DOSSIERS
Alle dossiers

Vormgeving  

IEF 9573

Rechtbank 's Gravenhage 20 april 2011, zaaknr. 280620 rolnr. HA ZA 07-287 (Mag Instrument Inc. - Volume Trading BV)

Wel inburgering, maar onvoldoende totaalovereenstemming

Benelux en Gemeenschaps (vorm)merk. Modelrecht. Auteursrecht. Zaklampen. Eiser Mag Instrument vervaardigt zaklampen waaronder de zogeheten MINI MAGLITE en SOLITAIRE. Gedaagde Volume Trading importeert in 2002 de zaklampen “MINI” en “MICRO” vanuit China en brengt deze in 2006 in Nederland op de markt.
 
Kort:  Mag Instrument stelt haar vorderingen op basis van (vorm)merkrechten, auteursrechten op de MINI MAGLITE en SOLITAIRE en dat er sprake is van slaafse nabootsing. Daarbij zou MICRO het modelrecht op SOLITAIRE schenden.

Van de gestelde inburgering zal worden uitgegaan van de Gemeenschap zoals die bestond in het jaar 2000, te weten een gemeenschap van vijftien lidstaten, maar van inbreuk is geen sprake: alle vorderingen van Mag Instrument worden afgewezen.

Inburgering Rechtbank handhaaft haar bij het tussenvonnis gegeven oordeel over gebrek aan inherent onderscheidend vermogen van Gemeenschapsmerk MINI. Ogv 7 lid 3 en 52 lid 2 GMVo kan Gemeenschapsmerk niet nietig worden verklaard  indien sprake is van inburgering. r.o. 3.4 Daarbij zal, mede gelet op artikel 6quinquies van het Verdrag van Parijs met name rekening moeten worden gehouden met de duur van het gebruik van het merk. Daarnaast kan ook rekening worden gehouden met het marktaandeel van het merk, de intensiteit en de geografische spreiding van het gebruik van dit merk, de hoogte van de reclamekosten van de onderneming voor het merk, en het percentage van de betrokken kringen dat de waar op basis van het merk als afkomstig van een bepaalde onderneming identificeert. Er is sprake van ingeburgerde merken.

Afwijzing merkrechtvordering Gebrek aan visuele gelijkenis van de totaalindruk (r.o. 3.20 - 3.24):
1. de opbouw bestaat uit een strak cilindrisch gedeelte en een reflectorkop, zoals de meeste zaklampen en dus geen onderscheidend element.
2. De reflectorkop van haar zaklamp heeft niet een diameter die aan de voorzijde groter is dan het cilindrische deel en die afneemt naar de overgang van het cilindrische deel.
3. De afsluitdop heeft namelijk niet dezelfde diameter als de cilindrische batterijhouder, maar bestaat uit een knop met een duidelijk kleinere diameter
4. De cilindervorm heeft nauwkeurig begrensd greep-profiel, de tweede heeft dit niet.
5. Daarbij is de cilindrisch geribbelde rand die reflector omsluit is gedeeltelijk functioneel bepaald.

nieuwe lidstaten voor inburgering 3.5. Wat betreft de geografische omvang van de vereiste inburgering is in deze zaak van belang dat artikel 165 lid 4 GMVo bepaalt dat een Gemeenschapsmerk niet ongeldig kan worden verklaard wanneer de gronden voor ongeldigheid alleen voortspruiten uit de toetreding van een nieuwe lidstaat. Dat brengt mee dat voor zover het Gemeenschapsmerk MINI niet ingeburgerd zou zijn in de twaalf lidstaten die zijn toegetreden na de aanvraag van dat Gemeenschapsmerk op 2 juni 2000, dat enkele feit niet kan leiden tot nietigverklaring van het merk. Bij de onderstaande beoordeling van de gestelde inburgering zal dus worden uitgegaan van de Gemeenschap zoals die bestond in het jaar 2000, te weten een gemeenschap van vijftien lidstaten.

Merkrecht 3.24. Gegeven het feit dat de hiervoor genoemde elementen van de vormmerken – die Mag Instrument zelf omschrijft als wezenlijk en onderscheidend – niet terugkomen in de zaklamp van Volume Trading, moet worden geoordeeld dat de totaalindruk van die zaklamp niet overeenstemt met de vormmerken. De andere punten van overeenstemming die Mag Instrument heeft aangevoerd zijn in het licht van die afwijkingen onvoldoende. Zo heeft Mag Instrument gewezen op “verfijnd afgetekende overgangen” tussen de reflectorkop en de batterijhouder en tussen de batterijhouder en afsluitdop. Voor zover de gemiddelde consument, die niet de mogelijkheid heeft om het Gemeenschapsvormmerk MINI en de zaklampen van Volume Trading rechtstreeks met elkaar te vergelijken, de gestelde overeenstemming zou opmerken, kan dat vanwege het detailkarakter van dit kenmerk niet leiden tot een overeenstemmende totaalindruk.
 
3.26. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de overeenstemming tussen de door Volume Trading verhandelde zaklamp en de vormmerken van Mag Instrument zo gering is dat niet kan worden aangenomen dat er daardoor een gevaar voor verwarring in de zin van artikel 9 lid 1 sub b GMVo en 2.20 lid 1 sub b BVIE bestaat. Het feit dat Volume Trading de vorm gebruikt voor producten die identiek zijn aan de waren waarvoor de vormmerken zijn ingeschreven, kan niet opwegen tegen dat gebrek aan overeenstemming. Het onderscheidend vermogen van de vormmerken kan evenmin tot een ander resultaat leiden. Zoals in het kader van de beoordeling van de geldigheid van het Gemeenschapsmerk MINI al is vastgesteld, hebben de vormmerken van huis uit juist geen onderscheidend vermogen. Gesteld noch gebleken is dat het gebruik van de vormmerken zodanig is geweest, dat zij daaraan een bijzonder onderscheidend vermogen kunnen ontlenen. Ten slotte heeft Mag Instrument in dit verband gewezen op het feit dat de “Mini”, net als de zaklampen van Mag Instrument, worden verkocht in zwarte plastic doosjes. De vergroting van het verwarringsgevaar die hier mogelijk uit voortvloeit, wordt echter weggenomen door het feit dat – zoals Volume Trading onweersproken heeft aangevoerd en blijkt uit productie 2a van Mag Instrument – Volume Trading haar “Mini” aanbiedt met een kartonnen hoesje om het zwarte plastic doosje. Door het gebruik van dat hoesje wijkt de wijze van presentatie van de “Mini” in ieder geval op het moment van aankoop duidelijk af van de wijze van presentatie van de lampen van Mag Instrument. De presentatiewijze draagt dus niet bij aan verwarringsgevaar.

