DOSSIERS
Alle dossiers

Vormgeving  

IEF 5997

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank ’s-Gravenhage,16 april 2008, KG ZA 08-319, Room Seven B.V. tegen Zinos C.V.

Auteursrecht en Gemeenschapsmodellen diverse prints kinderbeddengoed. “4.17. Ook met betrekking tot de Ocean dream-print heeft Zinos volstaan met te stellen dat zij geen kopie van deze print op de markt brengt. Zij had weliswaar een dekbedovertrek met de betreffende print op haar kantoor aanwezig, maar ook deze overtrek zou niet in productie zijn genomen. Nu niet is betwist dat de onder 2.5. sub G getoonde print dezelfde totaalindruk maakt als de Ocean dream, gaat de voorzieningenrechter er voorshands, in lijn met hetgeen hiervoor onder 4.16 is overwogen, vanuit dat er ook met betrekking tot de Ocean dream-print van voldoende dreiging van inbreukmakend handelen sprake is om een verbod te rechtvaardigen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 5925

Lexington vervangen door Ladbrokes, Amsterdam door Den Haag

lcot.gifGerechtshof ’s-Gravenhage, 20 maart 2008, Vitra Collection AG c.s. tegen Classic Design c.s. ( met dank aan Benjamin van Kessel, Baker & McKenzie).

Wel gemeld, nog niet samengevat. Hoger beroep in inbreukzaak met betrekking tot Eames-stoelen. Auteurs-, merken- en modellenrecht. Internationale bevoegdheid. Lexington vervangen door Ladbrokes. Complex overgangsrecht oude BTMW pakt gunstig uit voor Vitra omdat het Hof den Haag het oneens is met het Hof Amsterdam over de uitleg van de Berner Conventie: wel auteursrechtelijke bescherming.

Vitra is gesteld auteursrechthebbende met betrekking tot Ray en Charles Eames’ Lounge Chair met bijbehorende Ottoman (de bijbehorende voetensteun) en de Aluminium Chair. Vitra is tevens houdster van het internationale woordmerk Eames en op twee internationale vormmerken, overeenkomend met het uiterlijk van de Lounge Chair en de Alu Chair. De merken hebben onder meer gelding in de Benelux en Duitsland.

Vitra stelt dat Classic Design c.s. op hun websites, die ‘toegankelijk zijn vanuit de Benelux en Duitsland’, kopieën van de stoelen aanbieden en dat Classic Design c.s. daarmee auteurs- en merkinbreuk maken, althans onrechtmatig handelen jegens Vitra. Vitra vordert een grensoverschrijdend inbreukverbod.

Bevoegdheid. De voorzieningenrechter verklaarde zich in eerste aanleg onbevoegd ten aanzien van de gevorderde grensoverschrijdende verboden (buiten de Benelux voor merkinbreuk en buiten Nederland voor onrechtmatig handelen en volgens het Hof was dat terecht. De bevoegdheid van de Nederlandse rechter is i.c. gebaseerd op artikel 5 lid 3 EEX-Verordening, verbintenissen uit onrechtmatige daad, en de rechter is daarom enkel bevoegd kennis te nemen van de geschillen betreffende de in Nederland geleden schade (HvJEG 7 maart 1995, C-68/93,Shevill). Dit geldt ook voor de bevoegdheidsbepaling van artikel 4.6 lid 1 BVIE

Aanbieden. Vitra’s tweede grief richt zich tegen de overweging van de voorzieningenrechter dat, kort gezegd, van het via en website  inbreukmakend aanbieden in de Benelux althans in Nederland slechts sprake is als het gaat om een website die door woord en inhoud onmiskenbaar mede is gericht op het publiek van de Benelux. Vitra is van mening dat de voorwaarde die de rechter stelt in het licht van het beroemde Lexington-arrest te ver gaat en het Hof geeft Vitra daarin gelijk: “Het Lexington-arrest is gewezen onder vigeur van de Merkenwet 1893 en lang voordat het internet bestond. Reeds daarom is het criterium uit het Lexington-arrest niet zonder meer toepasselijk voor de beoordeling of het aanbieden van artikelen op internet als onrechtmatig in een bepaald land moet worden aangemerkt.”

