DOSSIERS
Alle dossiers

Vormgeving  

IEF 9529

Rechtbank ’s-Gravenhage, 6 april 2011, HA ZA 09-3475, GB-Trade B.V. tegen Edco Eindhoven B.V.

Dat zij desondanks te goeder trouw is

Auteursrecht. Modellenrecht. Eiseres BD Trade stelt dat gedaagde Edco inbreuk maakt op haar auteurs- en gemeenschapsmodelrechten m.b.t. een houder voor navigatiesystemen (GPS Car Cushion). De beide houders wekken naar mening van de rechtbank dezelfde algemene indruk, maar Edco stelt dat van  namaak, althans ontlening, geen sprake is en beroept zich op voorgebruik. De rechtbank stelt Edco in de gelegenheid om dit voorgebruik te bewijzen en houdt de zaak aan. “Nu (…) vast is komen te staan dat de GPS Car Cushion al op de markt was vóór die datum, dient Edco te bewijzen dat zij, desondanks te goeder trouw is en de All Ride houder geen namaak is, of te wel niet is ontleend aan de GPS Car Cushion.”

4.6. (…) De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de All Ride houder bij de geïnformeerde gebruiker dezelfde algemene indruk wekt als het Gemeenschapsmodel en als zodanig binnen de draagwijdte van de bescherming van het Gemeenschapsmodel valt als bepaald in artikel 10 GModVo.

4.8. Of sprake is van een recht van voorgebruik dient te worden getoetst aan de hand van artikel 22 lid 1 GModVo. Hierin is bepaald dat iedere derde die kan aantonen dat hij vóór de datum van de aanvrage, te goeder trouw een aanvang heeft gemaakt met, of serieuze en daadwerkelijke voorbereidingen heeft getroffen tot het gebruik, in de Gemeenschap, van een model dat onder de aan het ingeschreven Gemeenschapsmodel verleende bescherming valt en geen namaak is van dat Gemeenschapsmodel, zich kan beroepen op een recht van voorgebruik. (…)

4.12. Uit artikel 22 lid 1 GModVo vloeit voort dat op Edco de bewijslast rust dat zij te goeder trouw is en dat de All Ride houder geen namaak is van het Gemeenschapsmodel. Edco heeft haar stellingen dienaangaande, nader gemotiveerd naar aanleiding van de hiervoor onder 4.9 vermelde gemotiveerde betwisting door GB-Trade. Gelet hierop rust op Edco de last tot het leveren van bewijs van haar stelling dat zij te goeder trouw is en dat de All Ride houder geen namaak is van het Gemeenschapsmodel. Overeenkomstig haar aanbod zal Edco daartoe in de gelegenheid worden gesteld. Nu door GB-Trade niet is betwist dat het ontwerp van de All Ride houder van Edco dateert van 18 oktober 2007 en vast is komen te staan dat de GPS Car Cushion al op de markt was vóór die datum, dient Edco te bewijzen dat zij, desondanks te goeder trouw is en de All Ride houder geen namaak is, of te wel niet is ontleend aan de GPS Car Cushion.

4.14. Indien Edco niet slaagt in het hiervoor genoemde bewijs, dan is de conclusie dat Edco geen recht van voorgebruik heeft en is er sprake van inbreuk op het recht van GBTrade op het Gemeenschapsmodel. De (meer) subsidiaire grondslagen van de vorderingen van GB-Trade behoeven in dat geval geen nadere bespreking.

Lees het vonnis hier.

IEF 9520

Vzr. Rechtbank Breda 23 februari 2011, KG ZA 10-715 (Goossens Meubelen c.s. tegen Pronto Wonen Nederland B.V. c.s.)

Als concrete vrucht aanwezig

Met dank aan Sharinne Ibrahim, Boels Zanders)

Auteursrecht. Modellenrecht. Dressoirs. Quint (afbeelding boven) tegen Hannover. Vorderingen afgewezen. De modelrechtelijke vordering wordt afgewezen nu eiser zelf aangeeft het dressoir al langer dan 12 maanden voor het depot al te hebben verhandeld, waardoor nietigheid voor de hand ligt. De auteursrechtelijke vordering wordt eveneens afgewezen. Eisers brengen met het dressoir “niets of nauwelijks nieuws op de markt brengen” en de totaalindrukken van beide dressoirs stemmen bovendien ook niet met elkaar overeen.

