DOSSIERS
Alle dossiers

Vormgeving  

IEF 8231

Het verzamelwerkauteursrecht

Vzr. Rechtbank Rotterdam, 28 september 2009, KG ZA 09-622, Uitgeverij 010 tegen Pale Pink Publishers (met dank aan  Matthijs Kaaks, Boekx).

Auteursrecht. Interessant en uitgebreid vonnis dat de lezers een aantal keer op het verkeerde been zet en daardoor tot het einde spannend blijft. Eiser 010, uitgever van een serie van drie boeken (Boeken I, II en III) over de architect Wim Quist, wil de uitgave van een tweetal oeuvreboeken (Verzamelwerken I en II) over diezelfde architect tegenhouden.

De voorzieningenrechter stelt allereerst dat 010, samen met de vormgever, gerechtigd is tot het verzamelaarsauteursrecht m.b.t. tot de drie afzonderlijke werken uit de serie, maar dat op het concept van de serie geen auteursrecht rust. 010 kan zich wel op de haar toekomende geschriftenbescherming m.b.t. de drie boeken beroepen en de rechten op de gebruikte vertalingen berusten bij de vertaler. De verzamelwerken I en II maken derhalve inbreuk op het verzamelauteursrecht en het recht op de geschriftenbescherming van 010 en het auteursrecht van de vertaler, wiens vertalingen in beide reeksen zijn gebruikt.

Gedaagde kan zich echter wel succesvol beroepen op rechtsverwerking. Volgens de voorzieningenrechter is het aannemelijk dat bij gedaagde het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat 010 haar rechten niet meer geldend zou maken en zich in elk geval niet actief tegen een dergelijke uitgave zou verzetten. De vorderingen gebaseerd op het verzamelaarsauteursrecht en het recht op de geschriftenbescherming worden daarom afgewezen.

Maar de uiteindelijke winnaar, als je dat zo mag noemen, is de op last en volmachtprocederende vertaler. De rechtverwerking kan aan hem niet worden tegengeworpen en gedaagde had geen goede reden om aan te nemen dat zij gerechtigd was om de vertalingen te gebruiken. De voorzieningenrechter wijst zijn vordering toe en suggereert dat partijen er wel eens samen uit zouden kunnen komen:

5.20 (…) De voorzieningenrechter zal daarom de vordering ten dele toewijzen als na te melden. Het wordt, gelet op de betrokken belangen, in redelijkheid voldoende geacht de 415 (van de 500) exemplaren van Verzamelwerk 11, die bij PPP zijn aangetroffen en beslagen, te laten afgeven, zodat de overige marktpartijen daarmee niet worden lastiggevallen, terwijl toch de overgrote meerderheid van de exemplaren wordt bestreken. Een betaling als hiervoor bedoeld zal PPP wellicht alsnog kunnen doen, waarna (010 namens) John Kirkpatrick en PPP afspraken over het alsnog op de markt brengen van de boeken kunnen maken.

Lees het vonnis hier.

IEF 8229

De karakteristieke bollende - op een motorbroek geïnspireerde - pasvorm

Klik op afbeelding voor vergrotingGerechtshof Amsterdam, 29 september 2009, zaaknr. 200.019.012/01 SKG, G-Star International B.V. tegen Bestseller Retail B.V. (met dank aan Leonie Kroon, DLA Piper).

Auteursrecht. Merkenrecht. Vormmerken. G-Star stelt dat Bestseller met de Zinko-spijkerbroek inbreuk maakt op de rechten van G-Star met betrekking tot G-Stars eigen bestseller, de Elwood-spijkerbroek (klik op afbeelding voor vergroting). Het hof oordeelt met de rechtbank dat de ‘aanblik/totaalindruk van de twee broeken te verschillend' is. Aan de Elwood komt bovendien vanwege de ontlening aan een motorbroek geen (zeer) grote beschermingsomvang toe. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (vzr. Rechtbank Amsterdam, 16 oktober 2008, IEF 7178). In citaten:

4.3. (…) Dat de fraaiheid van het uiterlijk van een broek (en de pasvorm daarvan) in het algemeen bij de aankoopbeslissing een belangrijke rol speelt en dat de door de onder 4.1 sub iv tot en met vi genoemde elementen bepaalde vorm van de Elwood-broek een wezenlijke waarde daaraan geeft in de zin van artikel 2.1 lid 2 BVIE acht ook het hof voorshands niet onaannemelijk. Het hof verwerpt in dit verband het betoog van G-Star dat de vormgeving van alledaagse kleding als een spijkerbroek - in tegenstelling tot bijvoorbeeld haute couture - in het algemeen vooral een onderscheidingsfunctie heeft. Dit een en ander brengt reeds mee dat serieus rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de vorm van de broek, en dus ook die van het kniestuk, niet voor merkenrechtelijke bescherming in aanmerking komen. De op merkenrechtelijke grondslag door G-Star gevorderde voorzieningen zijn reeds daarom niet toewijsbaar. Dit brengt mee dat grief 2 faalt.

4.4. Mede gelet op eerdere uitspraken van de bodemrechter waarin deze vraag aan de orde is geweest, gaat het hof er voorshands van uit dat (de vorm van) de Elwood-broek voldoende oorspronkelijkheid bezit om als werk in auteursrechtelijke zin te worden aangemerkt en derhalve auteursrechtelijk beschermd is. Door Bestseller is echter in dit geding voldoende aannemelijk gemaakt dat de vormgevingselementen die het karakteristieke uiterlijk van de Elwood bepalen door Morisset in 1995 voor het merendeel (bewust) zijn ontleend aan het model van een motorbroek en dat deze elementen voorts toen al jarenlang toepassing vonden in de (motor)sport- en werkkledingbranche. Dat aan het onderhavige werk een (zeer) grote beschermingsomvang toekomt, zoals G-Star verdedigt, kan in het licht hiervan niet als juist worden aanvaard. Het feit dat deze elementen in de Elwood-broek zijn aangebracht om een visueel/esthetisch (stoer) effect te bereiken en niet, althans niet in de eerste plaats, om redenen van functionele aard, zoals in vorenbedoelde (motor)sport- en werkkleding, maakt dit niet anders.

4.5. De vergelijking van de Elwood en de Zinko leert dat van de vijf min of meer als karakteristiek/kenmerkend te beschouwen elementen van de Elwood er drie zijn terug te vinden in de Zinko, doch in gewijzigde vorm. Zo is op de achterzijde van de broekspijpen van de Zinko weliswaar een naad aangebracht doch niet ter hoogte van de knie maar een twintigtal centimeters lager. Ook bij de Zinko loopt over het bovenste gedeelte van de pijp een schuine naad doch deze is aanmerkelijk schuiner dan bij de Elwood doordat deze vanaf de heup tot een punt iets boven de knie loopt in plaats van tot een punt net onder het kruis. Voorts wordt weliswaar door middel van stiksels de indruk gewekt dat de Zinko is voorzien van een kniestuk, maar doordat het geen ingezet kniestuk is mist de Zinko de karakteristieke bollende - op een motorbroek geïnspireerde - pasvorm van de Elwood. Het hof is van oordeel dat, hoewel in het licht hiervan gezegd kan worden dat de Zinko een aantal elementen gemeen heeft met de Elwood en daarmee enige gelijkenis met deze broek vertoont, de uitvoering van deze (reeds vóór het ontstaan van de Elwood in broeken aangebrachte) elementen te verschillend is om als (relevante) bewerking of nabootsing in gewijzigde vorm van auteursrechtelijk beschermde trekken van de Elwood te worden gekwalificeerd. De gelijkenis van de broeken is niet zodanig dat de Zinko als verveelvoudiging van de Elwood in auteursrechtelijke zin kan worden aangemerkt; daarvoor is de aanblik/totaalindruk van de twee broeken te verschillend.