Het Hof geeft liever de voorkeur aan het Ladbrokes-arrest van de Hoge Raad. De Hoge Raad achtte het in deze  online-kansspelzaak van belang dat de website blijkens haar inrichting mede is gericht op potentiële deelnemers in Nederland. Classic Design c.s. handelen derhalve onrechtmatig in de Benelux danwel Nederland, als zij via internet door middel van blijkens hun inrichting mede op de Benelux dan wel Nederland gerichte websites, inbreukmakende stoelen aanbieden. Of daarvan sprake is hangt af van de omstandigheden, zoals het top-level domain van de internetadressen, de taal waarin de websites zijn gesteld dan wel de taalkeuzemogelijkheden die de websites bieden en (andere) verwijzingen op de websites naar (een) bepaalde land(en).

Het Hof toetst aan de hand van de hiervoor geïntroduceerde maatstaven:

“10. (…) Op de eerste webpagina bevinden zich afbeeldingen van vlaggen van verschillende landen, waaronder de Nederlandse en de Belgische vlag met de vermelding ‘dutch €’ respectievelijk ‘belgium €’. Indien men de Nederlandse vlag aanklikt, komt men op een (grotendeels) in het Nederlands gestelde webpagina, als men de Belgische vlag aanklikt komt men op een grotendeels in het Frans gestelde webpagina. Hieruit volgt naar het oordeel van het Hof dat de website van Classic Design blijkens haar inrichting op Nederland en België is gericht”.

Inbreuk. De beantwoording van de vraag of er ook daadwerkelijk sprake is van inbreuk, is, gezien de leeftijd, de Amerikaanse nationaliteit van de stoel en het reciprociteitbeginsel van de Berner Conventie niet eenvoudig. Het Hof Den Haag gaat bij de uitleg van artikel 2 lid 7 BC (wat moet worden verstaan onder de aan tekeningen en modellen verleende ‘bijzondere bescherming’ als bedoeld in de tweede volzin van die bepaling?) in tegen een eerder oordeel van Hof Amsterdam  in een andere Lounge Chair-zaak, waarbij dat hof concludeerde dat aan de Lounge Chair geen auteursrechtelijke bescherming toekwam, omdat, kort gezegd, de bescherming Lounge Chair op grond van de BC beperkt was tot modellenbescherming, wat voor de pré-BTMW Benelux neerkwam op bescherming op grond van slaafse nabootsing. Het Hof Den Haag concludeert:

“18. (…) Hoewel op het relevante tijdstip op 1 maart 1989 wel bijzondere bescherming bestond voor modellen, namelijk de BTMW, bood die wet geen bescherming aan ‘oude’ modellen, dat wil zeggen modellen die vóór 1januari 1975 in de Benelux op de markt waren. Artikel 25 BTMW voorzag — de BTMW is inmiddels vervangen door het Beneluxverdrag inzake intellectuele eigendom (BVIE); artikel 25 BTMW keert daarin niet terug — weliswaar in een regeling voor ‘oude modellen’, maar die regeling kan naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als een bijzondere bescherming voor tekeningen en modellen. Artikel 25 BTMW hield immers in dat de bescherming die de nationale wetgeving vóór 1 januari 1975 aan tekeningen en modellen bood, werd verlengd. Deze bescherming bestond overigens niet alleen op grond van het leerstuk van de onrechtmatige daad, maar ook op grond van auteursrecht en merkenrecht, mits aan de gestelde eisen voor bescherming was voldaan. In het licht hiervan is het hof van oordeel dat aan de Lounge Chair toentertijd geen bijzondere bescherming als model toekwam, zodat op grond van het laatste zinsdeel van de tweede volzin van artikel 2 lid 7 BC de Lounge Chair wordt beschermd als werk van kunst. Dit brengt mee dat Vitra aanspraak kan maken op auteursrechtelijke bescherming, mits de Lounge Chair met Ottoman een werk is in de zin van de Auteurswet 1912”

En dat is zo volgens het hof:  “Het gaat om een revolutionair ontwerp, afwijkend van het tot dan toe gangbare type ‘fauteuil’. Het leidt geen twijfel dat de Lounge Chair met Ottoman een werk is waaraan auteursrechtelijke bescherming toekomt.”

Nu de afbeeldingen van Classic Design exacte kopieën tonen van de stoel, is het Hof van oordeel dat Classic Design door het aldus te koop aanbieden van de zitmeubelen inbreuk maakt op het auteursrecht van Vitra. Classic Design maakt zich naar mening van het Hof tevens schuldig aan merkinbreuk, nu Classic Design op haar website tekens gebruikt die gelijk zijn aan het woordmerk EAMES en het vormmerk van Vitra suggereert Classic Design dat het om de originele van Vitra afkomstige Lounge Chair en Ottoman gaat.

