DOSSIERS
Alle dossiers

Diversen  

IEF 13257

Hyperlinks en openbaar maken - analyse arrest GeenStijl vs Sanoma

Een redactionele bijdrage van Charlotte Meindersma, Charlotte's Law & Fine Prints.
Zie arrest IEF 13254. Het internet brengt enkele problemen met zich mee met betrekking tot het auteursrecht. Het auteursrecht zelf kan nu eenmaal niet in de toekomst kijken, maar daardoor hebben we nu wel te maken met oude regels in een nieuw spel. Vooral de vraag of er sprake is van openbaar maken houdt ons bezig. Theorie en praktijk lopen, zoals wel vaker, uiteen. Zo hangen wij juristen andere waarden aan bepaalde technische effecten dan technici doen.

Linken
Wat de waarde van verschillende links zijn, daar lijken we het nog niet helemaal over eens te zijn. Technici vinden dat er eigenlijk geen verschil is, zolang de content zelf niet van locatie is gewijzigd. Juristen zien dat echter heel anders. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) heeft inmiddels een formule om te bepalen of een link tevens een openbaarmaking inhoudt. De criteria zijn interventie, publiek en winstoogmerk.

In Nederland hebben we inmiddels een aardige verzameling uitspraken over hyperlinks en openbaar maken, te beginnen met Sanoma cs tegen GeenStijl Media van 12 september 2012 (IEF 11743), later volgden Nederland FM (IEF 12159) en Wiskunde Antwoorden (IEF 12234) allen met een andere uitkomst, waardoor er nog geen zekerheid is met betrekking tot hyperlinks en openbaar maken.

Interventie
De rechtbank Amsterdam legt in 2012 (IEF 11743 r.o. 4.11) de nadruk op de interventie door GeenStijl. De rechtbank noemt een hyperlink in beginsel geen zelfstandige openbaarmaking. De plaatsing van de hyperlink zou er voor hebben gezorgd dat de foto’s voor het (grote) publiek toegankelijk werden. Zonder interventie zou het publiek geen toegang hebben gehad tot de fotoreportage. De eenvoudige hyperlink (tekstlink) zou volgens de rechtbank Amsterdam al zorgen voor een interventie.
In de Nederland.fm zaak (IEF 12159), werd echter juist gezegd door de rechtbank Den Haag dat er sprake was van interventie omdat de techniek van Nederland.fm verder gaat dan de beschikbaarstelling van faciliteiten om een openbaarmaking mogelijk te maken (r.o. 4.4 en 4.5). Daar valt m.i. impliciet uit op te maken dat een eenvoudige hyperlink (tekstlink) geen interventie is en daarmee ook geen openbaarmaking is.

Dat wordt bevestigd door de Wiskunde Antwoorden (IEF 12234 r.o. 2.8) waarbij overwogen wordt dat er geen sprake is van een openbaarmaking, aangezien er slechts sprake is van een hyperlink en niet van bijzondere technische faciliteiten die mogelijk maakten dat derden kennis konden nemen van de uitwerkingen. Wel werd het plaatsen van de hyperlink onrechtmatig geacht, omdat het in strijd zou zijn met de zorgvuldigheid die het maatschappelijk verkeer betaamt. In die lijn ligt ook de uitspraak van 19 november 2013 van Hof Amsterdam over GeenStijl tegen Sanoma cs (IEF 13254 r.o. 2.4.4.). De hyperlink wordt daar vergeleken met een voetnoot in een boek. Een dergelijke verwijzing is volgens het Hof geen interventie en daarmee is er geen sprake van openbaarmaking. Net als in het geval van de Wiskunde Antwoorden oordeelt het Hof hier dat de hyperlink toch onrechtmatig is, omdat het verwijzen naar onrechtmatig openbaar gemaakte werken in strijd is met de zorgvuldigheid die het maatschappelijk verkeer betaamt.

