DOSSIERS
Alle dossiers

Vormgeving  

IEF 7741

Bodem bodyscanner

Rechtbank Amsterdam, 25 maart 2009, HA ZA 07-3221, Adani tegen Odmedical B.V. (met dank aan Hidde Koenraad, Vondst Advocaten)

Eerst even voor jezelf lezen. Auteursrecht. Merkenrecht. Bodem in geschil over vaststellingsovereenkomst in merken- en auteursrechtelijk geschil m.b.t. de CONPASS bodyscanner van eiser Adani (zie (Vzr. Rechtbank Amsterdam, 2 augustus 2007, IEF 4469). 

Overtreding vaststellingsovereenkomst inz. merk- en auteursrechtelijk geschil leidt tot boete ad € 575.000. Merk- en auteursrechtinbreuk aangenomen. Geen geldige reden voor gebruik CONPASS door ODMedical. Volledige proceskostenvergoeding ad € 25.301,68, aangezien geschil ging over vaststellingsovereenkomst waarvan de kern bestaat uit de bescherming van intellectuele eigendomsrechten.

Ter beëindiging van hun geschil over het merk CONPASS en de auteursrechten op de bodyscanner van Adani hebben Adani en ODMedical in 2006 een vaststellingsovereenkomst afgesloten waarin is bepaald dat Adani exclusief merkhouder is en de auteursrechten bezit van de Bodyscanner “CONPASS”. Na ondertekening van de overeenkomst past ODMedical de door haar verhandelde bodyscanner aan en brengt deze op de markt onder de nieuwe naam SOTER RS security bodyscan. ODMedical blijft echter documenten verspreiden waarin het merk CONPASS en foto’s van de CONPASS bodyscanner gebruikt worden. In 2007 wijzigt ODMedical de naam van haar scanner in DRS CONPASS.

Adani is van mening dat ODMedical inbreuk maakt op de auteurs- en merkenrechten en bovendien de vaststellingsovereenkomst niet nakomt.

ODMedical voert in conventie de volgende verweren aan:

1. Er is geen sprake van inbreuk op het merkenrecht, omdat ODMedical sinds het tekenen van de vaststellingsovereenkomst geen producten op de markt heeft gebracht of gepromoot onder de naam CONPASS. Tevens betwist ODMedical dat er sprake is van inbreuk op het auteursrecht.

2. Er is geen sprake van misleidende reclame of onrechtmatig handelen. ODMedical heeft voor de promotie van de nieuwe bodyscanner slechts afbeeldingen gebruikt die niet zijn gemaakt met de CONPASS bodyscanner.

3. Er is niet in strijd gehandeld met de artikelen 4 en 8 van de vaststellingsovereenkomst. Wegens het feit dat er geen tekortkoming is, kan Adani ook geen aanspraak maken op de boete die op grond van artikel 12 kan worden toegewezen. Subsidiair stelt ODMedical dat er sprake is van een tekortkoming van geringe betekenis.

 Ad 1. Inbreuk op grond van artikel 2.20 lid 1 BVIE: ODMedical stelt dat er geen sprake van merkgebruik is, maar van gebruik anders ter onderscheiding van waren (artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE). Zij stelt hiervoor een geldige reden te hebben. Bodyscanners moeten voldoen aan bepaalde (veiligheids)eisen. Hiervoor had ODMedical oude documenten nodig.

De rechtbank oordeelt dat er voor ODMedical niet een zodanige noodzaak bestond om het beschermde merk van Adani te gebruiken, dat van haar in redelijkheid niet verlangd kon worden zich van dat gebruik te onthouden. Het enkele feit dat ODMedical niet op tijd over de oude documenten kon beschikken, was geen reden om zonder toestemming van Adani diens testrapporten en certificaten te gebruiken (7.3.). Merkinbreuk aangenomen.

ODMedical heeft geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd met betrekking tot de vermeende inbreuk op het auteursrecht van Adani en de hierop betrekking hebbende vordering wordt ook toegewezen (7.4.).

Ad 2. Misleidende reclame in de zin van artikel 6:194 BW: De rechtbank oordeelt dat er sprake is van misleidende reclame. Misleiding ontstaat met name doordat via de testrapporten, certificaten en afbeeldingen eigenschappen van de bodyscanner van Adani toegekend kunnen worden aan de nieuwe bodyscanner van ODMedical. Ook het gebruik van de link op de website kan misleidend zijn in de zin van 6:194 BW.

Ad 3. Schending van de vaststellingsovereenkomst: ODMedical heeft gehandeld in strijd met de artikelen 3, 4 en 8 van de vaststellingsovereenkomst volgens de rechtbank. Dit omdat zij heeft nagelaten de aanvraag voor het gemeenschapsmerk over te dragen aan Adani. Bovendien heeft zij een link op haar website met informatie over de bodyscanner 60 dagen laten staan (7.5.).

Adani kan aanspraak maken op het boetebedrag ad € 575.000. De rechtbank ziet geen reden dit bedrag te matigen aangezien zij het niet aannemelijk acht dat de boete in deze omstandigheden leidt tot een buitensporig en onaanvaardbaar resultaat, waartegen de billijkheid zich zou verzetten (7.7.).

In reconventie heeft de rechtbank het volgende overwogen: Er is geen sprake van onrechtmatige publicatie geweest van Adani (of haar distributeur) aan het Amerikaanse Consulaat in Frankfurt en aan de douane in Vietnam en Dubai. Voor onrechtmatige publicatie is schade vereist. ODMedical heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van de publicatie schade heeft geleden (8.3.).

Geen sprake van vervallenverklaring wegens non-usus op grond van artikel 2.26 lid 2 sub a BVIE aangezien de gebruikstermijn van de merken van Adani nog niet zijn verstreken (8.4.).

Lees het vonnis hier.

IEF 7712

De Mokkenactie (HB)

Gerechtshof Arnhem, 10 maart 2009, LJN: BH6633, Friso Present B.V., handelend onder de naam Relatiegeschenken Noord-Nederland (RNN) tegen  Schuitema Groothandel B.V.

