Auteursrecht  

IEF 15052

Mag-Lite geen auteursrechtelijk beschermde gebruiksfuncties

Hof Den Haag 16 juni 2015, IEF 15052; ECLI:NL:GHDHA:2015:1770 (Edco tegen Mag Instrument)
Uitspraak ingezonden door Alexander Odle, New IP Strategies. Auteursrecht. Mag en Edco hebben een vaststellingsovereenkomst bereikt over onthouden van het aanbieden van 'copies and look-a-likes of MAG's flashlights'. Vraag is of de ontwerpen van Mag-Lite voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen, of dit ook in Nederland wordt verleend en of Edco inbreuk maakt. Naar het recht van de VS kan aan vormgeving van gebruiksvoorwerpen auteursrechtelijke bescherming toekomen, in dit geval is geen enkel aspect van de vormgeving los te zien van de gebruiksfunctie als zaklamp; bovendien is het geen zelfstandig 'artistic work'. Ten overvloede wordt geoordeeld dat de Alu-zaklamp geen inbreuk zou maken op een auteursrecht, indien er wel zou auteursrechtelijke bescherming zou worden toegekend.

29. Het voorgaande in aanmerking nemend, komt het hof tot het oordeel dat Mag niet heeft aangetoond dat de D-cell en de C-Cell Mag-Lite zaklampen in de Verenigde Staten voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen. Niet ter discussie is dat een zaklamp aangemerkt kan worden als een 'useful article'. Naar het oordeel van het hof is geen enkel aspect van de vormgeving van de Mag-Lite zaklamp los te zien van de gebruiksfunctie als zaklamp. Ieder onderdeel van de zaklamp is zodanig vormgegeven dat deze zijn functie kan vervullen. Zo is bijvoorbeeld de lengte en doorsnede van de cilindrische huls ingegeven door de maat van de batterijen en heeft deze de functie de batterijen te omvatten en een handgreep te vormen; van de afsluitdop is de doorsnede ingegeven door de doorsnee van de huls en de dop dient om de batterijen op hun plaats vast te zetten, de over de omtrek van de dop aangebracht ribbelrand dient voor grip ten behoeve van het openen van de batterijkamer; het rasterwerk op de huls is aangebracht ter verbetering van de grip; de kop heeft de functie van het bevatten van de reflector, lamp en lens, de daarop aangebrachte ribbelrand voorzit in grip bij het draaien van de kop voor het stellen van de lichtbundel. Gezien dat alles kan niet worden aanvaard dat deze elementen technisch of functioneel gezien overbodig zouden zijn, zoals door Mag gesteld. Voor ieder element geldt dat weglating ervan afbreuk zou doen aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van de Mag-Lite als zaklamp, ofwel vanwege de functie die het vervult, danwel omdat het onlosmakelijk verbonden is met de uiterlijke verschijningsvorm ('is an integral part of the overall shape or contour') van de zaklamp, ten gevolge waarvan er naar het recht van de Verenigde Staten geen auteursrechtelijke bescherming aan toekomt. Dat de diverse onderdelen van de zaklamp met behoud van hun functie ook anders vormgegeven hadden kunnen worden, zoals door Siegel is verklaard - daargelaten de feitelijke juistheid daarvan - doet daar niet aan af (...)

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 15048

Toewijzing biedt niet meer zekerheid dan onthoudingsverklaring maancakeblikken

Rechtbank Amsterdam 24 juni 2015, IEF 15048 (Maxim's Caterers tegen Mei Sum Food)
Uitspraak ingezonden door Timme Geerlof, Ploum Lodder Princen en Josine van den Berg, Klos Morel Vos & Reeskamp. Auteursrecht. Maancakeblikken. Maxim's produceert spijzen voor speciale festiviteiten, zoals maancakes voor het Midherfstfestival. De maancakeblikken van Maxim's zijn ieder jaar van een ander ontwerp voorzien. Er is een onthoudingsverklaring ondertekent, met beperkt bereik zonder erkenning van auteursrecht en inbreuk daarop. De rechtbank volgt Maxim's niet in het standpunt dat toewijzing van vorderingen, in combinatie bezien, haar meer zekerheid biedt dan de onthoudingsverklaring. Toewijzing houdt niet in dat Maxim's ook zou kunnen optreden tegen maancakeblikken met een iets van de zes gewraakte maancakeblikken afwijkend ontwerp.

Vorderingen 1 en 2
4.1. De rechtbank is van oordeel dat de op 27 augustus 2013 getekende onthoudingsverklaring (zie 2.10) tot gevolg heeft dat Maxim's geen belang meer heeft bij toewijzing van vorderingen 1 en 2. Op grond van die verklaring is het Mei Sum c.s. immers niet langer toegestaan de zes onder 2.3 en 2.5 van dit vonnis bedoelde maancakeblikken op de markt te brengen. Indien die blikken desalniettemin door Mei Sum c.s. op de markt worden gebracht, is op grond van de onthoudingsverklaring een direct opeisbare boete verschuldigd van €500,00 per overtreding. Dat de onthoudingsverklaring geen executoriale titel oplevert, maakt dit oordeel niet anders. Gesteld noch gebleken is dat Mei Sum c.s. na ondertekening van de onthoudingsverklaring de gewraakte maancakeblikken nog op de markt heeft gebracht of dat Mei Sum c.s. weigerachtig zou zijn de overeengekomen boete te betalen. Bovendien is de resterende voorraad maancakeblikken op 30 augustus 2013 in het bijzijn van de deurwaarder vernietigd, hetgeen niet door Maxim's is bestreden. In dit geding is aldus niet komen vast te staan dat er nog sprake is van een reële dreiging van een nieuwe (beweerdelijke) inbreuk.

