Auteursrecht  

IEF 15130

Geen auteursrecht op amaryllisbollen met waxcoating

Vzr. Rechtbank Den Haag 20 juli 2015, IEF 15130; ECLI:NL:RBDHA:2015:8696 (Greencre8 tegen Kébol)
Auteursrecht. Slaafse nabootsing. OHP. Greencre8 verkoopt onder de naam No Water Flowers amaryllisbollen, die na verwijdering van de wortels en het ruwe buitenblad zijn voorzien van een coating, waarbij de amaryllissen zonder water en wortels groeien en bloeien en zelfstandig kunnen staan. Kébol verkoopt deze bollen, en later de door TMC aangeboden vergelijkbare bollen. De kenmerken zijn echter grotendeels banaal, technisch of functioneel bepaald; er is geen sprake van auteursrecht, slaafse nabootsing nocht oneerlijke handelspraktijk. Vorderingen worden afgewezen.

Auteursrecht Greencre8
4.4. Greencre8 stelt dat de No Water Flowers zich kenmerken door de combinatie van de volgende elementen:
a) De keuze voor de coating, zowel materiaal- als kleurkeuze;
b) De strakheid/gladheid van de coating, waardoor het geheel een (volmaakte) ronde bol lijkt;
c) Het volledig rondom aanbrengen van de coating zonder uitstekende delen;
d) Het zelfstandig laten staan van de bol op een ijzeren voetje; en
e) Het elastiekje met het kaartje eraan om de nek van de bol.

4.4.1. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter maken deze elementen de vormgeving van de No Water Flowers niet tot een werk volgens de in 4.3. vermelde eisen, ook niet in combinatie. No Water Flowers zijn amaryllisbollen vervat in een coating van wax. Hierbij wordt het reeds bekende aanbrengen van wax om de bol – wat als technisch voordeel onder meer heeft dat de bol minder transpireert en daardoor met minder of zelfs geen water toekan – thans op meer decoratieve wijze ingezet. De bol krijgt zo als het ware zijn eigen vaas al mee. Dat idee als zodanig is echter volgens vaste jurisprudentie niet te beschermen krachtens het auteursrecht. Er moet derhalve worden gekeken naar de concrete uitvoering van dat idee. Hierbij geldt voorshands het volgende. De keuze voor een bepaalde kleur wax, waaronder de ondoorzichtigheid ervan, is voorshands als volstrekt triviaal aan te merken. Hetzelfde geldt voor de bollen waarbij aan de wax een laagje velours is toegevoegd. Dit is temeer het geval nu de amaryllisbollen met name in de kerstperiode worden aangeboden, waarbij geldt dat onvoldoende bestreden is dat de keuze voor velours alsmede de kleurenkeuzes van Greencre8 (donkerrood, rood velours, zwart) reeds ruimschoots voor kerstballen en dergelijke bekend zijn. Overigens geldt, met name ten aanzien van de glitteruitvoeringen, dat in het op dit punt in het beperkte, tussen partijen gevoerde debat onvoldoende duidelijkheid gekomen is over de vraag of Greencre8 ook alle door haar aan de vordering ten grondslag gelegde uitvoeringen als eerste op de markt heeft gebracht.

4.5. Aan Greencre8 moet worden toegegeven dat bepaalde uitvoeringen van de amaryllisbollen van Kébol minst genomen de indruk wekken dat zij zijn ontleend aan die van Greencre8. Deze indruk leidt evenwel niet zonder meer tot de conclusie dat de amaryllisbollen van Kébol een ongeoorloofde slaafse nabootsing zijn. Bij de te maken beoordeling geldt als uitgangspunt dat het nabootsen van een product van een ander alleen dan onrechtmatig is, indien moet worden aangenomen dat men zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van het product op bepaalde punten een andere weg had kunnen inslaan en men door dit na te laten verwarring sticht. Ingevolge vaste jurisprudentie kan van verwarringsgevaar slechts sprake zijn indien geoordeeld moet worden dat de No Water Flowers voldoende onderscheidend vermogen hebben en zij, op het moment van de gestelde inbreuk, in de relevante markt een eigen plaats innemen.
4.6. In aansluiting op hetgeen is overwogen in 4.4. valt , gelet op het grotendeels functioneel bepaalde en/of triviale karakter van de No Water Flowers, niet goed in te zien in welk samenstel van elementen hun onderscheidend karakter is gelegen en waarin Kébol had moeten afwijken om nodeloze verwarring bij het publiek te voorkomen. Voor zover Greencre8 daarbij het oog had op bijvoorbeeld de kleurzetting, is niet inzichtelijk gemaakt dat de betreffende kleur bol een eigen plaats inneemt. De enkele omstandigheid dat Greencre8 (wellicht) de eerste was met het idee en dat zij (althans Vreugdenhil) hiervoor aandacht heeft gekregen van FloraHolland (in 2015 door een prijs) en een televisieprogramma, is in dit verband onvoldoende.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 15115

CvTA 1e kwartaalbericht 2015

CvTA, Kwartaalbericht 2015 - 1e kwartaal, juli 2015.
1. Publicatie beleidsnotitie kosten en collectieve bestedingen
In maart 2015 publiceerde het CvTA de beleidsnotitie ‘kosten en collectieve bestedingen’. Met deze beleidsnotitie wil het CvTA duidelijk maken wat onder directe en indirecte kosten van het collectief beheer moet worden verstaan in tegenstelling tot bijvoorbeeld collectieve kosten die in het belang zijn van de achterban, zoals de financiering van Brein en de Federatie Auteursrechtenbelangen en uitgaven voor sociaal-culturele doelen (SoCu). Een en ander dient bij te dragen aan de vergelijkbaarheid van kosten tussen de collectieve auteursrechtenorganisaties en daarmee aan de vergelijkbaarheid op het gebied van de kostennormen (kosten ten opzichte van incasso en repartitie).