Auteursrecht 3.29. De rechtbank ziet geen aanleiding om terug te komen op het hiervoor genoemde oordeel over het beroep op het auteursrecht. De tegenargumenten die Mag Instrument bij pleidooi van 10 november 2010 heeft aangevoerd kunnen namelijk niet leiden tot een andere eindbeslissing. Ook indien artikel 2 lid 7 van de Berner Conventie niet in de weg zou staan aan een beroep op het auteursrecht, zoals Mag Instrument betoogt, kan het beroep op een auteursrecht niet slagen. De “Mini” van Volume Trading kan namelijk niet worden aangemerkt als een verveelvoudiging van de Mini Maglite van Mag Instrument. De auteursrechtelijk beschermde trekken van de Mini Maglite die Mag Instrument heeft aangevoerd, zijn namelijk gelijk aan de elementen van haar vormmerken waarop zij de gestelde merkinbreuk heeft gebaseerd. Zoals hiervoor in het kader van de beoordeling van de merkinbreuk is vastgesteld, komen die elementen onvoldoende terug in de zaklamp van Volume Trading om te kunnen spreken van een overeenstemmende totaalindruk. Gelet daarop kan ook van een inbreuk op een auteursrecht geen sprake zijn.

Slaafse nabootsing 3.33. Los van een overeenstemmende wijze van presentatie is de overeenstemming tussen de “Mini” van Volume Trading en de Mini Maglite van Mag Instrument te gering om te kunnen aannemen dat er verwarring bij de consument kan ontstaan, althans gelet op de verschillen tussen die lampen moet worden geconcludeerd dat Volume Trading niet tekort is geschoten in haar verplichting om bij dat nabootsen alles te doen wat redelijkerwijs, zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid of bruikbaarheid van haar product, mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door gelijkheid van beide producten gevaar voor verwarring ontstaat. Voor de gronden van dit oordeel kan worden verwezen naar de overwegingen hiervoor in het kader van de beoordeling van het merkenrecht.

Modelrecht 3.49. De overeenkomsten waar Mag Instrument op wijst zijn ook in het kader van haar beroep op het modelrecht: de staafvorm en de verhoudingen van de “Micro”. Zoals hiervoor is vastgesteld waren die vormgevingselementen voor 1980, en dus ruim voor het depot van het model, al gebruikelijk (zie r.o. 3.37 en 3.38). Overneming van slechts die gebruikelijke elementen kan niet leiden tot een inbreuk op het modelrecht.

Conclusie 3.51. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de vorderingen in conventie moeten worden afgewezen. Mag Instrument zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Zoals hiervoor is overwogen, kan de in het gelijk gestelde partij op grond van richtlijnconforme interpretatie aanspraak maken op vergoeding van haar redelijke en evenredige proceskosten, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet. Volume Trading vordert een bedrag van € 77.116,14 voor de gehele procedure. Mag Instrument heeft de redelijkheid en evenredigheid van die kosten niet bestreden. Omdat geen van partijen een verdeling heeft aangebracht tussen de procedure in conventie en reconventie, moet de rechtbank die verdeling schatten. De rechtbank gaat ervan uit dat de helft van de kosten kan worden toegerekend aan de conventie en zal Mag Instrument dus veroordelen tot betaling van een bedrag van € 38.558,07.

Lees het vonnis hier (pdf).

IEF 9564

Gerechtshof ’s-Gravenhage 19 april 2011, LJN BQ2113, KG ZA 09-155, H&M Hennes & Mauritz c.s. tegen G-Star International B.V

Het overnemen van karakteristieke elementen

met dank aan Moïra Truijens & Gregor Vos, Klos Morel Vos & Schaap

Auteursrecht. Hoger beroep in kort geding over het auteursrecht op de spijkerbroek Elwood. Afgezien waar het de (hoofdelijek) proceskosten betreft bekrachtigt het hof het vonnis waarvan beroep (vzr. Rechtbank Dordrecht 13 augustus 2009, IEF 8120). De spijkerbroek is een werk en auteursrechtelijke verwatering bestaat niet. Inbreuk op het auteursrecht van G-Star wordt bevestigd. Na toelating van eisvermeerdering van G-Star concludeert het hof wel dat H&M op grond van het modellenrecht geen inbreuk maakt op het stikselmerk van G-star (‘het Wokkie-teken’), omdat  “er een gerede kans bestaat dat het gebruik van het merk kan worden verboden om reden dat dit resulteert in de toepassing van een model dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt dan de oudere modellen van H&M.” (Klik op afbeelding voor vergroting, links voor- en achterkant Elwood, rechts H&M).

Auteursrecht: 14. Het hof is voorshands, met de rechtbank, van oordeel dat door het gebruik van de combinatie van de vijf kenmerkende elementen (…) het ontwerp van de Elwood broek aan de hiervoor geschetste criteria voldoet. Dit samenstel van elementen geeft de Elwood een karakteristieke uitstraling (in die zin eerder: Hof Amsterdam 25- 1 1-2004 (G-Star 1Benetton), LJN AU9 159). Wet enkele feit drie bepaalde elementen, zoals de kniestukken,al eerder werden gebruikt in motorbroeken en dat het ontwerp zelfs daarop is geïnspireerd, is onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat sprake is van ontlening aan een model van een al bestaande motorbroek. (…)

Verwatering: 15. Voor zover H&M c.§ met het overleggen van afbeeldingen van broeken, als thans verkrijgbaar op de markt, die een of meerdere kenmerken van de Elwood vertonen heeft willen aanvoeren dat de beschemingsomvang van de Elwood is verwaterd, althans zeer beperkt moet worden geacht, wordt dit verweer verworpen. Zoals hiervoor reeds is overwogen, moet de beschemingswaardigheid van een werk worden beoordeeld op het moment waarop dat is vervaardigd. Derhalve is niet relevant dat bepaalde onderdelen van het ontwerp later zijn nagevolgd en niet meer als origineel worden ervaren (zie o.a.: HR 8 september 2006 (G-Star/Benetton), LJN AV3384, NJ 2006/492). Dit geldt te meer, nu bovendien voldoende aannemelijk is geworden dat G-Star sinds de introductie van de Elwood consequent is opgetreden tegen inbreuk. Grief X en XI falen derhalve, althans kunnen niet tot vernietiging leiden.