Uiterlijke verschijningsvorm
Opvallend is dat de uiterlijke verschijningsvorm van een link er toe lijkt te doen. Of er sprake is van interventie lijkt niet zozeer van belang wat de techniek is, maar hoe de uiterlijke verschijningsvorm van dergelijke links is. De links waardoor online radio geluisterd kon worden via Nederland.fm, zijn ook links. Het grote verschil is echter dat door het klikken op de link, de bezoeker niet fysiek doorgeleid wordt naar een andere website, maar wel de informatie van die derde website aan de bezoeker getoond wordt. De werken en informatie staan in beide gevallen maar op één locatie en worden vanaf diezelfde locatie getoond. Echter, in het ene geval ziet de bezoeker dat de werken van een derde website komen, omdat ze door het klikken op de link naar die website geleid worden, terwijl vanwege de uiterlijke verschijningsvorm van websites als Nederland.fm de bezoeker niet naar een andere website geleid wordt, maar dat de website zelf er voor zorgt dat de juiste informatie van de derde website opgehaald en getoond wordt.

Het lijkt er daardoor op of het van deze uiterlijke verschijningsvorm afhangt of er sprake zal zijn van een interventie.

Charlotte Meindersma

IEF 13226

Collectief auteursrechtbeheer voor online muziekdiensten: Europees Parlement en Raad bereiken overeenstemming

Uit het persbericht: On-line music service providers will be able to get licenses more easily under a provisional deal struck by Parliament and Council negotiators on Monday evening. The new rules are intended to stimulate the creation of EU-wide online music services for consumers and ensure that creators' rights are better protected and their royalties are paid more quickly.

“The Directive will effectively protect the interests of European creators and make it possible for end users to have access to copyright-protected content throughout Europe. This new piece of legislation clearly demonstrates that copyright can be easily adapted to the digital era,” said the rapporteur, Marielle Gallo (EPP, FR).

Lees verder

IEF 13213

Videoverslagen van Europees Parlementvergaderingen inzake Intellectuele Eigendom

Commissie juridische zaken, Commissievergadering - 4 en 5 november 2013. Afgelopen maandag en dinsdag zijn er diverse besprekingen geweest, waaronder over thuiskopiëren, oneerlijke handelspraktijken, auteursrechtelijke beperkingen voor visueel beperkten, het gemeenschapsmerk en de Unitary Patent Package.

Maandag 4 november 2013
punt 4.0 (JURI/7/12936) Private Copying Levies van 15:14:20 tot 15:33:30.
punt 7.0 (JURI/7/12941) The implementation of the Unfair Commercial Practices Directive 2005/29/EC van 15:33:30 tot 15:39:55.

Dinsdag 5 november
punt 10.0 Exchange of views with the Commission on the next steps on the Treaty on copyright limitations and exceptions for visually impaired persons and persons with print disabilities with a view to its conclusion van 09:14:20 tot 09:47:10.
punt 19.0 (JURI/7/13679) Laws of the Member States relating to trade marks (Recast) van 09:47:10 tot 10:14:19.
punt 24.0 Public Hearing Implementation of the unitary patent package: state of play van 15:38:00 tot 16:46:30.

IEF 13204

On the prospects of raising the originality requirement in copyright law - Perspectives from the Humanities

E. Lavik & S.J. van Gompel, On the prospects of raising the originality requirement in copyright law: Perspectives from the Humanities, Journal of the Copyright Society of the USA, 2013-3, p. 387-443.
In 1903, in Bleistein v Donaldson Lithographing, Justice Holmes famously concluded that judges are ill-suited to make merit judgments when determining the eligibility for protection of works. Subsequent courts and commentators have generally followed his caution. Yet, no one has thought through how the copyright system would work were Justice Holmes not heeded. What if courts were called upon to determine the aesthetic merit of a work? How would they go about it? And would they be able to separate the gold from the dross by drawing upon an aesthetic evaluation of such kind?

These questions inevitably arise upon reading some recent proposals to raise the originality threshold. Though it is rarely explicitly recognized, the reconfiguration that these proposals entails would effectively bring originality’s meaning in copyright law more into line with how the term is used in aesthetics, where it is considered a function of the work’s level of creativity, measured by its degree of departure from conventional expression.

