Auteursrecht  

IEF 13153

Staatsblad: Wijziging beschermingstermijn auteursrecht en bepaalde naburige rechten

Wet van 9 oktober 2013 tot wijziging van de Wet op de naburige rechten in verband met de omzetting van Richtlijn 2011/77/EU van het Europees Parlement en de Europese Raad van 27 september 2011 tot wijziging van de Richtlijn 2006/116/EG betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht en bepaalde naburige rechten, Stb. 2013, nr. 383.
Zie eerder IEF 13107. Na artikel 9 worden, onder vernummering van artikel 9a tot artikel 9c, twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 9a
1. Indien de producent van een fonogram na verloop van 50 jaar nadat dat fonogram is openbaar gemaakt dan wel op rechtmatige wijze in het verkeer is gebracht, dat fonogram niet of niet langer in voldoende mate exploiteert, kan de uitvoerende kunstenaar de overeenkomst houdende overdracht van zijn rechten op de vastlegging van zijn uitvoering aan die producent geheel of gedeeltelijk ontbinden.

2. Indien de door deze wet verleende rechten toekomen aan meerdere uitvoerende kunstenaars, kan de in het eerste lid bedoelde ontbinding slechts plaatsvinden indien de andere uitvoerende kunstenaars daarmee instemmen. Indien een uitvoerende kunstenaar zijn instemming onthoudt, kan de ontbinding van de overeenkomst slechts door de rechter geschieden indien de overige uitvoerende kunstenaars door het onthouden van de toestemming onevenredig worden benadeeld.
3. De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid tot ontbinding ontstaat eerst nadat de producent van het fonogram door de uitvoerende kunstenaar schriftelijk van zijn voornemen tot ontbinding in kennis is gesteld en sindsdien minimaal één jaar is verstreken waarin exploitatie is uitgebleven.
4. Op verzoek van de uitvoerende kunstenaar verstrekt de producent van het fonogram hem voor het verstrijken van de in het derde lid bedoelde termijn een schriftelijke opgave van de exploitatie.
5. Van het in het eerste lid genoemde recht tot ontbinding kan de uitvoerende kunstenaar geen afstand doen.
6. Een ontbinding op grond van het eerste lid heeft tot gevolg dat de rechten van de producent van het fonogram overgaan op de uitvoerende kunstenaar.
Artikel 9b

1. Indien de in artikel 9, eerste lid bedoelde overdracht behelst de overdracht van de rechten van zijn uitvoering aan de producent van een fonogram, en bij die overdracht een niet-periodieke vergoeding is overeengekomen, heeft de uitvoerende kunstenaar, of in het geval van meerdere uitvoerende kunstenaars, de uitvoerende kunstenaars gezamenlijk het recht om van die producent een jaarlijkse aanvullende vergoeding te ontvangen voor ieder volledig jaar volgend op het 50ste jaar nadat dat fonogram voor het eerst op rechtmatige wijze in het verkeer is gebracht, of indien dit eerder valt, is openbaar gemaakt.
2. De in het vorige lid bedoelde vergoeding bedraagt 20 procent van de inkomsten die de producent van het fonogram heeft verkregen met de reproductie, verspreiding en beschikbaarstelling van het fonogram in het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de vergoeding wordt betaald.
3. Indien de in artikel 9, eerste lid bedoelde overdracht behelst de overdracht van de rechten op de vastlegging van zijn uitvoering aan de producent van een fonogram, en bij die overdracht een periodieke vergoeding is overeengekomen, wordt die vergoeding vanaf het jaar volgend op het 50ste jaar nadat dat fonogram voor het eerst op rechtmatige wijze in het verkeer is gebracht, of indien dit eerder valt, is openbaar gemaakt, uitgekeerd zonder dat daarop contractueel bedongen voorschotten of kortingen worden ingehouden.
4. Van de in de leden 1 tot en met 3 genoemde rechten kan de uitvoerende kunstenaar geen afstand doen.
B
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:

1. De rechten van uitvoerende kunstenaars vervallen door verloop van 50 jaren te rekenen van de 1e januari van het jaar, volgend op dat waarin de uitvoering heeft plaatsgehad.
2. Onder vernummering van het tweede lid tot het vierde lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

2. Indien binnen de in het eerste lid bedoelde termijn een opname van de uitvoering anders dan op een fonogram op rechtmatige wijze in het verkeer is gebracht of openbaar gemaakt, vervallen de rechten door verloop van 50 jaren te rekenen van de 1e januari van het jaar, volgend op dat waarin de opname voor het eerst op rechtmatige wijze in het verkeer is gebracht of, indien dit eerder valt, is openbaar gemaakt.
3. Indien binnen de in het eerste lid bedoelde termijn een opname van de uitvoering op een fonogram op rechtmatige wijze in het verkeer is gebracht of openbaar gemaakt, vervallen de rechten door verloop van 70 jaren te rekenen van de 1e januari van het jaar, volgend op dat waarin het fonogram voor het eerst op rechtmatige wijze in het verkeer is gebracht of, indien dit eerder valt, is openbaar gemaakt.
3. In het vierde lid wordt «50» telkens vervangen door: 70.