4.3. De rechtbank zal Maxim's niet volgen in haar standpunt dat toewijzing van vorderingen 1 en 2, in combinatie bezien, haar meer zekerheid biedt dan de onthoudingsverklaring. Toewijzing van de vorderingen zou niet inhouden dat Maxim's ook zou kunnen optreden tegen maancakeblikken met een iets van de zes gewraakte maancakeblikken afwijkend ontwerp. In de regel zal een toewijzend vonnis in een zaak als de onderhavige enkel een concreet en specifiek genoemd product verbieden. Ook in dit geval zou - veronderstellenderwijs uitgaande van een auteursrechtinbreuk - geen aanleiding zijn voor een algemeen geformuleerd verbod uit te spreken. Dat nog sprake zou zijn van een zevende (inbreukmakend) maancakeblik (zie 5.10.2 van de dagvaarding), maar het voorgaande niet anders. Van dat blik zijn geen foto's in de dagvaarding opgenomen of in het geding gebracht, zodat de rechtbank zich hierover geen oordeel kan vormen.
IEF 15042

Toestemming aan omroeporganisatie omvat mededeling aan het publiek

Hof van Beroep Brussel 9 juni 2015, IEFbe 15042 (Airfield/TV Vlaanderen tegen Agicoa)
Uitspraak ingezonden door Alexis Hallemans, CMS. Eerder gepubliceerd als IEFbe 1385: Auteursrecht. Eerder werden prejudicieel gestelde vragen beantwoord [IEFbe 108 - Airfield] werd tussenarrest gewezen. Airfield (nu opgevolgd en met commerciële aanduiding: TV Vlaanderen) zou inbreuk op rechten plegen door het repertoire van Agicoa openbaar mee te delen via haar eigen zenderpakket. Er is sprake van één enkele mededeling aan het publiek per satelliet en die is ondeelbaar. De toestemming die de rechthebbenden hebben verleend aan de omroeporganisaties omvat ook de mededeling aan het publiek door TV Vlaanderen. Ten onrechte is in eerdere instantie een stakingsbevel gegeven.

13. Het hof oordeelt dan ook dat er wordt aangetoond dat de toestemming die de rechthebbenden hebben verleend aan de omroeporganisaties ook de mededeling aan het publiek door TV Vlaanderen omvat. Het publiek waarvan zij weten dat het door deze mededeling aan het publiek kan worden bereikt, met name het abonneepubliek van TV Vlaanderen. Het uitdrukkelijk toestemming verlenen om te verdelen via TV Vlaanderen houdt in dat het publiek dat TV Vlaanderen bereikt, in ogenschouw werd genomen op het moment van het verlenen van de toestemming.

Daarenboven wordt niet aangetoond dat TV Vlaanderen de werken toegankelijk maakt aan een nieuw publiek, zijnde een publiek waarmee de rechthebbenden geen rekening hebben gehouden op het moment dat zij de hierboven bedoelde toestemming aan de omroeporganisaties verleenden om hun werken ook mee te delen via TV Vlaanderen. 14. Uit al deze overwegingen volgt dat het hoger beroep van TV Vlaanderen gegrond is. In het bestreden vonnis wordt haar ten onrechte een stakingsbevel opgelegd.

IEF 15040

Meesterproef

Bijdrage ingezonden door Dirk Visser, Visser Schaap & Kreijger. Kan een ‘smeerdip met roomkaas en verse kruiden’, auteursrechtelijk worden beschermd? En maakt een andere, sterk gelijkende smeerdip, daar dan inbreuk op? De Gelderse rechtbank kwam aan deze vragen niet toe [IEF 15013], omdat onvoldoende zou zijn gesteld “welke elementen of combinatie van elementen van de smaak van het Heksenkaas product leiden tot het vereiste eigen, oorspronkelijke karakter en persoonlijk stempel”. Maar vooral omdat de rechtbank niet wilde proeven. Dat is vreemd. Een Haagse rechter proefde eerder dit jaar wel en stond een bewijsbeslag toe tegen de maker van een andere Heksenkaas taste-alike [IEF 14767].
Lees verder

IEF 15039

Reflecties - Een eerlijke verdeling?

Erwin Angad-Gaur, Reflecties: Een eerlijke verdeling? Sena Performers Magazine 2015-2, p. 22-23.
Bijdrage ingezonden door Erwin Angad-Gaur secretraris/directeur Ntb en voorzitter sectie Uitvoerend Kunstenaars Sena. Beperkt legaal aanbod, blokkerend licentiegedrag en een steeds schevere verdeling. Wanneer durven de beleidsmakers nou eens in te grijpen in het belang van auteurs, artiesten en de consument?

Van een vriend kreeg ik een paar weken geleden een exemplaar van Specimen Days van Michael Cunningham, een paperback versie van de roman. Of liever: drie novelles met een mogelijk verbindend thema, met name middels doorlopende citaten uit het werk van Walt Whitman – goed, of misschien zelfs briljant geschreven, maar niet voor 100 procent geslaagd; de literaire merites van het werk laat ik verder echter terzijde, voor reviews kan de lezer het internet raadplegen. De pocket opent, naar Amerikaans gebruik, met drie pagina’s citaten uit recensies, die weinig over het boek onthullen, een pagina met andere werken van de auteur en een herhaalde titelpagina, om op de daaropvolgende pagina de copyrightinformatie te vermelden. In een kader bovenaan deze pagina trof ik de volgende tekst die mij in lachen deed uitbarsten: “NOTE: If you purchased this book without a cover you should be aware that this book is stolen property. It was reported as ‘unsold and destroyed’ to the publisher, and neither the author nor the publisher has received any payment for this ‘stripped book’.” Een tekst uit het verleden zo leek het. Een zorg uit luxe. Waar is de tijd dat uitgevers zich zorgen maakten om illegaal doorverkochte fysieke exemplaren. De pocket dateert uit 2007 leert dezelfde pagina.