Lees het arrest hier.

IEF 8222

Een Nederlandse ingezetene met zijn eigen computer kan doen wat nodig is

Rietveld Schröder 1Gerechtshof Amsterdam, 22 september 2009, zaaknr. 200.030.570/01 SKG, Dimensione Direct Sales SRL.tegen Cassina S.P.A. & Le Fondation Le Corbusier (met dank aan Selale Dogan, Van der Steenhoven).

Auteursrecht. Merkenrecht. Meubels Le Corbusier / Rietveld. Hoger beroep van Rechtbank Amsterdam, 12 februari 2009, IEF 7578. Centraal staat de vraag of het Italiaanse Dimensione door middel van haar website, de catalogus en mailings in Nederland onrechtmatig inbreuk maakt op de (in Nederland beschermde) auteurs- en/of merkenrechten van de rechthebbenden dan wel door misleiding van het publiek, waardoor ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken. Ontoegankelijk maken website. Het hof bekrachtigt in een uitgebreid arrest grotendeels het vonnis waarvan beroep. Eerst even voor jezelf lezen.

3.14 Met haar mede tot Nederlandse ingezetenen gerichte website doet Dimensione derhalve het aanbod om ervoor te zorgen dat haar wederpartij in Nederland in het bezit wordt gesteld van één of meer meubelmodellen, en daarvan (bij voldoening aan de uit de overeenkomst voortvloeiende betalingsverplichting) de eigendom te verwerven, terwijl de bezoeker van deze website voor het aanvaarden van dit aanbod niets anders behoeft te doen dan met zijn computer het bestelformulier invullen. Dit aanbod moet worden aangemerkt als 'aanbieden' in de zin van de Auteurswet, waarbij het in (algemene) voorwaarden gemaakte beding dat de eigendom reeds in Italië wordt overgedragen geen zelfstandige betekenis heeft. Dit aanbod moet tevens worden aangemerkt als "distributie onder het publiek" in de zin van art. 4 Richtlijn 2001/29/EG, en wel distributie met als onderliggende titel een koopovereenkomst.

Lees het arrest hier.

IEF 8207

Op originele wijze verpakt bier

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 1 september 2009, LJN: BJ8024, Appellant tevens h.o.d.n. AOP-Creatives tegen Multi Cadeau B.V. & Multi Bier Asten B.V.

Auteursrecht. Hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep. Feitelijk ingewikkelde (stukgelopen) samenwerking. Inbreuk op auteursrecht m.b.t. illustraties en teksten voor relatiegeschenken en ludieke verpakkingen, in het bijzonder betrekking hebbend op bier (Kadoosje, Letterbier, Openbrekertje). Geen inbreuk door variaties als de Beerbox..

4.3. De voorzieningenrechter (...) wees (…) , overwegende dat vaststaat dat [appellant] de teksten en illustraties heeft vervaardigd en (een deel van) de namen door [appellant] zijn bedacht, (…) het door [appellant] gevorderde verbod tot, kort gezegd, het gebruik van door [appellant] vervaardigde illustraties en teksten toe (…) , doch pas ingaande 1 mei 2009. Hij wees de stelling dat Multi Cadeau c.s. inbreuk maakten op de auteursrechten van [appellant] door variaties op door hem bedachte en ontwikkelde concepten op de markt te brengen van de hand, evenals het beroep op slaafse nabootsing.

(…) 4.7. Het hof onderschrijft het oordeel van de voorzieningenrechter dat onduidelijkheid bestaat over de vraag aan wie de auteursrechten op de door [appellant] vervaardigde illustraties en teksten toekomen, nu deze rechten door middel van een aantal opvolgende overeenkomsten zijn overgedragen aan respectievelijk AOP B.V., [appellant] zelf, Castafiori en vervolgens weer [appellant], waarbij niet steeds duidelijk is omschreven om welke rechten het ging. [appellant] stelt weliswaar dat per abuis in de overeenkomst tussen Castafiori en Hamming is opgenomen dat Castafiori auteursrechthebbende zou zijn, maar hij onderbouwt die stelling, die door Multi Cadeau c.s. wordt weersproken, niet. Uit de in 4.1. onder p genoemde overeenkomst leidt het hof bovendien af dat Castafiori wel degelijk ook in de visie van [appellant] eigenares van enige auteursrechten was. Het hof voegt er aan toe dat de onduidelijkheid wordt vergroot doordat [appellant] ook licenties op zijn werk heeft verstrekt, welke rechten naar voorshands moet worden aangenomen ook weer zijn overgedragen aan anderen. Onweersproken is dat zowel [appellant] als [persoon 1] zich jegens Multi Cadeau c.s. beriepen op auteursrechten en dat zij, ondanks verzoeken tot verduidelijking van Multi Cadeau c.s., nalieten nadere informatie te verschaffen. Ook deze onduidelijkheid draagt eraan bij dat niet is komen vast te staan dat de ten tijde van de beslaglegging en het kort geding bestaande voorraad van Multi Cadeau c.s. onrechtmatig is verkregen.

4.9. (…) Terecht is beslist dat het Multi Cadeau c.s. niet meer is toegestaan de in het dictum genoemde door [appellant] vervaardigde illustraties en teksten te gebruiken (en in elk geval hebben Multi Cadeau c.s. geen - eventueel incidenteel - appel ingesteld tegen de desbetreffende beslissing van de voorzieningenrechter), maar dat Multi Cadeau c.s., gezien de onduidelijkheid omtrent de voorraad, het feit dat Multi Cadeau c.s. voor producten een gebruiksvergoeding heeft betaald en de onduidelijkheid omtrent de vraag wie auteursrechthebbende was, een periode diende te worden vergund om hun regelmatig verkregen voorraad te verkopen. Het enkele feit dat in hoger beroep is gesteld dat [appellant] op 20 februari 2008 zijn toestemming tot exploitatie van zijn werken heeft ingetrokken maakt dat niet anders, omdat het niets afdoet aan het feit dat Multi Cadeau c.s. op dat moment een voorraad producten hadden opgebouwd, waarvan voorshands aannemelijk was dat die ten tijde van het kort geding nog niet volledig was verkocht. De derde grief faalt dus.