Inbreuk: 21: Deze grief wordt verworpen. Het hof ziet geen reden de buitenlandse rechter in zijn oordeel te volgen. Naar het oordeel van het hof kunnen de inderdaad aanwezige verschillen - waaronder ook het ontbreken van één van de karakteristieke elementen van de Elwood, te weten het grote ronde stiksel op het zitvlak, niet afdoen aan het oordeel dat de totaalindrukken van de broeken zodanige gelijkenis vertonen dat de H&M-jeans niet als zelfstandig werk kunnen worden beschouwd. Die gelijkenis in totaalindruk wordt met name veroorzaakt door het wel overnemen van de twee zich aan de voorzijde van het ontwerp bevindende karakteristiek elementen, te weten de bollende kniestukken en de opvallende schuine stiksels die van de heup naar de kuisnaad lopen en de twee resterende karakteristieke elementen op de achterzijde, te weten het horizontale stiksel op kniehoogte en de band aan de onderzijde van de pijpen.

Merkenrecht: 34. Het verweer van H&M c.s. op dit punt bek doel. Indien sprake zou zijn van zodanige overeenstemming tussen het Wokkie-merk en de door H&M c.s. gebruikte tekens dat daardoor verwarring kan ontstaan, is naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk dat een beroep van H&M c.s. op de nietigheid van het Wokkie-merk ex artikel 53 lid 2GMVo zal slagen, nu er een gerede kans bestaat dat het gebruik van het merk kan worden verboden om reden dat dit resulteert in de toepassing van een model dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt dan de oudere modellen van H&M AB (art. 10 lid 1 Gemeenschaps-modellenverordening). Anders dan G-Star bij pleidooi nog heeft gesteld, staat het vermoeden van geldigheid van het Gemeenschapsmerk als (thans) geregeld in artikel 99 GMVo (voorheen 95 GMVo), gelet op het bepaalde in het derde lid van dit artikel, niet in de weg aan het honoreren van het verweer van H&M c.s., zodat de vordering voor zover gegrond op het Gemeenschapsmerk dient te worden afgewezen.

Lees het arrest hier (link en pdfupdate: LJN BQ2113

IEF 9563

Rechtbank Amsterdam 13 april 2011, nr. 369026 HA ZA 07-1262 (Handelsmaatschappij Steffex B.V. tegen gedaagden W.)

De gepretendeerde rechten

met dank aan Leonie Kroon, DLA Piper

Modellenrecht. Auteursrecht. Eindvonnis in bureaustoelzaak (zie eerder Rechtbank Amsterdam, 6 augustus 2008, IEF 7915). Gedaagde W., houder van het model, stelt dat eiser met een door eiser op de markt gebrachte overeenstemmende stoel inbreuk maakt op zijn modelrechten. Eiser Steffex stelt echter succesvol dat gedaagde de als model gedeponeerde stoel al 13 maanden vóór het depot aan eiser heeft geleverd en dat het modeldepot derhalve nietig is wegens nieuwheidsschadelijke handelingen van de deposant. Daarnaast zijn gedaagden er na het tussenvonnis niet in geslaagd aan te tonen dat gedaagde 2 de maker van en de auteursrechthebbende op de gedeponeerde bureaustoel is. Wapperverbod: Tegen beter weten in heeft gedaagde zijn gepretendeerde rechten trachten geldend te maken. De rechtbank acht het versturen van de sommatiebrief daarom onrechtmatig.

Bewijs van makerschap: 2.2. In het tussenvonnis van 6 augustus 2008 heeft de rechtbank beslist dat de combinatie van de aerodynamische armleuningen en de dubbelsymmetrische vlakverdeling van de leuning van de bureaustoel 2031 (hierna: de 2031 ) een eigen oorspronkelijk karakter heeft, dat het persoonlijk stempel van de maker draagt, zodat de 2031 auteursrechtelijke bescherming geniet. In het tussenvonnis van 13 mei 2009 heeft de rechtbank W. c.s. opgedragen te bewijzen dat  W. maker is van deze bureaustoel. (…)

(…) 2.10. De rechtbank komt tot de conclusie dat beide verklaringen onvoldoende gewicht in de schaal leggen. De verklaring van getuige P. is onvoldoende voor het bewijs van makerschap. De verklaring van getuige V. stemt - waar het de ontstaansdatum van de 203 1 betreft - weliswaar overeen met die van W., maar de rechtbank acht de verklaring van  W. ongeloofwaardig, zoals uit het navolgende blijkt.

2.11. (…)  W. c.s. heeft voor deze wisselende verklaringen als uitleg gegeven dat hij in eerste instantie de datum waarop het ontwerp na verfijning en vervolmaking helemaal af was als ontstaansdatum heeft aangenomen. Door de vondst van de tekening herinnerde  W. zich dat hij het ontwerp al eerder had gemaakt. Deze uitleg komt de rechtbank, bezien in het licht van de eerder ingenomen standpunten van  W. c.s., onaannemelijk voor en maakt de verklaring van  W. en daarmee ook die van getuige Vlessing niet geloofwaardig.

2.12.  W. is heel stellig in zijn verklaring als getuige dat er geen voorloper is van de 2031. Hij zegt niet te weten hoe de 203 tot stand is gekomen. Bij pleidooi neemt  W. c.s. evenwel weer een ander standpunt in: de 203 is de voorloper van de 2031 en daarvan is  W. ook de maker. Ook deze opvallende wijziging van standpunt in een zeer laat stadium van deze procedure maakt de verklaring van  W. als partijgetuige ongeloofwaardig.