C
Na artikel 15f wordt ingevoegd een artikel 15g, luidende:
Artikel 15g

1. De betaling van de in artikel 9b, eerste lid bedoelde vergoeding geschiedt aan een door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aan te wijzen rechtspersoon. Deze rechtspersoon is met uitsluiting van anderen belast met de inning en verdeling van de vergoeding.
2. Degene die is verplicht tot betaling van de in artikel 9b, eerste lid bedoelde vergoeding verschaft de gerechtigde tot die vergoeding op zijn verzoek alle informatie die noodzakelijk is ter verkrijging van de betaling.
3. Degene die is verplicht tot betaling van de in artikel 9b, eerste lid bedoelde vergoeding, doet, voor zover geen ander tijdstip is overeengekomen, vóór 1 april van ieder kalenderjaar aan de in het eerste lid bedoelde rechtspersoon opgave van de inkomsten die hij met het fonogram heeft verkregen. Hij is voorts gehouden desgevraagd aan deze rechtspersoon onverwijld de bescheiden of andere informatiedragers ter inzage te geven, waarvan kennisneming noodzakelijk is voor de vaststelling van de verschuldigdheid en de hoogte van de vergoeding.
4. Degene die de in het vorige lid bedoelde opgave opzettelijk nalaat dan wel in die opgave opzettelijk een onjuiste of onvolledige mededeling doet, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de derde categorie. Het feit wordt beschouwd als een overtreding.
IEF 13147

Geen bescherming voor sloepen

Hof Arnhem-Leeuwarden 15 oktober 2013, zaaknr. 200.112.014 (Loendersloot Watersport tegen Prins Watersport)
Uitspraak ingezonden door Timme Geerlof, Ploum Lodder Princen.
Zie eerder IEF 11277
. Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Toets voor gebruiksvoorwerpen. Loendersloot is met Admiral een samenwerkingsverband aangegaan om een zevental typen sloepen te produceren, die vervolgens onder de naam ’Liberty’ en ’Escape’ in Nederland via een dealernetwerk van Loendersloot zijn verkocht. Er zijn hiervoor mallen gemaakt, deze zijn eigendom van Admiral. In of omstreeks augustus 2011 is Admiral zelf sloepen op de Nederlandse markt gaan brengen onder de naam ’Admiral’. Prins is distributeur van deze Admiralsloepen. Het samenwerkingsverband met Loendersloot is verbroken. De vorderingen in kort geding zijn afgewezen, het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter.

Uit de toegelichte producties is gebleken dat alle genoemde elementen, met uitzondering van de trapeziumvormige achterrand van de zitting, in meer of mindere mate in het vormgevingserfgoed kunnen worden aangewezen. Voor zover de exacte uitvoering van die elementen afwijkt van de uitvoering in het vormgevingserfgoed, gaat het naar het voorlopig oordeel van het hof slechts om geringe afwijkingen. Daarbij komt dat het in overwegende mate gaat om functioneel bepaalde elementen, waarbij Loendersloot onvoldoende heeft geconcretiseerd waarin zijn subjectieve en creatieve keuzes zijn gelegen. Indien het een gebruiksvoorwerp en/of een (combinatie van) elementen met een gebruiksfunctie betreft, zijn er  begrenzingen wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect. Het hof oordeelt dat er geen sprake is van een auteursrechtelijk beschermd werk.