 

Indien de uitgaven voldoende transparant zijn weergegeven in onder andere het jaarverslag, laat het CvTA het aan de collectieve auteursrechtenorganisaties zelf over onder welke titel zij deze uitgaven willen weergeven. De in voorbereiding zijnde implementatie van de EU-Richtlijn Collectief Beheer (verwacht voorjaar 2016) geeft naast de titels ‘kosten’ en ‘Socu’, ook ruimte aan de titel ‘andere inhoudingen’. Teneinde aan deze laatste titel enige beperking aan te brengen, heeft het CvTA de staatssecretaris van Veiligheid & Justitie geadviseerd daarvoor drempels in te stellen bij implementatie van de genoemde Richtlijn.

2. Opvolging en maatregelen naar aanleiding van aanbevelingen van het toezichtrapport 2013
Naar aanleiding van constateringen met betrekking tot het niet voldoen aan toezichtnormen (‘afwijkingen’ of ‘non-compliance’), zoals het CvTA deze in het toezichtrapport 2013 (september 2014) bij 15 collectieve beheersorganisaties heeft aangetroffen, verzocht het CvTA de collectieve auteursrechtenorganisaties in het derde en vierde kwartaal van 2014 de oorzaken hiervan aan te geven. Op grond van de schriftelijke verklaringen vroeg het CvTA in het eerste kwartaal van 2015 bij 9 collectieve auteursrechtenorganisaties om nadere informatie en zijn met de besturen van 8 van deze organisaties gesprekken gevoerd. Dit leidde tot een oordeel van het CvTA over deze verklaringen en in een aantal gevallen adviseerde het CvTA de collectieve auteursrechtenorganisaties maatregelen te nemen om aan de normen te (gaan) voldoen (‘compliance’). Daarmee is de reguliere toezichtcyclus naar aanleiding van het toezichtrapport 2013 afgerond. Onder andere in het toezichtrapport 2014 (te verschijnen september 2015) zal het CvTA rapporteren of en in welke mate de collectieve auteursrechtenorganisaties de aangekondigde maatregelen hebben uitgevoerd en tot welke effecten dit heeft geleid.

3. Uitkeren gelden Stichting Thuiskopie
Met instemming van het CvTA heeft Stichting de Thuiskopie, mede naar aanleiding van een gerechtelijke uitspraak in januari 2015 waaruit blijkt dat Stichting de Thuiskopie niet onrechtmatig heeft gehandeld bij de inning van gelden over de jaren 2013 en 2014, eind januari 2015 besloten het resterende deel van een schikking met de Staat en een belangrijk deel van de incasso over de jaren 2013 en 2014 uit te keren. In totaal betreft dit circa € 30 mln. Een gedeelte van de incasso uit de jaren 2013 en 2014 wordt gereserveerd totdat een nieuwe ‘verdeelsleutel’ is vastgesteld, behorende bij de nieuwe Thuiskopieregeling die per 1/1/2013 van kracht is geworden. Naar verwachting zal dit voor de zomer 2015 plaatsvinden.

4. Consultatie Wetsvoorstel implementatie EU-Richtlijn Collectief Beheer
Het CvTA heeft het Ministerie van Veiligheid & Justitie in het eerste kwartaal 2015 geadviseerd over het conceptwetsvoorstel implementatie EU-Richtlijn Collectief Beheer. Deze Richtlijn beoogt de transparantie en de governance van collectieve auteursrechtenorganisaties te verbeteren en de grensoverschrijdende licentiëring van onlinemuziek te vergemakkelijken en te uniformeren. De ministerraad heeft op 27 maart 2015 met dit wetsvoorstel ingestemd. Voordat het wetsvoorstel aangeboden wordt aan de Tweede Kamer en daarmee openbaar wordt, wordt het wetsvoorstel voor advisering voorgelegd aan onder andere de Adviescommissie Auteursrecht.

5. Hoorcommissie StOPnl
In november 2014 besloot de minister van Veiligheid & Justitie, mede op basis van advies van het CvTA, StOPnl als collectieve auteursrechtenorganisatie onder toezicht van het CvTA te brengen. Tegen dit besluit heeft StOPnl bezwaar gemaakt. Eind februari 2015 heeft het Ministerie van Veiligheid & Justitie een hoorzitting georganiseerd, waarin StOPnl in de gelegenheid is gesteld zijn bezwaren tegen de aanwijzing toe te lichten. Het CvTA is daarbij eveneens gehoord. In april 2015 wordt een besluit naar aanleiding van het bezwaar van StOPnl verwacht.

6. Governance rapportages collectieve auteursrechtenorganisaties
In het kader van de notitie ‘Goed en integer bestuur collectieve beheersorganisaties’ (CvTA, mei 2010) en de vereisten van het keurmerk van de brancheorganisatie Voi©e, rapporteren de bij Voi©e aangesloten en onder toezicht van het CvTA staande organisaties jaarlijks over governance- en
integriteitsaspecten. Het CvTA is voornemens om over deze specifieke aspecten jaarlijks afzonderlijk én in het kader van het reguliere jaarlijkse toezichtrapport te publiceren. In het tweede kwartaal 2015 zal een eerste afzonderlijke rapportage over governance en integriteit van de collectieve
auteursrechtenorganisaties worden gepubliceerd. Daarnaast heeft het CvTA de brancheorganisatie Voi©e geadviseerd om de jaarlijkse rapportages over governance en integriteit van de verschillende collectieve auteursrechtenorganisaties te formaliseren in een ‘verklaring namens het bestuur’.

IEF 15111

Software verfmengmachines destijds gekopieerd

Hof Arnhem-Leeuwarden 14 juli 2015, IEF 15111 (Akzo Nobel tegen Kirs)
Auteursrecht. Software. Eerder IEF 14735. Akzo Nobel produceren en verkopen verven en leveren verfmengmachines en een computer met Mix2Win-software aan verkooppunten. Kirs reviseert, repareert en onderhoud verfmachines. Het is aannemelijk dat Kirs(' rechtsvoorganger) de software destijds heeft gekopieerd. De situatie met de updates is minder duidelijk; alleen ten aanzien van versie 2.3 build 108 is het aannemelijk dat er sprake is van auteursrechtelijk inbreukmakend kopiëren en verspreiden. De software met de genoemd versienummer dient te worden verwijderd van haar computers en systemen.