2.13.  (…) De rechtbank acht deze tekening met daarop enkel de vermelding ' W. 03', mede gelet op de wisselende verklaringen van  W. over de ontstaansdatum van zijn ontwerp, onvoldoende bewijs voor het makerschap van de 2031. Het feit dat deze tekening in zo'n laat stadium van de procedure opduikt en er geen andere stukken omtrent het ontstaan en de fabricage van de stoel voorhanden zijn - zoals gedetailleerdere tekeningen, een foto van het prototype en de correspondentie met de fabrikant - maakt dat de rechtbank de bewijswaarde van de overgelegde tekening onvoldoende vindt.

Wapperen: 2.16.  W. behoort zelf te weten of hij de maker is van de 2031. Hetgeen hij daaromtrent heeft gesteld, acht de rechtbank ongeloofwaardig, zoals uit het bovenstaande blijkt. Het moet er daarom voor worden gehouden dat  W. c.s. tegen beter weten in zijn gepretendeerde rechten heeft trachten geldend te maken. De rechtbank acht het versturen van de sommatiebrief daarom onrechtmatig.

Lees het vonnis hier.

IEF 9551

Gerechtshof Arnhem 15 maart 2011, LJN BQ0959 (Montis Design B.V. tegen B.V. Meubelindustrie Het Anker Druten)

Magere eetkamerfauteuils

Auteursrecht. Modellenrecht. Tussenarrest in stoelenzaak. Rechtsverwerking. Vaststellingsovereenkomst. Gestelde inbreuk door Het Anker op de stoelmodellen Charly en Chaplin van Montis Design.

De Rechtbank Arnhem heeft in eerste instantie het op rechtsverwerking gebaseerde verweer van Het Anker – ten aanzien van haar modellen Armada, Twist, Bingo, Cleopatra en Rio – gegrond geoordeeld. De rechtbank heeft tevens voorshands bewezen geacht dat partijen in 2005 op de meubelbeurs in Keulen hebben afgesproken dat Montis haar bezwaren tegen het model Kira zou laten varen indien Het Anker de rits op de achterzijde van dit model 10 cm naar boven zou verleggen en heeft geoordeeld dat vast staat dat Het Anker dit vervolgens heeft gedaan. De vorderingen ter zake van het model Twiggy achtte de rechtbank niet toewijsbaar nu voor dat model auteursrechtinbreuk noch slaafse nabootsing kon worden aangenomen. (Rechtbank Arnhem, 10 juni 2009, IEF 7961).

Het hof concludeert in het onderhavige arrest dat van rechtsverwerking geen sprake is en van auteursrechtinbreuk derhalve wel sprake zou kunnen zijn en geeft een bewijsopdracht m.b.t. de gestelde vastellingsovereenkomst en (i.v.m. met de modelrechtelijke instandhoudingsverklaring) het land van oorsprong van de Charly. In citaten:

Rechtsverwerking: 4.12  Voor het overige kan naar het oordeel van het hof in het midden blijven of [B] destijds bezwaar heeft gemaakt tegen de modellen van Het Anker. Ook indien dat niet het geval is geweest, zijn de door Het Anker gestelde omstandigheden nog niet voldoende om te kunnen oordelen dat Het Anker erop mocht vertrouwen dat Montis zich jegens haar niet meer op haar auteursrecht zou beroepen met als gevolg dat Montis zich in 2005 jegens haar naar maatstaven van redelijkheid niet meer op haar auteursrecht kon beroepen.
Het hof acht hiervoor van belang dat het bezoek van [B] in 2003 niet plaatsvond in het kader van een tussen partijen bestaande discussie of de stoelen van Het Anker al dan niet inbreuk maakten op de Charly en de Chaplin, maar verband hield met een verzoek van Het Anker in verband met een procedure tegen een derde partij. Tegen die achtergrond mocht Het Anker een eventueel uitblijven van bezwaar van [B] nog niet het vertrouwen ontlenen waarop zij zich in deze procedure beroept. Ook het tweede bezoek van [B] vond plaats in verband met een andere aangelegenheid, namelijk de teruggave van een door Montis geleend procesdossier. Feiten of omstandigheden op grond waarvan Het Anker niettemin gerechtvaardigd ervan mocht uitgaan dat de inzage in het dossier was verleend onder de (impliciete) voorwaarde dat Montis in de toekomst geen aanspraken jegens Het Anker geldend zou maken, zijn gesteld noch gebleken. De omstandigheid dat Montis na het laatste bezoek nog tot januari 2005 heeft gewacht om Het Anker aan te spreken, maakt dit nog niet anders. Nu Het Anker niet gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat Montis haar nimmer zou aanspreken wegens auteursrechtinbreuk (of slaafse nabootsing), heeft zij de verdere ontwikkeling van (vergelijkbare modellen) dan ook niet in zulk door Montis opgewekt vertrouwen kunnen voornemen. Het daardoor volgens Het Anker geleden nadeel, maakt derhalve nog niet – zoals zij aanvoert – dat Montis zich jegens Het Anker naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet alsnog op haar (auteurs)rechten kan beroepen.
Voor zover Het Anker mede heeft willen betogen dat zij door de hier bedoelde handelwijze van Montis overigens onredelijk is benadeeld en Montis zich daarom jegens haar niet op haar auteursrecht of slaafse nabootsing zou kunnen beroepen, heeft zij onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die een zodanig oordeel kunnen dragen.

4.14  Nu de door Het Anker gestelde feiten niet het oordeel kunnen dragen dat Montis haar op het auteursrecht en slaafse nabootsing gebaseerde aanspraken jegens haar heeft verwerkt, dan wel dat Montis misbruik van bevoegdheid maakt, moeten de desbetreffende verweren van Het Anker worden verworpen. De grieven VI tot en met XI slagen.

Vaststellingsovereenkomst: 4.19  Dit betekent dat op grond van het geleverde (tegen)bewijs niet kan worden geoordeeld dat het op de vaststellingsovereenkomst gebaseerde verweer van Het Anker gegrond is.
Nu het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel is dat het op rechtsverwerking gebaseerde verweer van Het Anker faalt (zie hiervoor, rechtsoverweging 4.14), moeten de door Het Anker gestelde afspraken alsnog (ook) ten aanzien van deze modellen worden beoordeeld.