Modellenrecht: 4.6. De modellen van het dressoir Quint en het TV-dressoir Quint zijn door Goossens C.S. op 27 november 2006 bij het BVIE als model gedeponeerd. Volgens de eigen stellingen van Goossens C.S. waren de dressoirs waarvan zij thans de modelrechtelijke bescherming inroepen, als "concrete vrucht" in de toonzaal aanwezig per december 2004 en is op 1 maart 2005 de eerste verkooporder genoteerd. Beide dressoirs staan afgebeeld in de brochure van Goossens wonen en slapen 05/06. Uit het voorgaande volgt dat de modellen van de Quint dressoirs geruime tijd vóór de datum waarop zij werden gedeponeerd als model reeds bekend waren en dat tussen de datum van openbaring van de modellen en het tijdstip van depot een periode ligt die langer is dan de termijn van 12 maanden, vermeld in artikel 3.3 lid 4 sub a. Aannemelijk is dan ook dat in een bodemprocedure de nietigheid van die modelrechten met een beroep op artikel 3.23 lid 1 sub b BVIE met succes kan worden ingeroepen. Op modelrechtelijke grondslag komen de vorderingen dus niet voor toewijzing in aanmerking.

Auteursrecht: 4.12. Vooropgesteld wordt dat voor ieder onderdeel van een serie meubelen moet worden beoordeeld of aan de hiervoor genoemde vereisten voor auteursrechtelijke bescherming is voldaan. In het onderhavige geval staan twee werken ter beoordeling: het dressoir Quint en het TV-dressoir Quint. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is niet aannemelijk dat de twee Quint dressoirs van Goossens waarop de vordering ziet in hun geheel, of in onderdelen aan deze eisen voldoen. Pronto c.s. hebben door overlegging van een groot aantal producties, voor zover die zien op modellen die voor december 2004 op de markt waren, concreet kunnen illustreren en daarmee aannemelijk gemaakt dat enig nader onderzoek in bodemgeschil zal uitwijzen dat Goossens c.s. niets of nauwelijks nieuws op de markt brengen. (…) Uit al die afbeeldingen blijkt dat een dergelijke stijl de heersende trend is. Ook de Quint dressoirs zijn ontworpen in deze stijl van strakke vormgeving gecombineerd met dikke panelen, welke stijl is ingezet met het ontwerp van de Bigfoot Table in 1995. Een dergelijke stijl kan niet worden gemonopoliseerd. Hetzelfde geldt voor de grondvorm van de dressoirs, en de indeling van de voorzijde, die veel voorkomen.

4.13. Een uitzondering zou mogelijk kunnen gelden voor de opmerkelijke handgrepen van het dressoir Quint. Indien de handgrepen van het Quint dressoir in aanmerking zouden komen voor auteursrechtelijke bescherming dan heeft te gelden dat het Hannover dressoir handgrepen heeft die qua uiterlijk en positionering totaal afwijkend zijn. (…) Naar voorlopig oordeel wordt de elegante, rustgevende uitstraling van het Quint dressoir
met name veroorzaakt door het uiterlijk van de handgrepen van het Quint dressoir (…)
Het dressoir Hannover heeft daarentegen een uitstraling die veel minder elegant en rustig is. Dit is het gevolg van het andere uiterlijk van de handgrepen van het dressoir Hannover (…). Vergelijking van beide dressoirs wijst dan ook uit dat het Quint dressoir een andere totaalindruk maakt dan het Hannover dressoir. Derhalve is niet aannemelijk dat van auteursrechtelijke inbreuk sprake zou kunnen zijn. Het voorgaande geldt eveneens voor de TV-dressoirs.

Lees het vonnis hier (link en pdf).

IEF 9486

Aanpassingen van hetzelfde basismodel

V.l.n.r. Jascal, RucanorGerechtshof ’s-Hertogenbosch, 22 maart 2011, HD 200.071.622, Rucanor Europe B.V. tegen Jascal Sports (met dank aan Menno Jansen, JWJ advocaten).

Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Schoenen. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (Vzr. Breda, 1 juli 2010, IEF 8949). Beide partijen kopen bij dezelfde Chinese fabrikant een basismodel in voor een kinderschoen. De door partijen toegepaste variaties op het basismodel leiden tot een andere totaalindruk, waardoor van inbreuk geen sprake  is. Eveneens geen slaafse nabootsing, nu niet is aangetoond dat de schoen van eiser een eigen plaats op de markt heeft of heeft gehad. (Afbeelding: v.l.n.r. Jascal, Rucanor, klik op afbeelding voor vergroting).