Auteursrecht. Het gerechtshof vernietigt het vonnis waarvan beroep. Geen gezamenlijk auteursrecht op verpakkingsdoosjes mokkenactie. Inbreuk aangenomen.Betalen is niet bepalen.  (wie afbeeldingen heeft mag ze vanzelfsprekend mailen. Afebeelding links: de 'Friese variant' van de RNN c1000-mok).
 
Eiser RNN voert een groothandel in relatiegeschenken. In opdracht van een nevenvestiging van Schuitema Groothandel, Schuitema Noord heeft RNN werkzaamheden verricht ten behoeve van de uitvoering van de mokkenactie, een spaaractie. Begin juni 2007 heeft Schuitema Oost meegedeeld dat zij de opdracht voor de mokkenactie niet aan RNN maar aan een derde heeft verstrekt.

Eiser RNN stelt dat Schuitema niet gerechtigd was tot het gebruik van de doosjes behorende bij de C1000 mokkenactie, omdat de auteursrechten op zowel alle afzonderlijke zijden van het doosje als de samenstelling ervan aan haar zouden toekomen.

Volgens de voorzieningenrechter (Rechtbank Zwolle, 22 februari 2008, IEF 5871) rustte het auteursrecht bij RNN en appellant gezamenlijk, terwijl niet gezegd kan worden dat RNN op enig onderdeel van de Noord-doosjes de enige auteursrechthebbende is. Daarmee ontbrak volgens de voorzieningenrechter een rechtsgrond op grond waarvan RNN, als mede-auteursrechthebbende, de gevorderde staking van verveelvoudiging en openbaarmaking van de Oost-doosjes door Schuitema kan vorderen . Om die reden zijn de vorderingen van RNN afgewezen. Het hof ziet dit anders.

Gezamenlijk auteursrecht:  12. Naar het voorlopig oordeel van het hof leidt het aanleveren door Schuitema van tekst, foto en logo aan RNN ten behoeve van het ontwerp van de Noord-doosjes, niet tot een gezamenlijk auteursrecht van RNN en [appellant] op de doosjes. Het hof overweegt hiertoe dat voor een gezamenlijk auteursrecht is vereist dat meerdere makers tezamen het werk hebben geschapen. Hiervan is naar het voorlopig oordeel van het hof in het onderhavige geval geen sprake; Schuitema heeft weliswaar gegevens aangeleverd, maar niet bijgedragen aan de oorspronkelijke schepping van het werk, als hierboven omschreven in r.o. 7 en r.o. 8. Zulks is door haar overigens ook niet gesteld. Dit betekent dat geen sprake is van een gezamenlijk auteursrecht van RNN en Schuitema; alleen RNN is als auteursrechthebbende op de Noord-doosjes aan te merken.
Grief 1 in het principaal appel slaagt.

Inbreuk op het auteursrecht: 13. Thans is aan de orde of [appellant] inbreuk op het auteursrecht van RNN op de Noord-doosjes heeft gemaakt, door de op de Noord-doosjes gelijkende Oost-doosjes op de markt te brengen, zonder toestemming van RNN.

14. In eerste aanleg heeft Schuitema gesteld dat het auteursrecht aan haar is overgedragen door RNN. Het hof overweegt hierover dat het geen stukken heeft aangetroffen waaruit de overdracht van het auteursrecht door Schuitema aan RNN op de in de wet voorgeschreven zin blijkt, terwijl ook niet blijkt dat het recht op exploitatie van het ontwerp is overgedragen. Uit het enkele feit dat Schuitema RNN heeft betaald voor het ontwerp, kan een dergelijke overdracht in ieder geval niet worden afgeleid. Het hof zal dan ook voorbijgaan aan deze stelling.

15. Voorts overweegt het hof dat hoewel de Noord-doosjes en de Oost-doosjes op een aantal punten verschillen (onder meer: de gekozen kleuren zijn niet precies identiek, de linker- en rechterzijde zijn omgewisseld, de linkerzijde waarop de Groninger vlag is afgebeeld, vervlochten met het C1000-logo, is vervangen door een afbeelding van een mok met daarin het C1000-logo, de typografie van de tekst wijkt af), de totaalindrukken van de doosjes zodanig overeenstemmen, dat sprake is van verveelvoudiging in de zin van art. 13 Auteurswet. Het hof wijst daarbij op de volstrekt identieke maatvoering en vouwwijze van de doosjes, de nagenoeg identieke wijze waarop de foto van het Schuitema -pand is afgebeeld (inclusief de door RNN aangebrachte bewerkingen), namelijk doorlopend vanaf de bovenkant in de achterkant van het doosje, en tevens als achtergrond voor de tekst op de zijkant van het doosje. Voorts is de kleurstelling nagenoeg hetzelfde (grijsachtige tinten). Ook de oplossing die is gekozen om aan te geven welke mok zich in het doosje bevat, gecombineerd met een overzicht van de verkrijgbare mokken (een afbeelding van alle acht verkrijgbare mokken, met daarvoor een rondje dat kan worden aangevinkt), is hetzelfde, zij het dat de mokken niet exact hetzelfde zijn, maar die mokken vormen geen inzet van dit geding. Kortom, ondanks enkele verschillen tonen de doosjes een duidelijke gelijkenis.

16. Door Schuitema is niet danwel onvoldoende gemotiveerd gesteld dat ondanks de overeenstemming tussen de Noord-doosjes en de Oost-doosjes, sprake is van een oorspronkelijke schepping van de Oost-doosjes.Het hof komt dan ook tot de conclusie dat sprake is van ongeoorloofde verveelvoudiging in de zin van de Auteurswet, waarmee [appellant] inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht op de Noord-doosjes van RNN.
 
1019h proceskosten: € 6.211,20 voor de eerste aanleg en € 2.286,90 voor het hoger beroep.

Lees het arrest hier.

IEF 7706

Eersteklas eiken

CTM Prime OakVzr. Rechtbank Almelo, 27 januari 2009, LJN: BH6361, Primeoak Buildings Ltd. tegen HMB.

Auteursrecht. Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Eiseres Primeoak Buildings ontwerpt, produceert en bouwt, evenals gedaagde, eikenhouten gebouwen en bijgebouwen. Gedaagde handelt onder de naam HMB. Primeoak Buildings is merkhouder van het gemeenschapswoord-/beeldmerk PRIME OAK en stelt dat gedaagde inbreuk maakt op haar auteurs- en merkrechten.