Op basis van de geconstateerde inbreuk op auteurs- en merkrechten, oordeelt het Hof dat het bevel om de website van Classic Design ontoegankelijk te maken voor bezoekers uit Nederland dan wel de Benelux passend en toewijsbaar is, voorzover deze website inbreuk maakt op de auteurs- en merkrechten van Vitra. Het gevorderde inbreukverbod beperkt het Hof tot de levering in Nederland van modellen die inbreuk maken op het auteursrecht op de Lounge Chair en Ottoman.

Lees het arrest hier.

IEF 5920

Freedom niet omgekat tot Frodo

frodofreedom.gifRechtbank Middelburg, 25 maart 2008, KG ZA 08-41, V.D.V. Meubelen B.V. tegen Karel Mintjens N.V. (met dank aan Luuk Jonker, Holla Poelman Van Leeuwen Advocaten).

Executiegeschil. Niet naleving stakingsgebod. Volledige proceskostenveroordeling. De executie is te beschouwen als een verlengstuk van deze handhaving.

Het Gerechtshof ’s-Gravenhage heeft bij arrest van 21 juni 2007 (zie IEF 4291) geoordeeld dat VDV met haar ‘Freedom’-dressoir inbreuk maakt op het auteursrecht van Mintjens op het dressoir ‘Frodo’. Uiterlijk op 10 juli 2007 diende VDV iedere inbreuk op de auteursrechten van Mintjens te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom. Mintjens heeft op 8 februari executoriaal derdenbeslag gelegd ten laste van VDV. VDV vordert in het onderhavige kort geding opheffing van het beslag en staking van de executie totdat over de verschuldigdheid van de dwangsom in de bodemprocedure zal zijn beslist.

Het beslag is volgens VDV jegens haar onrechtmatig, omdat Mintjens zich ten onrechte op het standpunt stelt dat VDV het gebod heeft overtreden. Het zou feitelijk onmogelijk zijn dat VDV, nadat het gebod is ingegaan, nog een ‘Freedom’-dressoir verkocht heeft dat inbreuk maakt op het ‘Frodo’-dressoir van Mintjens wegens een interne instructie. Het ‘Freedom’-dressoir nieuwe stijl zou na aankoop door Mintjens zijn omgekat tot het inbreukmakende ‘Freedom’-dressoir.

Mintjens heeft een (Belgisch) proces-verbaal van constatering overgelegd, waaruit zou blijken dat VDV na 10 juli 2007 nog een ‘Freedom’-dressoir verkocht heeft dat identiek is aan het ‘Freedom’-dressoir van VDV dat het hof te Den Haag als inbreukmakend op het ‘Frodo’-dressoir heeft aangemerkt.

De voorzieningenrechter oordeelt dat uit het proces-verbaal en de daarvan uitmakende bescheiden en foto’s genoegzaam blijkt dat in augustus 2007 een inbreukmakend ‘Freedom’-dressoir is besteld en uitgeleverd. De stelling dat het ‘Freedom’-dressoir nieuwe stijl onderweg moet zijn omgekat in het inbreukmakende ‘Freedom’-dressoir oude stijl wordt gepasseerd omdat VDV hiervoor geen bewijs heeft aangedragen. Bovendien valt naar aanleiding van twee verklaringen (nota bene door VDV zelf in het geding gebracht)  van werknemers werkzaam bij een aan VDV gerelateerd bedrijf over het moment waarop zij de instructie zouden hebben gekregen tot modelwijziging over te gaan, niet uit te sluiten dat er begin september 2007 toch nog een inbreukmakend dressoir de poort van VDV heeft verlaten. Het is volgens de rechter voldoende aannemelijk dat VDV in strijd met het gebod heeft gehandeld. De vorderingen van VDV worden afgewezen.

“Voorshands dienen ook de proceskosten gerezen in verband met de executie van een vonnis als voorwerp dat als voorwerp heeft de handhaving van rechten van intellectuele eigendom conform artikel 14 Handhavingsrichtlijn/artikel 1019h juncto 1019 Rv te worden vastgesteld, nu de executie is te beschouwen als een verlengstuk van deze handhaving.” Mintjens heeft dan ook recht op een volledige proceskostenveroordeling. Omdat VDV, zoals ter zitting is gebleken, echter geen kennis heeft kunnen nemen van de door Mintjens in dat kader opgevoerde kosten (€ 3.662,--), zal de zaak voor wat betreft de definitieve kostenveroordeling worden aangehouden, met het verzoek aan VDV zich over het declaratieadvies van Mintjens uit te laten.