Auteursrecht: 4.9.2. Vaststaat dat zowel de Vadim-schoen als de schoen van Jascal aanpassingen betreffen van hetzelfde basismodel. De vorm, de gebruikte materialen, de zool en de gestikte vlakindeling behoren tot het basismodel en behoren om die reden niet tot de auteursrechtelijk beschermde trekken van de Vadim-schoen. Reeds bestaande elementen in het modebeeld van de (kinder)sportschoenen zijn eveneens geen auteursrechtelijk beschermde trekken van de Vadim-schoen. Daaronder vallen, zoals aangegeven onder 4.7.4, de klittenbandriempjes en de plaatsing van de logo's op de buitenzijkant, de achterkant en het bovenste klittenbandriempje. Het hof komt daarmee tot het oordeel dat de auteursrechtelijk beschermde trekken van de Vadim-schoen bestaan uit de volgende elementen:
- extra horizontale lijn op de voorkant van de schoen, zichtbaar gemaakt in print;
- het blokjesmotief op het vak dat loopt van de zijkanten naar de achterkant van de
schoen;
- zigzagstiksels aan de voorkant en boven aan de zijkant van de schoen.

4.9.3. Naar voorlopig oordeel van het hof verschillen de totaalindrukken die de beide schoenen maken, indachtig de auteursrechtelijk beschermde trekken van de Vadim-schoen, voldoende zodat er geen sprake is van een ongeoorloofde verveelvoudiging in auteursrechtelijke zin. (…)

4.9.4. (…) Het hof is voorshands van oordeel dat ondanks de bestaande overeenkomsten, de genoemde verschillen - in het bijzonder de in het oog springende blauwe rand van de voering aan de bovenkant van de schoen - er toe leiden dat de totaalindrukken van de schoenen voldoende verschillen om niet van een ongeoorloofde verveelvoudiging in de zin van art. 13 Aw te kunnen spreken.

4.9.5. Het voorgaande brengt het hof tot het voorlopig oordeel dat Jascal geen inbreuk maakt op het auteursrecht dat rust op de Vadim-schoen. (…)

Slaafse nabootsing: 4.1 0.2. (…)  Door Rucanor is niet op een andere wijze aangetoond of aannemelijk gemaakt dat de Vadim-schoen is verhandeld op de Nederlandse markt, of dat deze een eigen plaats op de Nederlandse markt heeft of had ten tijde van het op de markt komen van de schoen van Jascal. Het hof is om die reden van oordeel dat voorshands niet is gebleken dat de Vadim-schoen een eigen plaats op de markt heeft of heeft gehad. Rucanor heeft aanvullend bewijs aangeboden van haar stelling dat de Vadim-schoen een eigen plaats op de markt heeft of heeft gehad. Het hof gaat aan dit bewijsaanbod voorbij, omdat het in de onderhavige procedure in kort geding geen ruimte aanwezig acht voor aanvullende bewijslevering.

4.10.3. Uit het voorgaande volgt dat ervan moet worden uitgegaan dat de Vadim-schoen geen eigen plaats op de markt heeft of heeft gehad ten tijde van het op de markt komen van de schoen van Jascal, waardoor er geen sprake is van een onderscheidend vermogen en verwarring niet te duchten is.

Lees het arrest hier en update hier (LJN BP8870)

IEF 9483

Heeft aldus betrekking op de handhaving

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 19 mei 2009, LJN: BP8637, V.D.V. Meubelen B.V. tegen [Naam] N.V.
 
Auteursrecht. Meubels. 1019h proceskostenveroordeling in executiegeschillen. Tot nu toe ongepubliceerd tussenarrest uit 2009 in de Frodo-dressoirzaak (zie andere kg en bodemuitspraken hier). Het hof oordeelt i.c. dat art. 1019h Rv. ook van toepassing is op een geschil over de vraag of het gebod tot staking van de inbreuk op het auteursrecht is nageleefd. Goede trouw bij inbreuk leidt daarnaast i.c. niet tot buiten toepassing laten 1019h Rv. 

7. VDV voert aan dat artikel 1019h Rv. in deze zaak toepassing mist, nu het debat geen betrekking heeft gehad op een recht van intellectuele eigendom, doch uitsluitend op de vraag of een met een dwangsom versterkt rechterlijk (het hof leest:) gebod is geschonden. Het hof verwerpt dit betoog. De regeling waarvan artikel 1019h Rv. deel uitmaakt is, blijkens het bepaalde in artikel 1019 Rv., van toepassing op de handhaving van rechten van intellectuele eigendom. De onderhavige zaak, die tot inzet heeft de vraag of het gebod tot staking van de inbreuk op het auteursrecht van [geïntimeerde] door VDV is nageleefd, heeft aldus betrekking op de handhaving van het auteursrecht van [geïntimeerde] en valt mitsdien onder het toepassingsbereik van de regeling.