4.7 Zoals uiteengezet in bet Stokke-arrest van de Hoge Raad (HR 22 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1529), dient de vraag of een werk in aanmerking komt voor auteursrechtelijke bescherming te worden beoordeeld aan de hand van de volgende maatstaf. Vereist is dat het desbetreffende werk een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt(vgl. HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2153, Endstra). Het moet gaan om teen eigen intellectuele schepping van de auteur van het werk die de persoonlijkheid van deze laatste weerspiegelt en tot uiting komt door de vrije creatieve keuzes van die auteur (HvJEU 16juli 2009, UN BJ3749 (Infopaq I) en HvJEU 1 december 2011, C-145/10, Eva Maria Painer). Deze maatstaf geldt evenzeer indien het een gebruiksvoorwerp en/of een (combinatie van) elementen met een gebruiksfunctie betreft (vgl. BenGH 22 mei 1987, UN AK1803 en HR 15 januari 1988, UN AG5738, Screenoprints). Dit werkbegrip vindt haar begrenzing waar het eigen, oorspronkelijk karakter enkel datgene betreft wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect. Elementen van het werk die louter een technisch effect dienen of te zeer het resultaat zijn van een door technische uitgangspunten beperkte keuze, zijn van bescherming uitgesloten (vgl. HvJEU 22 december 2010, UN BPO405 (BSA) en HR 16juni 2006, UN AU8940, KecofalLancôme). Het feit dat bet werk voldoet aan technische en functionele eisen laat onverlet dat de ontwerpmarges of keuzemogelijkheden zodanig kunnen zijn dat voldoende ruimte bestaat voor creatieve keuzes van de maker die een werk in auteursrechtelijke zin kunnen opleveren (vgl. HR 8 september 2006, UN AX3 171, Slotermeervilla’s).

4.9 Uit de ter zitting in hoger beroep nader toegelichte producties is gebleken dat alle onder 4.8 genoemde elementen, met uitzondering van de trapeziumvormige achterrand van de zitting, in meer of mindere mate in het vormgevingserfgoed kunnen worden aangewezen. Voor zover de exacte uitvoering van die elementen afwijkt van de uitvoering in het vormgevingserfgoed, gaat het naar het voorlopig oordeel van het hof slechts om geringe afwijkingen. Daarbij komt dat het in overwegende mate gaat om functioneel bepaalde elementen, waarbij Loendersloot onvoldoende heeft geconcretiseerd waarin zijn subjectieve en creatieve keuzes zijn gelegen terwijl de geconstateerde verschillen met die elementen uit het vormgevingserfgoed voorshands onvoldoende blijk geven van vrije en creatieve ontwerpkeuzen als bedoeld onder 4.7. Dit geldt ook voor de trapeziumvormige achterrand, waarvan ter zitting niet kon worden vastgesteld dat deze in de door Prins voor het vormgevingserfgoed overgelegde producties voorkwam. Ten slotte is ook ten aanzien van de - volgens Loendersloot unieke - combinatie van deze elementen naar het voorlopige oordeel van het hof geen sprake van "een eigen intellectuele schepping van de auteur van het werk die de persoonlijkheid van deze laatste weerspiegelt en tot uiting komt door de vrije creatieve keuzen van die auteur". De grieven VII, VIII en IX falen.

4.10 Het voorgaande betekent dat de op auteursrecht gebaseerde vorderingen niet toewijsbaar zijn. De met de grieven VI en X aangevoerde stellingen omtrent het makerschap van Loendersloot behoeven dan ook geen verdere bespreking, evenals het (ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep nader toegelichte) verweer van Prins dat de (huidige, vernieuwde generatie) Admiralsloepen we! (in voldoende mate) afwijken van de Liberty- en Escapesloepen.

4.13 Naar bet voorlopig oordeel van het hof heeft Loendersloot zijn, door Prins gemotiveerd bestreden, stelling dat de Liberty en Escapesloepen onderscheidend vermogen bezitten en een eigen positie op de markt innemen, onvoldoende onderbouwd. Zoals overwogen, gaat het thans uitsluitend om de bescherming (tegen verwarringwekkende nabootsing) van de vormgeving van de sloepen, die door Prins onder een andere naam - Admiral - op de markt zijn gebracht. De vormgeving van de Liberty- en Escapesloepen is, gelet op de verschillende, onder 4.8 genoemde (combinaties van) vormgevingselementen waarop Loendersloot zich ook in dit verband heeft beroepen, voorshands niet (voldoende) onderscheidend van de rest van de markt. Ook voor zover Loendersloot zijn stellingen omtrent het door hem opgezette dealernetwerk, zijn promotieactiviteiten via brochures en de Hiswa en de succesvolle verkoop van de Liberty- en Escapesloepen heeft aangevoerd in verband met de eigen positie van de sloepen in de markt, schieten die stellingen tekort. Daaruit kan voorshands nog niet worden afgeleid dat die verworven marktpositie berust op de specifieke (beweerdelijk slaafs nagebootste) vorm van de sloepen, in het bijzonder op de hiervoor onder 4.8 genoemde combinatie van elementen.