4.10. De vierde grief betreft het oordeel van de voorzieningenrechter dat onvoldoende aannemelijk is dat en zo ja in hoeverre Multi Cadeau c.s. inbreuk maken op auteursrechten van [appellant] door variaties op door hem bedachte en ontwikkelde concepten op de markt te hebben, dat onvoldoende aannemelijk is dat de vormgeving van het Kadoosje-kistje en het Openbrekertje voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen en dat evenmin voldoende aannemelijk is dat de variatie op het Kadoosje dat door Multi Cadeau als "Beer Box" wordt verkocht als slaafse nabootsing moet worden aangemerkt. (…)

4.11. Tegenover deze betwisting van Multi Cadeau c.s. heeft [appellant] zijn stelling dat het kistje met het breekijzertje auteursrechtelijk zijn beschermd onvoldoende onderbouwd. Datzelfde geldt voor de door [appellant] bedachte concepten voor etiketten, verpakkingen en relatiegeschenken. Dat de door [appellant] ontworpen teksten en illustraties auteursrechtelijk beschermd zijn, staat buiten kijf. Dat brengt echter niet mee dat het anderen niet zou vrijstaan variaties te bedenken op dat thema en etiketten, verpakkingen en relatiegeschenken te ontwerpen. Voorshands, bij gebreke van nadere adstructie van [appellant], acht het hof aannemelijk dat de combinatie van de door [appellant] ontworpen etiketten, teksten, het daarvoor gekozen thema en de verpakking het eigen, oorspronkelijke karakter bevat. Dat met de verkoop van de Beerbox verwarring wordt gesticht heeft [appellant] ook in hoger beroep niet aangetoond, zodat ook het hof het beroep op slaafse nabootsing verwerpt. Ook grief 1V leidt dus niet tot vernietiging van het vonnis.

Lees het arrest hier.

IEF 8201

Nadeel zal worden toegebracht aan zijn eer en de naam

www.paulhermans.comVzr. Rechtbank Breda, Sector kanton, 18 september 2009, LJN: BJ8029 en LJN: BJ8075, Paul Hermans tegen De Stichting Vredesduif.

Auteursrecht. Persoonlijkheidsrechten. “De voorzieningenrechter verbiedt Stichting De Vredesduif om op 19 september 2009 het vredesmonument genaamd ‘Noach’s olijftak’ zonder sokkel van tenminste 3,5 meter te plaatsen en te onthullen op het Groenedijkplein danwel een andere plek, in Breda-Noord. De voorzieningenrechter komt tot dat oordeel nu de Stichting de tussen partijen geldende contractuele verplichtingen heeft geschonden. Voorts heeft Hermans een geslaagd beroep gedaan op art. 25 van de Auteurswet, nu de voorzieningenrechter voorshands heeft geoordeeld dat het op dat artikel gebaseerde persoonlijkheidsrecht is geschonden.”

3.7.Ten aanzien van de op het Auteursrecht steunende grondslag geldt het volgende.(…)  Uit dit e-mailbericht van [naam eiser] volgt evident zijn oordeel, dat de aanpassing van de maatvoering, invloed heeft op zijn artistieke visie op de wijze van plaatsing van het kunstwerk.  [Naam eiser] doet hier dus een beroep op zijn persoonlijkheidsrechten. De voorzieningenrechter leidt uit de stellingen van [naam eiser] af dat hij specifiek een beroep doet op artikel 25 lid 1 sub d Auteurswet (…) Voor zover al afstand van de in dat onderdeel van artikel 25 Auteurswet beschreven recht kan worden gedaan, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat noch uit de in het geding gebrachte stukken noch uit het verhandelde ter zitting van zodanige afstand –zoals door de Stichting is betoogd- is gebleken.

Uit de in het geding gebrachte stukken blijkt juist dat [naam eiser] diverse malen contact heeft opgenomen met de Stichting ten einde tot een oplossing te komen met betrekking tot de wijze waarop het kunstwerk zou worden geplaatst, waaruit kan worden opgemaakt dat [naam eiser] zich betrokken voelde bij de totstandkoming van zijn kunstwerk. Ook de bestuurders van Stichting hebben - zoals door hen ter zitting spontaan verklaard - hunnerzijds vele malen vergeefs getracht [naam eiser] te bewegen tot inschikkelijkheid ten aanzien van zijn standpunt met betrekking tot de wijze van plaatsing, welke handelwijze duidt op erkenning van het recht van [naam eiser] volgend uit art. 25 lid 1 sub d Auteurswet.

Aan de orde is dan de vraag of, in de omstandigheden van het geval, een plaatsing op een basis van 80 cm hoogte een misvorming, verminking of andere aantasting van het kunstwerk oplevert welke nadeel zou kunnen toebrengen aan de eer of de naam van [naam eiser] of aan zijn waarde in deze hoedanigheid.

Gegeven het feit dat in het eerdere overleg tussen partijen de door de Stichting voorgenomen terugbrenging van de spanwijdte van 7 meter tot 3,5 meter heeft geleid tot de artistieke visie van [naam eiser] dat alsdan plaatsing op een sokkel van 3,5 meter diende te volgen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van aantasting van het werk bij plaatsing op de thans door de Stichting voorgenomen wijze tegen de uitdrukkelijke wil van [naam eiser].
De voorzieningenrechter betrekt in dat oordeel mede dat [naam eiser] voorshands voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat door de plaatsing van het kunstwerk op een sokkel van 80 centimeter, nadeel zal worden toegebracht aan zijn eer en de naam, te meer nu het kunstwerk bij een lagere plaatsing vatbaarder wordt voor vandalisme, waartegen het niet bestand is, dan in het geval het geplaatst wordt op een rotonde of op een sokkel van 3,5 meter hoogte.

3.8. De stelling van de Stichting dat zij een groot maatschappelijk evenement heeft georganiseerd waarbij onder meer vele vrijwilligers en organisaties betrokken zijn en het afgelasten van het evenement grote gevolgen heeft, kan aan het oordeel van de voorzieningenrechter niet afdoen nu enkel een (groot) belang – zonder recht – onvoldoende is om een toerekenbare tekortkoming of een op auteursrecht inbreukmakende handeling, te kunnen rechtvaardigen.

Lees het vonnis hier en hier.

IEF 8135

Niet uitblinken in helderheid

Rechtbank Rotterdam, 5 augustus 2009, LJN: BJ5612, TGS Solutions B.V. tegen Geopposeerde

Auteursrecht. Niet nakomen vaststellingsovereenkomst m.b.t. website met online gamestore. “De rechtbank merkt op dat de standpunten van beide partijen niet uitblinken in helderheid.”Verbintenissenrecht met vooralsnog onopgeloste IE-component:  

E  [geopposeerde] aansprakelijk voor schade wegens inbreuk op auteursrechten? 4.25 TGS Solutions heeft aangevoerd dat zij schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen door [geopposeerde] omdat hij de door hem voor TGS Solutions gemaakte website heeft gekopieerd en aan een derde (The Game Syndicate) heeft verkocht. 
Hierover wordt overwogen dat uit het tussen partijen gevoerde debat niet volgt dat [geopposeerde] de website van TGS Solutions heeft verkocht aan The Game Syndicate. TGS Solutions heeft weliswaar aanvankelijk aangevoerd dat The Game Syndicate de website één op één heeft overgenomen, maar dit is door [geopposeerde] bestreden en TGS Solutions heeft dit later genuanceerd door aan te geven dat de applicaties nagenoeg hetzelfde waren en door dezelfde partij gemaakt. Dat [geopposeerde] in opdracht van The Game Syndicate een vergelijkbare website heeft gebouwd, kan echter niet worden beschouwd als het verkopen van de website van TGS Solutions. Dit deel van de gevorderde verklaring voor recht is derhalve niet toewijsbaar.