Nevenvorderingen worden alsnog toegewezen; er moet opgave worden gedaan en aan afnemers een brief gezonden.

Op andere blogs:
Dirkzwager: Ernst-Jan van de Pas: Deze uitspraak is voor de rechtspraktijk niet wereldschokkend, er worden volgens mij geen nieuwe inzichten gegeven of nieuwe rechtsgronden geïntroduceerd. Het is wel een goed voorbeeld van een uitspraak waarin het toetsingskader helder op een rij wordt gezet en ook helder wordt toegepast. Deze uitspraak laat vooral zien dat een auteursrechthebbende (ook in kort geding) een heel arsenaal heeft aan verstrekkende vorderingen die hij kan instellen tegen een inbreukmaker. Hoe verstrekkend die vorderingen ook mogen zijn voor de inbreukmaker, deze uitspraak laat ook zien dat een rechter die toewijst. Dit laatste hangt natuurlijk wel van de weging van de onderliggende belangen van partijen af.
Een rechthebbende hoeft uiteraard niet te wachten totdat er een procedure wordt gestart alvorens hij kan putten uit dit arsenaal. Sterker nog, dit arsenaal wordt in de praktijk meestal al ingezet in sommatiebrieven en zogenoemde onthoudingsverklaringen. Inbreukmakers doen er goed aan om er serieus rekening mee te houden dat dergelijke (neven)vorderingen kunnen worden toegewezen door de rechter. Dit wil echter ook weer niet zeggen dat nevenvorderingen klakkeloos worden overgenomen door een rechter. Deze uitspraak toont namelijk aan dat het zeker wel zin kan hebben om krachtig verweer te voeren tegen de nevenvorderingen indien die in de ogen van de inbreukmaker te verstrekkend zijn of niet relevant zijn. Dit maakt dat ook rechthebbenden van tevoren goed na moeten denken over welke vorderingen zij precies willen/kunnen inzetten. Maatwerk is hier geboden.

IEF 15105

Klein deel schadevergoedingsvordering toegewezen, compensatie proceskosten

Hof Den Haag 30 juni 2015, IEF 15105; ECLI:NL:GHDHA:2015:2925 (Masterfile tegen Falcon c.s.)
Uitspraak ingezonden door Lucia van Leeuwen, Köster advocaten. Auteursrecht. Masterfile is niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen Falcon c.s. en wordt veroordeeld in de proceskosten ad €14.246,92. Tegen VdW slaagt de grief dat Masterfile niet de bevoegdheid heeft om zelfstandig schadevergoeding te vorderen ex 27a Auteurswet. De vordering van Masterfile wordt voor een (klein) deel toegewezen, een schadevergoedingsvordering €35, terwijl Masterfile €2.200 vorderde; de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt.

18. Het hof wijst er op dat in soort gevallen de schadevergoeding niet, bij wijze van automatisme, dient te worden vastgesteld op het bedrijf van de gederfde licentievergoeding. Artikel 13 lid 1 van Richtlijn 2004/48/EG (de Handhavingsrichtlijn) laat immers ruimte voor het meewegen van 'alle passende aspecten'.
19. In de onderhavige zaak gaan biede partijen er echter van uit dat de geleden schade bestaat uit de gederfde licentievergoeding. Daarom zal ook het hof daarvan uitgaan.

22. Volgens Masterfile bedraagt de gederfde licentievergoeding €1.100,- ('Licensing Fee Per Image'). Dit bedrag heeft zij berekend aan de hand van haar RM Price calculator. (...)

23. VdW heeft betwist dat de licentievergoeding €1.100,- bedraagt. Hij stelt dat Masterfile onjuiste variabelen heeft gebruikt in de 'RM Price calculator; waardoor een daaruit te hoog bedrag rolt. (...)

25. (...) Daarentegen heeft Masterfile de berekening van VdW niet betwist,zodat het hof van die berekening zal uitgaan. Uitgegaan moet dus worden van een licentievergoeding van €7. (...)
IEF 15104

Vragen aan HvJ EU: Is het begrip kabel technologieneutraal?

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 2 juni 2015, IEF 15104; zaak C-275/15 (ITV Broadcasting tegen TV Catchup)
Mediarecht. Telecom. Auteursrecht. Verzoeksters zijn commerciële omroepen. Verweerster TVCatchup levert diensten voor live streaming op internet van uitzendingen van zowel verzoeksters als van de BBC-zenders. Verzoeksters hebben beroep ingesteld tegen verweersters activiteiten wegens inbreuk op hun auteursrechten. Dit leidde tot zaak [IEF 12409] waarin het HvJEU besliste over de vraag naar betekenis van de term “mededeling aan het publiek” dat inbreuk was gemaakt op verzoeksters’ auteursrecht voor zover er sprake was van mededeling aan het publiek. De verwijzende rechter (High Court, oktober 2013) oordeelde echter tevens dat verweersters zich konden beroepen op de Copyright Designs and Patents Act 1998 (CDPA) waarin is bepaald (zoals gewijzigd ter uitvoering van RL 2001/29/EG) dat „indien een uitzending via de ether vanuit een plek in het VK wordt ontvangen en onmiddellijk wordt wederdoorgegeven via kabel [...], geen inbreuk wordt gemaakt op het auteursrecht, indien en voor zover die uitzending is bedoeld voor ontvangst in het gebied waarin zij per kabel wordt doorgegeven en deel uitmaakt van een ‘in aanmerking komende dienst’ (qualifying service)” en “het auteursrecht op enig in de uitzending opgenomen werk wordt niet geschonden indien en voor zover de uitzending bedoeld is voor ontvangst in het gebied waarin zij per kabel wordt wederdoorgegeven”. ‘In aanmerking komende dienst’ omvat uitzending via zendmasten van de omroepen ITV, Channel 4 en Channel 5.