4.14 Bij gebreke van een tot de vormgeving te herleiden onderscheidend vermogen en een eigen positie op de markt van de Liberty- en Escapesloepen faalt bet beroep op bescherming tegen slaafse nabootsing. De grieven IV en V falen, de grieven II, III en VI behoeven geen verdere bespreking.

IEF 13146

Tekortgeschoten in informatieplicht bij beslagverzoek namaaksoftware

Vzr. Rechtbank van Koophandel Antwerpen 12 september 2013, AR 1358-1359/13 (GOnline tegen Network Proces control c.s. en B&MI tegen Network Proces Control)
Beslagrecht. Verzet tegen beslagbeschikking inzake namaak van software-ontwikkelingsplatform "DINO" waarbij de beslagleggende partijen beweren de auteursrechten te bezitten. GONLINE eist intrekking van deze beschikking en nietigheid van het beschrijvend beslag en de beslagmaatregelen. Concreet beroepen beslagleggende partijen zich op de omgezette "Softwarewet". Voor een beschrijvend beslag inzake namaak is verder niet vereist dat de verzoeker "ernstige" aanwijzingen of zelf concrete bewijzen van IE-inbreuken zou aanbrengen.

Beslag inzake namaak is een dusdanig verstrekkende en ingrijpende maatregel dat de verzoekende partijen de nodige ijver dienen aan de dag te leggen om de feitelijke situatie als dusdanig weer te geven dat deze als correct, volledig en (zo) objectief (mogelijk) door de voorzitter kan worden getoetst aan de drempelvoorwaarden. Er wordt geoordeeld dat de beslagleggende partijen tekort zijn geschoten in deze verplichting en de rechter onvoldoende en onvolledig hebben geïnformeerd toen ze toestemming kwamen vragen voor het beslag. De beschikkingen die hun steun vindt in het verzoekschrift wordt ingetrokken. Alle maatregelen worden als onbestaand beschouwd. De eis tot het verkrijgen van een schadevergoeding is ontoelaatbaar en de eerdere beschikkingen worden vernietigd en ongegrond verklaard. De gerechtsdeskundigen worden van hun opdracht ontheven.

Leestips: p. 6 - 8

IEF 13137

Brief aan RODAP over auteurscontractenrecht en Verdrag van Beijing

Brief Antwoord aan RODAP inzake Verdrag van Beijing over auteurscontractenrecht, kenmerk 433791.
In uw brief (...) verzoekt u mij een pauze in te lassen in de behandeling van het wetsvoorstel auteurscontractenrecht. RODAP wil die pauze benutten om overeenstemming te bereiken over een alternatief voor een onderdeel van het wetsvoorstel, te weten het voorgestelde artikel 45d Auteursrecht. U geeft aan dat de pauze tevens kan worden gebruikt om de juridische consequenties te verwerken van het in 2013 verwachte arrest van de Hoge Raad inzake Norma vs NL kabel en het richtlijnvoorstel inzake collectief beheer.

(...) Gezien de volle agenda van de Tweede Kamer, kan deze enige tijd op zich laten wachten. In de tussentijds heeft RODAP de gelegenheid om met alle betrokken partijen te spreken over een alternatief voor het eerdergenoemde artikel 45d Auteurswet.

Verdrag van Beijing
De EU en de lidstaten zijn voornemens het Verdrag van Beijing (...) te ratificeren.

In uw brief (...) wordt terecht opgemerkt dat het Verdrag het mogelijk maakt om een voorbehoud te maken met betrekking tot het recht op uitzenden en openbaar maken van vastgestelde audiovisuele uitvoeringen (artikel 11). Omdat het recht nog niet is geharmoniseerd, zijn de lidstaten nog bevoegd daartoe zelfstandig over te gaan. Ik heb de Kamer der Staten-Generaal bericht dat ik voornemens ben van die mogelijkheid gebruik te maken.

(...) De toepassing in de tijd is namelijk geharmoniseerd. Bij het nemen van een beslissing zal op de financiële consequenties voor zowel rechthebbenden als gebruikers acht worden geslagen. Als RODAP en haar Europese zusterorganisaties in staat zijn die consequenties te kwantificeren, dan strekt dat uiteraard tot aanbeveling. Zoals het ook tot aanbeveling strekt om dit dan zo spoedig mogelijk aan de Europese Commissie, het Europees Parlement en de Raad kenbaar te maken, zodat daarmee bij de besluitvorming terdege rekening kan worden gehouden.