De voorzieningenrechter acht het onvoldoende aannemelijk dat gedaagde de foto’s op zijn website niet zelf heeft gemaakt, de gebouwen op de foto’s niet zelf heeft ontworpen en gebouwd. De domeinnaam www.primeoak.nl  is reeds verwijderd uit het handelsregister en gedaagde heeft verklaard dat hij daar waar op zijn website staat geschreven prime oak of een daarmee overeenstemmend teken zal verwijderen en zal wijzigen in eersteklas eiken. Bovendien is er geen spoedeisend belang. De vorderingen van Primeoak Buildings worden derhalve afgewezen. Niet-ontvankelijkheid bij reconventionele vordering, nu gedaagde in persoon is verschenen. Liquidatietarief.

Auteursrecht: 4.4.  Primeoak Buildings stelt daartoe allereerst dat gedaagde zonder toestemming van Primeoak Buildings fotomateriaal van Primeoak Buildings heeft geplaatst op zijn website. Volgens Primeoak Buildings gebruikt gedaagde foto’s uit het databestand van Primeoak Buildings. Primeoak Buildings onderbouwt haar stelling verder door te verwijzen naar de tekst ‘Prime Oak’ boven de foto’s op de website www.eikengebouwen.nl. Gedaagde heeft het voorgaande gemotiveerd betwist, daartoe stellende dat hij de foto’s zelf heeft gemaakt, de gebouwen op de foto’s bovendien zelf heeft ontworpen en ook de gebouwen eigenhandig, samen met zijn partner, heeft gebouwd. Gelet op deze gemotiveerde betwisting is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat Primeoak Buildings onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de foto’s die gedaagde gebruikt op zijn website, auteursrechtelijk beschermde foto’s zijn van Primeoak Buildings. Uit de stellingen van Primeoak Buildings kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet worden geconcludeerd dat de in het geding zijnde foto’s alle een afzonderlijk werk zijn van Primeoak Buildings, een oorspronkelijk en eigen karakter bezitten en de persoonlijke stempel van Primeoak Buildings als maker dragen in de zin van de Auteurswet.  

Domeinnaam / Handelsnaamrecht: 4.5.  Primeoak heeft geen belang meer bij de gevorderde verwijdering van de domeinnaam www.primeoak.nl in het handelsregister, nu gedaagde ter zitting heeft verklaard dat hij voornoemde domeinnaam reeds heeft verwijderd uit zijn inschrijving in het handelsregister, hetgeen Primeoak ter zitting heeft bevestigd. Ook heeft Primeoak Buildings ter zitting bevestigd dat gedaagde de link naar de technische site www.primeoak.co.uk heeft verwijderd van zijn website.

Merkenrecht: 4.6.  Ten aanzien van de gestelde inbreuk op het woord-/beeldmerk PRIME OAK [afbeelding] overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Gedaagde heeft niet betwist dat Primeoak Buildings houder is van het woord-/beeldmerk PRIME OAK. Wel twisten partijen over de ingangsdatum waarop het merk gedeponeerd is door Primeoak Buildings, met andere woorden vanaf wanneer Primeoak Buildings de merkenrechtelijke bescherming in kan roepen van het woord/beeld PRIME OAK. De discussie hierover kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter achterwege blijven, nu gedaagde ter zitting heeft verklaard dat hij op zijn website daar waar staat geschreven prime oak of een daarmee overeenstemmend teken zal verwijderen en zal wijzigen in eersteklas eiken. Of er al dan niet sprake is van een door gedaagde gepleegde merkenrechtelijke inbreuk door gebruik van het merk PRIME OAK is voor de beoordeling van dit geschil daarom niet langer relevant.

 4.7. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat Primeoak Buildings onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat gedaagde inbreuk maakt op de auteurs- en/of merkrechten van Primeoak Buildings. Van onrechtmatig handelen aan de zijde van gedaagde is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. De vorderingen van Primeoak Buildings dienen te worden afgewezen.

4.8.  Primeoak Buildings heeft bovendien onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Zij heeft gesteld dat zij door het onrechtmatig handelen van gedaagde schade lijdt en dat zij omzetderving heeft te duchten, maar heeft nagelaten te stellen waaruit die schade bestaat. Ook is onvoldoende aannemelijk geworden dat er een reëel gevaar voor schade bestaat in de toekomst. Een onmiddellijke voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet geboden.

Lees het vonnis hier.

IEF 7705

Vlekkenverwijderaar

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 24 februari 2009, LJN: BH6459, Reckitt Benckiser N.V. c.s. tegen Action Non Food B.V.

Gestelde merk-, model- en auteursrechtsinbreuk op flessen/verpakkingen schoonmaakmiddelen. Vorderingen van rechthebbende afgewezen. Reckitt brengt de vlekkenverwijderaars “Vanish” en “Cillit Bang” op de markt en heeft met betrekking tot die producten meerdere merken en modellen gedeponeerd. Reckitt meent dat Action inbreuk op haar merk-, model- en auteursrechten maakt door de producten “Oxi Quick” en “Mascot Turbo” op de markt te brengen. Ook maakt Action zich schuldig aan slaafse nabootsing, aldus Reckitt. In eerste instantie heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag de vorderingen afgewezen (IEF 389). (Klik op afbeelding voor vergroting).

Action voert aan dat Reckitt geen spoedeisend belang heeft omdat het en eenmalige leverantie betrof. Het hof memoreert dat het spoedeisend belang moet worden vastgesteld naar de omstandigheden van het moment van de uitspraak en stelt vast dat Reckitt niet aannemelijk heeft gemaakt dat er na 2005 nog leveringen hebben plaatsgevonden. Daar staat tegenover dat er sprake is geweest van stelselmatig handelen, Action eerder haar onthoudingstoezegging niet geheel was nagekomen en Action de inbreuk niet heeft willen erkennen. Er is dus gevaar voor herhaling volgens het hof en dus een spoedeisend belang.

Merkenrecht: Reckitt baseert haar merkenvorderingen uitsluitend op verwarringsgevaar. Met betrekking tot de Vanish verpakking komt de discussie neer op de vraag van het onderscheidend vermogen. Volgens Reckitt heeft de verpakking als geheel groot onderscheidend vermogen en volgens Action is dat beperkt tot de woordelementen.

