerkinschrijving. In reconventie vordert Karintrad opheffing van het beslag dat nog op de kast en voornoemde andere meubels uit oude collecties rustte. Een "wapperverbod", rectificatie van vermeend onrechtmatige uitlatingen, (een voorschot op) schadevergoeding, verbod op doen van onrechtmatige uitlatingen en verbod op nieuwe
beslagleggingen. Alle vorderingen worden afgewezen.

Over het betwiste makerschap r.o. 5.1.5.: 5.1.5. Karintrad heeft als productie 5 een drietal verkoopfacturen van Meubelco overlegd, daterend van respectievelijk 10 januari 2007, 5 februari 2007 on 13 februari 2007. Op alle drie de facturen komt bij de omschrijving van de verkochte goederen de cot!ectienaam Romina en/of Samira voor. De voorzieningenrechter kan doze verkoopfacturen niet rijmen met de stelling van Meubelco dat de Romina collectie op 18 februari 2007 en de Samira collectie op 15 mei 2007, is ontworpen, ten bewijze waarvan zij de ontwerptekeningen als productie 6 en 7 in bet geding heeft gebracht. Uit de verkoopfacturen kan inimers worden afgeleid dat de meubels reeds voordat de collecties volgens Meubelco waren ontworpen, werden verkocht. Ter mondelinge behandeling heeft Meubelco nagelaten een verklaring voor de datering van de verkoopfacturen to geven.

5.1.6. (...) De voorzieningenrechter begrijpt voorshands niet waarom in de procedure gevoerd in 2008 voor wat betreft de collecties Romina on Samira ten bewijze van bet makerschap ander bewijs is overlegd dan in deze procedure. Een deugdeijke verkiaring hiervoor is door Meubelco niet gegeven. Nu ook de kwestie omtrent het verschil in de datering van de verkoopfacturen en de ontwerptekeningen niet is opgelost (zie 5.1,5.), acht de voorzieningenrechter de bewijskracht van de overlegde ontwerptekeningen niet onomstreden en in ieder geval onvoldoeride om makerschap van Meubelco aan te ontlenen. Zoals onder 5.1.1. reeds aangegeven, leent de onderhavige procedure zich niet voor een nadere toetsing van de betrouwbaarheid van deze tekeningen.

Exceptief beroep nietigheid r.o. 5.2. De voorzieningenrechter merkt op dat doorhaling van de inschrijvingen niet in het kader van deze kort gedingprocedure kan plaatsvinden.

Ingeroepen modelrechten r.o. 5.2.2. Dat de meubels uit de Starla en Perla collectie nieuw zijn en/of eigen karakter hebben, acht de voorzieningenrechter voorhands onvoldoende aannemelijk. Vrijwel identieke meubels zijn immers reeds getoond op de meubelbeurs in Istanbul en in de brochures van Timex en Emfa Mobiliya (zie hiervoor onder 5.1.3. en 5.1.4.). Op dezelfde gronden kan voorshands evenmin geoordeeld worden dat de niet geregistreerde modelrechten op de spiegels uit de Starla en Perla collectie nieuw zijn en een eigen karakter hebben in de zin van de GemModVo.

Slaafse nabootsing r.o. 5.3 (geparafraseerd): geen eigen gezicht, want onvoldoende onderscheidend en andere aanbieders van gelijkende meubels. Voorts geen verwarringsgevaar, want professionele afnemers.

Afwijzing Reconventie Samengevat: zolang nog niet ten gronde een oordeel is geveld over de ingeroepen rechten van Meubelco, zijn de gevorderde ordemaatregelen niet toewijsbaar.

Proceskosten Compensatie in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

IEF 9913

Onjuistheid of onvolledigheid

Vrz. Rechtbank Amsterdam 7 juli 2011, KG ZA 11-591 WT/MB (Mills Brothers B.V. & The Sting tegen V.I.P. Denim B.V., Yilmaz Tahsin Karadeniz en Gull Trading B.V.)