4.26 TGS Solutions heeft verder aangevoerd dat zij schade heeft geleden als gevolg van de inbreuk op haar auteursrecht ter zake van de sourcecode en de website met toebehoren. De rechtbank merkt hieromtrent allereerst op dat van een inbreuk op auteursrechten pas sprake kan zijn als de intellectuele eigendomsrechten op de sourcecode en de website aan TGS Solutions toebehoren. Partijen zijn het erover eens dat deze op grond van de vaststellings¬overeenkomst aan TGS Solutions toebehoren. Indien in conventie na bewijslevering zal worden geoordeeld dat TGS Solutions de vaststellingsovereenkomst ten onrechte heeft ontbonden, staat derhalve vast dat de intellectuele eigendomsrechten op de sourcecode en website aan TGS Solutions toebehoren en dat [geopposeerde] schadeplichtig is als hij inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van TGS Solutions.

4.27 Indien echter in conventie na bewijslevering zal worden geoordeeld dat TGS Solutions de vaststellingsovereenkomst op goede gronden heeft ontbonden, dan kan zij zich niet langer op deze overeenkomst beroepen voor wat betreft de intellectuele eigendomsrechten. Immers, door een geslaagde ontbinding worden partijen bevrijd van de daardoor getroffen verbintenissen en voor zover deze reeds zijn nagekomen, ontstaan ongedaan¬makings¬verplichtingen. Indien TGS Solutions van oordeel is dat zij ook na uitvoering van deze ongedaanmaking rechthebbende is/blijft van de sourcecodes (en dus schadevergoeding kan vorderen wegens inbreuk hierop), dient zij dit nader bij conclusie na enquête te onderbouwen.

4.28 Uit efficiencyoverwegingen zal de rechtbank reeds thans ingaan op hetgeen door TGS Solutions is aangevoerd omtrent de door haar geleden schade als gevolg van de gestelde inbreuk op het auteursrecht. Indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat de intellectuele eigendomsrechten aan TGS Solutions zijn overgedragen, is de te beantwoorden vraag of [geopposeerde] inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht. TGS Solutions heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de website die [geopposeerde] heeft gebouwd voor The Game Syndicate vrijwel identiek is aan haar website. [geopposeerde] erkent dat beide websites sterk op elkaar lijken. Voor de gestelde inbreuk is echter onvoldoende dat twee websites (sterk) op elkaar lijken. TGS Solutions geeft zelf al aan dat de gelijkenis een gevolg is van de omstandigheid dat de websites door dezelfde persoon zijn gemaakt en hetzelfde doel hebben. Vast moet komen te staan dat [geopposeerde] (delen van) de software die eigendom zijn/is van TGS Solutions tevens heeft gebruikt in de website die hij heeft gebouwd voor The Game Syndicate. De bewijslast hiervan rust op TGS Solutions op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv. TGS Solutions zal tot dit bewijs worden toegelaten nadat geoordeeld zal zijn over de ontbinding van de vaststellingsovereenkomst (zie hierna onder F).

Lees het vonnis hier.

IEF 8129

Een gebouw dat niet meer ‘het hare’ is

Talentencampus - Ontwerp LoxodromeVzr. Rechtbank Maastricht, 29 juli 2009, LJN: BJ4326, Loxodrome Architects & Planners B.V. tegen Stichting Fortior,

Auteursrecht. Aanbestedingsprocedure. Gedaagde Fortior wil project laten voltooien door andere architect wegens gestelde tekortkomingen. Architect Loxodrome verzet zich niet tegen uitvoering van haar ontwerp, maar tegen de nadere uitwerking van haar ontwerp door derden. De voorzieningenrechter kan zich hierin vinden. “Met het woord “werk” in artikel 11.1 van de overeenkomst wordt niet wordt bedoeld “werk in auteursrechtelijke zin”, maar de Talentencampus (het gebouw).” Verbod op wijzigen en verbod op gebruik reeds gewijzigde ontwerpen.

3.2. Het uitvoerige betoog van Fortior omtrent het tekortschieten van Loxodrome is voor onderhavige zaak niet relevant, aangezien daaraan door haar níet is gekoppeld dat Loxodrome zich om die reden -haar vermeende tekortschieten- niet kan verzetten tegen het wijzigen van het ontwerp of het gebruik maken van het gewijzigde ontwerp. (…)

Ter terechtzitting heeft de voorzieningenrechter de vraag gesteld of partijen zich bij het sluiten van de Overeenkomst rekenschap hebben gegeven van de vraag wat er met het auteursrecht van Loxodrome dient te gebeuren als er, zoals in casu, geen vervolgfasen meer worden opgedragen. Partijen hebben daarop allereerst aangegeven dat de Overeenkomst uit de koker van de adviseur van Fortior komt, waarbij is aangegeven dat partijen er van uitgingen dat Loxodrome alle vijf fasen zou uitvoeren. Voorts hebben partijen met zoveel woorden te kennen gegeven dat zij niet over de thans ontstane situatie hebben nagedacht en ook niet concreet over artikel 11 van de Overeenkomst hebben gesproken. Alsdan kan de partijbedoeling –Fortior heeft aangegeven dat de achterliggende gedachte van de gefaseerde opdrachtverlening was dat partijen na elke fase afscheid van elkaar kunnen nemen zonder de voortgang van het project in gevaar te brengen- bezwaarlijk een rol spelen bij de uitleg van de Overeenkomst; teruggevallen dient te worden op de letter van het contract, althans de taalkundige uitleg daarvan.

In artikel 11 van de overeenkomst, getiteld “(Intellectuele) eigendom”, is, voor zover thans van belang, vermeld:

“11.1 De in het kader van de vervulling van de Opdracht gemaakte definitieve tekeningen, staten en berekeningen worden eigendom van de Opdrachtgever. De Opdrachtnemer verleent (op voorhand) toestemming aan de Opdrachtgever tot verwezenlijking, openbaarmaking en verveelvoudiging van alle in het kader van zijn advies vervaardigde / te vervaardigen documenten, voor zover dit verband houdt met de realisatie en instandhouding van het werk.

11.2 In tegenstelling tot het bepaalde in artikel 46 lid 2 sub c van de DNR 2005 zal de Architect, na realisatie van het werk, zich niet verzetten tegen wijzigingen aan het Project. Ook behoeven deze wijzigingen niet de toestemming van de Architect. De Architect doet uitdrukkelijk afstand van zijn persoonlijkheidsrechten als bedoeld in artikel 25 lid 1 sub c van de auteurswet 1912. (…)”

Fortior heeft bepleit dat met het woord “werk” in artikel 11.1, wordt bedoeld het ontwerp. Ook heeft Fortior betoogt dat Loxodrome met de laatste hiervoor geciteerde zinsnede, onvoorwaardelijk afstand heeft gedaan van haar persoonlijkheidsrechten als bedoeld in artikel 25 lid 1 sub c van de Auteurswet (Aw).