Lees het vonnis hier.  

IEF 5902

Niet echt Hema

Hema-kinderstoel---Stokke.gifVzr. Rechtbank Amsterdam, 27 maart 2008, KG ZA 08-376 OdC/PvV, Stokke AS c.s. tegen Hema B.V. (met dank aan Arnout Groen, De Brauw Blackstone Westbroek).

Tripp Trapp vonnis. De best verdedigde kinderstoel van Noorwegen en omstreken neemt het deze keer, nogmaals, op tegen Hollandsche Eenheidsprijzen Maatschappij Amsterdam. De HEMA handelt met de verkoop van een meegroeikinderstoel, de Hema-kinderstoel, in strijd met  een eerdere vaststellingsovereenkomst tussen partijen. Een latere Duitse uitspraak maakt dat niet anders. Of Hema door de verkoop ook het auteursrecht van Stokke schendt behoeft geen bespreking. Proceskosten ex 1019h zijn ook verschuldigd bij niet-nakoming van een vaststellingsovereenkomst. Afbeeldingen volgen.

In 1999 heeft de Hema de zogenaamd "Sit Up-chair" verkocht. Naar aanleiding daarvan is tussen Hema en Stokke c.s. een geschil ontstaan inzake een door Stokke c.s. gestelde inbreuk door Hema op de auteursrechten op de Tripp Trapp stoel. In maart 2000 is tussen Stokke c.s. en Hema een vastellingsovereenkomst gesloten, waarin, kort gezegd, Hema erkent dat de Sit Up-Chair in Nederland en België een ongeauthoriseerde kopie is van de Tripp Trapp stoel en, en daar gaat het in deze zaak om, dat de Hema zich zal onthouden van de verkoop van stoelen die een ‘considerable similarity’ vertonen met de Tripp Trapp.

In 2002 heeft de Rechtbank Den Haag in een geschil met een andere partij geoordeeld dat  met  de Sit Up stoel inbreuk wordt gemaakt op het auteursrecht van Stokke. Eveneens in 2002 heeft het Bundesgerichtshof het cassatieberoep verworpen tegen de beslissing van het Oberlandesgericht Hamburg dat met de ‘Sit Up I stuhl’ geen inbreuk wordt gemaakt op de Tripp Trapp stoel.

Het geschil i.c. betreft niet de Sit Up stoel, maar de verkoop door Hema van een meegroeikinderstoel, de Hema-kinderstoel. Volgens Stokke handelt Hema hierdoor ook in strijd met de vaststellingsovereenkomst. Het verweer van Hema betreft de geldigheid en de interpretaie van de vaststellingsovereenkomst.

Anders dan door Hema is aangevoerd, wordt in de omstandigheid dat door de Duitse rechter is geoordeeld dat met de Sit Up stoel geen inbreuk wordt gemaakt op de rechten van Stokke, voorshands geen aanleiding gezien voor het oordeel dat daarmee de geldigheid van de vaststellingsovereenkomst is komen te vervallen. De overeenkomst ziet immers op de verkoop in Nederland en de Benelux, niet op de verkoop in Duitsland.

Daarnaast is in de overeenkomst het artikel dat in het geding is en dat ziet op andere stoelen dan dan de Sit Up stoel, zo algemeen gesteld dat al zou in Nederland zijn geoordeeld dat m,et de Sit Up stoel geen inbreuk wordt gemaakt op de auteursrechten van Stokke,  dit niet afdoet aan de geldigheid van de regeling.

Bij de interpretatie van de overeenkomst twisten partijen ook over de juiste vertaling van het in de overeenkomst gebruikte begrip ‘considerable similarity’. Hema vertaalt het als ‘bijna volledig identiek zijn’, Stokke als ‘een grote mate van overeenstemming’. De rechtbank kiest met Stokke voor die laatste vertaling en concludeert dat de Hema-kinderstoel een grote mate van overeenstemming vertoont met de Tripp Trapp stoel en het voorshands voldoende aannemelijk is dat de Hema met de stoel in strijd handelt met de vaststellingsovereenkomst. De subsidiaire vraag of met de stoel ook inbreuk wordt gemaakt op het auteursrecht van Stokke c.s. behoeft daarom geen bespreking.