Met dank aan Eliëtte Vaal en Peter Claassen, AKD advocaten en notarissen.

Merkenrecht. Auteursrecht op kleding/overhemden. Gevraagd Ex parte bevel 1019e Rv eerder afgewezen. Handelsregisterwet. Geen staking van inbreuk terwijl dit wel is aangekondigd. Geen betwisting auteurs- en merkenrechten eisers, evenmin auteursrechtelijke beschermde trekken onweersproken. Verweer: ontwerp is van leverancier te Turkije. VIP Demin krijgt algemeen verbod. Gull Trading verbod voor genoemde ontwerpen en het merk STANGATA, matiging van dwangsommen. Vorderingen Karadeniz afgewezen omdat voldoende aannemelijk werd geacht dat deze niet exploitant van winkel (en daarmee inbreukmakende overhemden) was.

Nevenvorderingen: verstrekken van opgave - toegewezen jegens VIP Denim, niet jegens Gull Trading omdat het voldoende aannemelijk is gemaakt dat het om een eenmalige gebeurtenis gaat. Vernietiging van kleding toegewezen. Weigering schadevoorziening in kort geding.

 

4.10 (...) De enkele omstandigheid dat Karadeniz aanspraak kan maken op een deel van de winst bij wijze van vergoeding voor de (onder-)huur, maakt niet dat hij mede aansprakelijk kan worden gehouden voor de aanwezigheid van de inbreukmakende producten in de door hem verhuurde winkel. Ook de omstandigheid dat hij de gegevens bij de Kamer van Koophandel pas in een laat stadium in overeenstemming heeft gebracht met de feitelijke situatie, creërt een dergelijke aansprakelijkheid niet, anders dan Mills Brothers c.s. heeft betoofd, ook niet op grond van het bepaalde in artikel 25 van de Handelsregisterwet. Artikel 25 ziet weliswaar op de situatie dat degene die verplicht is tot registratie van bepaalde gegevens zich niet kan beroepen op de onjuistheid of onvolledigheid daarvan als een derde daarvan onkundig was, maar creëert geen aansprakelijkheid van de nalatige registrant, als die er op zichzelf niet is. (...) maar deze enkele registratie brengt als zodanig geen aansprakelijkheid mee voor in deze vestiging gepleegde inbreuken op intellectuele eigendomsrechten (...).

IEF 9893

Zij het in de visie van

Hof 's-Hertogenbosch 5 juli 2011, LJN BR0644 (Eestairs Nederland B.V. tegen Dirrix)

Met dank aan Rutger van Rompaey en Rik Geurts, QuestIE Advocatuur

In navolging van IEF 9169. Auteursrecht. r.o. 4.1.1. "Dirrix is architect. Voor een opdracht van Dirrix betreffende een woning van mevrouw Kruit in Nijmegen is in 1995 een trap ontworpen. De treden van deze trap zijn uitgevoerd in één lint van gevouwen stripstaal." r.o. 4.1.3. "Dirrix heeft medio 2010 bemerkt dat Eestairs een trap in haar assortiment had die op de website van Eestairs bekend was als de ‘Zigzagtrap’ (hierna: de zigzagtrap). Op de onderstaande afbeelding staat de trap links en de zigzagtrap rechts." De vorderingen worden door voorzieningenrechter toegewezen.

Auteursrecht aangenomen, geen verwording tot algemene stijlkenmerken. Geen bewijs van tegendeel van wettelijk vermoeden ex art. 4 Aw. Inbreuk staat vast, het `geen ontleningsverweer´ is onvoldoende gemotiveerd "niet bekend met het ontwerp". Geen aanleiding tot matiging dwangsommen omdat het een klein bedrijf is. Geen rectificatie noodzakelijk (geweest), omdat geen belang, omdat inmiddels een rectificatie is geplaatst, zij het in de visie van Dirrix.