In beide standpunten volgt de voorzieningenrechter Fortior niet. Met Loxodrome is hij van oordeel dat met het woord “werk” in artikel 11.1 niet wordt bedoeld “werk in auteursrechtelijke zin”, maar de Talentencampus (het gebouw). Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat wanneer zou worden uitgegaan van de andersluidende uitleg van Fortior, in redelijkheid niet valt te verklaren waarom in artikel 11.1 wordt gesproken van “instandhouding” van het werk. Ook betrekt de voorzieningenrechter bij dit oordeel het feit dat op verschillende plaatsen in de Overeenkomst van “werk” wordt gesproken, en op die plaatsen klaarblijkelijk bouwwerk is bedoeld. Zo wordt in artikel 3 van de Overeenkomst gesproken van “uitvoering en oplevering van het werk”. Duidelijk is dat hier het bouwwerk is bedoeld. Oplevering van een auteursrechtelijk werk ligt niet in de rede.
Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat de laatste zinsnede van artikel 11.2 gelet op de redactie van dit artikel enkel en alleen terugslaat op hetgeen ervoor is overwogen terzake wijzigingen aan het project na realisatie daarvan. Anders gezegd: alleen voor wat betreft wijzigingen aan het project na realisatie van het gebouw, heeft Loxodrome haar persoonlijkheidsrechten prijsgegeven, niet voor wat betreft eerdere wijzigingen.

Uit het voorgaande, in combinatie met het feit dat niet is gebleken van een andersluidende uitdrukkelijke regeling, volgt genoegzaam dat Loxodrome toestemming heeft gegeven voor de uitvoering van haar ontwerp, maar niet voor het wijzigen/gewijzigd uitvoeren daarvan.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had het op de weg van Fortior gelegen om uitdrukkelijk in de Overeenkomst, bijvoorbeeld bij artikel 7, te stipuleren dat Loxodrome als auteursrechthebbende in geval van het niet opdragen van een vervolgfase, Fortior toestemming geeft voort te bouwen op haar ontwerp en ook toestemming geeft voor een gewijzigde uitvoering van haar ontwerp. Nu dat niet is gebeurd, geldt in rechte het volgende.

Ingevolge artikel 25 lid 1 sub c Aw heeft Loxodrome, zelfs nadat zij haar auteursrecht heeft overgedragen, het recht heeft zich te verzetten tegen “elke andere wijziging in het werk, tenzij deze wijziging van zodanige aard is, dat het verzet in strijd zou zijn met de redelijkheid”. Ook heeft zij het recht zich te verzetten tegen “elke misvorming, verminking of andere aantasting van het werk welke nadeel zou kunnen toebrengen aan de eer of goede naam van de maker of aan zijn waarde in die hoedanigheid”. Deze beide zinsnedes zijn ook in artikel 46 lid 2 DNR vermeld.

In casu staat vast dat Fortior wijzigingen in het werk heeft laten aanbrengen. Fortior heeft, mede gelet op de betwisting daarvan door Loxodrome, niet aannemelijk gemaakt dat deze wijzigingen marginaal zijn of anderszins zodanig dat het verzet daartegen in strijd zou zijn met de redelijkheid. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter nog dat Loxodrome onvoldoende weersproken heeft aangegeven dat het doorgaans, in verband met de uitvoerbaarheid van een ontwerp en het geschikt maken van het ontwerp voor de bouw, noodzakelijk is dat wijzigingen in een ontwerp nog tot in de laatste fase worden aangebracht, en dat kleine wijzigingen in de aannemingfase grote esthetische gevolgen kunnen hebben. Daarmee is genoegzaam aannemelijk dat de nadere aanpassingen door de andere architecten alsmede de in de latere fases uit te voeren werkzaamheden grote invloed (kunnen) hebben op de uiteindelijke verschijningsvorm van het ontwerp van Loxodrome; de aanmerkelijke kans is met andere woorden aanwezig dat een ander gebouw wordt gerealiseerd dan Loxodrome op basis van haar ontwerp voor ogen heeft gestaan.

Het voorgaande brengt met zich dat Loxodrome zich mag verzetten tegen de door Fortior aangebrachte en nog aan te brengen wijzigingen in het ontwerp en tegen de uitvoering van die wijzigingen. (…)

De voorzieningenrechter heeft oog voor de belangen van Fortior en voor de gevolgen van dit vonnis voor de voortgang van de realisatie van het gebouw. Ook zullen de leerlingen langer in hun huidige locatie moeten verblijven. Maar deze belangen/gevolgen dienen naar het oordeel van de voorzieningenrechter ondergeschikt te worden gemaakt aan de zwaarwegender belangen aan de zijde van de auteursrechthebbende Loxodrome om te voorkomen dat haar naam wordt verbonden aan een gebouw dat niet meer “het hare” is. Daarbij speelt nog mee dat Fortior het zelf in de hand heeft gehad dat een situatie als deze niet was ontstaan, indien zij haar contract met Loxodrome daarop had ingericht.

Lees het vonnis hier.

IEF 8120

De verschillen zijn niet van dien aard

Vzr. Rechtbank Dordrecht, 13 augustus 2009, LJN: BJ5203, G-Star International B.V. tegen H&M Hennes & Mauritz AB c.s. (afbeeldingen met dank aan Moïra Truijens, Klos Morel Vos & Schaap).

Auteursrecht. Kort geding tussen G-Star en H&M m.b.t. de spijkerbroek Elwood. Inbreuk op het auteursrecht van G-Star wordt aangenomen. De vorderingen worden toegewezen. Verweer van H&M m.b.t. internationale rechtsmacht en relatieve bevoegdheid wordt verworpen. (Klik op afbeelding voor vergroting, links voor- en achterkant Elwood, rechts H&M).

Bevoegdheid: 4.2.  De Nederlandse rechter heeft internationale rechtsmacht in de zaak tegen de Zweedse H&M AB op basis van artikel 6 lid 1 van de EEX-Verordening, omdat de mede gedaagde H&M BV is gevestigd in Nederland. De volgens dit artikel vereiste samenhang is gegeven, nu G-Star blijkens de stellingen in de dagvaarding beoogt dat aan beide gedaagden een gelijkluidend verbod van auteursrechtinbreuk in Nederland wordt opgelegd. Tussen de vorderingen bestaat daarom een zo nauwe band dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen. G-Star heeft ter zitting bevestigd dat al haar vorderingen zijn beperkt tot Nederland.

4.3.  De voorzieningenrechter acht zich relatief bevoegd op basis van artikel 102 Rv, gezien de in de dagvaarding door G-Star ingenomen stelling dat het schadebrengende feit zich “zeer waarschijnlijk mede heeft voorgedaan en/of zich dreigt voor te doen in het arrondissement Dordrecht” omdat er een H&M winkel in Dordrecht is. Daar komt bij dat G-Star de juistheid van deze stelling voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Zij stelt dat een product gekocht in het ene filiaal bij het andere geruild kan worden, en dus via die weg ook in de winkel in Dordrecht terecht kan komen.
 
Auteursrecht: 4.8.  (…) Op basis van eigen waarneming van de broek acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat de Elwood door de combinatie van de vijf elementen aan het hiervoor geschetste criterium voldoet. De stelling van G-Star dat in 1996 sprake was van een nieuw en revolutionair ontwerp, is niet betwist. Gelet op dit alles dient de Elwood voorshands te worden beschouwd als een werk in de zin van de Auteurswet.