De rechtbank verbiedt de verveelvoudiging en/of openbaarmaking van de Hema-kinderstoel en Hema dient de volledige proceskosten van Stokke te voldoen (€ 25.567,25). Gesteld kan worden dat proceskosten ex 1019h derhalve ook, althans in Amsterdam, het kan tenslotte verkeren, verschuldigd zijn bij niet-nakoming van een  vaststellingsovereenkomst. 

Lees het vonnis hier.

IEF 5899

Eerst even voor jezelf lezen

lcot.gifGerechtshof ’s-Gravenhage, 20 maart  2008, Vitra Collection AG c.s. tegen Classic Design International SRL(met dank aan Benjamin van Kessel, Baker & McKenzie).

Hoger beroep in stoelenzaak, auteursrecht, merkenrecht, BTMW modellenrecht.

“9. (…) Het Lexington-arrest is gewezen onder vigeur van de Merkenwet 1 893 en lang voordat het internet bestond. Reeds daarom is het criterium uit het Lexington-arrest niet zonder meer toepasselijk voor de beoordeling of het aanbieden van artikelen op internet als onrechtmatig in een bepaald land moet worden aangemerkt. Het hof acht bij zijn beoordeling mede van belang HW 18 februari 2005, NJ 2005, 404; daarin speelde de vraag of een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde kansspelaanbieder door het (zonder vergunning) aanbieden van deelname aan kansspelen via internet door middel van een mede op Nederland gerichte website handelde in strijd met artikel 1 sub a van de Wet op de Kansspelen (…) 

Gelet op een en ander is het hof van oordeel dat Classic Design c.s. eerst dan onrechtmatig handelen in de Benelux dan wel in Nederland indien zij via internet door middel van blijkens hun inrichting mede op de Benelux dan wel Nederland gerichte websites inbreukmakende stoelen aanbieden. Of daarvan sprake is hangt af van de omstandigheden, zoals het top-level domain van de internetadressen (een organisatorisch of een geografisch domein), de taal waarin de websites zijn gesteld dan wel de taalkeuzemogelijkheden die de websites bieden en (andere) verwijzingen op de websites naar (een) bepaald(e) land(en). Aan de hand van voormeld criterium zal hel hof beoordelen of Classic Design c.s. in de Benelux dan wel in Nederland onrechtmatig handelen.”

Lees het arrest hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 26 maart 2008, KG ZA 08-95, Auto Motoren Centrum Van Veldhuisen B.V. tegen Carbonell.

Executiegeschil (zie IEF 5791), handelsnaamrecht,  procesrecht. “4.6. Het recht op het gebruik van een handelsnaam is een vermogensrecht. Zonder meer is niet in te zien waarom voor de overdracht van dit recht niet zou moeten gelden dat dit geleverd dient te worden door een daartoe bestemde akte. Van Veldhuijsen heeft terecht opgemerkt dat het recht op een handelsnaam zonder veel formaliteiten ontstaat, maar dit is geen aanleiding te veronderstellen dat de geldige levering daarvan ook zonder formaliteit kan geschieden. Een overdracht met terzijdestelling van het aktevereiste volgt, anders dan Van Veldhuisen c.s. stelt, ook niet uit de systematiek van artikel 2 Hnw. Uit genoemde artikel volgt immers dat de handelsnaam vatbaar is voor overdracht, doch slechts in verbinding met de onderneming. Overdracht van een onderneming geschiedt juist door levering van de activa waaronder eventueel ook rechten zoals het recht op de handelsnaam. Van een klaarblijkelijke juridische misslag is dan ook geen sprake.”

 Lees het vonnis hier.   

IEF 5871

De Mokkenactie

Rechtbank Zwolle, 22 februari 2008, LJN: BC7325, Relatiegeschenken Noord-Nederland tegen Schuitema Groothandel B.V. H.O.D.N. Schuitema Oost.

Auteursrecht. Op de in het geding zijnde verpakking rust auteursrecht, maar aangenomen moet worden dat het een gemeenschappelijk werk is van eiser en gedaagde, zodat de vorderingen van eiser moeten worden afgewezen. Dat mede-auteursrechthebbenden ook rechten hebben komt niet ter sprake.

Eiser RNN voert een groothandel in relatiegeschenken. In opdracht van een nevenvestiging van Schuitema Groothandel, Schuitema Noord heeft RNN werkzaamheden verricht ten behoeve van de uitvoering van ‘de mokkenactie’,  een spaaractie.  Begin juni 2007 heeft Schuitema Oost meegedeeld dat zij de opdracht voor de mokkenactie niet aan RNN maar aan een derde heeft verstrekt.