DUIMSCHROEVEN
Het is tekenend voor de snelheid waarmee de wereld is veranderd. Ook boekenuitgevers kennen inmiddels de problemen van illegale verspreiding op het internet. En ook boekenuitgevers, zoals filmproducenten voor hen, herhalen de vele fouten die platenmaatschappijen, inmiddels jaren geleden als eersten maakten: zij blokkeren verspreiding, werken niet mee aan goede, centrale legale beschikbaarheid en hopen zich op die wijze boven hun concurrenten te kunnen positioneren op de toekomstige markt, ondertussen moord en brand schreeuwend over de illegaliteit en de dalende inkomsten. Schrijvers zijn inmiddels het kind van de rekening, zoals artiesten, scenaristen en liedjesschrijvers voor hen. Voor de verspreiding in de nieuwe media ontvangen zij een grijpstuiver en de duimschroeven bij contractbesprekingen worden langzaam aangedraaid. Uitgeverij Lebowski was de eerste prominente uitgever in Nederland die dit jaar het ‘360 graden contract’ uit de muziekindustrie overnam: schrijvers bij Lebowski dienen ook van hun overige inkomsten (lezingen, publieke optredens, etc.) af te dragen aan de uitgeverij. Absoluut noodzakelijk aldus de uitgeverij: het is immers ook in het belang van de auteur dat de uitgever overleven kan.

RADIOMODEL
In de nieuwe auteursrechtelijke regels, geïntroduceerd in het auteurscontractenrecht (zie ook pagina 10 van dit magazine) worden dergelijke contracten bemoeilijkt. Bovendien heeft de wetgever voor de audiovisuele markt een belangrijke stap genomen. In het veelbesproken artikel 45d (het filmartikel in de auteurswet) wordt een proportionele vergoeding geïntroduceerd voor hoofdrolspelers, scenaristen en regisseurs. Het leidde, weliswaar onder grote druk van de overheid, tot afspraken tussen eindexploitanten en rechtenorganisaties. Een vergoeding te incasseren door de rechtenorganisaties LIRA, NORMA en VEVAM voor onder meer video on demand en kabeldoorgifte van films en tv-series. Exploitatievormen waarvoor acteurs in het verleden geen cent ontvingen en waarover scenaristen en regisseurs al jaren niet betaald kregen.

D66 Kamerlid Kees Verhoeven herkende bij de kamerbehandeling terecht de redenering: een collectief beheersoplossing voor een verdelings- en licentieprobleem. Een citaat uit het stenografisch verslag: “Het doet mij goed om te zien dat de staatssecretaris (…) bij de nota van wijziging voor het filmartikel goed gekeken heeft naar eerdere voorstellen van D66 over het radiomodel. Hoewel hij geen daadwerkelijk radiomodel voorstelt — dat weet ik — komt hij wel zo dicht bij dat model als binnen de bestaande richtlijnen mogelijk is. Hij stelt namelijk een systeem van verplicht collectief beheer voor, dat de transactiekosten voor het betalen van rechtenvergoedingen verlaagt. Daarnaast stelt dit systeem kleine rechthebbenden in staat om collectief een eerlijke vergoeding uit te onderhandelen.

Helaas (…) kunnen we het radiomodel niet volledig invoeren, omdat de licentieproblematiek op Europees niveau niet geregeld is. (…) Dat moet in Europa opgelost worden. Daar zal ik nu niet over doorzeuren. Toch zou je op het gebied van het filmartikel, van het audiovisuele gedeelte, wel kunnen spreken van een radiomodel light. Als positief mens zie ik dat maar even zo. Daarnaast heeft de staatssecretaris zich mogelijk laten inspireren door de Spaanse wet, waarin een vergelijkbaar systeem is opgenomen. Alleen zijn daar de billijke vergoeding en de aanspraak daarop niet alleen voor audiovisuele makers geregeld (…) maar ook voor audiowerken, oftewel voor muziek. Voor de exploitatie van audiovisuele werken, maar ook voor audio-exploitatie — bijvoorbeeld Spotify — wordt in Spanje collectief geïncasseerd.

Ik wijs op de verdeeldiscussie die vaak wordt gevoerd met betrekking tot Spotify en de wijze waarop zij uitkeren. Thomas Acda en Henk Westbroek maar ook Taylor Swift en Radiohead hebben daar in het verleden al over geklaagd. Daar komt nog bij dat de staatssecretaris eerder al heeft aangegeven dat de categorie muziek het meest geschikt is voor het radiomodel. Waarom komt hij voor het audiovisuele gedeelte dan met een soort radiomodel light, terwijl hij voor het audiogedeelte, waar het eigenlijk geschikter voor is, helemaal niets regelt in deze wet?”
Zoals vaker tijdens Kamerbehandelingen kwam op de vraag geen daadwerkelijk antwoord. De (inmiddels voormalig) staatssecretaris antwoorde slechts uitvoerig dat een radiomodel niet aan de orde is. De vraag echter, waarom hij niet het probleem van Spotify, naast het probleem Netflix geadresseerd heeft, blijft voorlopig hangen.

Niet dat de discussie daarmee van de agenda is. Zeker in Europa. AEPO ARTIS, FIM en FIA, de koepelorganisaties van de internationale rechtenorganisaties en vakbonden voor musici en acteurs, startten 6 mei jl. de campagne Fair internet for performers (www.fair-internet.eu): een pleidooi voor exact het model dat Verhoeven tijdens de kamerbehandeling bepleitte.