IEF 13133

Schermbehuizingen op metrostation Rotterdam geen auteursrechtinbreuk

Rechtbank Rotterdam 17 april 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:8003 (Cheil Europe Limited tegen City Media Rotterdam B.V. c.s.)
Auteursrecht. Geen afspraak over verbod tot gebruik van prototype en informatie. Geen slaafse nabootsing. CM is met Cheil in overleg geweest over het plaatsen van T-5 schermen van Samsung op het metrostation Beursplein te Rotterdam. Het is een display dat eerder op de luchthaven London Heathrow is geplaatst, bestaande uit 2 pilaren van roestvrij staal met daartussen een beeldscherm. CM wilde graag dat de schermen tussen de pilaren op de middenberm tussen de sporen werden bevestigd. CM heeft ook Audipack benaderd voor het maken van een prototype display en is uiteindelijk voor haar model gegaan. Volgens CEL maakt CM c.s. inbreuk op haar auteursrechten.

De rechtbank komt tot het oordeel dat de displays van Cheil auteursrechtelijke bescherming genieten. Het voorwerp heeft een eigen oorspronkelijk karakter en draagt het persoonlijk stempel van de maker, de totaalindruk is uniek. Maar er is geen sprake van een verveelvoudiging. CM c.s. heeft zich laten leiden door het display van Cheil, maar er zijn toch aanzienlijke verschillen. Er is geen sprake van onrechtmatige daad door de bij de onderhandelingen geleverde informatie te gebruiken. Door Cheil zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld, zoals een afspraak waaruit een verbod tot gebruik van informatie voortvloeit. Cheil heeft onvoldoende aangetoond dat haar displays onderscheidend vermogen op de relevante markt hebben. De rechtbank wijst de vorderingen af.

De beoordeling
Auteursrecht
4.1. Cheil stelt dat de T5-display een werk is in de zin van de Auteurswet en dat de display van Citymedia c.s. een ongeoorloofde verveelvoudiging is van haar ontwerp. Citymedia c.s. betwist zowel het een als het ander.

Werk
4.2. Bij de beoordeling van de vraag of een voorwerp een werk is in de zin van de Auteurswet geldt het volgende als juridische maatstaf (vgl. HR 22 februari 2013, LJN BY1529, Stokke). Het betreffende voorwerp moet een eigen, oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker dragen. Volgens het HvJEU moet het gaan om "een eigen intellectuele schepping van de auteur van het werk" (HvJEU 16 juli 2009, nr. C-5/08, LJN BJ3749, NJ 2011/288 (Infopaq I)). Elementen van het werk die louter een technisch effect dienen of te zeer het resultaat zijn van een door technische uitgangspunten beperkte keuze, zijn van bescherming uitgesloten. Het feit dat het werk voldoet aan technische en functionele eisen laat echter onverlet dat de ontwerpmarges of keuzemogelijkheden zodanig kunnen zijn dat voldoende ruimte bestaat voor creatieve keuzes van de maker die een werk in auteursrechtelijke zin kunnen opleveren. Ook een verzameling of bepaalde selectie van op zichzelf niet beschermde elementen kan een (oorspronkelijk) werk zijn in de zin van de Auteurswet, mits die selectie het persoonlijk stempel van de maker draagt.

4.3. Cheil omschrijft als kenmerkende elementen van de T5-display de “elegante roestvrijstalen palen met daartussen op ooghoogte opgehangen een TV c.q. LED scherm” (dagvaarding alinea 16). Voorts wijst zij op het grote oppervlak voor het beeldscherm en de metalen behuizing met daaronder zichtbaar het merk Samsung, waarbij het gaat om de totaalindruk die maakt dat de display uniek is (zie: proces-verbaal van de comparitie van partijen). Een meer concrete beschrijving van wat volgens Cheil de beschermde elementen zijn, heeft zij niet gegeven.


4.4. Citymedia voert aan dat een constructie bestaande uit cilindrische roestvrijstalen palen waartussen (horizontaal of verticaal) een TV-scherm is opgehangen gebruikelijk is en geen werk kan zijn en dat Cheil de T5 heeft ontleend aan oudere displays.
Zij wijst op foto’s van acht vloergemonteerde reclamedisplays die alle aan deze omschrijving beantwoorden (zij verwijst in dit verband naar diverse foto’s, overgelegd in productie 5 bij conclusie van antwoord).
Cheil heeft niet betwist dat deze displays ouder zijn dan de T5, zodat dit tussen partijen vaststaat.