Drawing on the concept of domain from sociocultural studies of creativity, we explain just why it would be so enormously problematic for courts to identify and to apply a stricter originality criterion that would require them to make decisions on the basis of merit. By comparing the domain of copyright law to the domain of patent law, we argue that it is the latter’s relative coherence and orderliness that enables patent examiners to get traction when assessing an invention’s degree of non-obviousness. The cultural domain, by contrast, is less rule-bound, and therefore non-obviousness is much harder to establish and validate. Aesthetics – both as a set of cultural practices and products and as an academic discipline – are simply too heterogeneous to provide adequate toehold for the legal analysis of higher degrees of originality.

 

Exploring the reasons and reasoning behind the ban on aesthetic merit in copyright law from a humanities perspective, this article offers a more detailed and nuanced account of Justice Holmes’ conclusion. Contrary to conventional wisdom we argue that the inherent subjectivity of aesthetic preferences does not in itself make it any harder to pinpoint an objective standard of aesthetic merit, though it does make it harder to provide justification for any such standard. Furthermore, the article questions the premise on which the proposal to raise the originality threshold rests, namely that it will cause the undeserving bottom of works to fall out, leaving only aesthetically worthy and socially valuable works protected. Before introducing a stricter originality criterion we need a more careful and empirically based analysis of just what the problems are, what areas of copyright law are affected, and exactly how and why a higher threshold would improve the situation.

IEF 13188

Een einde aan de Endstra-saga?

F.W. Grosheide, Een einde aan de Endstra-saga?, IE-Forum.nl IEF 13188.
Een redactionele bijdrage ingezonden door Willem Grosheide, VersteegWigmanSprey Advocaten.
1. In zijn recente arrest van 16 juli 2013 heeft het Haagse Hof in - wat ik noem - de Endstra-saga, het eerdere vonnis van 11 mei 2006 van de Amsterdamse Rechtbank bekrachtigd [IEF 12875]. Dusdoende wordt de vordering van de erven Endstra tot auteursrechtelijke bescherming van Endstra’s bijdrage aan de fameuze achterbankgesprekken opnieuw afgewezen. In overweging 5.15 overweegt het Hof daartoe dat de bijdrage van Endstra aan deze achterbankgesprekken geen voortbrengsel is dat zijn persoonlijk stempel draagt, zodat daarop bijgevolg geen auteursrecht rust. Deze uitkomst spoort met het eerdere vonnis van de Amsterdamse Voorzieningenrechter zowel als met het daarop gevolgde arrest van het Amsterdamse Hof. Drie keer nul op het rekest van de erven Endstra dus. Maar - zoals, gelet op de aanwijzingen van de Hoge Raad in zijn casserende arrest, viel te verwachten - wel met een andere motivering dan die welke was gegeven in de voorafgaande uitspraken. Om die Haagse motivering, neergelegd in de overwegingen 5.12-5.13, is het mij in wat volgt te doen.

(dit artikel is ingekort, lees het in zijn geheel hier)

6. Op het eerste gezicht lijkt het oordeel van het Haagse Hof recht-in-de-leer van de Hoge Raad. Maar bij nadere beschouwing is het de vraag of vereenzelviging van inhoud en vorm naar geldend auteursrecht wel juist is.

In de eerste plaats wordt ook naar Nederlands auteursrecht nog steeds uitgegaan van de zogeheten idea/expression dichotomy. Weliswaar kan niet ontkend worden dat onverkorte toepassing ervan een probleem oplevert wanneer onder omstandigheden, zoals het Endstra-geval aantoont, inhoud en vorm zodanig verkleefd zijn dat het één niet of nauwelijks van het ander is te scheiden. Maar dat scheiding niet langer de regel zou zijn, is door de Hoge Raad nog nooit uitgesproken, en kan m.i. evenmin in zijn Endstra-arrest worden gelezen. Ook de doctrine staat in het algemeen nog steeds op het standpunt dat inhoud en vorm strikt moeten worden onderscheiden, zij het dat vanwege het gesignaleerde probleem de onverkorte toepassing van scheiding van inhoud en vorm door sommigen, zoals ikzelf, onder omstandigheden (b.v. bij gesprekken of interviews) voor ondoenlijk en daarmee onwenselijk wordt gehouden. Vgl. Bernt Hugenholtz, Works of Literature, Science and Art, in A Century of Dutch Copyright Law (deLex 2012), p. 44-45.