Verzoeksters hebben hoger beroep tegen deze uitspraak ingesteld omdat zij menen dat het verweer in de CDPA geen internetuitzendingen omvat (wel kabel). Zij stellen dat het begrip ‘kabel’ in de EUregelgeving (RL 2001/29) nauwkeuring is omschreven. Het zinsdeel ‘toegang tot de kabel van omroepdiensten’ ziet op het verschaffen van toegang door omroepdiensten tot kabelnetwerken (de ‘doorgifteverplichting’ uit RL 2002/22) en ziet niet op de uitzondering voor het ontvangstgebied. Verweerster stelt dat het zinsdeel verwijst naar bepalingen van nationaal recht die op het tijdstip van de RL reeds bestonden en toelaat dat die bepalingen ook na de RL in stand kunnen blijven. De zaak is bij uitspraak van 26-03-2015 geschorst in afwachting van het oordeel van het HvJEU.

De verwijzende VK rechter (Court of Appeal of England and Wales) legt het HvJEU de volgende vragen voor met betrekking tot de uitleg van artikel 9 van richtlijn 2001/29/EG, en in het bijzonder van de zin “Deze richtlijn doet geen afbreuk aan bepalingen betreffende met name [...] toegang tot de kabel van omroepdiensten”:

Vraag 1: Laat de geciteerde zin toe dat een nationale bepaling verder wordt toegepast met een werkingssfeer van het begrip “kabel” als omschreven in het nationale recht of wordt de werkingssfeer van dat deel van artikel 9 bepaald door de betekenis van “kabel” als omschreven in het Unierecht?
Vraag 2: Indien “kabel” in artikel 9 wordt bepaald door het Unierecht, wat betekent dit begrip dan? In het bijzonder:
(a) Heeft het een technologisch specifieke betekenis die is beperkt tot traditionele kabelnetwerken die worden beheerd door gewone kabeldienstaanbieders?
(b) Zo niet, heeft het dan een technologisch neutrale betekenis die functioneel vergelijkbare via internet doorgegeven diensten omvat?
(c) Omvat het hoe dan ook straalverbindingen tussen vaste zendmasten?
Vraag 3: Is de geciteerde zin van toepassing (1) op bepalingen die van kabelnetwerken vereisen dat zij bepaalde uitzendingen wederdoorgeven of (2) op bepalingen die de wederdoorgifte van uitzendingen via de kabel toelaten (a) indien de wederdoorgifte simultaan gebeurt en beperkt is tot de gebieden waarvoor de uitzendingen bestemd waren en/of (b) indien de wederdoorgifte uitzendingen betreft op zenders waarop bepaalde openbaredienstverplichtingen rusten?
Vraag 4: Indien de werkingssfeer van “kabel” in artikel 9 wordt bepaald door het nationale recht, gelden dan voor de bepaling van nationaal recht de Unierechtelijke beginselen van evenredigheid en van een billijk evenwicht tussen de rechten van houders van auteursrechten, de rechten van kabeleigenaars en het algemeen belang?
Vraag 5: Is artikel 9 beperkt tot de bepalingen van nationaal recht die golden op de datum waarop tot de richtlijn was besloten, de datum waarop die in werking trad of de uiterste datum voor omzetting ervan, of is dat artikel ook van toepassing op latere bepalingen van nationaal recht die betrekking hebben op toegang tot de kabel van omroepdiensten?
IEF 15103

Bedrijfsgeheime broncode geen reden om deskundige inzage te weigeren

Beschikking Rechtbank Den Haag 8 juli 2015, IEF 15103; ECLI:NL:RBDHA:2015:7833 (Autodesk tegen ZWCad Soft)
Beschikking ingezonden door Mark Egeler, Freshfields Bruckhaus Deringer. Auteursrecht. Bewijs. Know how. Autodesk ontwikkelt en verhandelt Computer-Aided Design-programma genaamd AutoCAD sinds 1982, de broncode is een bedrijfsgeheim. ZWSoft heeft een ZWCAD en ZWCAD+-versie op de markt gebracht. De voorzieningenrechter beveelde een kopie van de broncodes van ZWCAD+ af te geven [IEF 13846]. Autodesk verzoekt om een voorlopig deskundigenbericht om overname van (delen van de) broncode te bevestigen. De rechtbank houdt de beslissing niet aan ex 12 Rv tot in de Amerikaanse zaak - die enkel op handelingen daar betrekking heeft - de discovery is uitgevoerd. Dat de broncode een bedrijfsgeheim is, vormt geen gewichtige reden om inzage te weigeren via een deskundige. De deskundige ontvangt een onderzoeksprotocol en het voorschot op de kosten voor de deskundige (€125.000) dient Autodesk te deponeren.

gronden verzoek
4.7. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het verzoek van Autodesk aan de eisen van artikel 202 Rv. Het verzochte onderzoek dient er immers toe bewijs te verkrijgen van feiten die zij zal hebben te bewijzen in de Nederlandse bodemprocedure, te weten — samengevat — dat de broncodes van ZWCAD+ of delen daarvan overeenstemmen met de broncode van AutoCAD.

4.8. Het verweer van ZWCAD dat de beantwoording van de vraag of de broncodes van ZWCAD+ zijn ontleend aan de broncode AutoCAD een juridische vraag is die niet door een deskundige kan worden beantwoord, kan worden gepasseerd. Het deskundigenonderzoek heeft niet tot doel die juridische vraag te beantwoorden, maar de feitelijke vraag in hoeverre de broncodes van ZWCAD+ overeenstemmen met de broncode van AutoCAD.
4.9. Het verweer van ZWCAD dat zij de broncode van ZWCAD+ niet kan hebben ontleend omdat Autodesk de broncode van haar AutoCAD programma geheim pleegt te houden, kan evenmin doel treffen. Het verzochte onderzoek dient er immers onder meer toe om bewijs te verzamelen van de stelling van Autodesk dat haar geheimhoudingsmaatregelen op een of andere manier zijn omzeild.