DURF
In de boekenwereld ondertussen procederen bibliotheken (in de rechtszaal ondersteund door de vertegenwoordigers van auteurs en illustratoren) inmiddels voor een digitaal leenrecht: een systeem van collectieve licenties via Stichting Leenrecht, een radiomodel voor geschriften. Niet uit te sluiten valt dat de Europese Richtlijn ook hiertoe geen mogelijkheid biedt. Daarbij is er wel een klein lichtpuntje: de Nederlandse regering lijkt in Europa voorzichtig te pleiten voor de mogelijkheid. Inconsequent, maar positief nieuws dat wij maar niet moeten bekritiseren.
De problematiek is overal hetzelfde: beperkt legaal aanbod, blokkerend licentiegedrag van producenten en een steeds schevere verdeling naar de werkelijke makers. Het wachten is en blijft op een regering en vooral een Europese Commissie die consequente stappen durft te zetten in het belang van auteurs, artiesten en de consument.

Overheden die durven in te zien dat boeken, films en muziek op internet hetzelfde zijn: kwetsbare cultuurproducten in eentjes en nulletjes, die verspreiding behoeven, maar wel tegen een eerlijke vergoeding en met een eerlijke verdeling. Via Sena, NORMA, LIRA, Pictoright en VEVAM bijvoorbeeld. Laten we het geen radiomodel meer noemen, dan, maar gewoon ‘de toekomst’.

IEF 15036

BGH bevestigt: geen vergoeding voor achtergrondmuziek tandartswachtkamer

BGH 18 juni 2015, IEF 15036 (GEMA - Duitse tandartspraktijk; persbericht)
Auteursrecht. Naburige rechten. CBO. Duitsland Partijen hebben in augustus 2003 een auteursrechtelijk licentieovereenkomst gesloten voor het laten horen van radiozenders in de wachtruimte van de tandartspraktijk. Na het Marco Del Corso-arrest [IEF 9859], heeft de tandarts de overeenkomst beëindigd zonder opzegtermijn te hanteren. Het BGH is gebonden aan de uitleg van het Europese gemeenschapsrecht door het Hof van Justitie en volgt haar dan ook in het oordeel dat er geen vergoeding verschuldigd is, omdat de casus gelijk is.

Der Beklagte hat der Klägerin zum 17. Dezember 2012 die fristlose Kündigung des Lizenzvertrags erklärt. Diese hat er damit begründet, dass die Wiedergabe von Hintergrundmusik in Zahnarztpraxen nach dem Urteil des Gerichtshofs der Europäischen Union vom 15. März 2012 (C-135/10) keine öffentliche Wiedergabe darstelle.

Die Klägerin hat den Beklagten mit ihrer Klage auf Zahlung der für den Zeitraum vom 1. Juni 2012 bis zum 31. Mai 2013 geschuldeten Vergütung von 113,57 € in Anspruch genommen.
(...)
Die Parteien hatten den Lizenzvertrag am 6. August 2003 in der damals zutreffenden Annahme geschlossen, dass die Rechtsprechung in der Lautsprecherübertragung von Hörfunksendungen in Wartezimmern von Arztpraxen eine - vergütungspflichtige - öffentliche Wiedergabe im Sinne von § 15 Abs. 3 UrhG* sieht, die zum einen in das ausschließliche Recht der Urheber von Musikwerken oder Sprachwerken eingreift, Funksendungen ihrer Werke durch Lautsprecher öffentlich wahrnehmbar zu machen (§ 22 Satz 1 Fall 1 UrhG**) und zum anderen einen Anspruch der ausübenden Künstler auf angemessene Vergütung begründet, soweit damit Sendungen ihrer Darbietungen öffentlich wahrnehmbar gemacht werden (§ 78 Abs. 2 Nr. 3 Fall 1 UrhG***).

Dem Urteil des Gerichtshofs der Europäischen Union vom 15. März 2012 ist zu entnehmen, dass eine öffentliche Wiedergabe im Sinne von Art. 3 Abs. 1 der Richtlinie 2001/29/EG zur Harmonisierung bestimmter Aspekte des Urheberrechts und der verwandten Schutzrechte in der Informationsgesellschaft**** und Art. 8 Abs. 2 Satz 1 der Richtlinie 2006/115/EG zum Vermietrecht und Verleihrecht sowie zu bestimmten dem Urheberrecht verwandten Schutzrechten im Bereich des geistigen Eigentums***** jedenfalls voraussetzt, dass die Wiedergabe gegenüber einer unbestimmten Zahl potentieller Adressaten und recht vielen Personen erfolgt. Der Gerichtshof der Europäischen Union hat mit diesem Urteil ferner entschieden, dass diese Voraussetzungen im Allgemeinen nicht erfüllt sind, wenn ein Zahnarzt in seiner Praxis für seine Patienten Hörfunksendungen als Hintergrundmusik wiedergibt.

Der Bundesgerichtshof ist an die Auslegung des Unionsrechts durch den Gerichtshof der Europäischen Union gebunden und hat die entsprechenden Bestimmungen des nationalen Rechts richtlinienkonform auszulegen. Der vom Bundesgerichtshof zu beurteilende Sachverhalt stimmte darüber hinaus in allen wesentlichen Punkten mit dem Sachverhalt überein, der dem Gerichtshof der Europäischen Union bei seiner Entscheidung vorgelegen hatte. Der Bundesgerichtshof hat daher entschieden, dass die Wiedergabe von Hörfunksendungen in Zahnarztpraxen im Allgemeinen - und so auch bei dem Beklagten - nicht öffentlich und damit auch nicht vergütungspflichtig ist.

IEF 15035

Auteursrechtdebat: GeenStijl vs. Sanoma: over internet, de auteurswet en hyperlinking naar ongeautoriseerde inhoud.

Door: Merlijn Bazuine, Masterstudent aan de Vrije Universiteit Amsterdam (LinkedIn). Thema: Hyperlinken & Embedden. Is er sprake van een “mededeling aan het publiek” in de zin van art. 3 lid 1 van de Auteursrechtrichtlijn wanneer een ander dan de auteursrechthebbende door middel van een hyperlink op een door hem beheerde website verwijst naar een door een derde beheerde, voor het algemene internetpubliek toegankelijk website, waarop het werk zonder toestemming van de rechthebbende beschikbaar is gesteld?