8. Voor zover VDV tevens bedoelt te betogen dat zij bij het maken van inbreuk op het auteursrecht van [geïntimeerde] te goeder trouw is geweest en dat om die reden een volledige proceskostenvergoeding niet is aangewezen, wordt ook dit betoog verworpen. Nu VDV niet tijdig heeft geappelleerd tegen het vonnis van 25 maart 2008, is in dit hoger beroep uitgangspunt dat VDV na de ingangsdatum van het opgelegde gebod nog éénmaal inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van [geïntimeerde], door een dressoir af te leveren waarvan zij wist dat deze inbreuk maakte op het auteursrecht van [geïntimeerde]. VDV heeft geen omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat zij desondanks te goeder trouw was, althans dat het afleveren van een dressoir waarvan zij wist dat deze inbreuk maakt op het auteursrecht van [geïntimeerde] haar niet kan worden toegerekend. Zowel de stellingen van VDV, als de door haar overgelegde verklaringen, strekken immers (uitsluitend) ten betoge dat geen inbreuk is gemaakt.

9. Voorts lijkt VDV te betogen dat in casu sprake is van een kleinschalige inbreuk en dat om die reden geen volledige proceskostenveroordeling dient te worden uitgesproken. Voor zover VDV bedoelt dat artikel 1019h Rv. algeheel toepassing mist indien sprake is van een inbreuk van geringe omvang, vindt dit betoog naar ’s hofs voorlopig oordeel geen steun in die bepaling, noch in het bepaalde in artikel 1019 Rv. Wel kan de reikwijdte van het inbreukmakend handelen van invloed zijn op de vaststelling van hetgeen een redelijke en evenredige vergoeding kan worden geacht (vgl. de Memorie van Toelichting bij artikel 1019h Rv., TK 2005-2006, 30 392, nr. 3, blz. 26).

Lees het arrest hier.

IEF 9478

Zijn oorzaak vinden

Gerechtshof Arnhem, 22 februari 2011, zaaknr. 200.078.436, Mejawa Holding B.V. tegen Haspel Productontwikkeling B.V. (met dank aan  Frank Eijsvogels, Hoyng Monegier)

Auteursrecht. 1019h proceskosten. Hoger beroep (verstek, geïntimeerde is niet verschenen) in opheffingskortgeding  na ex parte m.b.t. auteursrecht op deurdrangers en conservatoir bewijsbeslag. Het hoger beroep ziet uitsluitend op de  eerdere afwijzing van de vordering tot veroordeling in de werkelijke proceskosten. Het hof vernietigd op dit punt het vonnis waarvan beroep (Vzr. Rechtbank Arnhem, 12 november 2010, IEF 9294). “Dat het oordeel van de voorzieningenrechter was gegrond op het ontbreken van spoedeisend belang (…) doet niet af aan het feit dat de onderhavige procedure zijn oorzaak vindt in een door Haspel gestelde auteursrechtinbreuk.” Bij de proceskostenveroordeling in hoger beroep wordt wel aansluiting gezocht bij het liquidatietarief.

3.3 Het hof overweegt als volgt. Het ex parte bevel en de beslagen die in het bestreden vonnis zijn ingetrokken respectievelijk opgeheven, waren gegrond op een door Haspel gestelde inbreuk op het auteursrecht op haar deurdrangers. (…)

3.4 Naar het oordeel van het hof doet het feit dat de voorzieningenrechter de toewijzing van de (conventionele) vorderingen van Mejawa Holding en de afwijzing van de (reconventionele) vorderingen van Haspel heeft gegrond op het ontbreken van spoedeisend belang ten tijde van het verzoeken van het ex parte bevel en de gelegde beslagen, niet af aan het feit dat de onderhavige procedure zijn oorzaak vindt in een door Haspel gestelde auteursrechtinbreuk; daarover hebben partijen in eerste aanleg ook gedebatteerd. Dat brengt met zich dat het hof, anders dan de voorzieningenrechter, van oordeel is dat Mejawa Holding recht heeft op een proceskostenveroordeling ex artikel 1019h Rv. (…) Omdat de procedure in conventie en die in reconventie volledig met elkaar zaaknummer  samenhangen, geldt dit indicatietarief voor de conventie en reconventie tezamen. Nu Haspel niet heeft aangevoerd dat de redelijke en evenredige kosten lager liggen dan dat bedrag, zullen de advocaatkosten in eerste aanleg (in conventie en in reconventie tezamen) op € 6.000,- worden begroot. Omdat Mejawa Holding heeft nagelaten te onderbouwen waarom zij de BTW niet zou kunnen verrekenen en Haspel dus BTW verschuldigd is, zal dat bedrag niet worden vermeerderd met BTW.

3.5 In het feit dat Mejawa Holding heeft nagelaten een gespecificeerde opgave te doen van de door haar voorshands op € 1.600,- begrote advocaatkosten in hoger beroep, in samenhang bezien met het feit dat het hoger beroep slechts een (in omvang bescheiden) grief tegen de afwijzing van de door haar gevorderde proceskostenveroordeling behelst, ziet het hof aanleiding om wat betreft de proceskostenveroordeling in hoger beroep aansluiting te zoeken bij het gebruikelijke liquidatietarief.