In de tweede plaats is in doctrine en rechtspraak leidend de opvatting dat de rechter zich van een inhoudelijke beoordeling moet onthouden wanneer de vraag voorligt of een intellectuele prestatie origineel is, d.i. het persoonlijk stempel van de maker draagt. Concreet: of een vorm mooi of lelijk, vernieuwend of traditioneel etc. etc. is, doet niet ter zake. Het geven van zo een inhoudelijke beoordeling is echter precies wat het Haagse Hof doet.

Tenslotte breng ik in herinnering dat naar het oordeel van de Hoge Raad het persoonlijk stempel uit een voortbrengsel zelf te kennen moet zijn. Hoewel niet geheel duidelijk is wat de Hoge Raad met de term ‘voortbrengsel’ bedoelt - niet gesproken wordt van ‘werk’ en evenmin van ‘vormgeving - mag uit de context waarin de term wordt gebruikt, worden afgeleid dat daarmee inderdaad wordt gedoeld op de vorm(geving) van een werk. In deze laatste lezing is het Haagse Hof dus niet recht-in-de-leer, omdat naar zijn oordeel de banaliteit/trivialiteit van de vorm van de achterbankgesprekken wordt afgeleid uit de transcripties van haar inhoud.

7. Wanneer het onder 6 betoogde hout snijdt, betekent dit dat ook met de uitspraak van het Haagse Hof nog geen einde aan de Endstra-saga behoeft te zijn gekomen, omdat ook dit arrest dan cassabel zou zijn. Of de erven Endstra zin hebben in nog een ronde is echter niet waarschijnlijk, zeker nu voorspelbaar lijkt dat zij opnieuw links om dan wel rechts om het onderspit zullen delven.

De rechtsontwikkeling zou echter met een nieuw bezoek van partijen aan de Hoge Raad zijn gediend. Immers, zoals de zaken nu staan, valt per saldo moeilijk uit te leggen waarom afwijzing van een persoonlijk stempel bij gebrek aan coherente creatie en bewuste vormgeving (Amsterdam), niet door de cassatie-beugel kan, maar afwijzing omdat vorm inhoud volgt (Den Haag), wel.

Willem Grosheide

IEF 13182

Back to the future - Is de hyperlink hyper link

Gijsbert Brunt, Is de hyperlink hyper link, ITrecht 1997-I,p.1-2.
Bijdrage ingezonden door Gijsbert Brunt, Wenckebach Bax & Brunt.
In opdracht van de Nederlandse Vereniging van Informatietechnologie en REcht heeft een studiecommissie zich gezet aan vragen rondom intellectuele eigensdomsrechten in de digitale omgeving. Bij de presentatie van het rapport op 21 november jongstleden [red. 1996] is aandacht besteed aan het fenomeen 'hyperlink' op het Internet.

(...) In een aangespannen kort geding heeft de Engelse rechter niettemin als voorlopig oordeel gegeven dat The Shetland News vanwege inbreuk op het auteursrecht van The Shetland Times, de hyperlinks moest verwijderen (Opinion of Lord Hamilton 24 oktober 1996).

(...) De rechter baseerde zijn oordeel op twee argumenten. In de eerste plaats werden de hyperlinks gemaakt in de vorm van de exacte koppen uit de andere krant. Bij wijze van voorlopig oordeel is de rechter ervan uitgegaan dat de kopper boven de artikelen auteursrechtelijk beschermd zouden kunnen zijn. Een van de koppen telde acht woorden en er zou sprake van originaliteit kunnen zijn. In de tweede plaats werd de aangebrachte hyperlink beschouwd als een 'cable programme' in de zin van de Copyright, Designs and Patents Act 1988.
(...)
Is het 'mechanisme' van de hyperlink een ander 'organisme' in de zin dat het een zelfstandige betekenis heeft voor de gebruikers? Het is in ieder geval een methode om sneller en gemakkelijker dan via een search-engine op een verwante website te geraken. Dat zou een argument kunnen zijn om de hyperlink als zelfstandige openbaarmaking te beschouwen. Totdat de rechter hier een duidelijke uitspraak over doet, blijft de hyperlink een 'zwakke' schakel.