Introductie Het internet heeft een reputatie hoog te houden als vrijplaats vol kleren voor vrouwen en vrouwen zonder kleren. Weinig verwonderlijk wellicht dan ook, dat juist een zaak over gelekte en gelinkte blootfoto’s op het internet aanleiding geeft tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU). In 2011 linkte GeenStijl naar de uitgelekte naaktfoto’s van een tv-personality die later dat jaar in de Playboy zouden verschijnen. Sanoma Media, uitgever van Playboy, liet het er niet bij zitten en spande een rechtszaak aan tegen GeenStijl met als inzet de vraag of het plaatsen van een hyperlink een inbreuk levert op haar auteursrecht. Doorslaggevend bij de beoordeling van een dergelijke zaak is de rechtsvraag of hier sprake is van een “mededeling aan het publiek”. Eerder had het HvJEU daarvoor drie voorwaarden geconstrueerd: er moet een interventie zijn, waardoor een nieuw publiek bereikt wordt met een winstoogmerk1. Hierbij mag en kan best een kritische noot worden geplaatst. Immers, een commerciële website waarin links worden opgenomen voldoet al snel aan deze voorwaarden2. Maar enfin.

Aan de hand van deze voorwaarden werd Sanoma grotendeels in het gelijk gesteld door de rechtbank. De rechter overwoog dat in beginsel het plaatsen van een hyperlink, die wijst naar een locatie op het internet geen zelfstandige openbaarmaking is. De feitelijke openbaarmaking vindt in dat geval namelijk plaats op de website waar de hyperlink naar verwijst. Echter, door het plaatsen van een hyperlink heeft GeenStijl de gehele fotoreportage ontsloten. Daarmee was de fotoreportage vanaf dat moment beschikbaar voor de 230.000 dagelijkse bezoekers van de website van GeenStijl. Dit is, zo overwoog de rechter, een ander publiek dan het publiek dat de auteursrechthebbende beoogde toen deze toestemming verleende voor openbaarmaking van de naaktfoto’s. GeenStijl maakte daarmee dus inbreuk op de auteursrechten van Sanoma3.

Een nieuw publiek: de objectieve en subjectieve norm
De rechter past met deze redenering een subjectieve norm toe. Deze norm houdt, in de woorden van AG van Peursem, de volgende vraag in: “Wat heeft de auteursrechthebbende als publiek voor ogen gehad?”4 Dit kan worden afgezet tegen een objectieve norm: “Krijgt het publiek toegang tot een werk waar het eerst geen toegang toe had?”5 Dit is de norm die in het hoger beroep werd toegepast. Daarbij neemt het hof tot uitgangspunt dat het internet een vrij, open en voor een ieder toegankelijk communicatienetwerk is6. Het verwijzen naar een website met een hyperlink is daarbij niet veel anders dan met een voetnoot verwijzen naar een reeds gepubliceerd werk. Dan kan er, zoals Scheffers illustreert, niet snel sprake zijn van een “nieuw” publiek7. Het hof volgt dezelfde redenering en concludeert daarom dat er geen inbreuk op het auteursrecht is gemaakt8. Wel werd het plaatsen van de hyperlink onrechtmatig geacht, omdat het in strijd zou zijn met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt9. GeenStijl nam hier geen genoegen mee en ging in cassatie bij de Hoge Raad10.

Deze objectieve en subjectieve normen komen natuurlijk niet zomaar uit de lucht vallen. Beide normen vloeien voort uit de Europese rechtsontwikkeling die door rechtbank en hof zo zorgvuldig mogelijk werd toegepast. De subjectieve norm vindt zijn origine in het hierboven al aangehaalde Rafael Hoteles arrest. In deze zaak naar aanleiding van een Spaans hotel dat televisiesignalen doorsluisde naar alle hotelkamers, legt het HvJEU uit dat er sprake is van een nieuw publiek wanneer een mededeling wordt verricht ten behoeve van een ander publiek dan het door de oorspronkelijke mededeling beoogde publiek11. Daar blijft het echter niet bij. Als een ware processie van “Echternach” neemt het HvJEU enkele jaren later in het Marco del Corso arrest min of meer noodgedwongen weer twee stappen terug. De zaak betrof een tandarts die radiomuziek draaide in zijn wachtkamer en ook hier kwam de vraag aan de orde of deze tandarts daarmee inbreuk maakt op de auteursrechten van de radio-omroep. Het HvJEU meende van niet. Hierbij, zo meende het Hof, is er geen sprake van een nieuw publiek, omdat moet worden vastgesteld dat bij patiënten van een tandarts het aantal personen niet groot en zelfs onbeduidend is12.

Er is dus kennelijk een de-minimis regel voor de omvang van het publiek, vooraleer er sprake kan zijn van een nieuw publiek. Overigens gaat het in dit arrest formeel gesproken niet over auteursrecht maar over de nabuurrechtelijke variant. In het algemeen wordt hier geen onderscheid tussen gemaakt en dat zal ook ik hier niet doen. Echter, het is maar de vraag of dat correct is, zoals Stockman op IE-Forum helder illustreerde aan de hand van de zaak Reha Training. Ook deze zaak leidde tot enkele prejudiciële vragen die momenteel door het HvJEU in behandeling zijn genomen13.

Het Svensson-arrest
Het voorlopig sluitstuk lijkt te worden gevormd door het Svensson arrest. In deze zaak over een krantenknipselsite die weblinks naar de artikelen plaatste, bepaalde het Hof dat een hyperlink naar vrij beschikbare informatie op het internet geen auteursrechtinbreuk oplevert. Daarbij is wel van belang dat het hier gaat om legale content. Dan maakt het vervolgens niet uit of de objectieve of de subjectieve norm wordt toegepast. De reden is dat toepassing van de subjectieve norm tot de conclusie leidt dat de auteur dit internetpubliek voor ogen heeft gehad. Terwijl de objectieve norm tot de conclusie leidt dat het internetpubliek nu eenmaal toegang heeft tot het hele internet. Dan is er geen verschil tussen het hyperlink-volgend internetpubliek en het algemene internetpubliek; en daarom is er ook geen “nieuw” publiek14. De uitkomst wordt natuurlijk anders wanneer het gaat om illegale content, zoals in de huidige zaak rond GeenStijl. Dan geeft, zoals hierboven beschreven, toepassing van de subjectieve norm een inbreuk, maar de objectieve norm niet.