Procesrechtelijke element: inbreng van rapport van werktuigbouwkundige omtrent de vraag of de trap en zigzagtrap uitsluitend functioneel en technisch zijn bepaald. Art. 1019h Rv werkelijk gemaakte proceskosten.

4.6. Voor de beoordeling van het geschil zal het hof achtereenvolgens de volgende relevante vragen beantwoorden:
a) Komt de trap auteursrechtelijke bescherming toe?
b) Zo ja, komt het auteursrecht op de trap toe aan [X.]?
c) Zo ja, maakt Eestairs met de zigzagtrap inbreuk op het aan [X.] toekomende auteursrecht op de trap?
d) Als er geen sprake is van auteursrechtelijke bescherming of inbreuk, is dan sprake van slaafse nabootsing door Eestairs?

4.7. Komt de trap auteursrechtelijke bescherming toe?

4.7.9. Bij de vraag of de trap een eigen oorspronkelijk karakter bezit dient te worden beoordeeld of de vorm van de trap niet is ontleend aan die van een ander werk. Ontlening kan enkel betrekking hebben op werken die reeds bestonden ten tijde van het ontwerp van de trap, dus voor 1995. Van de door Eestairs overgelegde producties is enkel de in r.o. 4.7.2 genoemde buitentrap van eerdere datum. De buitentrap, die oogt als een ladder, bestaat uit een lintvormige trapconstructie die verticaal, evenwijdig tegen de muur is geplaatst en die, voor zover het hof kan opmaken uit de overgelegde afbeeldingen, treden heeft die gevormd worden door een vierkante buisconstructie. De buitentrap is bij iedere vierde hoek van de constructie om en om links en rechts via een (stalen) verbinding aan de achterkant van de buitentrap aan de muur bevestigd. Zoals Eestairs ook zelf aangeeft loopt de trap, die onderwerp vormt van deze procedure, in tegenstelling tot de buitentrap, schuin en zijn de treden dieper. Daar komt bij dat de lintvormige constructie van de trap dunner/platter is, de trap aan één zijde, met het verticale gedeelte van de constructie, aan de muur is bevestigd, de treden van de trap breder zijn, waardoor er een rechthoekig effect ontstaat, en een trapleuning is aangebracht.

4.7.10. Bovendien is door de wijze van bevestiging, de vorm van de constructie en de treden, en de hellingsgraad van de trap een optisch effect gecreëerd, waardoor de trap in de ruimte lijkt te zweven. Dit effect heeft de buitentrap niet, omdat deze strak verticaal tegen een muur is geplaatst. Het hof is op grond daarvan voorshands van oordeel dat de trap voldoende beschermde trekken bezit, die maken dat de totaalindrukken van de trap en de buitentrap in zodanige mate verschillen dat de trap als een zelfstandig werk kan worden aangemerkt (vergelijk HR 29 november 2002, LJN AE8456, IER 2003,17, Una Voce Particulare, r.o. 3.5). Het hof is aldus van oordeel dat de trap niet is ontleend aan de buitentrap.


Verwatering [red.] 4.7.11. Eestairs stelt eveneens dat er sprake zou zijn van verwatering van het auteursrecht op de trap, omdat op internet en meer in het bijzonder op de eerder genoemde website stairporn.org heel veel materiaal voorkomt dat gelijk is aan of sterk overeenkomt met de trap. Voor zover in het auteursrecht al gesproken zou kunnen worden van verwatering, in die zin dat een in aanvang beschermd werk verworden is tot een onbeschermde stijl, heeft Eestairs onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd waarom daar in het onderhavige geval sprake van is. Het hof acht niet aangetoond dat de auteursrechtelijk beschermde trekken van de trap in die mate terug te vinden zijn in andere trappen dat daaruit afgeleid zou moeten worden dat deze trekken van de trap (inmiddels) verworden zijn tot algemene stijlkenmerken. De door Eestairs overgelegde producties, waaronder producties 2, 4, 8 en productie 3 van de akte, zijn daartoe onvoldoende, zodat het hof voorbij gaat aan deze stelling van Eestairs.