4.10 (...) Het voorlopig deskundigenbericht dient er juist toe om Autodesk in de gelegenheid te stellen bewijs te verzamelen dat kan worden ingebracht in de bodemprocedure of dat Autodesk meer zekerheid geeft over de beslissing om de bodemprocedure al dan niet voort te zetten.

4.13. Het feit dat de broncode van ZWCAD+ een bedrijfsgeheim van ZWCAD is, vormt in dit geval geen gewichtige reden om de inzage te weigeren. In het kader van het onderzoek zal de broncode namelijk niet direct aan Autodesk ter beschikking worden gesteld, maar aan de deskundige en er zullen maatregelen worden getroffen om de vertrouwelijkheid ervan ten opzichte van Autodesk en derden te beschermen (zie het hierna beschreven protocol).
(...)
Daarom zullen de volgende, door ZWCAD geformuleerde vragen worden voorgelegd aan de deskundige:
1 (a) Zijn delen van de broncode van AutoCAD op identieke wijze in de broncode van ZWCAD+ 2012 en/of ZWCAD+ 2014 overgenomen?
1 (b) Indien het antwoord op vraag 1 (a) bevestigend is, om welke delen van de broncode van AutoCAD en ZWCAD+ 2012 en/of ZWCAD+ 2014 gaat het?
1 (c) Indien het antwoord op vraag 1 (a) bevestigend is, zijn deze overeenstemmende delen van de broncode het gevolg van het kopiëren van de broncode van AutoCAD in ZWCAD+ 2012 en/of ZWCAD+ 2014 of het gevolg van een of meer andere oorzaken, waaronder maar niet beperkt tot i) dezelfde schrijver, ii) hetzelfde algoritme, iii) dezelfde identifier names, iv) open source code of third-party code en/of v) de gebruikte tools voor codegeneratie?
2 (a) Zijn delen van de broncode van AutoCAD in vertaalde, bewerkte, herschikte of anderszins veranderde vorm in de broncode van ZWCAD+ 2012 en/of ZWCAD+ 2014 overgenomen?
2 (b) Indien het antwoord op vraag 2 (a) bevestigend is, om welke delen van de broncode van AutoCAD en ZWCAD+ 2012 en/of ZWCAD+ 2014 gaat het?
2 (c) Indien het antwoord op vraag 2 (a) bevestigend is, zijn deze overeenstemmende delen van de broncode het gevolg van het kopiëren van de broncode van AutoCAD in ZWCAD+ 2012 en/of ZWCAD+ 2014 of het gevolg van een of meer andere oorzaken, waaronder maar niet beperkt tot i) dezelfde schrijver, ii) hetzelfde algoritme, iii) dezelfde identifier names, iv) open source
code of third-party code en/of v) de gebruikte tools voor codegeneratie?

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 15100

Duitse BGH: framing is geen auteursinbreuk

BGH 9 juli 2015, IEF 15100, I ZR 46/12 (Die Realität II)
Auteursrecht. Framing. Er is geen sprake van auteursrechtinbreuk wanneer een websitehouder een auteursrechtelijk beschermde inhoud die op een andere website rechtmatig is openbaargemaakt via framing in zijn eigen website opneemt. Eiser heeft een reclamefilmpje van twee minuten (Die Realität) gemaakt over watervervuiling. Het filmpje was via YouTube te bekijken. Gedaagde is concurrent van eiser en heeft op zijn website het mogelijk gemaakt om YouTube te openen met een frame van de eigen website.

Uit het persbericht: Der u.a. für das Urheberrecht zuständige I. Zivilsenat des Bundesgerichtshof hat heute entschieden, dass der Betreiber einer Internetseite keine Urheberrechtsverletzung begeht, wenn er urheberrechtlich geschützte Inhalte, die auf einer anderen Internetseite mit Zustimmung des Rechtsinhabers für alle Internetnutzer zugänglich sind, im Wege des "Framing" in seine eigene Internetseite einbindet.

Die Klägerin, die Wasserfiltersysteme herstellt und vertreibt, ließ zu Werbezwecken einen etwa zwei Minuten langen Film mit dem Titel "Die Realität" herstellen, der sich mit der Wasserverschmutzung befasst. Sie ist Inhaberin der ausschließlichen urheberrechtlichen Nutzungsrechte an diesem Film. Der Film war – nach dem Vorbringen der Klägerin ohne ihre Zustimmung – auf der Videoplattform "YouTube" abrufbar.

Die beiden Beklagten sind als selbständige Handelsvertreter für ein mit der Klägerin im Wettbewerb stehendes Unternehmen tätig. Sie unterhalten jeweils eigene Internetseiten, auf denen sie für die von ihnen vertriebenen Produkte werben. Im Sommer 2010 ermöglichten sie den Besuchern ihrer Internetseiten, das von der Klägerin in Auftrag gegebene Video im Wege des "Framing" abzurufen. Bei einem Klick auf einen Link wurde der Film vom Server der Videoplattform "YouTube" abgerufen und in einem auf den Webseiten der Beklagten erscheinenden Rahmen ("Frame") abgespielt.

Die Klägerin ist der Auffassung, die Beklagten hätten das Video damit unberechtigt öffentlich zugänglich gemacht. Sie hat die Beklagten daher auf Zahlung von Schadensersatz in Anspruch genommen.

Das Landgericht hat die Beklagten antragsgemäß zur Zahlung von Schadensersatz in Höhe von je 1.000 € an die Klägerin verurteilt. Auf die Berufung der Beklagten hat das Berufungsgericht die Klage abgewiesen.

Mit der vom Berufungsgericht zugelassenen Revision begehrt die Klägerin die Wiederherstellung des landgerichtlichen Urteils. Der Bundesgerichtshof hat das Berufungsurteil aufgehoben und die Sache an das Berufungsgericht zurückverwiesen.