4.5.
Weliswaar tonen deze foto’s inderdaad schermen opgehangen tussen palen (meestal rond en van roestvrij staal), maar geen een de specifieke wijze waarop dit is uitgewerkt in de T5-display. De rechtbank wijst daarbij op de specifieke combinatie van:
- de ronde roestvrijstalen palen;
- de maatvoering en verhoudingen van de T5 (scherm op ooghoogte, smalle palen, het scherm in de behuizing hangt vrij laag en los tussen de palen);
- de vormgeving van de metalen behuizing van het scherm. Hoewel Cheil zelf dit niet nader heeft omschreven, blijkt uit de door haar overgelegde producties en de - op zichzelf niet door Cheil betwiste - omschrijving van Citymedia dat sprake is van een gedeeltelijke opliggende bedekking van glas, waarachter de hele TV zichtbaar is en van afronding van de boven- en onderzijde van de behuizing.
Afgezet tegen de displays op de door City Media overgelegde foto’s vertoont deze specifieke combinatie een zodanig afwijkende totaalindruk, dat de T5-display een eigen oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt.

4.6. Citymedia c.s. voert aan dat roestvrij staal in openbare ruimtes vooral wordt gebruikt vanwege zijn robuustheid en klimaatbestendigheid en dat het daarom technisch is bepaald.
Ook het gebruik van beugels, waarmee het scherm aan de palen hangt, is volgens haar technisch bepaald. Als dit juist is, verandert dat het oordeel van de rechtbank niet.
Deze stelling kan ertoe leiden dat de palen en de beugels geen beschermde elementen zijn, maar dit neemt niet weg dat de combinatie van boven omschreven elementen naar het oordeel van de rechtbank het persoonlijk stempel van de maker draagt.


Verveelvoudiging
4.7. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is ven een verveelvoudiging geldt het volgende als juridische maatstaf (vgl. nogmaals HR 22 februari 2013). Beoordeeld moet worden in welke mate de totaalindrukken overeenstemmen. De auteursrechtelijk beschermde trekken of elementen zijn daarbij bepalend. Bij de vergelijking van de totaalindrukken moeten ook onbeschermde elementen in aanmerking worden genomen, voor zover de combinatie van deze elementen het persoonlijk stempel van de maker draagt.


4.8. Citymedia c.s. heeft zich bij de vormgeving van haar display zonder meer laten leiden door de T5. Dit blijkt afdoende uit de volgorde van de gebeurtenissen.
Cheil heeft immers op 18 februari 2011 aan [persoon 1] een presentatie over de T5 displays, inclusief foto’s en technische tekeningen, toegestuurd; de daarna, op 25 februari 2011 door [persoon 1] aan onder meer Cheil gestuurde ‘artist impression’ (de foto-impressie (“visual”), overgelegd bij productie 11 antwoordakte) en de uiteindelijk op metrostation Beurs in Rotterdam gerealiseerde display vertonen vergaande gelijkenissen met de T5.

4.9. Naar het oordeel van de rechtbank is bij de display van Citymedia c.s. echter geen sprake van een verveelvoudiging vanwege de volgende omstandigheden in onderlinge samenhang beschouwd:
- de display van Citymedia c.s. heeft aan twee zijden een TV-scherm, terwijl de T5 slechts een TV heeft. Cheil heeft deze stelling van Citymedia c.s. niet betwist;
- de behuizing van het scherm van de display van Citymedia c.s. is aan de boven en onderzijde niet afgerond, maar plat;
- in de display van Citymedia c.s. is LED verlichting geïntegreerd: in het scherm en in de palen;
het merk Samsung onder het TV scherm is verwijderd en vervangen door Central Station NL;
het oppervlak van de voorzijde van de behuizing van de display van Citymedia c.s. is geheel vlak en van glas, terwijl bij de T5 slechts een deel voorzien is van (opliggend) glas;
de maatvoering en verhoudingen zijn wezenlijk anders. Volgens opgave van Citymedia c.s., niet betwist door Cheil, hebben de displays de hieronder volgende maten: de display van Citymedia c.s. staat als het ware hoog en dik op olifantspoten en voldoet in het geheel niet aan de door Cheil herhaaldelijk als kenmerkend voor de T5 gegeven kwalificatie elegant.

Cheil Citymedia c.s.
Diameter rvs palen 8 cm20 cm
Totale hoogte 200 cm299 cm
Totale breedte 173 cm204 cm
Hoogte scherm 136 cm
70% van totale hoogte 40% van totale hoogte

4.10. Nu het beroep op het auteursrecht faalt omdat geen sprake is van een verveelvoudiging, hoeft het verweer dat Cheil geen rechthebbende is niet te worden beoordeeld.