(…) 4.10.  De H&M broek met nummer 201100 stemt wat de totaalindruk betreft sterk overeen met de Elwood. In deze broek zijn vier onderscheidende elementen van de Elwood terug te vinden. De broek heeft immers:
- vrijwel identieke ingezette ovale bollende kniestukken,
- een vrijwel identieke horizontale naad met stiksel op kniehoogte op het achterpand,
- schuine deelnaden met stiksels van de heup naar de binnenzijde van het been,
- een brede band aan de onderkant van de broekspijpen op het achterpand.
De schuine deelnaden vanaf de heup lopen weliswaar ietsje rond en komen iets lager uit dan bij de Elwood. Voorts loopt de broekspijp aan de voorzijde iets taps toe, terwijl de Elwood meer een wijd uitlopende pijp heeft. Ook zijn er verticale stiksels aangebracht op het bovenbeen en zijn er verschillen op detailniveau. Zo verschilt de kleur en/of plaats van de op de H&M broek aangebrachte badge, pintpoints, rivet, label en de riemlus op het achterpand. Door de grote gelijkenis van de hiervoor bedoelde vier elementen ontstaat echter een overeenstemmende totaalindruk. De verschillen zijn niet van dien aard dat daardoor van een nieuw werk moet worden gesproken.

4.11.  Hetzelfde geldt voor de H&M broek met nummer 38650. Deze broek is vrijwel identiek aan de broek met nummer 201100. De verschillen waar H&M c.s. op wijst betreffen zeer ondergeschikte punten, namelijk de kleur/plaats van de pintpoints en enkele extra en/of anders aangebrachte lussen. Dat de wassing van de stof anders is, doet niet af aan de met de Elwood overeenkomende totaalindruk.

4.12.  Gelet op het vorenstaande staat de inbreuk op het auteursrecht van de Elwood voorshands vast. G-Star komt daar dan ook terecht tegen op.

Lees het vonnis hier.

IEF 8076

Al met al zijn de verschillen zodanig

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 22 mei 2009, KG ZA 09-267 SR/MB, X tegen Y, vormgeving websites woonruimtebemiddelaars. (Met dank aan Aron Das Gupta, Van Mens & Wisselink).

Auteursrecht. Kort kortgedingvonnis over websitedesign. Inspiratie lijdt niet tot inbreuk. Compensatie proceskosten, omdat pas na dagvaarding een aantal gekopieerde elementen is aangepast.

4.3. Voldende aannemelijk is verder dat Y - alvorens haar eigen website te (hebben laten) ontwerpen de website van X, al dan niet in combinatie met andere websites als voorbeeld heeft genomen, zich daardoor heeft laten inspireren en elementen heeft overgenomen. Ook staat vast dat zij aanvankelijk hetzelfde stadsplattegrondje, dezelfde algemene voorwaarden en standaardovereenkomst hanteerde als X . Inmiddels heeft de website een eigen plattegrondje en hanteert Y andere standaardvoorwaarden en een ander contract. X heeft de daarop gerichte vorderingen dan ook ingetrokken.

4.4. De vraag die thans aan de orde is, luidt of Y met haar huidige website inbreuk maakt op de auteursrechten of anderszins onrechtmatig jegens X handelt.

4.5. Y heeft gemotiveerd betwist dat van een auteursrechtinbreuk sprake is, aangezien de websites teveel van elkaar verschillen. (…) Al met al zijn de verschillen zodanig dat niet kan worden gezegd dat sprake is van een overeenstemmende totaalindruk. Dit geldt ook voor de afzonderlijke webpagina's van beide sites. Y - heeft, in ieder geval na het aanbrengen van de wijzigingen, voldoende afstand genomen van de website van X. Daarnaast heeft Xterecht aangevoerd dat het gebruik maken van blokjes met bepaalde termen, zoals 'prijscategorie' inmiddels 'prijsklasse'), 'aantal personen', 'nachten', 'prijs per persoon per nacht' en de hantering van een aantal termen zelf ('beschikbaarheid', 'accommodatie) in de branche gebruikelijk is. Dat geldt ook voor het mogelijk maken van inloggen met een e-mailadres en wachtwoord. De conclusie luidt dan ook dat een inbreuk op de auteursrechten van hier niet aan de orde is.

4.6. X heeft zich tevens op het standpunt gesteld dat Y onrechtmatig jegens haar handelt, vanwege de slaafse nabootsing van het product van X  (…)  Ook al vertoont de website van Y soortgelijke elementen en op een aantal punten een overeenkomstige opbouw als die van X, de sites zijn dermate verschillend dat geen aanleiding bestaat te veronderstellen dat het publiek beide bedrijven door elkaar zou halen. (…).

4.7. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de door gevraagde voorzieningen zullen worden geweigerd. Nu echter voldoende aannemelijk is dat aanvankelijk het plattegrondje, de algemene voorwaarden en het standaardcontract van Y één op één had gekopieerd, alsmede een aantal elementen van de website had overgenomen en pas na dagvaarding en in het kader van dit kort geding een aantal aanpassingen heeft verricht, bestaat aanleiding tot het compenseren van de proceskosten, als na te melden.

Lees het vonnis hier.

IEF 8075

Het begrip “product”

Rechtbank Zutphen, 15 juli 2009, HA ZA 07-1041, Fashion Box S.p.a. c.s. tegen Bebo Import B.V. c.s.  (met dank aan Frits Gerritzen, Brinkhof).
 
Auteursrecht. Zutphens lesmateriaal voor opstellers van schikkingen en onthoudingsverklaringen. Vonnis van 22 pagina’s in geschil over het toepassingsbereik van een onthoudingsverklaring na auteursrechtinbreuk op kleding Replay. Uitleg contra preferentem. Begrip ‘product’. “Nu een redelijke uitleg gerede twijfel laat over de stelling van Fashion Box c.s. dat de boeteclausule uit de onthoudingsverklaring meebrengt dat Vingino per door haar geproduceerd en/of verhandeld T-shirt aan Fashion Box c.s. een boete van € 10.000,00 verschuldigd is, geldt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de contra proferentem-regel, dat de voor Vingino gunstige uitleg prevaleert.” Voorshands een paar citaten:

Nog niet bestaande rechten: 4.7.  Uit de bewoordingen van de onthoudingsverklaring valt naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer af te leiden dat die verklaring en het daarin opgenomen boetebeding ook betrekking hebben op de op dat moment nog niet in de handel zijnde (kleding-)ontwerpen van Fashion Box c.s. voor het merk Replay. In de onthoudingsverklaring staat niet dat deze verklaring ook betrekking heeft op toekomstige of op het moment van ondertekening van de verklaring nog niet bestaande rechten van Fashion Box c.s. Fashion Box c.s. heeft er op gewezen dat de in artikel 1 opgenomen zinsnede dat Vingino zal afzien van “any further tortuous acts” vanzelfsprekend ziet op toekomstige modellen, zeker nu die formulering ziet op “any copy, design and trademark right”. In het woord “any” ligt, zo begrijpt de rechtbank de stellingen van Fashion Box c.s., besloten dat de verklaring ook betrekking moet hebben op toekomstige, op het moment van ondertekening door Vingino nog niet bestaande, rechten van Fashion Box c.s. In dit verband is echter relevant, zoals ook door Vingino is gesteld, dat in artikel 1 staat dat Vingino “will immediatately cease and desist from any further acts of infringement”. De woorden “further acts of infringement” duiden eerder op het staken van bestaande inbreukmakende handelingen, zoals Vingino stelt, dan op het niet plegen van inbreuken op nog niet bestaande rechten, zoals Fashion Box c.s. stelt. Dat geldt evenzo voor de woorden “any further tortuous acts”. Deze bewoordingen zijn dan ook niet, zoals Fashion Box c.s. stelt, slechts voor één uitleg vatbaar.