Eiser RNN stelt dat Schuitema niet gerechtigd was tot het gebruik van de doosjes behorende bij de ‘C1000 mokkenactie’, omdat de auteursrechten op zowel alle afzonderlijke zijden van het doosje als de samenstelling ervan aan haar zouden toekomen. De voorzieningenrechter ziet het anders.

“4.4.  Dat [dat de doosjes een werk zijn] leidt echter niet tot een voor RNN gunstige beslissing. Vaste rechtspraak is dat indien het werk is vervaardigd door verschillende auteurs en geen voorwerp van afzonderlijke beoordeling van de verschillende daarin voorkomende elementen kan zijn, sprake is van een gemeenschappelijk werk waarop de bepalingen van artikel 3:166 e.v. BW van toepassing zijn.

4.5.  Door RNN is niet, althans onvoldoende weersproken de stelling van Schuitema Groothandel dat zij de foto heeft aangeleverd. Evenmin weersproken is de stelling van Schuitema Groothandel dat zij de tekst die is afgebeeld op het Noord-Nederlandse doosje, heeft aangeleverd. Daarmee is de bijdrage van Schuitema Groothandel aan het werk dermate groot geworden dat aangenomen moet worden dat zij, tezamen met RNN, (mede)auteursrechthebbende is geworden.”

4.6.  Aan het voorgaande kan niet afdoen dat RNN de foto heeft bewerkt. Niet aannemelijk is geworden dat de bewerking van een zodanige ingrijpende aard is geweest dat daardoor een afgescheiden auteursrecht is ontstaan op de bewerking van die foto. Evenmin is van belang dat op de oorspronkelijk foto geen auteursrecht meer rust, aangezien de inbreng van Schuitema Groothandel in dit geval juist bestaat in het aanleveren van de desbetreffende foto ten behoeve van het ontwerpen van het doosje, waarop een (nieuw) auteursrecht is ontstaan.

4.7.  Voorts is niet aannemelijk geworden dat sprake is van een combinatie van werken en dat RNN op een onderdeel daarvan de enige auteursrechthebbende is. Indien de foto en de aangeleverde tekst worden weggedacht, resteert naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen werk in de zin van de Auteurswet. Daarbij is mede van belang dat het derde beeldbepalende element, namelijk de op de achterzijde afgebeelde kleine plaatjes waarvan het aan te vinken plaatje overeenkomt met de inhoud van het doosje, niet - ook niet in combinatie met de overige elementen van het doosje - een eigen en oorspronkelijk karakter bezit en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Zoals ter zitting door Schuitema Groothandel is gedemonstreerd, zijn er meerdere verpakkingen in Nederland op de markt gebracht die alle op hetzelfde idee berusten.

4.8.  Nu Schuitema Groothandel geacht moet worden mede-auteursrechthebbende te zijn op het werk, ontbreekt een rechtsgrond op grond waarvan de andere mede-auteursrechthebbende kan verlangen dat Schuitema Groothandel de verveelvoudiging en openbaarmaking van het Oost-Nederlandse doosje staakt. De vorderingen dienen derhalve te worden afgewezen. Hetgeen overigens door partijen naar voren is gebracht behoeft dan ook geen bespreking meer.” 

De proceskosten worden gematigd, omdat slechts een deel van de in deze specificatie genoemde werkzaamheden, namelijk tot een bedrag van EUR 1.219,75 (inclusief btw), hebben betrekking hebben gehad op het onderhavige geschil.

Lees het vonnis hier.

IEF 5853

Hobbyvoertuigen

bggy.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 11 maart, 2008, KG RK 08/0428 & 0429. MFB Diffusion tegen Asian Gear B.V.

Ex Parte beschikkingen. Modellenrecht, auteursrecht en merkenrecht. Verzoek toegestaan op grond van Gemeenschapsmodelrecht. Paneuropees verbod en conservatoir bewijsbeslag op hobbyvoertuigen (buggy’s), zodat deze voor eventuele nadere bewijslevering beschikbaar blijven en op kopieën van diverse documenten (waaronder e-mails)

Spoedeisend belang omdat de inbreuk voortduurt en er gegronde vrees bestaat dat er binnenkort (meer) inbreukmakende buggy’s zullen worden ingevoerd en uitgeleverd.