4.20  Het Anker heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep bewijs van haar desbetreffende stellingen aangeboden door het horen van de heren [C] en [E] die beiden nog niet als getuigen zijn gehoord. Het hof zal Het Anker alsnog toelaten tot het bewijs van haar stelling dat partijen op de beurs in Keulen op 19 januari 2005 hebben afgesproken dat Montis haar bezwaren tegen de modellen Kira, Armada, Twist, Bingo en Twiggy zou laten varen als Het Anker de rits van het model Kira 10 centimeter zou verplaatsen en zij de modellen Armada en Twist uit de collectie zou halen.

Auteursrecht: 4.28  Over de vraag op welke partij in dit verband de bewijslast rust, overweegt het hof als volgt. In overeenstemming met het formaliteitenverbod uit de Berner Conventie, ontstaat het auteursrecht vormvrij, met de schepping van het werk. De onder 4.25 geschetste regeling van artikel 21 lid 3 BTMW (oud), op grond waarvan het auteursrecht verviel bij gebreke van een instandhoudingsverklaring, moet als een uitzondering worden aangemerkt op het beginsel dat het auteursrecht vormvrij ontstaat. Die regeling is alleen van toepassing op werken die Nederland als land van oorsprong kennen. Dit brengt naar het oordeel van het hof mee dat op Het Anker, volgens wie het (vormvrij ontstane) auteursrecht van Montis bij gebreke van een instandhoudingsverklaring is komen te vervallen, de bewijslast rust voor de feiten en omstandigheden die dit rechtsgevolg meebrengen. Het Anker zal daarom moeten bewijzen dat Nederland voor de Charly als land van oorsprong in de zin van de Berner Conventie moet worden aangemerkt.
Gelet op het hierover tussen partijen gevoerde debat zou Het Anker dit bewijs kunnen leveren, indien zij bewijst (voldoende aannemelijk maakt) dat de Charly niet in januari 1983 op de beurs in Keulen aanwezig was.

Inbreuk: 4.31 Het enige duidelijk waarneembare verschil tussen de betrokken modellen van Het Anker en de Charly (Chaplin) is het ontbreken van het kruis in het onderstel. Dit maakt echter niet dat de, op de genoemde auteursrechtelijke trekken gebaseerde, totaalindrukken van genoemde modellen niet nagenoeg hetzelfde zijn.

Door Het Anker is binnen de grenzen die getrokken worden door trend of stijl enerzijds en door de eisen van functionaliteit anderzijds, onvoldoende afstand genomen van de Charly (Chaplin) en heeft zij met haar modellen in auteursrechtelijk opzicht op een onvoldoende eigen wijze uiting gegeven aan de door haar genoemde stijl van magere eetkamerstoelen. De overeenstemming is voorts van zodanige omvang dat geoordeeld moet worden dat hier sprake is van een vermoeden van ontlening. Dit vermoeden wordt door Het Anker onvoldoende weersproken.

De Cleopatra vormt op het voorgaande een uitzondering. Door de dikte van de rug- en armleuning en de dikte van de poten ontbreekt het beeld van een nonchalant gedrapeerde hoes en maakt de Cleopatra een andere totaalindruk dan de Charly (Chaplin). De Cleopatra wordt dan ook niet beschouwd als ongeoorloofde auteursrechtelijke verveelvoudiging van de Charly (Chaplin).

Slaafse nabootsing: 4.35  Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat - indien op de Charly en de Chaplin geen auteursrecht (meer) rust - de vorderingen van Montis evenmin op grond van slaafse nabootsing kunnen worden toegewezen. Weliswaar zijn in de stoelen van het Anker telkens ook in de Charly (Chaplin) gebruikte elementen terug te vinden, maar de modellen van Het Anker verschillen ieder daarnaast op een aantal punten van de Charly en de Chaplin. Zo missen de stoelen van het Anker een middenkruis en hebben de – ter zitting getoonde – stoelen van Het Anker ten aanzien van hun uitvoering en de gebruikte materialen in kwalitatief opzicht een andere uitstraling. Met deze verschillen houden de stoelen van Het Anker – (ook) indien ervan wordt uitgegaan dat de Charly en de Chaplin onderscheidend vermogen hebben en een bescherming op grond van slaafse nabootsing in beginsel mogelijk is – in dit, van de auteursrechtelijke beoordeling te onderscheiden, juridische kader voldoende afstand tot de Charly en de Chaplin. Mede gelet op het uitgangspunt dat bij gebreke van auteursrecht (of modellenrecht) nabootsing in beginsel vrij staat en terughoudendheid dient te worden betracht bij het aannemen van onrechtmatig marktgedrag, is aldus onvoldoende aangetoond dat het Anker niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting om alles te doen wat redelijkerwijs mogelijk is om nodeloze verwarring te voorkomen.

Lees het arrest (link en pdf)

IEF 9542

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 11 april 2011, KG ZA 11-179, Les Ateliers Ruby c.s. tegen Strada Sport B.V. c.s.

Potjes

Boven: helmen eisers, onder: helmen: gedaagdemet dank aan Joost Becker, Dirkzwager

Auteursrecht. Helmen. Eiseres Ruby stelt dat gedaagde Strada inbreuk maakt op haar model- en auteursrechten m.b.t. twee van haar helmen (bovenste twee helmen afbeelding) en ziet haar vorderingen toegewezen.  Over de ruimte van de ontwerper om in aansluiting op het vormgevingserfgoed en onder de druk van functionele eisen toch tot een eigen oorspronkelijk werk te komen. Eerst even kort:

 4.3. Zoals hierna zal worden toegelicht, is geen van deze kenmerken volledig gedicteerd door keuringseisen, zijn de meeste kenmerken niet volledig technisch bepaald en komen de meeste kenmerken niet een-op-een terug in het vormgevingserfgoed. In het midden kan blijven of de keuzes die Coste ten aanzien van elk element heeft gemaakt binnen de ruimte van keuringseisen, techniek en/of vormgevingserfgoed daarvoor openlaten, afzonderlijk beschouwd getuigen van een persoonlijk stempel van Coste, Naar voorlopig oordeel geld dat in ieder geval wel voor de keuze om een aantal van die elementen te combineren in één helm en moet de Pavillon-helm, waarin alle elementen samenkomen, dus worden aangemerkt als een resultaat van scheppende menselijke arbeid. Het verweer van Strada dat Ruby het gebruik van bepaalde elementen, zoals de kleur van het binnenwerk, niet via het auteursrecht moet kunnen monopoliseren gaat daarom niet op. Ruby claimt in deze zaak namelijk geen auteursrecht op afzonderlijke elementen, maar slechts op de combinatie daarvan in de vorm van de de Pavillon/helm.