IEF 13131

Visie van minister op Europees materieel civiel recht

Brief regering met visie van minister op EU ontwikkelingen op terrein van het civiele recht, 2013-2014, Kamerstukken II 22 112, nr. 1708.
In de jaren tachtig en negentig zijn vervolgens richtlijnen vastgesteld over consumentenrechten en het auteursrecht. De rechtsbasis voor deze wetgeving werd gevonden in de vrij verkeersbepalingen van het Verdrag, de artikelen over gelijke behandeling en de totstandkoming van de interne markt (art. 114 VWEU). (...) Zo moeten civielrechtelijke initiatieven die samenhangen met de totstandkoming van een digitale interne markt worden aangejaagd, bijvoorbeeld op het gebied van de hervorming van het auteursrecht. In de Akte voor de Interne markt (COM 2011, 206) werd de hervorming van het collectief beheer van auteursrechten aangekondigd. Het kabinet staat positief tegenover een Europees kader voor governance en transparantie voor collectieve beheersorganisaties omdat dit het functioneren van cbo’s in grensoverschrijdende situaties kan verbeteren en het uitgeven van multiterritoriale licenties voor muziekrechten mogelijk te maken. Het kabinet is dan ook verheugd dat het afgelopen jaar snelle vooruitgang is geboekt bij de onderhandelingen voor dit richtlijnvoorstel.

Bij alle Commissievoorstellen geldt dat het beginsel van subsidiariteit voor mij een belangrijk ijkpunt is. De Unie dient alleen op te treden wanneer er duidelijke voordelen zijn ten opzichte van nationaal optreden of acteren in ander internationaal verband. Dit geldt bijvoorbeeld voor de World Intellectual Property Organisation (WIPO) waarbinnen verschillende verdragen op het gebied van het auteursrecht tot stand zijn gekomen.

Voor harmonisatie of uniformering van materieel civiel recht bestaat slechts aanleiding als dit nodig is om in elke lidstaat tot een minimaal beschermingsniveau te komen. Dit kan een methode zijn om een belemmering voor burgers en bedrijven weg te nemen.(...) Ook op het terrein van het auteursrecht zijn er voorbeelden van richtlijnen die beogen rechthebbenden binnen de Unie een zelfde soort rechtsbescherming te bieden bij de licentiëring van hun auteurs- en naburige rechten.

Zoals aangegeven, de beschikbare middelen van de Unie kunnen het beste worden ingezet op terreinen waar op korte termijn snelle vooruitgang kan worden geboekt. Zo moeten civielrechtelijke initiatieven die samenhangen met de totstandkoming van een digitale interne markt worden aangejaagd, bijvoorbeeld op het gebied van de hervorming van het auteursrecht. In de Akte voor de Interne markt (COM 2011, 206) werd de hervorming van het collectief beheer van auteursrechten aangekondigd. Het kabinet staat positief tegenover een Europees kader voor governance en transparantie voor collectieve beheersorganisaties omdat dit het functioneren van cbo’s in grensoverschrijdende situaties kan verbeteren en het uitgeven van multiterritoriale licenties voor muziekrechten mogelijk te maken. Het kabinet is dan ook verheugd dat het afgelopen jaar snelle vooruitgang is geboekt bij de onderhandelingen voor dit richtlijnvoorstel. Daarnaast hoopt het kabinet dat ook de stakeholdersdialoog over de toekomst van het auteursrecht die de Commissie recent in haar mededeling “content in de digitale markt” (COM 2012, 789) heeft aangekondigd en de voortzetting van haar werkzaamheden met betrekking tot de herziening van het auteursrecht snel tot concrete resultaten leiden. Uit het aantal procedures bij het Hof van Justitie EU blijkt eens te meer dat de huidige regelgeving, bijvoorbeeld met betrekking tot de thuiskopie, op dit moment tot de nodige onduidelijkheden leidt.

IEF 13128

De klassieke hyperlink en het beschikbaarstellingsrecht

H.T.L. Stockmann, ‘De klassieke hyperlink en het beschikbaarstellingsrecht', IE-Forum.nl IEF 13128.
Een redactionele bijdrage van Theo Stockmann, LinkedIn-profiel.
De hyperlink is hot. Momenteel zijn wij in afwachting van drie arresten waarin het HvJEU ons meer duidelijkheid gaat geven omtrent de auteursrechtelijke status van de hyperlink. In deze bijdrage ga ik in op de vraag of de klassieke hyperlink een ‘mededeling aan het publiek’ (en meer specifiek: een relevante beschikbaarstellingshandeling) kan vormen in de zin van art. 3 Auteursrechtrichtlijn (hierna: ARl). De klassieke hyperlink is een tekstuele koppeling naar een andere internetpagina of een ander bestand op Internet. Na het aanklikken van de hyperlink wordt een andere internetpagina zichtbaar of bijvoorbeeld een muziekbestand gedownload of afgespeeld.