3.6 Op grond van het voorgaande zal de onder 5.8 in het bestreden vonnis aan Haspel opgelegde proceskostenveroordeling worden vernietigd voor zover daarin de aan de zijde van Mejawa Holding in conventie en in reconventie gerezen proceskosten zijn begroot op € 1.152,89. De proceskosten in eerste aanleg zullen alsnog worden begroot in overeenstemming met het onder 3.4 overwogene. Voor het overige blijft het bestreden vonnis in stand. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Haspel in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

Lees het arrest hier.

IEF 9475

Een gebruiksvoorwerp

Hof Amsterdam 15 maart 2011, LJN BQ3808, zaaknr. 200.037.074/01 (H3 Products B.V. c.s. tegen Stokke AS)

met dank aan Olaf van Haperen, Kneppelhout & Korthals.

Auteursrecht. Stokke-zaak. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep (Rechtbank Haarlem, 7 januari 2009, IEF 7465). De Carlo kinderstoel van gedaagde  maakt volgens het hof geen inbreuk op het auteursrecht van Stokke m.b.t. de bekende Tripp Trapp stoel (Links Tripp Trapp, rechts Carlo. Klik op afbeelding voor vergroting). Een aantal kenmerken van de Tripp Trapp worden bepaald door de gebruiksbestemming  (“het gaat om een gebruiksvoorwerp”) en daarnaast wijkt de Carlo in voldoende mate af van de wel beschermde karakteristieke kenmerken van de Tripp Trapp (de ‘strakke cursieve L-vorm’).

3.4.3. H3 Products c.s. stellen zich terecht op het standpunt dat deze in overwegende mate technisch en functioneel bepaalde kenmerken van de stoel, hoe vernieuwend deze destijds ook mogen zijn geweest, onvoldoende zijn terug te voeren op creatieve keuzes van de maker en dat derhalve de auteursrechtelijke bescherming van de stoel daarop geen betrekking kan hebben. Dit geldt ook voor (de dikte van) het materiaal en de kleuren waarin de aan het hof getoonde modellen zijn uitgevoerd (de Tripp Trapp is overigens, blijkens de door Stokke c.s. als productie 40 overgelegde brochures, verkrijgbaar in ten minste tien kleuren). Nog daargelaten dat voor de hand ligt dat aspecten zoals sterkte, flexibiliteit, gebruiksgemak en stevigheid een rol hebben gespeeld is de keuze voor het, materiaal en de basale kleuren daarvan tevens terug te voeren op de toepassing van de zogenoemde Scandinavische stijl. Waar Stokke c. s. een (zeer) ruime auteursrechtelijke bescherming van de Tripp Trapp bepleiten, die ook stijlelementen en keuzes omvat die in belangrijke mate door techniek en bruikbaarheid zijn ingegeven, zien zij over het hoofd dat het hier in de eerste plaats gaat om een gebruiksvoorwerp en dat het auteursrecht geen grondslag biedt om derden (tot in lengte van jaren) af te houden van de toepassing van de (combinatie van) elementen, waaraan de stoel zijn bruikbaarheid en nut ontleent.

3.5.1 In het licht van hetgeen onder 3 4 2 en 3.4.3 is overwogen treft het betoog van H3 Products c s doel, dat de vormgeving van de Carlo voldoende afstand houdt van die van de Tripp Trapp en niet als (ongeoorloofde) nabootsing daarvan in de zin van artikel 13 Auteurswet kan worden aangemerkt

3.5.2 Wordt geabstraheerd van de uiterlijke kenmerken die (geheel of in overwegende mate) bepaald zijn door de gebruiksbestemming van de Tripp Trapp, dan blijft over de strakke cursieve L-vorm van het 'frame' van de stoel, bereikt door het steunen van de twee staanders, vervaardigd uit rechte stukken hout, met in een hoek van 70 graden daaraan bevestigde, eveneens uit rechte stukken hout vervaardigde, liggers. (…)

3.5.3 Dit als meest karakteristiek te kwalificeren kenmerk van de vormgeving van de Tripp Trapp is in de Carlo niet terug te vinden De vorm van de Carlo is niet strak en rechtlijnig doch licht gebogen/golvend, de staanders van de Carlo lopen door in de liggers met een ronde bocht waardoor de basisvorm van de stoel niet doet denken aan een cursieve hoofdletter L (of open Z) doch veeleer aan een (onaffe) S De gebogen lijn van de stoel is terug te vinden in de plankjes die ook aan de voorzijde afgerond zijn en voorts in de afgeronde uiteinden van de staanders/liggers. Vanaf de voorzijde bezien is de Carlo aan de bovenzijde smaller dan aan de onderzijde De stoel oogt speels en doet enigszins denken aan een schommelstoel; deze mist de stevige/betrouwbare uitstraling van de Tripp Trapp.