4.8. Komt het auteursrecht op de trap toe aan [X.]?
Opdrachtgever [red.]
4.8.3. Eestairs stelt dat niet [X.], maar [Y.] als opdrachtgever de auteursrechthebbende zou zijn op de trap, omdat de trap een door [X.] uitgewerkt ontwerp van [Y.] zou zijn. Het hof maakt uit deze stelling op dat Eestairs een beroep doet op art. 6 Aw, dat inhoudt dat indien een werk tot stand is gebracht naar het ontwerp van een ander en onder diens leiding en toezicht die ander als de maker wordt aangemerkt. Het is het hof niet gebleken dat [Y.] de trap zou hebben ontworpen, noch dat dat onder haar leiding en toezicht zou zijn gebeurd. In de opdracht, zoals overgelegd in productie 9 bij de inleidende dagvaarding zijn onder meer als werkzaamheden opgenomen: ‘het voorlopig ontwerp’ en ‘het definitieve ontwerp’ en daarbij staat in de bijzondere bepalingen onder meer: ‘er is in deze overeenkomst uitgegaan van een uitwerking van een door de opdrachtgeefster aanvaard voorlopig ontwerp’. Hieruit volgt eerder dat de ontwerpwerkzaamheden door de opdrachtnemer [X.] zijn uitgevoerd. Dat ligt ook voor de hand, omdat [Y.] nu juist [X.] voor het architectonisch ontwerp van het woonhuis, waarvan de trap een onderdeel uitmaakt, heeft ingeschakeld. Dit wordt bevestigd door de verklaring van [Y.], die door [X.] als productie B bij de memorie van antwoord is overgelegd.

Vermoeden auteursrecht [red.] 4.8.6. Eestairs heeft tegen het wettelijk vermoeden van makerschap van [X.] op grond van art. 4 Aw geen bewijs van het tegendeel geleverd, noch het tegendeel aannemelijk gemaakt, zodat het hof voorshands [X.] als auteursrechthebbende op de trap aanmerkt en de tweede vraag eveneens bevestigend beantwoordt. Eestairs heeft bij pleidooi nog een bewijsaanbod gedaan, maar het hof gaat daaraan voorbij, omdat het in de onderhavige procedure in kort geding geen ruimte aanwezig acht voor aanvullende bewijslevering. Daarmee faalt ook grief II.

4.9. Maakt Eestairs met de zigzagtrap inbreuk op het aan [X.] toekomende auteursrecht op de trap?

4.9.5. Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter in r.o. 3.7 terecht heeft overwogen dat vergelijking van de beide trappen uitwijst dat de zigzagtrap in zodanige mate auteursrechtelijke beschermde trekken van de trap vertoont dat de totaalindrukken die de beide trappen maken te weinig verschillen om te kunnen oordelen dat de zigzagtrap als een zelfstandig werk kan worden aangemerkt. De zigzagtrap heeft, net zoals de trap, de specifieke rechte, strakke vorm van als een lint gevouwen stripstaal waarbij de treden steeds twee aan twee met elkaar zijn verbonden en de trap aan één zijde, met het verticale gedeelte van de constructie, aan de muur is bevestigd. De zigzagtrap geeft ook hetzelfde ruimtelijke en rechthoekige effect door de plaatsing in de ruimte en de verhouding tussen de afmeting van het horizontale deel van de treden ten opzichte van de verticale gedeeltes. Op de trapleuning na heeft Eestairs met de zigzagtrap alle hierboven opgenomen auteursrechtelijk beschermde kenmerken van de trap overgenomen. De door Eestairs genoemde verschillen acht het hof voor de totaalindruk van ondergeschikt belang.