Vanish v Oxi Action: Het hof begint vast te stellen dat de kleur roze als zodanig niet door Reckitt kan worden geclaimd. Volgens het hof is het een feit van algemene bekendheid dat reinigingsproducten in een grote verscheidenheid van kleuren worden aangeboden. De consument zal derhalve in de kleur roze (of de andere gebezigde kleuren) geen herkomstaanduiding zien.

Beide verpakkingen gebruiken bellen als grafisch element. Volgens Action is dit een grafische weergave van de eigenschappen van een oxi-product en wordt het als zodanig gebruikt door meerdere aanbieders van dergelijke producten. Dit wordt door Reckitt niet betwist en het hof gaat ervan uit dat de bellen (en de aanduiding oxi-action) beschrijvend zijn.

De totaalindruk van het Vanish merk die bij de gemiddelde consument achterblijft is derhalve het woord Vanish en de witte boog. Deze elementen worden door Action niet gebruikt.

Cillit Bang v Mascot Turbo: Het hof acht de kleur paars, de alledaagse dop onvoldoende onderscheidend. De vorm is volgens het hof evenmin voldoende significant afwijkend om als zodanig voor bescherming in aanmerking te komen. De totaal indruk wordt derhalve gedomineerd door het woordelement “Cillit Bang”.

de merkenrechtelijke vorderingen van Reckitt worden daarom afgewezen.

Modellenrecht

Vanish v Oxi Action: Het geregistreerde Gemeenschapsmodel voor de verpakking van Vanish wordt volgens het hof gedomineerd door de opdruk, welke in het geval van de Oxi-Action pot wezenlijk anders is. Bovendien verschillen de potten zelf op meer dan ondergeschikte punten. 

Cillit Bang v Mascot Turbo: Reckitt heeft zich met betrekking tot de Cillit Bang fles beroepen op een niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel. Cillit Bang is echter in 2004 op de markt gebracht en de beschermingsduur was derhalve verstreken op het moment van de uitspraak (en, merkt het hof op, op het moment van fourneren van de stukken voor arrest).

Auteursrecht: Het hof oordeelt dat de kleuren  roze en paars als basiskleuren voor de verpakkingen geen oorspronkelijke keuzes behelzen. Het hof baseert zich daarbij op hetgeen het heeft overwogen met betrekking tot het merkenrecht.

Met betrekking tot beide producten vindt het hof dat de overeenstemmingen enkel te vinden zijn in banale, niet te beschermen elementen en dat voor het overige de verschillen te groot zijn om inbreuk aan te nemen.

Onrechtmatig handelen: Gezien hetgeen reeds is overwogen is er volgens het hof van verwarrings- of verwateringsgevaar geen sprake..

Lees het arrest  hier.

IEF 7700

Aan de objectieve vorm zijn subjectieve elementen te herkennen

Vlnr. Crocs Kayman - Classic BirkiRechtbank ’s-Gravenhage, 18 maart 2009, HA ZA 08-1522,  Crocs Inc & Crocs Europe B.V. tegen Metro Cash & Carry Nederland B.V. en HA ZA 08-1899 & HA ZA 08-2842,   Crocs Inc & Crocs Europe B.V. tegen Capelli Europe GmbH

Eerst even voor jezelf lezen. Merkenrecht. Modellenrecht. Auteursrecht. Schorsing reconventionele vordering tot nietigverklaring Gemeenschapsmodel van Crocs i.v.m. lopende nietigheidsprocedure bij het OHIM. Vorm Crocs-schoen is niet oorspronkelijk (prior art, de Classic Birki), gaten en hielrem zijn technisch effect. Look & feel hangt samen met keuzes die gemaakt zijn op het vlak van stijl en techniek. Maar wel auteursrecht als geheel. Geen inbreuk auteursrecht en modelrecht (voldoende afstand). Geen slaafse nabootsing. Gebruik gemeenschapsmerk Crocs in folder toegestaan: uitputting en geen suggestie commerciële band.

5.8. Wat betreft de auteursrechtelijke bescherming voert dat tot de conclusie dat het auteursrecht in elk geval niet ziet op de algemene basisvorm van de Crocs modellen. Deze basisvorm is objectief bepaald, dat wil zeggen door banale (niet nieuwe) vormen, door techniek en door stijl gegeven. Dat neemt evenwel niet weg dat aan de objectieve vorm subjectieve elementen zijn te herkennen die wel voldoen aan de eis dat zij een eigen, oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker dragen. Tot deze subjectieve elementen rekent de rechtbank in elk geval de – hierna verder te bespreken – vorm van de gaten en de plaatsing daarvan, de profilering van de binnen- en buitenzool, de vorm van de zijkant van de zool en de band langs de wreef en de detaillering van de hielband. Deze elementen dragen tezamen zoveel bij aan het door de Crocs-modellen opgeroepen beeld dat geoordeeld moet worden dat de Crocs modellen als geheel auteursrechtelijke bescherming genieten. De beschermingsomvang is daarbij niet gelegen in de objectieve hoofdvorm maar wel in de te onderscheiden subjectieve toevoegingen.

Lees het vonnis hier.

IEF 7698

De eis van tijdigheid

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 24 februari 2009, zaaknummer 105.007.131/01, Carmo B.V. tegen  Reich GmbH.

Eerst even voor jezelf lezen. Modellenrecht. Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Proceskosten.

Kort gezegd gaat het in dit hoger beroep om de vraag of, en in hoeverre, Reich, door een parkeerhulp voor caravans, genaamd RK Mover Trend, op de markt te brengen, inbreuk maakt op het Gemeenschapsmodelrecht dat Sora heeft verkregen op de SimPark, eveneens een parkeerhulp voor caravans, en/of op het auteursrecht daarop en/of zich schuldig heeft gemaakt aan slaafse nabootsing. De Voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Carmo c.s. afgewezen en hen in de kosten veroordeeld.

Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (Rechtbank 's-Gravenhage 28 juni 2007, IEF 4263),  behalve waar het de proceskosten betreft. De overwegingen van het hof betreffen vooral de termijn van indienen van de noodzakelijke onderbouwing van de vordering tot volledige proceskostenvergoeding, dit i.v.m. het bepaalde in art. 10.5.1 van het rolreglement voor dagvaardingsprocedures bij de hoven.

Modellenrecht: 16. Wat betreft de kenmerken die niet zijn bepaald door hun technische functie is het hof, met de Voorzieningenrechter, voorshands van oordeel dat de RK Mover Trend bij de geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk wekt dan de SimPark. Het hof verwijst naar hetgeen de Voorzieningenrechter op dit punt heeft overwogen en neem dat over. Voor nadere bewijslevering omtrent de door Sora gestelde verwarring is, gelet op het feit dat het om een kort geding gaat, geen plaats.

Auteursrecht & Slaafse nabootsing: 18. (…) Blijkens hetgeen in r.o. 14 is overwogen, zijn de door Sora genoemde kenmerken nu juist wel (te zeer) bepaald door hun technische functie. Daarvan uitgaand, kan, gelet op hetgeen in r.o. 16 is overwogen, niet worden gezegd dat de RK Mover Trend de auteursrechtelijk beschermde trekken van de SimPark vertoont in een mate dat de totaalindrukken van beide parkeerhulpen overeenkomen. Ook deze grief faalt dus.

19. Gelet op het voorgaande is de RK Mover Trend naar ’s hofs voorlopig oordeel geen slaafse nabootsing van de SimPark, zodat ook grief 6 wordt verworpen.

Proceskosten: 23. Naar ’s Hofs voorlopig oordeel omvat de specificatie-eis meer dan de opgave die in eerste aanleg als productie 9 is overgelegd. Daaruit blijkt immers niet aan welke werkzaamheden de daarop vermelde uren zijn besteed, waardoor niet toetsbaar is of het aantal bestede uren voldoet aan de redelijkheids- en evenredigheidstoets. Ook in hoger beroep heeft Reich, ondanks de tegen de kostenveroordeling gerichte grief, de vereiste specificatie niet tijdig overgelegd. Eerst op 6 januari 2009 (twee dagen voor het pleidooi) heeft Reich een specificatie in het geding gebracht. De - door het beginsel van hoor en wederhoor ingegeven - eis van tijdigheid is nader uitgewerkt in artikel 10.5.1 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven, zoals dat sinds 1 september 2008 van toepassing is (hierna: het rolreglement), ingevolge artikel 11.2 ook op de onderhavige procedure. In artikel 10.5.1 van het reglement is bepaald dat een partij die bij pleidooi nieuwe producties in het geding wil brengen, deze uiterlijk op de elfde dag voor de dag van het pleidooi indient. Ingevolge artikel 1.2 sub d van het rolreglement gaat het daarbij om werkdagen.

24. Anders dan Reich betoogt, bestaat er geen grond om deze bepaling ten aanzien van een specificatie van de proceskosten buiten toepassing te laten. Dat betekent dat de onderbouwing en specificatie van kosten, voor zover bekend, uiterlijk op de elfde werkdag voor het pleidooi moet worden ingediend. Ten aanzien van de kosten die nadien nog gemaakt worden overweegt het hof, met toepassing van artikel 1.14 van het rolreglement, dat de vereiste specificatie van die kosten uiterlijk bij gelegenheid van het pleidooi nog kan worden overgelegd. Veelal zal het daarbij immers gaan om een stuk dat kort en eenvoudig te doorgronden is, waardoor de wederpartij niet in diens recht op verweer zal worden geschaad.

Lees het arrest hier.

IEF 7671

Dat een kind veilig en comfortabel wordt gefixeerd

Vlnr Safe T Sleep - SnooozzzVzr. Rechtbank Amsterdam, 12 maart 2009, LJN: BH5888, Safe T Sleep International (Nz) Ltd. tegen Tom's Babycare B.V. (Met dank aan Douwe Linders, Solv)

Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Stukgelopen samenwerking. De Safe T Sleep (afbeelding links, klik voor vergroting) slaapwikkel is een auteursrechtelijk beschermd werk. Het op de markt brengen van de Snoozzz slaapwikkel door de distributeur van de conceptueel wel maar in uiterlijk onvoldoende overeenstemmende  slaapwikkel Safe T Sleep levert geen inbreuk op de auteursrechten van Safe T Sleep op. Evenmin is sprake van onrechtmatig handelen (door slaafse nabootsing of anderszins) of wanprestatie door de distributeur.

De in reconventie gevorderde rectificatie van door Safe T Sleep gedane uitlatingen wordt eveneens afgewezen hoewel één van die uitlatingen wel onrechtmatig jegens de distributeur was, omdat de distributeur in de gegeven omstandigheden geen belang bij rectificatie heeft. Ook het verbod tot het doen van onjuiste, misleidende en nodeloos grievende mededelingen over de Snoozzz wordt afgewezen. 

Lees het vonnis hier en hier.

IEF 7664

Langs lijnen van geleidelijkheid

Geleidelijn TG LiningRechtbank ’s-Gravenhage, 11 maart 2009, HA ZA 08-2054, Den Toom Vloertechniek B.V. tegen Kick TG Holding B.V. & TG Lining B.V.

Octrooirecht. Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Zowel eiser Den Toom als gedaagde TG Lining houden zich bezig met het aanbrengen van geleidelijnen en markeringen, bestaande uit ribbels op harde ondergronden, als voorziening voor blinden en slechtzienden. Gedaagde Kick TG is houdster van een EP voor  het aanbrengen van geleidelijnen. Na een negatief advies van het octrooicentrum heeft Kick afstand gedaan van een NL octrooi m.b.t. dezelfde materie. Gedaagden hebben een desbewustheidsexploit laten betekenen aan eisers i.c. Den Toom.

Den Toom stelt dat het EP van Kick niet geldig is en vordert vernietiging van het Nederlandse deel van het EP en van het NL octrooi voor de tijd dat dit heeft bestaan. Die vorderingen worden toegewezen. Geen aanhouding i.v.m. oppositieprocedure bij het EOB (ROW is ruimer dan OV waar het de fictieve stand van de techniek betreft). Voorrangsrecht vervallen. Geen wapperverbod Kick c.s., wel rectificatie. Geen auteursrecht. Geen slaafse nabootsing of ongeoorloofde mededinging. 1019h proceskosten: €119 165,56 (incl. kosten advisering OCN).