Gijsbert Brunt
[red. dit artikel is geplaatst in afwachting van de aankomende arresten van het Hof van Justitie EU inzake hyperlinken; Svensson; C+More Entertainment]

IEF 13180

Huisregels poppodia en clubs tegen fotograferen en filmen

B. Schipper, Huisregels poppodia en clubs tegen fotograferen en filmen, Prince en de Negende van Mahler, Muziekwereld 2013-3.
No Photography Grunge SignBijdrage ingezonden door Bjorn Schipper, Bousie advocaten.
Onlangs ontstond ophef over de uitzetting van enkele toeschouwers tijdens twee ingelaste concerten van Prince. Zij waren door beveiligers betrapt op het maken van foto’s en filmpjes van het optreden van His Royal Badness. Het gerucht gaat zelfs dat een journalist werd aangesproken op het gebruik van zijn Moleskine notitieboekje. En recent verstoorde een man de uitvoering van de Negende symfonie van Mahler in de Grote Zaal van Het Koninklijk Concertgebouw door achter elkaar ongeveer twintig foto’s te maken. Zowel musici, dirigent als toeschouwers hadden last van de steeds weer fel knipperende auto focus assist lamp op het fototoestel van de man. Beide incidenten doen de vraag rijzen hoe om te gaan met fotograferende en filmende bezoekers in clubs, poppodia en concertzalen. In deze bijdrage zet ik uiteen dat het op correcte wijze hanteren van huisregels en bezoekersvoorwaarden een must is om gebruik van smartphones en andere foto- en filmapparatuur in goede banen te leiden.

(deze bijdrage is sterk ingekort, zie de gehele bijdrage hier)

Toekomst: naar een nieuwe ‘oude’ moraliteit? Los van genoemde juridische aspecten is het moreel de vraag of het een goede ontwikkeling is dat het publiek drukker lijkt te zijn met het maken van foto’s en filmpjes dan met genieten in de vorm van luisteren, dansen, klappen en meezingen. In zoverre zet de smartphone de ‘echte’ concertervaring6 onder druk. Om dit tegen te gaan zou de roemruchte Berlijnse technotempel Panoramabar/Berghain tot voorbeeld kunnen dienen. Het adagium ‘Wat binnen is, blijft binnen. Buiten is anders’ staat daar hoog in het vaandel7. Gegeven ook het strenge deur- en toelatingsbeleid van de markante gastheer/portier Sven Marquardt laten de bezoekers – eenmaal binnen – het wel uit hun hoofd om foto’s of filmpjes te maken van de optredens van DJ’s. Panoramabar/ Berghain zou in dat opzicht voor Prince bij uitstek een geschikte locatie zijn om op te treden.

Bjorn Schipper

IEF 13161

Noot Hugenholtz bij TVCatchup

P.B. Hugenholtz, Noot onder Hof van Justitie EU 7 maart 2013, zaak C-607/11 (ITV Broadcasting Ltd e.a./TVCatchup Ltd), Gepubliceerd in NJ 2013, afl. 42, nr. 444.
Via de IViR-site: TVCatchup (verder: ‘TVC’) produceert geen ketchup, maar geeft via het internet de uitzendingen van een groot aantal Britse televisiezenders door, waaronder die van eisers ITV et al. Deze doorgifte gebeurt live (dus gelijktijdig met de oorspronkelijke omroepuitzendingen van eisers), gratis (voor de internetgebruikers), maar zonder toestemming van ITV en andere (auteurs)rechthebbenden. Gebruikers van TVC hebben vrije toegang tot de internetdienst, mits zij zich in het Verenigd Koninkrijk bevinden en verklaren over een geldige kijkvergunning te beschikken; in het VK geldt nog het stelsel van de verplichte omroepbijdrage. De diensten van TVC worden uit reclame rondom de videostreams gefinancierd.