Rectificatie [red.]  4.12. De zesde grief komt op tegen het door de voorzieningenrechter in 4.5 van het dictum opgelegde bevel tot het plaatsen van een rectificatie op de website van Eestairs. Deze grief slaagt. Het hof is van oordeel dat de bevolen rectificatie niet in verhouding staat tot de inbreuk, zoals door Eestairs gepleegd. Niet is aannemelijk geworden dat Eestairs bewust verwijtbaar heeft gehandeld. De stelling van Eestairs dat een eenmalige rectificatie gebruikelijk is begrijpt het hof als een eenmalige brief aan de afnemers van de inbreukmakende zigzagtrap en niet als een vermelding op de webpagina. Gezien de omvang en de duur van de inbreuk, die beperkt is tot de kortstondige plaatsing van foto’s van de zigzagtrap op de website van Eestairs, die hebben geleid tot de verkoop van twee zigzagtrappen, is het hof van oordeel dat de gevorderde en opgelegde rectificatie, gezien het verstrekkende gevolg van een dergelijke vermelding op het internet, disproportioneel is.

4.12.1. [X.] heeft aangevoerd dat Eestairs bij deze grief geen belang heeft, omdat inmiddels een rectificatie op de website van Eestairs is getoond, zij het in de visie van [X.] niet conform het vonnis. Dit verweer verwerpt het hof. Eestairs heeft er wel degelijk belang bij dat het vonnis op dit punt wordt vernietigd, niet alleen omdat met betrekking tot die rectificatie kennelijk een geschil tussen partijen is gerezen inzake verbeurde dwangsommen, maar ook omdat Eestairs stelt als gevolg van deze rectificatie reputatieschade te hebben geleden met omzetderving als gevolg.

4.12.2. Het hof zal derhalve het bestreden vonnis vernietigen voor zover het het bevel tot rectificatie betreft. De daarbij in r.o. 4.6 van het bestreden vonnis opgelegde dwangsommen volgen hetzelfde lot, zodat het hof eveneens 4.6 van het dictum zal vernietigen.

Lees het vonnis hier (pdf / LJN).

IEF 9857

Klaarblijkelijk ruimte over

Vrz. Rechtbank Utrecht 29 juni 2011, KG ZA 2011 (Gielissen Holland B.V. tegen Qbtec B.V.)

Ontwerp Gielissen Qbtec

Bouwtekening Verkerk beursstand Qbtec

Met dank aan Peter Claassen en Eliëtte Vaal, AKD.

Auteursrecht. Opdrachtgeversauteursrecht. Interieurs voor beurzen, beursstands. Gielissen (ontwerper) heeft in opdracht van Qbtec ontwerp gemaakt voor beursstand. Nu klaarblijkelijk ruimte is voor het maken van verscheidenheid van beeldbepalende creatieve keuzes, zijn er slechts enige wensen en randvoorwaarden geuit en is niet voldaan aan art. 6 Aw. Verder geen overeenstemming over prijs zodat andere standbouwer dit kan realiseren. Geen aanvaarding aanbod. Inbreuk vanwege overeenstemmende totaalindruk, minimale verschillen. Vorderingen toegewezen. (meer ontwerptekeningen en foto's)

Maker art. 6 Aw (...) Indien deze vier ontwerpen in de zin van artikel 6 Aw onder leiding en toezicht van Qbtec tot stand zouden zijn gebracht, zouden die vier ontwerpen naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter naar alle waarschijnlijkheid slechts op ondergeschikte punten en in geringe mate van elkaar hebben afgeweken. Nu volgens de verklaring van Qbtec het tegenovergestelde het geval is, lieten de door Qbtec gegeven instructies klaarblijkelijk ruimte over tot het maken van een verscheidenheid aan beeldbepalende creatieve keuzes. Met het oog hierop acht de voorzieningenrechter het - voorhand oordelend - aannemelijk dat Qbtec als opdrachtgever slechts enige wensen en randvoorwaarden heeft geuit, in welk geval niet aan de vereisten van artikel 6 Aw is voldaan (zie Spoor.Verkade.Visser, "Auteursrecht: Auteursrecht, naburige rechten en databankenrecht", p.30). In het navolgende zal Gielissen dan ook als maker van het ontwerp worden aangemerkt en dient aldus te worden beoordeeld of Qbtec inbreuk op het ontwerp van Gielissen maakt.