4.4. Dat de Pavillon helm een eigen oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt, wordt onderstreept door de vele uitingen over die helm in de modebladen die Ruby heeft overgelegd. Uit die publicaties blijkt dat de creativiteit van het ontwerp van de Pavillon/helm in brede kring wordt onderkend.

Lees het vonnis hier.

IEF 9531

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 30 maart 2011, KG ZA 11-33, Pantofola d'Oro c.s. tegen Spa Rucanor Europe B.V. c.s.

Bumperkleven

Auteursrecht. Merkenrecht. Na merkenrechtelijk kielzogvaren nu ook auteursrechtelijk bumperkleven. Geschil m.b.t. Sportschoenen, althans sneakers, die ‘met name bedoeld zijn als “modieuze en hippe schoenen voor dagelijks gebruik.” Gedaagde i.c. Rucanor en eiseres Pantofola sloten eerder een vaststellingsovereenkomst m.b.t. Ruconors ‘twee-strepen-drie-sterren-logo’ en het gebruik door Pantofalo van sterren en strepen. In casu stelt Pantofola dat het nu Rucanor is die inbreuk maakt op Pantofalo’s sterren-en-strepen-merken en auteursrechten op schoenmodellen.

De merkenrechtelijke vorderingen worden afgewezen, nu er een serieuze kans bestaat dat haar (Benelux) sterren-en-strepen-merk als ongeldig zal worden doorgehaald, aangezien “de sterren elk onderscheidend vermogen missen voor de waren waarvoor het merk is ingeschreven.”

Nu niet komen vast te staan dat de Pantofola sneakers worden ‘geanticipeerd’ door het vormgevingserfgoed, neemt de voorzieningenrechter voorshands wel aan dat de Pantofalo sneakers in aanmerking komen voor auteursrechtelijke bescherming. Bij vergelijking van de., zoals Pantofolo het noemt, ‘inbreukpaartjes’ concludeert de voorzieningenrechter vervolgens dat bij vier van de zeven paren inderdaad sprake is van ontlening en inbreuk op het auteursrecht van Pantofolo. “Het lijkt er naar voorlopig oordeel inderdaad op dat Rucanor c.s., zoals Pantofola dat heeft verwoord, nadat het toenmalige geschil in der minne was geregeld, is gaan ‘bumperkleven’.”

Lees het vonnis hier.

IEF 9529

Rechtbank ’s-Gravenhage, 6 april 2011, HA ZA 09-3475, GB-Trade B.V. tegen Edco Eindhoven B.V.

Dat zij desondanks te goeder trouw is

Auteursrecht. Modellenrecht. Eiseres BD Trade stelt dat gedaagde Edco inbreuk maakt op haar auteurs- en gemeenschapsmodelrechten m.b.t. een houder voor navigatiesystemen (GPS Car Cushion). De beide houders wekken naar mening van de rechtbank dezelfde algemene indruk, maar Edco stelt dat van  namaak, althans ontlening, geen sprake is en beroept zich op voorgebruik. De rechtbank stelt Edco in de gelegenheid om dit voorgebruik te bewijzen en houdt de zaak aan. “Nu (…) vast is komen te staan dat de GPS Car Cushion al op de markt was vóór die datum, dient Edco te bewijzen dat zij, desondanks te goeder trouw is en de All Ride houder geen namaak is, of te wel niet is ontleend aan de GPS Car Cushion.”

4.6. (…) De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de All Ride houder bij de geïnformeerde gebruiker dezelfde algemene indruk wekt als het Gemeenschapsmodel en als zodanig binnen de draagwijdte van de bescherming van het Gemeenschapsmodel valt als bepaald in artikel 10 GModVo.

4.8. Of sprake is van een recht van voorgebruik dient te worden getoetst aan de hand van artikel 22 lid 1 GModVo. Hierin is bepaald dat iedere derde die kan aantonen dat hij vóór de datum van de aanvrage, te goeder trouw een aanvang heeft gemaakt met, of serieuze en daadwerkelijke voorbereidingen heeft getroffen tot het gebruik, in de Gemeenschap, van een model dat onder de aan het ingeschreven Gemeenschapsmodel verleende bescherming valt en geen namaak is van dat Gemeenschapsmodel, zich kan beroepen op een recht van voorgebruik. (…)

4.12. Uit artikel 22 lid 1 GModVo vloeit voort dat op Edco de bewijslast rust dat zij te goeder trouw is en dat de All Ride houder geen namaak is van het Gemeenschapsmodel. Edco heeft haar stellingen dienaangaande, nader gemotiveerd naar aanleiding van de hiervoor onder 4.9 vermelde gemotiveerde betwisting door GB-Trade. Gelet hierop rust op Edco de last tot het leveren van bewijs van haar stelling dat zij te goeder trouw is en dat de All Ride houder geen namaak is van het Gemeenschapsmodel. Overeenkomstig haar aanbod zal Edco daartoe in de gelegenheid worden gesteld. Nu door GB-Trade niet is betwist dat het ontwerp van de All Ride houder van Edco dateert van 18 oktober 2007 en vast is komen te staan dat de GPS Car Cushion al op de markt was vóór die datum, dient Edco te bewijzen dat zij, desondanks te goeder trouw is en de All Ride houder geen namaak is, of te wel niet is ontleend aan de GPS Car Cushion.