Naar mijn gevoel is de uitspraak in Svensson wel enigszins teleurstellend. In het preadvies dat de European Copyright Society opstelde in de aanloop naar de Svensson zaak gaven een groep auteursrechtspecialisten heel andere gronden waarom een hyperlink geen inbreuk kan maken op auteursrecht. Immers, zo betoogden zij, een hyperlink is geen mededeling. En al was het een mededeling, dan is het nog geen mededeling van een werk. En zelfs al was het een mededeling van een werk, dan nog altijd niet aan een nieuw publiek. Naar mijn gevoel snijdt dit argument hout. Het sluit ook beter aan bij de visie van de Amerikanen zoals zo fraai onder woorden gebracht door rechter Sandra Ikuta in de zaak tussen Perfect 10 en Google15: “The HTML merely gives the address of the image to the user's browser. The browser then interacts with the computer that stores the infringing image. It is this interaction that causes an infringing image to appear on the user's computer screen. Google may facilitate the user's access to infringing images. However, such assistance raises only contributory liability issues (…) and does not constitute direct infringement of the copyright owner's display rights.16

Het HvJEU gaat hier echter aan voorbij en pint zich volledig vast op het concept van het nieuwe publiek. Om het auteursrecht te harmoniseren kan het Hof natuurlijk ook moeilijk anders, want dan valt de zaak immers niet onder de Auteursrechtrichtlijn en daarmee buiten zijn communautaire bevoegdheid. Maar helaas blijft het daar niet bij. Want, zo overweegt het HvJEU verder, wanneer de hyperlink een interventie vormt zonder welke die gebruikers niet zouden kunnen beschikken over de verspreide werken, dienen al deze gebruikers te worden beschouwd als een nieuw publiek, zodat de toestemming van de houders vereist is17. Wanneer is daar sprake van? Het blijft onduidelijk, vooral omdat het voorbeeld van een link die een gebruiker achter een pay-wall leidt technisch moeilijk realiseerbaar is en daarom nagenoeg niet voorkomt. Dit nog los van het feit dat het schrijvers dezes ook niet geheel duidelijk is wat het Hof bedoelt met een “aanklikbare” link. Wordt daar misschien de aanzet gegeven voor een onderscheid met een embedded-hyperlink? Dat blijkt in ieder geval niet uit de Bestwater casus, waarin werd bepaald dat ook embedden naar legale content mag, net als hyperlinken18. Het grootste manco van het Svensson arrest is dat de objectieve en subjectieve norm naast elkaar voorkomen in de overwegingen. Zoals in r.o. 27 waarin het Hof vaststelt dat wanneer alle gebruikers (…) rechtstreeks toegang hadden tot deze werken op de website waarop deze oorspronkelijk werden medegedeeld, deze gebruikers moeten worden beschouwd als mogelijke ontvangers van de oorspronkelijke mededeling (de objectieve norm) en dus als een onderdeel van het publiek dat door de houders van het auteursrecht in aanmerking werd genomen toen zij toestemming verleenden voor de oorspronkelijke mededeling (de subjectieve norm). Erg veel duidelijker wordt het er zo niet op. En nu de situatie clair noch éclairé blijkt, zo concludeert Van Peursem terecht, zit er weinig anders op dan het HvJEU om opheldering te vragen.

GeenStijl vs. Sanoma: een suggestie
We wachten af. Maar misschien dat er wel iets te zeggen valt over de richting die het HvJEU zou kunnen inslaan. Natuurlijk kan het Hof in dit geval concluderen dat het internetpubliek het internetpubliek vormt, de foto’s waren al geplaatst op internet en hoe moeilijk vindbaar of bereikbaar ook, er is geen sprake van een nieuw internetpubliek. Klaar. Dat zou ik zelf jammer vinden. Naar mijn mening ligt een veel interessantere mogelijkheid besloten in het de-minimis concept uit het Marco del Corso arrest. Immers, de eerste openbaarmaking betrof enkel de linktip in de mail aan de “stijlloze mannen”19 die de primeur gegund werd. Voorwaar niet een groot, zelfs onbeduidend aantal personen. Twaalf in totaal, om precies te zijn20. Daarbij is van belang dat de site https://www.filefactory.com/file/ce978bc/n/Vet_.zip. niet omschrijvend genoeg is om eenvoudig online gevonden te worden. Zelfs niet door de normaal geïnformeerde en oplettende internetgebruiker, mocht die zich geroepen voelen de betreffende foto’s op te zoeken. Men zou daarom kunnen overwegen dat de persoon die deze foto’s op een afgeschermde en nagenoeg onvindbare website in de cloud plaatste en de link naar GeenStijl mailde, dit werk daarmee niet openbaarde aan een “nieuw publiek”. Een onrechtmatige daad beging deze persoon welzeker, maar geen auteursrechtelijke inbreuk. Dat laatste deed GeenStijl dan vervolgens wel, in navolging van de oorspronkelijke uitspraak van de rechtbank, toen zij de specifieke vindplaats openbaarde aan haar lezerspubliek. Kort gezegd, vind ik dat er veel te zeggen valt voor de argumenten die de rechter in eerste aanleg gaf. Het is in ieder geval duidelijk.