(…) 4.10.  Voor de uitleg van de onthoudingsverklaring is tevens van belang de totstandkomingsgeschiedenis van die verklaring. (…) Beide partijen hebben betoogd dat met de onthoudingsverklaring tussen partijen een regeling is getroffen waarmee de door Fashion Box c.s. in het kader van de kortgedingprocedure gestelde inbreuken die Vingino zou maken op producten van haar merk Replay, werden ondervangen. (…) De vorderingen van Fashion Box c.s. zoals neergelegd in de kortgedingdagvaarding zijn niet met zoveel woorden gericht op inbreukmakende handelingen door Vingino op de toekomstige producten van Fashion Box c.s. Bij (1) in het petitum van de dagvaarding wordt verwezen naar een hele reeks expliciet omschreven en dus reeds bestaande producten van Fashion Box c.s., op de auteurs- en modelrechten waarvan Vingino inbreuk zou maken. (…) Waar moet worden aangenomen dat de directe aanleiding voor het ondertekenen van de onthoudingsverklaring door Vingino het door Fashion Box c.s. aangespannen kort geding is geweest en Vingino zich zodoende heeft willen bevrijden van de in de in die procedure jegens haar ingestelde vorderingen, kan redelijkerwijs niet zonder meer gezegd worden dat Vingino zich met haar verklaring tevens heeft willen verbinden tot een boete van € 10.000,00 voor inbreuken op nog niet bestaande rechten van Fashion Box c.s. Het door Fashion Box c.s. aanhangig gemaakte kort geding geeft dan ook geen uitsluitsel ten voordele van de door Fashion Box c.s. voorgestane uitleg dat de onthoudingsverklaring ook betrekking heeft op haar toekomstige rechten. (…)

4.11.  Een gezichtspunt in dit verband is ook het feit dat Fashion Box c.s. de tekst van de onthoudingsverklaring heeft geredigeerd. Gelet daarop was het aan Fashion Box c.s. om, indien zij haar toekomstige rechten binnen het bereik van de onthoudingsverklaring wilde brengen, dit expliciet in de tekst op te nemen. (…) Weliswaar kan in dat verband ook van Vingino verlangd worden dat zij onderzoekt tot welke boetes zij zich verplicht, doch nu daarover onduidelijkheid blijkt te bestaan ligt het, gelet op alle omstandigheden van het geval, eerder in de rede om die onduidelijkheid voor risico van Fashion Box c.s. te laten zijn. Fashion Box c.s. heeft immers kunnen weten dat het belang van de onthoudingsverklaring voor Vingino eerst en vooral gelegen was in het intrekken van de vorderingen zoals die in de dagvaarding ten behoeve van het kort geding waren geformuleerd. (…) Dat brengt mee dat indien Fashion Box c.s. beoogde een onthoudingsverklaring van Vingino te verkrijgen die daarnaast nog betrekking had op inbreukmakende handelingen ten aanzien van toekomstige (kleding) ontwerpen, zij dat expliciet aan Vingino bekend had behoren te maken zodat Vingino haar afwegingen om de onthoudingsverklaring wel of niet te tekenen daarop kon afstemmen. In het onderhavige geval is daar reden temeer voor nu Vingino op grond van de onthoudingsverklaring naast een boete onverminderd schadevergoeding aan Fashion Box c.s. verschuldigd is in het geval van inbreukmakende handelingen. Bij een dergelijke, verstrekkende boetebepaling ligt het eerder in de rede om onduidelijkheid in de tekst ten nadele van de schuldeiser te doen zijn.

4.12.  Fashion Box c.s. stelt voorts dat zij met de onthoudingverklaring beoogde een einde te maken aan het keer op keer, model na model, nabootsen door Vingino van de Replay producten en dat zij zich voor de toekomst daar ook, door de boeteclausule, tegen wilde wapenen. Deze, op zich niet onlogische, intentie van Fashion Box c.s. brengt nog niet mee dat Vingino - die overigens heeft betwist dat zij de inbreukmakende handelingen heeft verricht - ervan uit moest gaan dat de door haar te ondertekenen onthoudingsverklaring ook ziet op toekomstige rechten. Daarbij komt dat op dat moment nog helemaal niet bepaald kon worden welke toekomstige ontwerpen van Fashion Box c.s. auteursrechtelijke bescherming, of enige andere bescherming, zouden genieten. (…) 

4.13.  Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat over de door Fashion Box c.s. voorgestane uitleg van de onthoudingsverklaring, inhoudende dat die ook van toepassing is op de op dat moment nog niet in de handel zijnde kleding ontwerpen van het merk Replay, op zijn minst gerede twijfel bestaat.

Uitleg contra proferentem: 4.14.  Nu er, zoals hiervoor is overwogen, gerede twijfel bestaat over het toepassingsbereik van de onthoudingsverklaring, hetgeen met name van belang is voor de vraag of en in welke mate Vingino de in de onthoudingsverklaring opgenomen boete verbeurt wegens inbreuk op rechten die Fashion Box c.s. na 6 december 2005 heeft verkregen, dient bezien te worden of er reden is om de onthoudingsverklaring op dat punt in het nadeel van Fashion Box c.s. uit te leggen. Vingino heeft in dat verband een beroep gedaan op de contra proferentem regel, inhoudende dat bij twijfel over de betekenis van een beding, de voor de wederpartij van de opsteller van het beding gunstige uitleg prevaleert. In de literatuur en rechtspraak bestaat verschil van inzicht over de vraag of deze uitlegregel, die voor consumentenovereenkomsten is neergelegd in artikel 6:238 lid 2 BW, ook gelding heeft bij contracten tussen commerciële partijen. Ten aanzien van het boetebeding, waar het bij de hier aan de orde zijnde vorderingen van Fashion Box c.s. in de kern om draait, heeft de wetgever bij artikel 6: 92 BW in algemene bewoordingen opgemerkt dat de drie leden van deze bepaling “alle een toepassing zijn van het beginsel, dat een boetebeding, waarvan de strekking niet duidelijk is, in het voordeel van de schuldenaar moet worden uitgelegd” (TM, Parlementaire Geschiedenis Boek 6, p. 322). Daarbij is door de wetgever geen onderscheid gemaakt naar boetebedingen in consumentencontracten en in contracten tussen commerciële partijen. Kennelijk heeft de wetgever ten aanzien van boetebedingen het in algemene zin nodig gevonden het risico van onduidelijkheid bij de begunstigde van het beding te leggen en wel in die zin dat, in geval van onduidelijkheid, het boetebeding in het voordeel van de schuldenaar moet worden uitgelegd. Vingino heeft dan ook terecht betoogd dat bij boetebedingen de contra proferentem regel moet worden toegepast.

4.15.  Voor het onderhavige geval betekent het voorgaande dat het in de onthoudingsverklaring opgenomen boetebeding alleen van toepassing is op rechten van Fashion Box c.s. ten aanzien van kledingproducten van het merk Replay die reeds bestonden ten tijde van ondertekening van de onthoudingsverklaring door Vingino, op 6 december 2005, en niet op rechten die op dat moment nog niet bestonden. Derhalve zal ter beoordeling van de vorderingen van Fashion Box c.s. op grond van de boeteclausule in de onthoudingsverklaring eerst moeten worden vastgesteld of de door haar in dat verband gestelde inbreuken intellectuele eigendomsrechten betreffen die al bestonden op 6 december 2005.