4.14. Indien Edco niet slaagt in het hiervoor genoemde bewijs, dan is de conclusie dat Edco geen recht van voorgebruik heeft en is er sprake van inbreuk op het recht van GBTrade op het Gemeenschapsmodel. De (meer) subsidiaire grondslagen van de vorderingen van GB-Trade behoeven in dat geval geen nadere bespreking.

Lees het vonnis hier.

IEF 9520

Vzr. Rechtbank Breda 23 februari 2011, KG ZA 10-715 (Goossens Meubelen c.s. tegen Pronto Wonen Nederland B.V. c.s.)

Als concrete vrucht aanwezig

Met dank aan Sharinne Ibrahim, Boels Zanders)

Auteursrecht. Modellenrecht. Dressoirs. Quint (afbeelding boven) tegen Hannover. Vorderingen afgewezen. De modelrechtelijke vordering wordt afgewezen nu eiser zelf aangeeft het dressoir al langer dan 12 maanden voor het depot al te hebben verhandeld, waardoor nietigheid voor de hand ligt. De auteursrechtelijke vordering wordt eveneens afgewezen. Eisers brengen met het dressoir “niets of nauwelijks nieuws op de markt brengen” en de totaalindrukken van beide dressoirs stemmen bovendien ook niet met elkaar overeen.

Modellenrecht: 4.6. De modellen van het dressoir Quint en het TV-dressoir Quint zijn door Goossens C.S. op 27 november 2006 bij het BVIE als model gedeponeerd. Volgens de eigen stellingen van Goossens C.S. waren de dressoirs waarvan zij thans de modelrechtelijke bescherming inroepen, als "concrete vrucht" in de toonzaal aanwezig per december 2004 en is op 1 maart 2005 de eerste verkooporder genoteerd. Beide dressoirs staan afgebeeld in de brochure van Goossens wonen en slapen 05/06. Uit het voorgaande volgt dat de modellen van de Quint dressoirs geruime tijd vóór de datum waarop zij werden gedeponeerd als model reeds bekend waren en dat tussen de datum van openbaring van de modellen en het tijdstip van depot een periode ligt die langer is dan de termijn van 12 maanden, vermeld in artikel 3.3 lid 4 sub a. Aannemelijk is dan ook dat in een bodemprocedure de nietigheid van die modelrechten met een beroep op artikel 3.23 lid 1 sub b BVIE met succes kan worden ingeroepen. Op modelrechtelijke grondslag komen de vorderingen dus niet voor toewijzing in aanmerking.

Auteursrecht: 4.12. Vooropgesteld wordt dat voor ieder onderdeel van een serie meubelen moet worden beoordeeld of aan de hiervoor genoemde vereisten voor auteursrechtelijke bescherming is voldaan. In het onderhavige geval staan twee werken ter beoordeling: het dressoir Quint en het TV-dressoir Quint. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is niet aannemelijk dat de twee Quint dressoirs van Goossens waarop de vordering ziet in hun geheel, of in onderdelen aan deze eisen voldoen. Pronto c.s. hebben door overlegging van een groot aantal producties, voor zover die zien op modellen die voor december 2004 op de markt waren, concreet kunnen illustreren en daarmee aannemelijk gemaakt dat enig nader onderzoek in bodemgeschil zal uitwijzen dat Goossens c.s. niets of nauwelijks nieuws op de markt brengen. (…) Uit al die afbeeldingen blijkt dat een dergelijke stijl de heersende trend is. Ook de Quint dressoirs zijn ontworpen in deze stijl van strakke vormgeving gecombineerd met dikke panelen, welke stijl is ingezet met het ontwerp van de Bigfoot Table in 1995. Een dergelijke stijl kan niet worden gemonopoliseerd. Hetzelfde geldt voor de grondvorm van de dressoirs, en de indeling van de voorzijde, die veel voorkomen.

4.13. Een uitzondering zou mogelijk kunnen gelden voor de opmerkelijke handgrepen van het dressoir Quint. Indien de handgrepen van het Quint dressoir in aanmerking zouden komen voor auteursrechtelijke bescherming dan heeft te gelden dat het Hannover dressoir handgrepen heeft die qua uiterlijk en positionering totaal afwijkend zijn. (…) Naar voorlopig oordeel wordt de elegante, rustgevende uitstraling van het Quint dressoir
met name veroorzaakt door het uiterlijk van de handgrepen van het Quint dressoir (…)
Het dressoir Hannover heeft daarentegen een uitstraling die veel minder elegant en rustig is. Dit is het gevolg van het andere uiterlijk van de handgrepen van het dressoir Hannover (…). Vergelijking van beide dressoirs wijst dan ook uit dat het Quint dressoir een andere totaalindruk maakt dan het Hannover dressoir. Derhalve is niet aannemelijk dat van auteursrechtelijke inbreuk sprake zou kunnen zijn. Het voorgaande geldt eveneens voor de TV-dressoirs.

Lees het vonnis hier (link en pdf).

IEF 9486

Aanpassingen van hetzelfde basismodel

V.l.n.r. Jascal, RucanorGerechtshof ’s-Hertogenbosch, 22 maart 2011, HD 200.071.622, Rucanor Europe B.V. tegen Jascal Sports (met dank aan Menno Jansen, JWJ advocaten).

Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Schoenen. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (Vzr. Breda, 1 juli 2010, IEF 8949). Beide partijen kopen bij dezelfde Chinese fabrikant een basismodel in voor een kinderschoen. De door partijen toegepaste variaties op het basismodel leiden tot een andere totaalindruk, waardoor van inbreuk geen sprake  is. Eveneens geen slaafse nabootsing, nu niet is aangetoond dat de schoen van eiser een eigen plaats op de markt heeft of heeft gehad. (Afbeelding: v.l.n.r. Jascal, Rucanor, klik op afbeelding voor vergroting).