Aanhouding: De gevorderde aanhouding wegens een lopende oppositie bij het EOB wordt afgewezen, omdat de stelling van Den Toom niet in oppositie aan de orde kan komen, maar wel van belang is voor de beoordeling van geldigheid van het Nederlandse deel van EP 549.

4.1 (…) De rechtbank wijst dat verzoek af, in elk geval wat betreft de beoordeling van de stelling van Den Toom dat EP 549 nietig is wegens anticipatie door NL 708. Op grond van artikel 75 lid 2 ROW wordt onder de stand van de techniek mede begrepen de inhoud van uit hoofde van de ROW ingediende octrooiaanvragen die zijn ingediend vóór de Europese octrooiaanvrage, maar die eerst op of ná die datum zijn ingeschreven (de zg. fictieve stand van de techniek). Daarmee is de fictieve stand van de techniek onder de ROW ruimer dan op grond van het EOV, waar de fictieve stand van de techniek is beperkt tot eerder ingediende maar nog niet gepubliceerde Europese aanvragen. De stelling van Den Toom zal derhalve niet in oppositie aan de orde kunnen komen, maar is wel van belang voor de beoordeling van geldigheid van het Nederlandse deel van EP 549.

Voorrangsrecht vervallen: 4.2 Kick c.s. heeft aangevoerd dat het EOB het voorrangsrecht bij beslissing van 2 oktober 2006 vervallen heeft verklaard ‘with effect from 4.12.1999’ zodat het recht van voorrang pas met ingang van die datum, zonder terugwerkende kracht, is vervallen. Omdat het voorrangsrecht nog van kracht was op het moment dat NL 708 werd gepubliceerd (12 januari 1999) zou deze publicatie niet nieuwheidschadelijk zijn. Kick c.s. kan daarin niet worden gevolgd. De stelling van Kick c.s. berust op een onjuiste interpretatie van de woorden with effect from 4.12.1999 en is overigens ook onverenigbaar met de bewoording van artikel 91 lid 3 EOV, waarin is bepaald dat indien een gebrek dat betrekking heeft op het recht van voorrang niet wordt opgeheven, dit recht voor de aanvrage vervalt. Voor het op een dergelijke aanvrage verleend octrooi is derhalve geen recht van voorrang van kracht, zoals ook volgt uit de publicatie van the deletion of the priority claim in het European Patent Bulletin op 21 juni 2000 en zoals eveneens blijkt uit het voorblad van het octrooischrift waarop geen prioriteitsrecht is vermeld. De door Kick c.s. verdedigde mogelijkheid van een recht van voorrang gedurende een bepaalde periode van de verleningsprocedure, die evenwel voor derden niet kenbaar is, is bovendien in strijd met de rechtszekerheid.

4.3 Vast staat derhalve dat voor EP 549 het recht van voorrang gebaseerd op NL 708 is vervallen. De nieuwheid van de aanvrage dient derhalve te worden beoordeeld naar de stand van de techniek bedoeld in artikel 4 ROW – de fictieve stand van de techniek daaronder begrepen – op de aanvraagdatum van EP 549.

Geen gevolg termijnoverschrijding OCN: 4.6 De stelling van Kick c.s. dat Den Toom niet ontvankelijk zou zijn in haar vordering tot vernietiging van NL 708 omdat het advies van OCN niet conform artikel 85 lid 3 ROW binnen twee maanden is uitgebracht verwerpt de rechtbank. De wet biedt geen aanknopingspunt voor het verbinden van een dergelijk rechtsgevolg aan een termijnoverschrijding door het OCN.

Nietigheid NL octrooi: De rechtbank oordeelt dat het Nederlandse deel van het EP inderdaad nietig is. Het vervallen NL octrooi ontneemt de nieuwheid aan het EP, nu alle maatregelen van het EP reeds geopenbaard in dat NL octrooi.

4.18 Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat geen van de conclusies van NL 708 geldig was en dat de vordering tot vernietiging van NL 708 voor de periode waarin deze van kracht was derhalve voor toewijzing in aanmerking komt.

Wapperverbod: 4.21 De gevorderde verklaring voor recht dat Kick c.s. onrechtmatig heeft gehandeld door mededelingen te doen over vermeende inbreuken op EP 549 of NL 708, wijst de rechtbank eveneens af. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde Kick c.s. er – tot het advies van het OCN d.d. 1 februari 2008 – geen rekening mee te houden dat een gerede kans bestond dat deze octrooien in een nietigheidsprocedure geen stand zouden houden. Niet gesteld is dat Kick c.s. nadien nog mededelingen heeft gedaan over dergelijke vermeende inbreuken.

Rectificatie: 4.23 Wel voor toewijzing in aanmerking komt het gevorderde bevel een rectificatie te sturen in de bewoordingen als in het dictum vermeld aan al degenen aan wie mededelingen zijn gedaan over gestelde inbreuken op het Nederlandse deel van EP 549 of NL708. Op deze wijze kan het inmiddels onjuist gebleken beeld dat Den Toom inbreuk zou maken op NL 708 en/of EP 549, worden weggenomen.

Grensoverschrijdende vorderingen: 4.26 Voor zover door Kick c.s. grensoverschrijdende vorderingen zijn ingesteld wijst de rechtbank deze af bij gebrek aan belang, nu Kick c.s. onvoldoende feiten heeft aangevoerd op grond waarvan kan worden aangenomen dat Den Toom in het buitenland werkzaam is (geweest) dan wel daartoe reële dreiging bestaat. De enkele omstandigheid dat Den Toom een [door de rechtbank afgewezen-IEF] verklaring voor recht heeft gevorderd dat zij geen inbreuk maakt op EP 549 in alle landen waar dit van kracht is, is daartoe onvoldoende.

Auteursrecht: 4.27 Kick c.s. heeft daarnaast aangevoerd dat Den Toom inbreuk zou plegen op het auteursrecht van Kick (…) Ut de stellingen van Kick c.s. leidt de rechtbank af dat zij bescherming inroept van de specifieke ribbelpatronen en daarvoor gebruikte mallen zoals beschreven in het uitvoeringsvoorbeeld en conclusie 9 van NL 708.