Het begrip 'product': 4.23.  Fashion Box c.s. stelt – samengevat weergegeven – dat zij conform deze bepaling recht heeft op een boete van € 10.000,00 per T-shirt dat Vingino heeft laten produceren, heeft ingekocht, verkocht of op voorraad heeft gehouden. Subsidiair stelt Fashion Box c.s. dat, indien het begrip “product” wordt uitgelegd zoals dat door Vingino in deze procedure wordt voorgestaan, Fashion Box c.s. recht heeft op de boete van € 10.000,00 per dag waarop Vingino ten aanzien van het T-shirt enige daad van productie, import, export, ter verkoop aanbieding, verkoop, levering en/of in voorraad houden voor een van deze doeleinden heeft verricht. (…)

4.24.  Uit de tekst van de onthoudingsverklaring volgt, anders dan Fashion Box c.s. heeft gesteld, niet dat Vingino heeft verklaard een boete verschuldigd te zijn van € 10.000,00 per inbreukmakend exemplaar dat zij onder zich heeft en/of in de handel heeft gebracht. Noch in de boetebepaling zelf noch in de overige bepalingen of de overwegingen wordt verwezen naar een “sample” of “specimen” van het model of woorden van vergelijkbare strekking, waaruit blijkt dat de boete gerelateerd zou zijn aan ieder afzonderlijk geproduceerd, verhandeld of in voorraad gehouden product. Fashion Box c.s. heeft er op gewezen dat in het licht van de context van de overige bepalingen van de onthoudingsverklaring, aan het woord “products” deze betekenis dient toe te komen. Daarbij wijst Fashion Box c.s. er met name op dat het woord “products” geplaatst wordt naast de term “designs” waarmee bedoeld is het model, het type. Deze onderscheiding heeft enkel zin, aldus Fashion Box c.s., indien aan “products” een zelfstandige betekenis toekomt, in de zin van “exemplaar”. In artikel 6 van de onthoudingsverklaring wordt, op dezelfde wijze, het woord “products” gebruikt naast het woord “type” en in artikel 7 wordt gesproken van “products” die “still in stock” zijn, aldus Fashion Box c.s.
Hoewel de door Fashion Box c.s. voorgestane uitleg gelet op de tekst, niet onverdedigbaar is, valt op grond van andere in de onthoudingsverklaring gehanteerde termen evenzeer te verdedigen, zoals door Vingino is betoogd, dat bedoeld is een boete per inbreukmakend model. Vingino heeft er op gewezen dat in de overwegingen (A) en (C) de term “clothing products” wordt gebruikt zoals die zijn opgenomen op een lijst die als Annex I is bijgevoegd. Dat geldt ook voor een lijst van “Infringing products”, genoemd in overweging (C). Uit de verwijzing naar de lijsten volgt, aldus Vingino, dat het niet de bedoeling kan zijn dat er een lijst was van ieder individueel exemplaar van een kledingproduct waarvan Fashion Box c.s. zou menen dat het inbreuk maakt op haar rechten. Vingino wijst er voorts op dat de artikelen 5 en 6 niet zijn te begrijpen indien de uitleg van Fashion Box c.s. zou worden gevolgd. De verwijzing naar “number of Infringing Products” in artikel 6, waarvan Vingino ingevolge deze bepaling opgave moest doen aan Fashion Box c.s., kan niet begrepen worden als ieder individueel exemplaar is bedoeld. Voorts heeft Vingino er op gewezen dat in de kortgedingdagvaarding, die de aanleiding was voor het afgeven van de onthoudingsverklaring, aanwijzingen zijn te vinden voor de stelling dat bedoeld is een boete van € 10.000,00 per inbreukmakend model. Vingino heeft in dat verband gewezen op het petitum onder I, waar staat: “(….) te staken en gestaakt houden (…) van de in het lichaam van de dagvaarding genoemde en afgebeelde producten (hierna gezamenlijk aangeduid als de “Inbreukmakende Producten” (…)”. Ook heeft Vingino gewezen op de sommatiebrief, die aan de dagvaarding vooraf is gegaan. Daarin wordt niet gesproken van ieder individueel exemplaar, doch zijn bepaalde modellen aangewezen die, volgens Fashion Box c.s., als inbreukmakende producten hebben te gelden.

4.25.  Tegen de door Fashion Box c.s. voorgestane uitleg van de boetebepaling pleit voorts dat het, vanuit het perspectief van Vingino, niet een aannemelijke uitleg is. In de toepassing van de boeteclausule zoals door Fashion Box c.s. voorgestaan zou één misstap, zelfs van geringe aard, aan de zijde van Vingino het einde van haar bedrijf kunnen betekenen, afhankelijk van een tamelijk willekeurig gegeven als het aantal in productie genomen artikelen. (..) Ook gelet op de aard van de producten die hier aan de orde zijn, waarbij in de kleding- en modebranche niet altijd sprake is van een eenvoudig te bepalen grens tussen wat valt onder een modetrend en wat een inbreuk oplevert, is vanuit de bedrijfseconomische rationaliteit de uitleg van de boeteclausule zoals Fashion Box c.s. die voorstaat weinig aannemelijk. (…)

4.26.  Nu een redelijke uitleg gerede twijfel laat over de stelling van Fashion Box c.s. dat de boeteclausule uit de onthoudingsverklaring meebrengt dat Vingino per door haar geproduceerd en/of verhandeld T-shirt aan Fashion Box c.s. een boete van € 10.000,00 verschuldigd is, geldt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de contra proferentem-regel, dat de voor Vingino gunstige uitleg prevaleert. Derhalve is Vingino op grond van artikel 3 juncto artikel 1 van de onthoudingsverklaring aan Fashion Box c.s. een boete verschuldigd van in totaal € 10.000,00 voor de inbreuk die zij heeft gemaakt op de afbeelding op het door Fashion Box c.s. verhandelde T-shirt.

Voorwaardelijke wijziging van eis: 4.27.  Voorgaande betekent dat de voorwaarde waaronder Fashion Box c.s. haar eis bij conclusie van repliek heeft gewijzigd, is vervuld zodat de beoordeling daarvan aan de orde is. De gewijzigde eis houdt in dat Fashion Box c.s. zich beroept op de alternatieve grondslag voor de boete in artikel 3 van de onthoudingsverklaring, te weten “for any day on which an infringement continues”.  (…)

4.28.  Fashion Box c.s. heeft nagelaten haar vordering te onderbouwen, in de zin dat zij niet heeft gesteld hoe het door Vingino in verband met deze overtreding aan boetes verbeurde bedrag dient te worden bepaald en tot welke boete dit volgens haar in totaal leidt. Evenwel heeft Vingino niet betwist dat een boete op deze grondslag verbeurd zou kunnen zijn. Gelet daarop zal Fashion Box c.s. alsnog in de gelegenheid worden gesteld bij akte haar vordering in de hiervoor bedoelde zin nader te onderbouwen. Iedere verdere beslissing ten aanzien van deze vordering wordt aangehouden.

Lees het vonnis hier of inmiddels ook hier op rechtspraak.nl.