Auteursrecht: 4.9.2. Vaststaat dat zowel de Vadim-schoen als de schoen van Jascal aanpassingen betreffen van hetzelfde basismodel. De vorm, de gebruikte materialen, de zool en de gestikte vlakindeling behoren tot het basismodel en behoren om die reden niet tot de auteursrechtelijk beschermde trekken van de Vadim-schoen. Reeds bestaande elementen in het modebeeld van de (kinder)sportschoenen zijn eveneens geen auteursrechtelijk beschermde trekken van de Vadim-schoen. Daaronder vallen, zoals aangegeven onder 4.7.4, de klittenbandriempjes en de plaatsing van de logo's op de buitenzijkant, de achterkant en het bovenste klittenbandriempje. Het hof komt daarmee tot het oordeel dat de auteursrechtelijk beschermde trekken van de Vadim-schoen bestaan uit de volgende elementen:
- extra horizontale lijn op de voorkant van de schoen, zichtbaar gemaakt in print;
- het blokjesmotief op het vak dat loopt van de zijkanten naar de achterkant van de
schoen;
- zigzagstiksels aan de voorkant en boven aan de zijkant van de schoen.

4.9.3. Naar voorlopig oordeel van het hof verschillen de totaalindrukken die de beide schoenen maken, indachtig de auteursrechtelijk beschermde trekken van de Vadim-schoen, voldoende zodat er geen sprake is van een ongeoorloofde verveelvoudiging in auteursrechtelijke zin. (…)

4.9.4. (…) Het hof is voorshands van oordeel dat ondanks de bestaande overeenkomsten, de genoemde verschillen - in het bijzonder de in het oog springende blauwe rand van de voering aan de bovenkant van de schoen - er toe leiden dat de totaalindrukken van de schoenen voldoende verschillen om niet van een ongeoorloofde verveelvoudiging in de zin van art. 13 Aw te kunnen spreken.

4.9.5. Het voorgaande brengt het hof tot het voorlopig oordeel dat Jascal geen inbreuk maakt op het auteursrecht dat rust op de Vadim-schoen. (…)

Slaafse nabootsing: 4.1 0.2. (…)  Door Rucanor is niet op een andere wijze aangetoond of aannemelijk gemaakt dat de Vadim-schoen is verhandeld op de Nederlandse markt, of dat deze een eigen plaats op de Nederlandse markt heeft of had ten tijde van het op de markt komen van de schoen van Jascal. Het hof is om die reden van oordeel dat voorshands niet is gebleken dat de Vadim-schoen een eigen plaats op de markt heeft of heeft gehad. Rucanor heeft aanvullend bewijs aangeboden van haar stelling dat de Vadim-schoen een eigen plaats op de markt heeft of heeft gehad. Het hof gaat aan dit bewijsaanbod voorbij, omdat het in de onderhavige procedure in kort geding geen ruimte aanwezig acht voor aanvullende bewijslevering.

4.10.3. Uit het voorgaande volgt dat ervan moet worden uitgegaan dat de Vadim-schoen geen eigen plaats op de markt heeft of heeft gehad ten tijde van het op de markt komen van de schoen van Jascal, waardoor er geen sprake is van een onderscheidend vermogen en verwarring niet te duchten is.

Lees het arrest hier en update hier (LJN BP8870)

IEF 9483

Heeft aldus betrekking op de handhaving

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 19 mei 2009, LJN: BP8637, V.D.V. Meubelen B.V. tegen [Naam] N.V.
 
Auteursrecht. Meubels. 1019h proceskostenveroordeling in executiegeschillen. Tot nu toe ongepubliceerd tussenarrest uit 2009 in de Frodo-dressoirzaak (zie andere kg en bodemuitspraken hier). Het hof oordeelt i.c. dat art. 1019h Rv. ook van toepassing is op een geschil over de vraag of het gebod tot staking van de inbreuk op het auteursrecht is nageleefd. Goede trouw bij inbreuk leidt daarnaast i.c. niet tot buiten toepassing laten 1019h Rv. 

7. VDV voert aan dat artikel 1019h Rv. in deze zaak toepassing mist, nu het debat geen betrekking heeft gehad op een recht van intellectuele eigendom, doch uitsluitend op de vraag of een met een dwangsom versterkt rechterlijk (het hof leest:) gebod is geschonden. Het hof verwerpt dit betoog. De regeling waarvan artikel 1019h Rv. deel uitmaakt is, blijkens het bepaalde in artikel 1019 Rv., van toepassing op de handhaving van rechten van intellectuele eigendom. De onderhavige zaak, die tot inzet heeft de vraag of het gebod tot staking van de inbreuk op het auteursrecht van [geïntimeerde] door VDV is nageleefd, heeft aldus betrekking op de handhaving van het auteursrecht van [geïntimeerde] en valt mitsdien onder het toepassingsbereik van de regeling.

8. Voor zover VDV tevens bedoelt te betogen dat zij bij het maken van inbreuk op het auteursrecht van [geïntimeerde] te goeder trouw is geweest en dat om die reden een volledige proceskostenvergoeding niet is aangewezen, wordt ook dit betoog verworpen. Nu VDV niet tijdig heeft geappelleerd tegen het vonnis van 25 maart 2008, is in dit hoger beroep uitgangspunt dat VDV na de ingangsdatum van het opgelegde gebod nog éénmaal inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van [geïntimeerde], door een dressoir af te leveren waarvan zij wist dat deze inbreuk maakte op het auteursrecht van [geïntimeerde]. VDV heeft geen omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat zij desondanks te goeder trouw was, althans dat het afleveren van een dressoir waarvan zij wist dat deze inbreuk maakt op het auteursrecht van [geïntimeerde] haar niet kan worden toegerekend. Zowel de stellingen van VDV, als de door haar overgelegde verklaringen, strekken immers (uitsluitend) ten betoge dat geen inbreuk is gemaakt.

9. Voorts lijkt VDV te betogen dat in casu sprake is van een kleinschalige inbreuk en dat om die reden geen volledige proceskostenveroordeling dient te worden uitgesproken. Voor zover VDV bedoelt dat artikel 1019h Rv. algeheel toepassing mist indien sprake is van een inbreuk van geringe omvang, vindt dit betoog naar ’s hofs voorlopig oordeel geen steun in die bepaling, noch in het bepaalde in artikel 1019 Rv. Wel kan de reikwijdte van het inbreukmakend handelen van invloed zijn op de vaststelling van hetgeen een redelijke en evenredige vergoeding kan worden geacht (vgl. de Memorie van Toelichting bij artikel 1019h Rv., TK 2005-2006, 30 392, nr. 3, blz. 26).

Lees het arrest hier.