Ik realiseer me overigens terdege dat dit wel een heikel punt in mijn suggestie vormt. Immers, niet valt in te zien waarom het hyperlinken naar een site waarvan men weet of behoort te weten dat die doorlinkt naar onrechtmatig materiaal, rechtmatig zou kunnen zijn21. De hele werking van het internet komt zo op losse schroeven te staan. En laat dat, ter illustratie, nu ook precies zijn wat Sanoma’s eigen nieuwswebsite Nu.nl doet in haar berichtgeving rond de hele zaak (zie "hierrr"). Zo bezien maakt Sanoma zich daarmee schuldig aan het faciliteren van inbreuken in het auteursrechtelijk beschermt werk van Sanoma, waarmee de hele zaak toch wel een gevalletje “ketel verwijt pot” lijkt te zijn geworden. Dan valt toch maar weer te hopen op vrijspraak voor GeenStijl.

1) HvJEU 7 december 2006, IEF 3022; zaak C-306/05, r.o. 40 en 42 (SGAE/Rafael Hoteles) en HvJEU 4 oktober 2011, IEF 10286; zaken C-429/08 en C-403/08, r.o. 204-206 (Premier League).
2) Rb. Amsterdam 12 september 2012, IEF 11743; ECLI:NL:RBAMS:2012:BX7043,Computerrecht 2013/7, m.nt. A.R. Lodder, Zie met name punt 10 en 11: waarin Lodder dit nader uitlegt. Kort gezegd leidt een link de lezer ergens heen, dat is een interventie. Ook is er altijd sprake van een nieuw publiek, want onder de mensen die de link volgen zullen altijd mensen zitten die anders nooit op de betreffende website waren gekomen. Ten slotte ligt het commerciële karakter van een dienstverlener in de informatiemaatschappij besloten in de definitie van art 3:15 lid d BW. Daarin staat namelijk de zinsnede“gewoonlijk tegen vergoeding”, dus is het commerciële karakter een gegeven.
3) Rb. Amsterdam 12 sept 2012, IEF 11743; ECLI:NL:RBAMS:2012:BX7043, r.o. 4.11.
4) Visser constateert overigens dat dit een cirkelredenering is en feitelijk niet bruikbaar (zie noot 1, p. 45-46). Immers: “Het oorspronkelijke publiek is dus het publiek dat geen nieuw publiek is. En het nieuwe publiek is publiek dat geen oorspronkelijk publiek is.”
5) Zie conclusie A-G Van Peursem, IEF 14536; ECLI:NL:PHR:2015:7, r.o. 2.3.26
6) HR 3 april 2015; IEF 14835; ECLI:NL:HR:2015:841, r.o. 6.1.2
7) D. Scheffers, “Auteursrechtdebat: Een nieuw publiek, subjectief of objectief getoetst?”, IEF 14289.
8) Hof Amsterdam 19 november 2013, IEF 13254; ECLI:NL:GHAMS:2013:4019, r.o. 2.4.4, Computerrecht 2014/39
9) Eenzelfde redenering werd eerder toegepast in een zaak over een sympathieke wiskundeleraar die hyperlinks plaatste naar antwoordsleutels op oefenvragen. Zie Hof Amsterdam 15 januari 2013, IEF 12234; ECLI:NL:GHAMS:2012:BY8420, (A tegen Noordhoff en ThiemeMeulenhoff) r.o. 2.8, IER 2013/39 m.nt. J.M.B. Seignette.
10) https://www.geenstijl.nl/mt/archieven/2014/02/see_you_in_court_sanoma.html.
11) HvJEU 7 december 2006, IEF 3022; zaak C-306/05, r.o. 40 (SGAE/Rafael Hoteles)
12) HvJEU 15 maart 2012, IEF 11045; zaak C-135/10, r.o. 96 (SCF Consorzio Fonografici/Marco Del Corso)
13) H.T.L. Stockmann, “Auteursrechtdebat: De 'mededeling aan het publiek' - Wel een vergoeding voor de bedenkers maar niet voor artiesten?”, IE-Forum.nl IEF 14959
14) HvJEU 13 februari 2014, IEF 13540; zaak C-466/12, r.o. 25 en 26 (Svensson e.a./Retriever).
15) Saillant detail, ook deze casus betreft een zaak rond links naar blootfoto’s, ditmaal vanuit een Google search.
16) Perfect 10, Inc. v. Amazon.com, Inc., 508 F.3d 1146 (9th Cir. 2007)p.15461
17) Ibid, r.o. 24 en 31. Het is overigens moeilijk voor te stellen wat het Hof hier precies mee voor ogen had. Vaak wordt het voorbeeld aangehaald van een paywall die door een hyperlink omzeild wordt, maar dat is uiterst onwaarschijnlijk, zoals Headdon terecht opmerkt (zie noot 17).
18) https://ipkitten.blogspot.nl/2014/10/that-bestwater-order-its-up-to.html en HvJEU 21 oktober 2014, IEF 14315; zaak C-348/13, r.o. 16 (BestWater International).
19) Rb. Amsterdam 12 sept 2012, IEF 11743; ECLI:NL:RBAMS:2012:BX7043, r.o. 1.4.
20) https://www.geenstijl.nl/contact.html (website bezocht op 8 juni 2015)
21) T. Headdon, “An epilogue to Svensson: the same old new public and the worms that didn’t turn”, JIPLP 2014/8, p. 665.

IEF 15031

Bestuurder Fresh FM hoofdelijk aansprakelijk voor Sena-vergoeding

Ktr. Rechtbank Den Haag 11 juni 2015, IEF 15031 (SENA tegen SCOEZH)
Uitspraak ingezonden door Dirk Visser, Patty de Leeuwe, Visser Schaap & Kreijger. Gedaagde exploiteert Fresh FM een niet-landelijke commerciële radio-omroep; bestuurder heeft een vaststellingsovereenkomst gesloten om 30.000 als billijke vergoeding te betalen. Bestuurder ontkent dat hij in privé heeft meegetekend voor de betalingsverplichting. De kantonrechter veroordeelt SCOEZH en bestuurder hoofdelijk om betalingstermijnen (met wettelijke handelsrente) te betalen, opgave te doen van de commerciële inkomsten en dat op straffe van een dwangsom.