Lees de beschikkingen hier en  hier. (Bij KG RK 08/0429 staat als datum 11 februari, maar gezien de inhoud zal ook hier 11 maart bedoeld zijn).

IEF 5802

Nadere voorlichting

dgcsc.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 12 maart 2008, HA ZA 07-1555, Consolidated Shoe Company tegen Dolce & Gabbana Roermond B.V.

Litispendentie incident in schoenen-auteursrechtzaak. Aanhouding en comparitie wegens onduidelijkheid over parallelle Franse zaak.

Eiser CSC brengt onder het merk Palladium schoenen op de markt en verkoopt sinds eind december 2005 het model Palladium Bilbao. D&G brengt in haar lijn D&G Junior het volgens eiser CSC inbreukmakende model 'Low mini Boots - Farmstil' op de markt (afbeeldingen in het vonnis).

Volgens D&G zou de rechtbank zich echter (tijdelijk) van een oordeel over de gestelde auteursrechtinbreuk moeten onthouden. Zij beroept zich in dit verband op art. 27 EEX-Vo: Wanneer voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn, die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, houdt het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat. Staat die bevoegdheid vast, dan verklaart het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zich onbevoegd.

De rechtbank houdt de zaak inderdaad aan, maar om andere redenen:

“4.5. De vraag is derhalve of tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn die hetzelfde onderwerp betreffen. Niet duidelijk is of in de Franse procedure dezelfde onderwerpen in geschil zijn als in de onderhavige procedure. In de overgelegde dagvaarding uit de Franse procedure wordt in algemene zin een verbod gevorderd inbreuk te maken op de auteurrechten met betrekking tot de Bilbao-laars. Dit zou met zich kunnen brengen dat de Franse rechter zich ook dient uit te spreken over de rechtmatigheid van in andere landen (zoals Nederland) verrichte handelingen. Het is gelet op de stellingen en feiten in die zaak (welke de rechtbank niet bekend zijn) evengoed mogelijk dat de Franse rechter zich enkel dient uit te laten over in Frankrijk verrichte handelingen. Dat zou in ieder geval een verklaring kunnen zijn voor de eiswijziging van CSC. Of dat het geval is, blijkt niet uit de stukken. Omdat ook in de onderhavige procedure vooralsnog niet duidelijk is wie van welke inbreukmakende handelingen in welke landen een verwijt wordt gemaakt, kan de rechtbank geen antwoord geven op de vraag of het risico van tegenstrijdige uitspraken zich voordoet. Zij wenst op dit punt nader te worden voorgelicht.”

Dat de eisende partij in de Franse procedure en in de onderhavige procedure niet dezelfde vennootschappen zijn, houdt niet zonder meer in dat het beroep op litispendentie moet worden afgewezen. Daarvoor is van belang of deze vennootschappen voor de toepassing van art. 27 EEX-Vo moeten worden gelijkgesteld omdat -kort gezegd- hun belangen onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden (HvJEG 19 mei 1998, zaak C-351/96).

Dat het i.c. ook niet duidelijk is in hoeverre de belangen van partijen onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden is een extra reden voor nadere voorlichting en de rechtbank gelast daarom een comparitie van partijen. Uit proceseconomisch oogpunt zal de comparitie meteen ook worden benut voor een comparitie van partijen in de hoofdzaak. De rechtbank is immers hoe dan ook bevoegd te oordelen over de gestelde inbreuk op het niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel en de slaafse nabootsing.

Lees het vonnis hier.

IEF 5785

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 10 maart , KG ZA -, Viacom International Inc. Tegen H+L Creations B.V. c.s.

Charactermerchandising, Spongebob (Squarepants), Dora (The exploreer), (Go) Diego (Go). Pan-Europees inbreukverbod (merk- en auteursrecht).

Lees het vonnis hier.

Rechtbank Amsterdam, 28 februari , KG ZA 08-113 OdC/LW, Vonk tegen Stichting De Thuiskopie (met dank aan Hanneke Holthuis, Höcker).

Thuiskopiezaak. Handhaving beslagen. Niet kan worden gezegd dat de ze informatiedragers slechts in de bedrijfsruimte zijn opgeslagen.

Lees het vonnis hier.

IEF 5653

Bacardi/Anker, Jugiaans/De Jager, Excell / Brakel, Luba/Hannay, X/De Staat

Rechtbank Amsterdam, 6 februari 2008, HA ZA 07-180, Bacardi and Company Ltd. Tegene Anker Dranker B.V.(met dank aan Leonie Kroon, DLA Piper).