4.28 (…) Zoals Kick c.s. uitvoerig heeft betoogd, zijn de precieze maatvoering van de door Kick c.s. gebruikte mal en daarmee te verkrijgen ribbelpatronen bepaald door het daarmee te verkrijgen technisch effect, te weten geleidelijnen met optimale tactiele waarneembaarheid. (…) In het licht van die stukken valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien welke creatieve inbreng daarnaast nog mogelijk was en/of en hoe deze een weerslag heeft gevonden in de door Kick c.s. gehanteerde werkwijze en mallen en daaruit resulterende ribbels. Voor zover Kick c.s. zich heeft beroepen op auteursrecht op tekeningen en documentatie, heeft zij onvoldoende feiten gesteld op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat Den Toom daarop inbreuk zou maken.

Slaafse nabootsing: 4.29 Verder heeft Kick c.s. betoogd dat Den Toom de mal, gereedschappen (met name het plamuurmes) en ingrediënten (met name epoxyhars) slaafs zou nabootsen. (…) Daarvan zal in het algemeen alleen sprake kunnen zijn indien het nagebootste product dan wel werkwijze een eigen gezicht heeft op de markt. Kick c.s. heeft niet voldoende gemotiveerd gesteld dat zij een onderscheidende positie op de markt inneemt met haar werkwijze, de maatvoering van haar ribbels, de gebruikte gereedschappen en gebruikte materialen (…) Evenmin heeft Kick c.s. voldoende aannemelijk gemaakt dat bij het in aanmerking te nemen publiek, te weten opdrachtgevers, reëel gevaar voor verwarring te duchten valt. Verder stuiten de op slaafse nabootsing gebaseerde vorderingen ook af op de technische functionaliteit van de tot stand te brengen ribbels en daarmee de maatvoering van de mal.

Ongeoorloofde mededinging:  4.30 (…) Voor (aanvullende) bescherming op grond van ongeoorloofde mededinging is slechts onder zeer uitzonderlijke omstandigheden plaats. Het gestelde ‘navolgen’ van de werkwijze van Kick c.s. als zodanig, als daarvan al sprake zou zijn, hetgeen in het licht van het verweer van Den Toom onvoldoende is onderbouwd, is daartoe onvoldoende.

Proceskosten: 4.32 De door Den Toom gevorderde proceskosten in conventie zullen worden toegewezen. Niet bestreden is dat de kosten verbonden aan de adviesprocedure voor het OCN dienen te worden begrepen onder de in artikel 1019h Rv bedoelde kosten van handhaving, nu dit artikel ook ziet op de kosten gemoeid met het verweer tegen de handhaving van een intellectueel eigendomsrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding die kosten desalniettemin voor rekening van Den Toom te laten omdat oppositie kon worden ingesteld, waarbij geen proceskostenveroordeling plaatsvindt, zoals Kick c.s. heeft betoogd. Naast EP 549 was immers een afzonderlijk Nederlands octrooi van kracht waarop Kick c.s. zich ook expliciet heeft beroepen. Op dat octrooi had de oppositieprocedure geen invloed. In het genoemde bedrag van € 35.248,-, zijn blijkens de specificatie naast de direct aan de OCN advies procedure verbonden kosten ook de kosten van advisering naar aanleiding van de ontvangen desbewustheidsexploiten, begrepen. Anders dan Kick c.s. heeft aangevoerd, zijn ook deze aan te merken als kosten van handhaving als bedoeld in artikel 1019h Rv en daarom toewijsbaar. De direct aan de onderhavige procedure gerelateerde proceskosten ter hoogte van € 83.917,58 zijn niet gemotiveerd bestreden noch onevenredig, mede in aanmerking genomen de wijze waarop Kick c.s. heeft geprocedeerd. Deze kosten zullen voor de helft (dus een bedrag van € 41.958,78) worden toegerekend aan het door Den Toom gevoerde verweer in reconventie. De aan de adviesprocedure voor het OCN verbonden kosten zullen worden toegerekend aan de procedure in conventie.

4.33 In de procedure in reconventie zal Kick c.s. eveneens worden veroordeeld in de proceskosten van Den Toom. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen zijn deze te begroten op € 41.958,78.

Lees het vonnis hier.

IEF 7658

In de vorm van een gele bank

Gerechtshof Arnhem, 20 januari 2009, LJN: BH4145, Typisch Enschede B.V. tegen Stichting Beeldrecht,

Auteursrecht. Huis-aan-huisblad Typisch Enschede gebruikt kunstwerk aan de openbare weg in Enschede enige tijd in de  basisvormgeving van de krant . Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat er sprake in van inbreuk op het auteursrecht van kunstenares Guusje Beverdam. “Anders dan Typisch Enschede stelt is de bank in de collage geïsoleerd gebruikt, en de omgeving waar de bank staat is daarbij niet afgedrukt. In die zin is geen sprake van een afbeelding van de bank “zoals het (werk) zich daar bevindt”, zoals artikel 18 Aw vereist.” Ook geen verwerking van ondergeschikte betekenis (18a Aw). De inbreuk is aan Typisch Enschede toe te rekenen, omdat deze krachtens de in het verkeer geldende opvatting voor haar rekening komt. € 2.546,60 vergoeding.

Beeldrecht behartigt i.c. de belangen van beeldend kunstenares Guusje Beverdam. Beverdam heeft in 1996 in opdracht van de Rabobank te Enschede een kunstwerk vervaardigd in de vorm van een gele bank, genaamd “Bank (1996)”. De bank is op de openbare weg naast het gemeentehuis van Enschede geplaatst.

Huis-aan-huisblad Typisch Enschede heeft Typisch Enschede de bank gedurende een periode van ten minste tien weken in de basisvormgeving van de krant gebruikt. De bank maakte onderdeel uit van een collage van enkele voor de stad Enschede kenmerkende objecten; over deze collage heen was de naam van de krant gedrukt.