SCOEZH en X hebben geen gemotiveerd verweer gevoerd tegen de stelling dat Sena dat de tweede en zesde betalingstermijn opgenomen in de vaststellingsovereenkomst onbetaald zijn gebleven, en dat de vierde betalingstermijn niet tijdig is voldaan. SCOEZH en X hebben evenmin verweer gevoerd tegen de stelling dat zij vanwege het niet (tijdig) voldoen aan deze betalingsverplichtign de in de overeenkomst onder 2.3 opgenomen boete verschuldigd zijn. De kantonrechter zal dan ook de onderdelen 1a tot en met 1c van de vorderign toewijzen, inclusief de gevorderde handelsrente. (...)
IEF 15030

Afwijzing vorderingen tegen voormalige werknemers

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 12 juni 2015, IEF 15028; ECLI:NL:RBMNE:2015:4693 (Houttuin tegen HLPG)
Uitspraak ingezonden door Rutger van Rompaey, Van Benthem & Keulen. Know-how. Houttuin verzoekt ex 843a Rv afschrift van en inzage in gespecificeerde bescheiden en doorzoeking en als voorlopige voorziening onthouding van activiteiten op de precisiepomp(product)en, waaronder de twin-screw pumps vanwege vermeend onrechtmatig know how gebruik. Deze worden afgewezen. Houttuin heeft een reorganisatie aangekondigd en werknemers, in de vorm van HLPG, hebben geprobeerd om met het managementteam Houttuin te redden en zo veel mogelijk de productie en de werkgelegenheid te waarborgen. De ondernomen concurrerende activiteiten zijn niet onrechtmatig of maken inbreuk op merkenrecht of auteursrecht. Dat werknemers ontslagen waren van het concurrentiebeding vanwege valse voorwendselen, is niet aannemelijk gemaakt.

HLPG heeft de kostenspecificatie ex 1019h Rv één dag voor de mondelinge behandeling doet toekomen, dat is op een laat tijdstip en de voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een bedrag hoger dan een forfaitaire vergoeding.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 15028

MvA wetsvoorstel Auteurscontractenrecht

Memorie van antwoord bij wetsvoorstel Auteurscontractenrecht, Kamerstukken I, 2014-2015, 33 308.
Artikelsgewijze vragen: artikel 2 non-usus De leden van de CDA-fractie stellen de vraag of het absolute karakter van het auteursrecht geweld wordt aangedaan door de non usus-bepaling en het zodoende zou neerkomen op een (opzegbaar) gebruiksrecht, dan wel een voorwaardelijke overdracht. De leden vragen daarbij bijzondere aandacht voor de wetenschappelijke- en educatieve uitgeverij.

Het wetsvoorstel maakt niet dat het auteursrecht verwordt tot een opzegbaar gebruiksrecht, evenmin is er sprake van een voorwaardelijke overdracht. De regeling van artikel 25e Aw (de non usus-regeling) is geënt op de in het commune overeenkomstenrecht gebruikelijke regeling van tekortkoming in de nakoming van een verbintenis uit overeenkomst (artikel 6:265 BW).


Hoofdstuk IA De exploitatieovereenkomst
De leden van de VVD-fractie vragen zich af waarom software niet is uitgezonderd van hoofdstuk 1a.
Zij stellen dat er in de softwarebranche geen aanleiding is om een bestsellerbepaling toe te passen.
De aan het woord zijnde leden merken op dat er in de softwarebranche geen sprake is van een
onevenwichtige relatie tussen contractspartijen. Indien dit zo is, zal er voor een maker in de softwarebranche evenmin aanleiding zijn om de bepalingen van het hoofdstuk 1a in te roepen. Bij
gelijkwaardige verhoudingen zal de vergoeding die betaald wordt immers niet snel als onbillijk te
kwalificeren zijn.
(...)

Artikel 25c (billijke vegoeding)
De leden van de CDA-fractie vragen of, in navolging van jurisprudentie in Duitsland onder billijke
vergoeding moet worden verstaan een 'in een bepaalde branche gebruikelijke vergoeding'. Zij wijzen
op de mogelijke rechtsonzekerheid en risico’s van langlopende procedures indien dit anders zou zijn.

25d (ernstig) onevenredig
De leden van de D66-fractie vragen of de regering kan toelichten waarin bij de
disproportionaliteitsbepaling het verschil en de grens zit tussen onevenredig en ernstig onevenredig.
Voorts vragen zij wie de grens daarvoor legt en of daarvoor de contractsvrijheid bepalend is.

25e exploitatieinspanningen
De leden van de VVD-fractie merken op dat het aan de wederpartij – de afnemer of licentienemer – is
om wel of niet veel inspanningen te verrichten het werk te exploiteren. Zij menen dat de licentienemer
volledig vrij moet kunnen zijn om te bepalen of en wanneer hij welke inspanningen verricht om het
werk te exploiteren. Zij verzoeken de regering hierop te reageren.

25f onredelijk lange termijn
De leden van de D66 fractie vragen wat in het kader van artikel 25f lid 1 wordt bedoeld met een
onredelijk lange of onvoldoende bepaalde termijn. Artikel 25f lid 1 betreft de vernietigbaarheid van
een beding dat voor een onredelijke lange of onvoldoende bepaalbare termijn aanspraak op de
exploitatie van toekomstige werken van de maker inhoudt.

25fa een kort werk van wetenschap
De leden van de VVD-fractie vragen wat onder het via een amendement in de wet opgenomen artikel
25fa genoemde begrippen 'een kort werk van wetenschap' en ‘redelijke termijn’ moet worden
verstaan.