Drank & uitputting. “4.16 De omstandigheid dat, zoals Anker heeft aangevoerd, aan sommige etiketten op Bacardi-producten niet te zien is dat ze bestemd zijn voor de markt buiten de EER, betekent niet dan Anker hieruit mag concluderen dat Bacardi c.s. toestemming heeft gegeven voor verhandeling binnen de EER. Ook de aanwezigheid van het flessenbak-logo rechtvaardigt, zoals Bacardi c.s. terecht heeft gesteld, niet de conclusie dat Bacardi c.s. toestemming zou hebben verleend voor verhandeling binnen de EER.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank Alkmaar, 14 februari 2008, KG ZA 07-411, Holding Jungiaans Instituut B.V. tegen De Jager (met dank aan Fulco Blokhuis, Boekx).

Auteursrecht. “4.4. Ten aanzien van het CADT-spel is voldoende aannemelijk dat, zoals De Jager c.s. betoogt, de elementen van het spel zich in beginsel lenen voor afzonderlijke auteursrechtelijke beoordeling. Zo kunnen de kaarten en het bord afzonderlijk van elkaar worden getoetst. Ook kunnen de verschillende onderdelen van het bord zelf van elkaar worden gescheiden, in die zin dat zij afzonderlijk beoordeeld zouden kunnen worden op hun auteursrechtelijke merites. Zo valt niet uit te sluiten dat bijvoorbeeld de afbeeldingen van mensfiguren afzonderlijk voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking kunnen komen. Dit laatste kan ook gelden voor de layout en de teksten. Omdat elementen van elkaar te scheiden zijn, is niet voldaan aan het vereiste voor het kunnen aannemen van een gemeenschappelijk werk.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ´s-Gravenhage, 20 februari 2008, HA ZA 07-2133, BRS Excell Glass B.V. tegen Portal S.A. & Brakel/Atmos B.V.

Octrooirecht. “4.22. De vakman waar het hier om gaat is een persoon die een ruime ervaring heeft met het beglazen van bouwwerken. Deze persoon is bekend met de noodzaak van het vastzetten van beglazingen in bouwwerken en de wijze waarop dat kan geschieden. Hij begrijpt dat een naar de stand van de techniek koud gebogen glasruit eenvoudig in die gebogen stand kan worden gehouden door toepassing van de onder alle omstandigheden (ook bij vlakke beglazingen) noodzakelijke vasthoudmiddelen en dat het gebogen kozijn het gebogen vlak biedt waarover de ruit kan worden gebogen. De techniek van het koud buigen en vastklemmen van thermisch gehard (niet-gelaagd) glas is de vakman bekend uit EP 468.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ´s-Gravenhage, 20 februari 2008, KG ZA 07-1518, Luba Groep B.V. c.s. tegen El Hannay.

“4.12. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen omtrent het ontbreken van verwarringsgevaar tussen het woordmerk LUBA en het woord/beeldmerk Luba Uitzend Buro enerzijds en het teken Lunajob anderzijds, heeft te gelden dat bij het publiek evenmin verwarring is te duchten tussen de genoemde merkenrechten en de handelsnamen Luba Uitzend Buro BV en Luba Uitzenddiensten BV enerzijds en de handelsnaam Lubajob anderzijds. El Hannay heeft met de handelsnaam Lunajob voldoende afstand genomen van de merkenrechten en de handelsnamen van Luba. De vorderingen van Luba dienen daarom ook in zoverre te worden afgewezen.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ´s-Gravenhage, 20 februari 2008, HA ZA 07-1310, X. tegen De Staat der Nederlanden (Binnenlandse Zaken)

Auteursrecht. Werkgeversauteursrecht. “4.7. Deze auteursrechtelijke claim van X moet falen. Het auteursrecht op de ontwerpen voor de ten processe bedoelde applicaties berust, als gezegd, ingevolge art. 7 Aw bij de Staat als toenmalige werkgever van X. Dat de applicaties grotendeels in vrije tijd en thuis zouden zijn ontwikkeld, zoals X ten slotte nog stelt, maar de Staat betwist, is bovendien – zo al relevant, gelet op de vaststaande (incidentele) opdracht – onvoldoende aannemelijk gemaakt door X. Voor zover nog bewijsbaar na te gaan, is het betreffende werk in ieder geval ook en wel in substantiële mate verricht op de werkplek van X bij CAS.”

Lees het vonnis hier.