Das Berufungsgericht hat, so der BGH, mit Recht angenommen, dass die bloße Verknüpfung eines auf einer fremden Internetseite bereitgehaltenen Werkes mit der eigenen Internetseite im Wege des "Framing" kein öffentliches Zugänglichmachen im Sinne des § 19a UrhG** darstellt, weil allein der Inhaber der fremden Internetseite darüber entscheidet, ob das auf seiner Internetseite bereitgehaltene Werk der Öffentlichkeit zugänglich bleibt. Eine solche Verknüpfung verletzt auch bei einer im Blick auf Art. 3 Abs. 1 der Richtlinie 2001/29/EG zur Harmonisierung bestimmter Aspekte des Urheberrechts und der verwandten Schutzrechte in der Informationsgesellschaft*** gebotenen richtlinienkonformen Auslegung des § 15 Abs. 2 UrhG* grundsätzlich kein unbenanntes Verwertungsrecht der öffentlichen Wiedergabe. Der Gerichtshof der Europäischen Union hat auf das im vorliegenden Rechtsstreit eingereichte Vorabentscheidungsersuchen des Bundesgerichtshofs ausgeführt, es liege keine öffentliche Wiedergabe vor, wenn auf einer Internetseite anklickbare Links zu Werken bereitgestellt würden, die auf einer anderen Internetseite mit Erlaubnis der Urheberrechtsinhaber für alle Internetnutzer frei zugänglich seien. Das gelte auch dann, wenn das Werk bei Anklicken des bereitgestellten Links in einer Art und Weise erscheine, die den Eindruck vermittele, dass es auf der Seite erscheine, auf der sich dieser Link befinde, obwohl es in Wirklichkeit einer anderen Seite entstamme.

Den Ausführungen des EuGH ist nach Ansicht des BGH allerdings zu entnehmen, dass in solchen Fällen eine öffentliche Wiedergabe erfolgt, wenn keine Erlaubnis des Urheberrechtsinhabers vorliegt. Danach hätten die Beklagten das Urheberrecht am Film verletzt, wenn dieser ohne Zustimmung des Rechtsinhabers bei "YouTube" eingestellt war. Dazu hat das Berufungsgericht keine Feststellungen getroffen. Der BGH hat deshalb das Berufungsurteil aufgehoben und die Sache an das Berufungsgericht zurückverwiesen, damit dieses die erforderlichen Feststellungen treffen kann.

Der Bundesgerichtshof hat erwogen, das Verfahren bis zur Entscheidung des Gerichtshofs in dem vom Hoge Raad der Niederlande am 7. April 2015 eingereichten Vorabentscheidungsersuchen in der Rechtssache C-160/15 - GS Media BV/Sanoma Media Netherlands BV u.a. auszusetzen. Der Hoge Raad hat dem EuGH die Frage vorgelegt, ob von einer öffentlichen Wiedergabe auszugehen ist, wenn das Werk auf der anderen Internetseite ohne Zustimmung des Rechtsinhabers zugänglich gemacht worden ist. Der BGH hat gleichwohl von einer Aussetzung des Verfahrens abgesehen. Mit einer Entscheidung des EuGH in dem ihm vom Hoge Raad vorgelegten Verfahren ist frühestens in einem Jahr zu rechnen. Auf die dem EuGH in jenem Verfahren gestellte Frage kommt es im vorliegenden Verfahren nur an, wenn der Film ohne Zustimmung des Rechtsinhabers bei "YouTube" eingestellt war. Es ist daher nicht angebracht, das Verfahren ohne Klärung der Frage auszusetzen, ob der Film ohne Zustimmung des Rechtsinhabers bei "YouTube" eingestellt war.

IEF 15097

Nieuwe aansluitvoorwaarden Pictoright niet in het belang van beeldmakers

Bijdrage ingezonden door Berber Brouwer, Bergh Stoop & Sanders. Pictoright hanteert sinds april 2015 een nieuw aansluitingsformulier voor collectieve exploitatie van het auteursrecht van de aangesloten beeldmakers. Pictoright is de collectieve beheersorganisatie voor illustratoren, vormgevers en fotografen. Een deel, maar lang niet alle freelance beeldmakers zijn bij deze CBO aangesloten1. In het nieuwe contract laat Pictoright zich o.a. de auteursrechten overdragen die zien op de verkoop van losse artikelen met beeldmateriaal (zoals persfoto’s) uit dagbladen en tijdschriften. Pictoright probeert daarmee de exclusieve rechten op exploitatie via digitale platforms zoals Blendle naar zich toe te trekken. Consequentie is dat beeldmakers niet meer zelf over deze rechten kunnen beschikken en dus ook geen licenties onder deze rechten kunnen verlenen aan uitgevers. Dit zou betekenen dat uitgevers voortaan aan Pictoright toestemming moeten vragen voor digitale exploitatie van artikelen waarin beeldmateriaal van aangesloten makers is opgenomen.

Pictoright meent daarmee de belangen te dienen van de aangesloten beeldmakers, maar de maatregel pakt averechts uit: beeldmakers maken afspraken met uitgevers die ze niet kunnen nakomen of uitgevers laten ze om die reden links liggen om problemen te voorkomen.

In reactie op het nieuwe aansluitingscontract is door de hoofdredactie van Trouw naar verluidt een brief gestuurd aan zelfstandige fotografen die werk leveren aan deze krant. Daarin wordt gewaarschuwd dat een fotograaf die op basis van dit contract is aangesloten bij Pictoright niet tegelijkertijd akkoord kan gaan met de algemene voorwaarden van De Persgroep en in dat geval contractbreuk pleegt. In de nieuwe inkoopvoorwaarden van De Persgroep, ingegaan op 1 juni, staat dat makers de uitgever vrijwaren voor aanspraken van derden op het gebied van intellectueel eigendom, waarbij met derden zal worden gedoeld op Pictoright en andere CBO’s. De brief van De Persgroep is door Pictoright opgevat als een poging van De Persgroep om aangesloten beeldmakers buiten spel te zetten. Pictoright spreekt bij monde van directeur Vincent van den Eijnde over “misbruik van machtspositie” en heeft inmiddels aangekondigd zich te beraden op stappen.