3.5.4. Als gevolg van dit een en ander wijkt het totaalbeeld van de Carlo zo zeer af van dat van het (door auteursrechtelijk beschermde trekken bepaalde) totaalbeeld van de Tripp Trapp dat van een relevante overeenstemming geen sprake is Van overname van elementen die (in relevante mate) een uitdrukking zijn van de eigen intellectuele schepping van de maker is geen sprake. Dat de vormgeving van de Carlo net als die van de Tripp Trapp een open, zwevend karakter heeft, zoals door Stokke c s wordt benadrukt, maakt dit niet anders Nog daargelaten dat de daarmee bereikte eenvoud/minimalistische uitstraling past in de Scandinavische stijl, verschilt de wijze waarop dit effect bij de twee stoelen wordt bereikt (gebruik van één gebogen deel als staander tevens ligger versus gebruik van twee rechte stukken hout die in een scherpe hoek aan elkaar zijn bevestigd) te zeer om daaraan de door Stokke c s voorgestane betekenis toe te kennen. Daarbij komt dat laatstbedoeld effect, bereikt door het stabiliseren van het deel van de stoel waaraan het zitvlak (en de voetensteun) is aangebracht door middel van (horizontale) liggers in plaats van door een schoor aan de achterzijde van de stoel, in 1972 niet oorspronkelijk was, zoals onder meer blijkt uit het door H3 Products c s als productie 8 bij memorie ven grieven overgelegde octrooischrift met betrekking tot een kinderstoel uit 1947 H3 Products c s hebben bij pleidooi in hoger beroep in dit verband terecht ook nog gewezen op de in 1932 ontworpen Gispen 101 stoel. Voorts wijst het hof op de in 1927 ontworpen Cantilever stoel, waarvan in de door Stokke c s als productie 3.5 overgelegde uitspraak van het Oberlandesgericht te Keulen gewag wordt gemaakt, welke stoel nog meer dan de Gispen stoel een open zwevend karakter heeft.

3.6. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat H3 Products CS.. door het vervaardigen en op de markt brengen van de Carlo geen inbreuk maken op de auteursrechten van Stokke c.s.

Lees het arrest hier (link en pdf).

IEF 9428

Enkel zien op wat noodzakelijk is

Vzr. Rechtbank Utrecht, 9 februari 2011, KG ZA 11-113, Interdam Projects B.V. tegen Metaglas B.V. (met dank aan Martin Hemmer, AKD)

Auteursrecht. Kozijnen. Kort geding na beslaglegging door gedaagde op de Internationale Bouwbeurs 2011 (filmpje beslaglegging hier). Beslaglegger Metaglas, producent van een naar buiten draaiend kozijn met de naam Methermo, beroep zich i.c. (na het verlopen van haar octrooi in 2009) op haar gestelde auteursrecht m.b.t. het kozijn, maar ziet haar vorderingen afgewezen nu naar het voorlopig oordeel van de  voorzieningenrechter voldoende is aangetoond dat de vormgeving van Methermo en de tekeningen enkel zien op wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect. Van slaafse nabootsing is evenmin sprake.

5.4. (…) De vormgeving van Methermo, te weten het smalle profiel van 42 mm, is de kleinste omvang die kan worden gerealiseerd door de voorheen gepatenteerde vinding van Metaglas. Dit is Interdam gebleken door langdurig en kostbaar onderzoek. Dit kenmerk van Methermo - te weten het smalle profiel van 42 mm - is daarom te beschouwen als een kenmerk dat in overwegende mate is ingegeven door het technisch effect van de vinding, op grond waarvan het geen auteursrechtelijke bescherming toekomt, aldus Interdam. Tegenover deze gemotiveerde stellingen van Interdam, is hetgeen Metaglas heeft aangevoerd van onvoldoende gewicht om daaraan te kunnen afdoen. Aldus heeft Metaglas naar het voorlopig oordeel van de  voorzieningenrechter voldoende aangetoond dat de vormgeving van Methermo en de tekeningen enkel zien op wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect (te weten de wijze waarop de delen van het kozijnprofiel zijn samengesteld en de daarmee samenhangende te bereiken kleinste omvang van het kozijn), op grond waarvan geen sprake kan zijn van auteursrechtelijke bescherming.

5.5. Op grond van het bovenstaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het door Metaglas ingeroepen recht, op grond waarvan zij ten laste van Interdam beslag heeft gelegd, summierlijk ondeugdelijk is. De vordering van Interdam tot opheffing van het door Metaglas gelegde beslag en retournering van het in beslag genomen Winlite exemplaar, wordt dan ook - in het geval van de laatst genoemde vordering met inachtneming van een redelijke termijn - toegewezen.