Inbreuk 4.8 (...) Nu deze gezichtsbepalende auteursrechtelijke elementen door Qbtec in haar ontwerp zijn overgenomen, is er sprake van een overeenstemmende totaalindruk. Op grond hiervan is de voorzieningenrechter voorhands van oordeel dat Qbtec het auteursrechtelijk beschermde ontwerp van Gielissen ongeoorloofd heeft verveelvoudigd.

4.9 De tussen het ontwerp van Gielissen en de beursstand van Qbtec bestaande verschillen maken bovenstaand oordeel niet anders.

Ontlening Nu de voorzieningenrechter in 4.8 heeft geoordeeld dat Qbtec het ontwerp van Gielissen ongeoorloofd heeft verveelvoudigd, is aannemelijk dat van ontlening sprake is. Dit vermoeden is in onderhavig geval (mede) gegrond op de omstandigheid dat Kretz ter zitting heeft verklaard dat zij het ontwerp van Gielissen aan Verkerk heeft getoond en dat zij daarbij heeft aangewezen welke elementen zij van het ontwerp van Gielissen mooi vindt. Hiermee staat vast dat de maker van het jongere werk bekend is met het oudere werk (zie Spoor/Verkade/Visser, "Auteursrecht, naburige rechten en databankenrecht", p. 169-170). Qbtec mag tegen dit vermoeden tegenbewijs leveren, maar zal hiertoe wel voldoende moeten stellen (HR 21 februari 1992, NJ 1993, 164, Barbie). Aan dat bewijs worden hoge eisen gesteld (HR 18 februari 2000, NJ 2000, 209, Shoppingspel). De voorzieningenrechter is voorhands van oordeel dat Qbtec niet in dat bewijs is geslaagd. Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter voorhands van oordeel dat (al dan niet bewuste) ontlening gegeven is.

Conclusie: Qbtec met haar beursstand inbreuk maakt op de auteursrechten die het ontwerp van Gielissen rusten en worden de vorderingen van Gielissen toegewezen. Nu de vorderingen van Gielissen reeds op de primaire grond worden toegewezen, wordt aan de subsidiaire grondslagen van Gielissen niet meer toegekomen.

Lees het vonnis hier (pdf)

IEF 9812

Complementaire productlijn

Gerecht EU 22 juni 2011, zaak T-76/09 (Mundipharma tegen OHIM-Asociación Farmaceuticos Mundi)

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Beeldmerkaanvrage FARMA MUNDI FARMACEUTICOS MUNDI (geneesmiddelen), oppositie obv Gemeenschapsmerk MUNDI PHARMA. Complementaire en subsidiaire productlijn, maakt het nog geen soortgelijke waren en/of diensten. Bevestiging gedeeltelijke afwijzing door oppositiedivisie.

29      However, even where the goods in Class 5 covered by the earlier trade mark and the ‘storage, distribution, delivery and packaging of pharmaceutical, sanitary and dietetic preparations’ services in Class 39 covered by the trade mark applied for show some kind of connection between them, in particular in so far as the manufacture and sale of those goods may also involve their storage, delivery, distribution and packaging, that fact is not sufficient for them to be considered complementary in the present case.

30      It should be noted that there is nothing in the file that invalidates the Board of Appeal’s finding, supported by OHIM in its response, that, in essence, the relevant public for ‘storage, distribution, delivery and packaging of pharmaceutical, sanitary and dietetic preparations’ is made up of professionals, while the end consumer of pharmaceutical preparations will buy them, inter alia, from a pharmacy without using those services. As has already been mentioned in paragraph 26, the applicant does not dispute the Board of Appeal’s finding that the relevant public for which the services and goods are intended is different. By definition, goods and services intended for different publics cannot be complementary (see, to that effect, easyHotel, paragraphs 57 and 58).

Lees het arrest hier (link)