“4.1. De vraag die partijen verdeeld houdt is of het onder 3.4 omschreven gebruik van de bank door Typisch Enschede een inbreuk op het auteursrecht van Beverdam oplevert en Typisch Enschede deswege schadeplichtig is. De kantonrechter heeft deze vraag bevestigend beantwoord en onder meer de door de Stichting gevorderde schadevergoeding toegewezen. Typisch Enschede kan zich met dit vonnis niet verenigen.”

4.3  Typisch Enschede beroept zich voorts op artikel 18 van de Auteurswet (hierna: Aw). Dit beroep faalt. Anders dan Typisch Enschede stelt is de bank in de collage geïsoleerd gebruikt, en de omgeving waar de bank staat is daarbij niet afgedrukt. In die zin is geen sprake van een afbeelding van de bank “zoals het (werk) zich daar bevindt”, zoals artikel 18 Aw vereist. De omstandigheid dat de bank deel uitmaakt van een collage met typische gebouwen, kunstwerken en andere herkenningspunten uit Enschede maakt dit niet anders.

4.4  Ook het beroep van Typisch Enschede op artikel 18a Aw in grief 6 kan naar het oordeel van het hof niet slagen. Genoemd artikel sluit van inbreuk op het auteursrecht uit de incidentele verwerking van een kunstwerk als onderdeel van ondergeschikte betekenis in een ander werk. Het onder 3.4 bedoelde gebruik in de krant, wekelijks gedurende een periode van ten minste tien weken kan niet als incidenteel gebruik in de zin van dit artikel gelden. Nu de bank als onderdeel van de collage is gebruikt bij de basisvormgeving van de krant is evenmin sprake van verwerking van ondergeschikte betekenis. De vraag in hoeverre Beverdam een vergoeding voor haar werk van de Rabobank heeft ontvangen acht het hof in het kader van de beoordeling van het beroep op artikel 18a Aw niet van belang.

4.5  Uit het voorgaande volgt dat het onder 3.4 bedoelde gebruik een inbreuk op het auteursrecht van Beverdam oplevert. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat Typisch Enschede deswege schadeplichtig is jegens de Stichting. De vraag in hoeverre Typisch Enschede zich bewust was van deze inbreuk doet daarbij niet ter zake. De inbreuk is aan Typisch Enschede toe te rekenen, omdat deze krachtens de in het verkeer geldende opvatting voor haar rekening komt. Het had immers op haar weg gelegen om, alvorens de bank in de collage op te nemen, zich ervan te vergewissen of dit gebruik ook was toegestaan.

4.6  Typisch Enschede betwist tot slot door middel van de grieven 8 tot en met 10 de hoogte van gevorderde vergoeding. Krachtens artikel 27 lid 2 Aw kan de rechter de schadevergoeding vaststellen als een forfaitair bedrag. Daarbij is de gederfde licentievergoeding, gebaseerd op in het maatschappelijk verkeer gangbare tarieven, een goed handvat. Het hof acht het gevorderde bedrag, dat door de Stichting aan de hand van deze tarieven in eerste aanleg deugdelijk is onderbouwd, in dit verband redelijk. De betreffende grieven slagen dus niet. De Stichting heeft in hoger beroep geen zelfstandige bezwaren aangevoerd tegen de buitengerechtelijke incassokosten. Ditzelfde geldt voor het gevorderde en toegewezen verbod met dwangsom. Ook de grieven 11, 12 en 13 falen daarom. In grief 14 betoogt Typisch Enschede terecht dat het door de kantonrechter onder 3 van het dictum toegewezen bedrag onjuist is (te weten € 2.5476,60 in plaats van € 2.546,60 zoals gevorderd). De grief slaagt en het hof zal deze kennelijke verschrijving corrigeren.

4.6  De grieven falen, behoudens grief 14. Het bestreden vonnis van 26 februari 2008 zal worden bekrachtigd met uitzondering van de hoogte van het in het dictum onder 3 genoemde bedrag aan schadevergoeding. Het vonnis zal op dit punt worden vernietigd en het hof zal alsnog het juiste bedrag toewijzen. Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal Typisch Enschede in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

Lees het arrest hier.

IEF 7643

Creatieve keuzes binnen een beperkte ruimte

Rechtbank ’s-Gravenhage, 6 maart 2009, KG ZA 08-1667, Noordwand B.V. tegen Spits Wallcovering B.V.

Auteursrecht. Technip toegepast op dessins wandbekleding. Inbreuk. (Afbeeldingen in het vonnis)

4.3. Naar voorlopig oordeel moeten de dessins van Noordwand worden gezien als een voortbrengsel van scheppende arbeid van Noordwand en dus als drager van het persoonlijke stempel van Noordwand. Noordwand heeft de dessins namelijk ontworpen door uit een veelheid van mogelijke patronen, kleurstellingen en structuren een zestal specifieke combinaties van patroon, kleurstelling en structuur te kiezen. Die keuzes zijn, mede gelet op de context waarin zij zijn gemaakt, te weten het ontwerpen van dessins van behang, te kwalificeren als creatief.

4.5. Het feit dat de door Noordwand ontworpen dessins vallen binnen de door Spits bedoelde algemene stijl, maakt, anders dan Spits betoogt, ook niet dat de keuzes van Noordwand banaal of triviaal zijn. Gegeven het feit dat sprake is van “een oeroud thema”, zoals Spits het tweekleurige strepenpatroon noemt, is de ruimte van de maker om zijn persoonlijk stempel op een dessin te drukken weliswaar beperkt. Het sluit echter niet uit dat de ontwerper binnen die beperkte ruimte creatieve keuzes maakt door een specifieke variatie op het bekende thema te scheppen.

(...) 4.11. Gelet op de mate van overeenstemming tussen de afzonderlijke dessins van Noordwand en Spits, en het feit dat alle dessins uit de Topchic en Assorti collectie van Noordwand terugkomen in het assortiment van Spits, moet voorshands worden aangenomen dat Spits de dessins niet zelf heeft ontworpen maar heeft ontleend aan de dessins van Noordwand. Voor zover Spits het tegendeel heeft bedoeld te stellen, heeft zij die stelling onvoldoende aannemelijk gemaakt, mede gelet op de strenge eisen die in de rechtspraak worden gesteld aan de ontzenuwing van een vermoeden van ontlening (HR 18 februari 2000, NJ 2000, 309, Shoppingspel).

Lees het vonnis hier.