6.1. (…) Nabootsing is alleen dan ongeoorloofd indien, zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid, evengoed een andere weg ingeslagen had kunnen worden en door dat niet te doen verwarring wordt gesticht (HR 26 juni 1953, NJ 1954,90 Hyster Kany Krane). Het voorgaande komt er op neer dat techniek/functionaliteit niet via de slaafse nabootsingsleer, maar slechts via het octrooirecht, gemonopoliseerd kan worden. Nu in 5.4 reeds op voorhand is aangenomen dat de vormgeving van Methermo en de tekeningen daarvan - waarvan Metaglas een beroep doet op de leer van de slaafse nabootsing - enkel zien op wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect, wordt het beroep van Metaglas gegrond op slaafse nabootsing afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9421

Een dessin van een dribbelende Takkie

Strijkhoezen, vlnr: Hema, ActionRechtbank ‘s-Hertogenbosch, 15 februari 2011, BP RK 11-196,  Hema B.V. & Fiep Westendorp Foundation tegen Action Non-Food B.V.

Auteursrecht. Ex partebevel m.b.t. namaak Jip & Janneke-strijkplankhoezen. ”De vijfde keer binnen afzienbare tijd dat Action inbreuk maakt op de IE-rechten van HEMA”, aldus het verzoekschrift.

3.1. beveelt gerekwestreerde de in het lichaam van het verzoekschrift van 15 februari 2011 omschreven inbreuken op de auteursrechten van HEMA B.V. en meer in het bijzonder iedere aanbieding en verhandeling van de in het verzoekschrift genoemde strijkplankhoes onmiddellijk na betekening van deze beschikking te staken en gestaakt te houden;   

3.2. beveelt gerekwestreerde om binnen 4 uur na betekening van deze beschikking alle in het verzoekschrift genoemde strijkplankhoezen uit haar filialen verwijderd te hebben alsmede alle reclame-uitingen waarin de strijkplankhoes (-zen) wordt (-en) afgebeeld uit hun vestigingen en - voor zover van toepassing - van internet te verwijderen. 

Lees de beschikking hier

IEF 9419

Tot financiële verrijking van de ander

Vzr. Rechtbank Breda, 16 februari 2011, KG ZA 11-61, Appletree B.V. tegen Promotion Design (met dank aan Rutger van Rompaey, QuestIE).

Auteursrecht. Executiegeschil na Rechtbank Dordrecht, 25 november 2010, IEF 9256. ( Geen ruimte om dwaling aan te nemen omtrent de auteursrechtelijke beschermingsomvang van de siertaarten van Promotion Design na de eerdere vaststellingsovereenkomst). 

Dwangsommen m.b.t. tot twee niet verwijderde afbeeldingen op de website zijn wel degelijk verbeurd: “Het lag het op de weg van Appletree om geen enkel risico te nemen, voortvarend te werk te gaan en alle mogelijke maatregelen te treffen.” Geen matiging: €460.000.

3.6 (…) Appletree heeft niet betwist dat de afbeeldingen, welke zij op haar website heeft laten staan nadat voormeld vonnis aan haar was betekend, reeds in die kort geding procedure waren overgelegd ten bewijze van de inbreuk van Appletree. Gelet op het dictum, inhoudende dat Appletree het openbaar maken op welke wijze ook diende te staken en het hier om diezelfde inbreuk gaat, lag het op de weg van Appletree om geen enkel risico te nemen, voortvarend te werk te gaan en alle mogelijke maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat zij tijdig aan de veroordeling zou kunnen voldoen om aldus het verbeuren van dwangsommen te voorkomen. Appletree is daarin niet geslaagd. De door Appletree gestelde omstandigheid dat haar belangen niet goed daar haar raadsman, die Appletree tijdens die kort gedingprocedure bijstond, zijn behartigd, is een omstandigheid die speelt in de relatie tussen Appletree en haar toenmalige raadsman, maar is uitdrukkelijk geen omstandigheid die aan Promotion Design kan worden tegengeworpen.

3.7 Uit het hiervoor overwogene volgt dat Appletree niet uit het oog had mogen verliezen dat zij zich strikt, behoudens uitzonderingen zoals in artikel 61 1d Rv omschreven, aan de uitvoerbaarverklaarde rechterlijke uitspraak diende te houden en dat zij tot betaling van - in verhouding tot de prijzen van de decoratieve gebakjes - erg hoge dwangsommen zou kunnen worden gehouden. Die hoge dwangsommen zouden voor Appletree een belangrijke prikkel tot tijdige nakoming van de aan haar bij dat vonnis opgelegde veroordeling moeten zijn. In het vonnis is verdisconteerd dat niet-nakoming van het vonnis leidt tot financiële verrijking van de ander. Dit levert geen misbruik van de bevoegdheid tot de opeising van de verbeurde dwangsommen op. Anders dan Appletree stelt, is de voorzieningenrechter evenmin van oordeel dat de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat tot matiging van de verbeurde dwangsommen moet worden overgegaan. Tegenover de door Appletree gestelde omstandigheid dat Promotion Design haar eerder dan 18 januari 2011 had kunnen mededelen dat de twee genoemde afbeeldingen zich nog op de website bevonden, staat het feit dat Appletree op grond van het vonnis in kort geding zelf actie had moeten ondernemen en zo had kunnen voorkomen dat de dwangsommen zouden oplopen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9384