Het Nederlands Uitgeversverbond (NUV) adviseert zijn leden op de website om beeldmakers te informeren over de gevolgen van het nieuwe aansluitcontract van Pictoright. “Ondertekening kan leiden tot wanprestatie van de auteurs jegens uitgevers indien auteurs hun rechten voor de verkoop van losse artikelen al in licentie hebben gegeven aan uitgevers”, staat in het nieuwsbericht op de website.
Los van de politieke discussie over de vraag of de nieuwe inkoopvoorwaarden (en tarieven) van De Persgroep redelijk zijn, is de zorg van de uitgevers vanuit juridisch oogpunt terecht. Een uitgever kan zich niet permitteren werken te publiceren op basis van een licentie die later ongeldig blijkt te zijn. De uitgever loopt in dat geval het risico op claims van Pictoright wegens ongeautoriseerd gebruik. Dat geldt niet alleen voor toekomstige bijdragen maar mogelijk ook voor eerder gepubliceerde bijdragen van freelancers, omdat de overdracht in het nieuwe aansluitingscontract van Pictoright ziet op alle bestaande en toekomstige werken van de maker. De vraag is wat een bestaande licentie nog waard is, wanneer het auteursrecht later wordt overgedragen aan een partij die zich aan de licentie niet gebonden acht2.
Uitgevers hebben bovendien belang bij snel en efficiënt contracteren op basis van standaardvoorwaarden die voorzien in hergebruik via Blendle en andere digitale platforms. Deze nieuwe vormen van gebruik zijn bittere noodzaak om afgenomen inkomsten uit fysieke exploitatie (verkoop van kranten en tijdschriften) te compenseren. De realiteit is dat uitgevers dit zelf met freelancers moeten regelen, reden waarom inmiddels vrijwel alle uitgevers in de standaard voorwaarden hebben opgenomen dat hergebruik via Blendle is toegestaan.
Op zichzelf is dus logisch dat De Persgroep zich op het standpunt stelt dat een fotograaf die op de nieuwe voorwaarden is aangesloten bij Pictoright, niet tegelijkertijd akkoord kan gaan met de algemene voorwaarden van De Persgroep. Het is te verwachten dat andere uitgevers een vergelijkbaar standpunt innemen. Pictoright kan daar niet simpelweg aan voorbij gaan door te roepen dat De Persgroep misbruik maakt van machtspositie of dat aangesloten freelancers buiten spel worden gezet. De vraag is bovendien of de door Pictoright kennelijk beoogde collectieve incasso voor verkoop van losse artikelen een reële en eerlijke oplossing is, omdat veel visuele makers niet bij Pictoright zijn aangesloten. Geldt dan voor niet aangesloten makers dat zij helemaal geen uitkering ontvangen voor deze vorm van exploitatie? In dat geval zouden makers in feite gedwongen zijn zich aan te sluiten bij Pictoright onder door Pictoright bepaalde aansluitvoorwaarden, terwijl zij misschien liever hun rechten in eigen hand houden.
Daarmee schiet het nieuwe aansluitingscontract van Pictoright zijn doel voorbij. Aangesloten freelancers dreigen bij uitgevers te worden geconfronteerd met een dichte deur of voelen zich gedwongen het lidmaatschap van Pictoright te verzwijgen om problemen te voorkomen. Dat kan niet de bedoeling zijn van een organisatie die beoogt op te komen voor de belangen van beeldmakers.

Berber Brouwer
1) Pictoright had volgens het jaarverslag eind 2014 totaal 5.568 leden, waarvan minder dan de helft (2.065 van deze 5.568) ervoor heeft gekozen om individuele (primaire) rechten te laten exploiteren via Pictoright.
2) Zie o.a. Joost Becker (“Merk en Faillissement”, BMM Bulletin 2-3/2012, blz. 66 e.v. (login) over de vraag of de derdenverkrijger na overdracht van een intellectueel eigendomsrecht gebonden is aan een bestaande licentieovereenkomst. Conclusie is dat dit allerminst zeker is.

IEF 15095

Vrijheid van Panorama

Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever. De kans bestaat dat het binnenkort niet meer is toegestaan foto’s te publiceren van het Amsterdamse filmmuseum Eye, de Erasmusbrug in Rotterdam of Het Peerd van Ome Loeks in Groningen. Vandaag (9 juli 2015) stemt het Europese Parlement namelijk over de zogenaamde ‘vrijheid van panorama’. Dit is het recht om zonder toestemming en zonder betaling foto’s te publiceren van kunstwerken en architectuur aan de openbare weg. [red. lees ook de eerdere bijdrage van Otto Volgenant hierover: IEF 15060]

COMMERCIEEL GEBRUIK
Als onderdeel van de hervorming van het Europese Auteursrecht ligt er een voorstel bij het Europese Parlement dat deze ‘panoramavrijheid’ in Europa vergaand dreigt te beperken. Onder de nieuwe regeling zou voor commercieel gebruik van dergelijke beelden voortaan altijd toestemming van de rechthebbende nodig zijn.

BETALEN VOOR SKYLINE ROTTERDAM
Eventuele inperking van de panoramavrijheid heeft verstrekkende gevolgen. Film- en documentairemakers zullen voor elk gebouw of standbeeld dat in hun producties te zien is, toestemming moeten vragen aan de architect of kunstenaar. Bij elk reclamefilm die aan de openbare weg is opgenomen, zal getoetst moeten worden of er geen beschermde beelden op staan. Stadsgidsen met foto’s van bouwwerken en beelden kunnen niet meer zo maar worden uitgegeven en een bedrijf dat op zijn website een mooie foto van de skyline van Rotterdam plaatst, loopt het risico dat één (of meer) van de architecten van de afgebeelde gebouwen zich zal melden voor een passende vergoeding.

NOG GEEN WET
Mocht het Europese Parlement het voorstel morgen desondanks aannemen, dan is het nog niet meteen wet. Instemming van het Parlement heeft de status van een aanbeveling aan de Europese Commissie. Die zal dan later dit jaar moeten bepalen of zij deze aanbeveling overneemt.