Technisch gezien gaat het er ongeveer als volgt aan toe. TVC ontvangt met antennes de omroepuitzendingen, converteert deze tot digitale videobestanden en slaat de bestanden op in haar servers. De videobestanden worden vervolgens (vrijwel) gelijktijdig met de oorspronkelijke uitzending op verzoek van de gebruikers gestreamd. De dienst van TVC voorziet niet in een digitaal archief met oude uitzendingen. Van ‘catchup’ in eigenlijke zin (wat wij ‘uitzendinggemist’ plegen te noemen) is dus geen sprake.

IEF 13158

Europese auteursorganisaties positief over voorstel EP Resolutie thuiskopieheffingen

European Authors’ and Performers’ Organisations Welcome Draft Report on Private Copying Levies, Brussels, October 10 2013.
Thuiskopie. Uit de VOICE-mail: Een groot aantal organisaties van auteurs en uitvoerend kunstenaars in Europa heeft een gezamenlijk statement afgegeven waarin zij het voorstel voor een EP Resolutie over thuiskopieheffingen van het EP-lid Françoise Castex warm aanbevelen aan de Europese Commissie en de lidstaten. Zij wijzen er op dat de aanbevelingen van Vitorino eerder dit jaar vooral gericht waren op de zorgen van importeurs van IT-producten. Het voorstel van Castex legt juist de nadruk op de belangen van de Europese auteurs en uitvoerende kunstenaars bij een uniforme thuiskopieheffing en de implicaties daarvan voor de culturele diversiteit in Europa.

IEF 13154

De uitweg uit het juridische moeras bij gemeenschappelijk auteursrecht

Bijdrage ingezonden door Heleen Maatjes en Diederik Donk, The Legal Group – Intellectueel Eigendom Advocaten.
We komen steeds regelmatiger in aanraking met personen die hebben besloten om gezamenlijk software of een app te ontwikkelen. Dergelijke samenwerking gaat vaak van start als een “leuk project” van vrienden of kennissen. Daarbij wordt er veelvuldig gekozen om voor de ontwikkeling en de exploitatie van de software een Vennootschap onder Firma (V.O.F.) op te richten. In de praktijk leeft blijkbaar de gedachte dat daarmee de samenwerking nog een zeker informeel karakter houdt.

Het gevolg van de keuze om de ontwikkeling van software middels een Vennootschap onder Firma te realiseren, is dat er doorgaans sprake zal zijn van gezamenlijk auteursrecht op de software. Dit kan bij het einde van de samenwerking vrij desastreus zijn. Vennoten kunnen namelijk middels verbodsacties de exploitatie van de gezamenlijk ontwikkelde software door één van hen vaak met succes tegengaan, met alle commerciële gevolgen van dien.

Ondeelbaar werk
De middels een Vennootschap onder Firma ontwikkelde software zal in juridische zin zijn aan te merken als een ondeelbaar werk van meerdere makers, waarbij de individuele bijdrage van iedere maker niet meer te scheiden is. Er is dan sprake van een gemeenschappelijk ondeelbaar auteursrecht in de zin van art. 26 Auteurswet, waarbij geldt dat ieder der deelgenoten op het gezamenlijke auteursrecht tegen auteursrechtinbreuk door derden kan optreden.

In de praktijk gebeurt het echter vaak dat één van de vennoten van een Vennootschap onder Firma –na het een einde van een samenwerking – de exploitatie van de software zelfstandig wenst voort te zetten. Uit de toelichting bij artikel 26 Auteurswet blijkt echter dat de exploitatie van gemeenschappelijk auteursrecht in beginsel de instemming van alle betrokkenen behoeft.

Dit artikel is van aanvullend recht. De rechten en verplichtingen van de vennoten in dergelijke gemeenschap worden daarnaast beheerst door de bepalingen van “Gemeenschap” van het Burgerlijk Wetboek (titel 7). Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebruikshandelingen (artikel 3:169 BW) waarbij geen instemming van de andere vennoot c.q. deelgenoot is vereist en beheerhandelingen (artikel 3: 170 BW) waarbij dat wel het geval is.