Onvoldoende steekhoudend ontzenuwde bewijsmiddelen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 1 februari 2011, KG ZAS 10-1427, Golden Dream B.V. c.s. tegen Lions Beddegoed B.V.

Auteursrecht. Modellenrecht Bedmeubels. Eisers stellen dat gedaagde middels de verhandeling van het bedmeubel ‘Baltimore’ inbreuk maakt op het auteursrecht en de niet-ingeschreven modellenrechten van eisers m.b.t. het bedmeubel ‘Miami’. Vorderingen afgewezen, nu gedaagde er in slaagt aannemelijk te maken dat het ontwerp reeds zou hebben bestaan vóór de datum waarop het bedmeubel door eiser sub b zou zijn ontworpen.

“Dat de uitkomst van de onderhavige zaak afwijkt van die in het eerder gevoerde kort geding (Rechtbank ’s-Gravenhage, 29 november 2010, IEF 9249) over hetzelfde bedmeubel wordt veroorzaakt door het feit dat in de eerdere procedure - anders dan in de onderhavige - het makerschap van Wojchiechowska en de geldigheid van de modelrechten van Golden Dream niet werden betwist, waardoor in de eerdere procedure voorshands van de juistheid daarvan was uit te gaan in kort geding. “

4.6. Golden Dream heeft aangevoerd dat de door Lion overgelegde documenten en foto's "vervalst" zouden zijn, maar heeft haar stellingen ter zake op geen enkele wijze steekhoudend onderbouwd, met name niet gelet op het minutieuse verweer op deze aantijgingen van de kant van Lion. Daarbij wordt betrokken dat voor de stelling dat eiser sub 2, Wojchiechowska, het Baltimore-bed in december 2008 heeft ontworpen, door Golden Dream slechts één enkele niet door deze ondertekende schets zonder begeleidende verklaring is overgelegd (hieronder weergegeven). Door Lion is betwist dat dit voldoende bewijs verschaft van makerschap van Wojchiechowska, terwijl volgens Lion ook de enkele aanduiding "12.08" vraagtekens oproept omtrent de gestelde datering. Nu niet is bestreden en overigens voldoende aannemelijk is gemaakt dat de ontwerpen voor de "Miami" en "Baltimore" vrijwel geheel overeenstemmen, respectievelijk bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk maken, wordt er - gelet op deze stand van zaken - in dit kort geding voorshands van uitgegaan dat het ontwerp waarvan Wojchiechowska stelt de maker te zijn en het niet ingeschreven Gemeenschapsmodelrecht waarvan Firma Empire stelt rechthebbende te zijn reeds vóór december 2008/februari 2009 bestond en voor het publiek (in de EU) beschikbaar was. Golden Dream kan zich voor haar vorderingen naar voorlopig oordeel dan ook niet beroepen op deze door haar ingeroepen auteurs- of modelrechten. De gevraagde voorzieningen in conventie die daarop zijn gebaseerd, zullen dan ook worden geweigerd.

4.7. Gelet op het voorgaande dienen ook de vorderingen gebaseerd op onrechtmatig handelen van Lion te worden afgewezen. Slaafse nabootsing door Lion is niet aannemelijk geworden en ook van anderszins onrechtmatig handelen is voorshands geen sprake. Dit brengt mee dat de gevraagde voorzieningen in conventie zullen worden geweigerd.

4.8. Dat de uitkomst van de onderhavige zaak afwijkt van die in het eerder gevoerde kort geding over hetzelfde bedmeubel wordt veroorzaakt door het feit dat in de eerdere procedure - anders dan in de onderhavige - het makerschap van Wojchiechowska en de geldigheid van de modelrechten van Golden Dream niet werden betwist, waardoor in de eerdere procedure voorshands van de juistheid daarvan was uit te gaan in kort geding. In de onderhavige procedure is wel uitdrukkelijk verweer gevoerd op deze punten en dit verweer is, als hiervoor overwogen, met onvoldoende steekhoudend ontzenuwde bewijsmiddelen onderbouwd, waardoor dit verweer voorshands slaagt in deze tweede procedure.

Lees het vonnis hier.