IEF 15094

Combinatie kleurstelling en vormgeving van een kermisattractie beschermd

Hof 's-Hertogenbosch 7 juli 2015, IEF 15094; ECLI:NL:GHSHE:2015:2508 (X tegen Kermis- Machinebouw Gaasendam)
Uitspraak ingezonden door Henk Bethlehem en Douglas Mensink, Micta. Auteursrecht (na octrooiverval). Kleurcombinatie. Stijl. In kort geding IEF 14254 is er een stakingsverbod opgelegd omdat er met de 'Hang Over' sprake was van een verveelvoudiging ex 13 Aw van KMGs schommelattractie 'Freak Out'. De driedimensionale elementen van de vormgeving van de Freak Out zijn basaal en functioneel. Dat een ingeschreven octrooi voor Nederland is vervallen, laat eventuele auteursrechtelijke aanspraken onverlet. De kleurstelling gecombineerd met de vormgeving, geeft blijk van een voldoende intellectuele schepping. Er is geen sprake van het enkel volgen van een stijl, mode of trend in de kermisbranche. Het gedeeltelijk slagen van de grieven leidt evenwel niet tot vernietiging van het vonnis. Het hof bekrachtigt het vonnis.

3.4.6. Het hof beoordeelt thans of de vorm van de Freak Out in hoofdzaak functioneel is bepaald en is ingegeven door technische vereisten en bouwvoorschriften, zoals heeft bepleit en KMG heeft betwist. Het is aan om dit aannemelijk te maken. Anders dan betoogt betekent de enkele omstandigheid dat het in verband met de 'Freak Out' ingeschreven octrooi (productie 5 bij inleidende dagvaarding) voor Nederland is vervallen niet dat het een ieder vrijstaat de 'Freak Out' te verveelvoudigen door het nabouwen aan de hand van de in het octrooischrift opgenomen tekeningen. Een vervallen octrooi laat immers eventuele auteursrechtelijke aanspraken onverlet. Een technische oplossing die voorwerp van een octrooi is geweest, is daardoor niet per se als "noodzakelijk voor het verkrijgen van een technisch effect" van auteursrecht uitgesloten, namelijk niet als die oplossing de toepassing van andere vormgeving ter verkrijging van hetzelfde technische effect niet te zeer beperkt.

Verder is onbetwist dat het octrooi in deze zaak met name ziet op de wijze van opbouwen en opbergen van de schommelattractie vanuit respectievelijk in één enkele vrachtwagen. Andersom is het evenmin zo dat (naar KMG lijkt te bepleiten), nu KMG haar vorderingen op auteursrecht heeft gebaseerd, het octrooi er niet toe doet. Het octrooi ziet immers op, kort gezegd, de techniek en, zoals overwogen, doen technische aspecten er ook bij een auteursrechtelijke beoordeling toe, in die zin dat, kort gezegd, louter technische elementen mogelijk van auteursrechtelijke bescherming zijn uitgesloten.

3.4.9. Het hof gaat thans in op de kleurstelling van de 'Freak Out', als gecombineerd met de vormgeving. Aangaande het betoog van dat de sier en fantasie elementen van de 'Freak Out', als de felle (regenboog) kleuren en de verlichting, de gebruikelijke stijl in de kermisbranche volgen en aan de 'Freak Out' daarom geen auteursrechtelijke bescherming toekomt, oordeelt het hof als volgt. Naar het voorlopig oordeel van het hof zijn de 'spiraal vormige' kleurstelling van rood en geel op de klepel/zwenkarm en daaraan bevestigde gondelarmen en de kleurstelling van de masten de bepalende kleurelementen van de 'Freak out'. Ook wanneer met X zou moeten worden geoordeeld dat felle (regenboog) kleuren en verlichting een gebruikelijke stijl in de kermisbranche zijn, sluit dit niet uit dat genoemde kleurstellingen - waarbij het hof doelt op de keuze voor juist deze kleuren en kleurencombinatie en in deze spiraalvorm respectievelijk in deze volgorde - in hun toepassing op de 'Freak Out' - dus deze kleurstelling gecombineerd met deze vormgeving - blijk geven van een voldoende intellectuele schepping van de maker. In geen van de door partijen overgelegde producties (met uitzondering van die de 'Hang Over' betreffende) zijn kleurstellingen terug te vinden, terwijl de combinatie van de vormgeving met die kleurstellingen naar het voorlopig oordeel van het hof evenmin als banaal of triviaal kunnen worden aangemerkt. Naar het oordeel van het hof geeft derhalve de combinatie van deze kleurstellingen met de vorm van de 'Freak Out' voldoende blijk van een eigen intellectuele schepping van de maker. Er is geen sprake van het enkel volgen van een stijl, mode of trend.

3.4.10. Hetgeen onder 3.4.9 is geoordeeld brengt mee dat de totaalindruk van de 'Freak Out', gezien de beeldbepalende kleurstelling van het A-frame van de masten, en de beeldbepalende ;spiraal vormige' kleurstelling van de klepel/zwenkarm met de daaraan bevestigde gondelarmen een eigen, oorspronkelijk karakter met het persoonlijk stempel van de maker laat zien. Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft de rechtbank dan ook terecht geoordeeld dat aan de 'Freak Out', waarvan KMG bij inleidende dagvaarding productie I I pagina I een afbeelding heeft overgelegd, welke afbeelding tevens aan het vonnis waarvan beroep is gehecht, auteursrechtelijke bescherrning toekomt. De grieven 2 en3 slagen evenwel in zoverre dat het hof anders dan de rechtbank oordeelt dat aan de driedimensionale vorm van de schommelattractie op zichzelf geen auteursrechtelijke bescherming toekomt. Evenmin kent het hof aan de (kleurencombinaties van) de versieringen van de Freak Out op zichzelf auteursrechtelijke bescherming toe. Het gedeeltelijk slagen van de grieven leidt evenwel niet tot vernietiging van het vonnis.

Lees de uitspraak (pdf/html)