Opmerkelijke uitspraken uit het verleden
Het is in commerciële zin uiteraard onwenselijk dat na het einde van een samenwerking een gezamenlijk auteursrechtelijk beschermd werk in haar geheel niet meer wordt geëxploiteerd. Dit verklaart wellicht dat in het verleden verbodsacties ter zake van de exploitatie van een gezamenlijk auteursrechtelijk beschermd werk door één van de deelgenoten door de rechter wel is toegestaan.

Zo heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch in 1995 uitgemaakt dat exploitatiehandelingen met betrekking tot een gemeenschappelijk geschreven boek onder de gebruikshandelingen zoals bedoeld in art. 3:169 BW[Hof Den Bosch 27 december 1994, NJ 1995,623] vallen, zodat naar het oordeel van het Gerechtshof iedere deelgenoot van een auteursrechtelijk beschermd werk in beginsel de bevoegdheid heeft om – zonder toestemming van de medeauteur(s) – het gezamenlijke werk te exploiteren.

Daarbij geldt dan wel als voorwaarde dat dit gebruik met de rechten van de overige deelgenoten te verenigen moet zijn. De exploiterende deelgenoot moet de overige deelgenoten bijvoorbeeld naar redelijkheid en billijkheid laten meedelen in de revenuen of exploitatiewinsten en de persoonlijkheidsrechten (bijvoorbeeld het recht op naamsvermelding) van de medeauteur(s) moeten worden gerespecteerd.

De uitspraak van het Gerechtshof waarbij de exploitatie door één van de deelgenoten wordt toegestaan, is rechtens wat mij betreft onjuist, maar staat niet op zichzelf. Het Gerechtshof Amsterdam[Hof Amsterdam, 4 mei 1996, LJN AY 4979, “Klussen & Wonen”] heeft ter zake van het door twee partijen ontwikkelde televisieprogramma “Klussen & Wonen” eveneens bepaald dat de exploitatie door één van hen door de andere deelgenoot niet kan worden verboden, omdat de samenwerking tussen de deelgenoten was geëindigd en partijen hadden afgesproken dat de producent het programma bij het uitblijven van een vervolgserie aan derden zou mogen aanbieden. Dat partijen tevens hebben afgesproken dat de auteursrechten 50/50 aan partijen zouden toekomen deed daaraan volgens het Gerechtshof niets af.

Een uitweg
Al met al geldt dat een verbodsprocedure bij gezamenlijk ontwikkelde software (of andere auteursrechtelijk beschermende werken) niet geheel risicoloos is. Daarnaast is het nog maar zeer de vraag of het realiseren van een verbod op exploitatie van gezamenlijke software in commerciële zin de meest wenselijke oplossing biedt. Dergelijk verbod zorgt er immers veelal voor dat de software door geen van de deelgenoten kan worden geëxploiteerd.

De ervaring leert dat deelgenoten niet in een (V.O.F.) overeenkomst hebben vastgelegd welke (exploitatie-) rechten de afzonderlijke deelgenoten zullen hebben bij het einde van de samenwerking. Dit betekent echter nog niet dat een deelgenoot is overgeleverd aan het voeren van een verbodsprocedure. In art. 3:168 lid 2 BW is immers bepaald dat de rechtbank – sector kanton – op verzoek een deelgenoot een regeling kan treffen ter zake van het gebruik, het genot en beheer van gemeenschappelijke goederen. Daarbij zal naar redelijkheid en billijkheid rekening worden gehouden met de belangen van partijen en het algemeen belang. Deze regeling zal naar mijn mening in commerciële zin voor partijen veelal een betere oplossing bieden. Dat van deze regeling in de praktijk bij gezamenlijk auteursrechten weinig gebruik wordt gemaakt is moeilijk te begrijpen. Wellicht dat juristen de uitweg uit het geschetste juridische moeras nog niet hebben kunnen vinden.

Helen Maatjes en Diederik Donk