In deze bijdrage behandel ik twee soorten van de klassieke hyperlink. Allereerst behandel ik de klassieke hyperlink naar een website. Vervolgens behandel ik de klassieke hypelink naar een direct afspeelbaar of downloadbaar bestand. Na deze uiteenzetting volgt een theoretische beschouwing van het begrip ‘mededeling aan het publiek’ en in het bijzonder het beschikbaarstellingsrecht.

Daarna is er aandacht voor de meer algemene jurisprudentie van het HvJEU. Hierna zet ik uiteen hoe de lagere jurisprudentie momenteel omgaat met de klassieke hyperlink, daarbij behandel ik voornamelijk de klassieke hyperlink naar een direct afspeelbaar of downloadbaar bestand.

Ik rond af met een conclusie en afsluitende opmerkingen. In de voetnoten wordt de literatuur verkort aangehaald. Een lijst met geraadpleegde bronnen is te vinden aan het einde van deze bijdrage.

[red. Hierboven is enkel de introductie vermeld, de volledige redactionele bijdrage is hier te vinden. De onderliggende, volledige scriptie is beschikbaar via www.theostockmann.nl en afgerond in augustus 2013.]

IEF 13125

Voorgestelde EP Resolutie over thuiskopieheffingen

Motion for a European Parliament Resolution, Draft report on private copying levies (2013/2114(INI))
New business models in the digital environment
25. Takes the view that private copies of protected works made using cloud computing technology may have the same purpose as those made using traditional and/or digital recording media and materials; considers that these copies should be taken into account by the private copying compensation mechanisms;
26. Calls on the Commission to assess the impact on the private copying system of the use of cloud computing technology for the private recording and storage of protected works, so as to determine how these private copies of protected works should be taken into account by the private copying compensation mechanisms;
27. Calls on the Commission and Member States to examine the possibility of legalising works sharing for non-commercial purposes so as to guarantee consumers access to a wide variety of content and real choice in terms of cultural diversity;
28. Instructs its President to forward this resolution to the Council and Commission and to the governments and parliaments of the Member States

A virtuous system in need of modernisation and harmonisation (1 - 5)
(...) 3. Believes that the private copying system is a virtuous system that balances the right to copying for private use with fair remuneration to rightholders, and that it is a system worth preserving;
4. Emphasises that the major disparities between national systems for the collection of levies, especially as regards the types of product subject to the levy and the rates of levy, can distort competition and give rise to ‘forum shopping’ within the internal market;
5. Invites the Member States to decide on a common definition of the private copying levy, to look for common ground as regards which products should be subject to the levy and to harmonise the negotiating arrangement for the rates applicable to private copying; calls on the Commission to facilitate that process;

Single collection procedure, clearer consumer information and more efficient (6 - 14)
(...) 8. Recommends that, in the case of cross-border transactions, private copying levies be collected in the Member State in which the product is placed on the market and that the product then be allowed to circulate freely in the internal market without being subject to additional levies;
9. Takes the view that, accordingly, private copying levies cannot be collected by a collective management organisation of a Member State if remuneration of the same kind has already been collected in another Member State;
10. Calls on the Member States, in consultation with all stakeholders, to simplify procedures for setting the levies in such a way as to ensure fairness and objectivity;
(...)
13. Urges Member States to adopt more transparent exemption arrangements regarding professional uses;
14. Calls on the Member States to introduce efficient arrangements for the reimbursement of private copy levies where the media in question is used for professional purposes;

Transparency regarding allocation of revenue and cultural policy (15 - 19)
(...) 16. Urges Member States to ensure greater transparency regarding the allocation of revenue from private copying levies;
18. Calls on the Member States to publish reports on allocation of proceeds in open source format with interpretable data;
19. Urges the organisers of cultural events and performances receiving funding from private copying levies to make their public more aware of this by means of additional publicity

Technical protection measures (20 - 21)
21. Calls for the elimination of technical protection measures causing an imbalance between freedom to copy and fair remuneration for rightholders under private copying

Licences (22 - 24)
(...) 24. Stresses that, as for online services, contractual authorisations cannot be allowed to prevail to the detriment of private copying exception arrangements;

New business models in the digital environment  (25 - 28)
25. Takes the view that private copies of protected works made using cloud computing technology may have the same purpose as those made using traditional and/or digital recording media and materials; considers that these copies should be taken into account by the private copying compensation mechanisms;
26. Calls on the Commission to assess the impact on the private copying system of the use of cloud computing technology for the private recording and storage of protected works, so as to determine how these private copies of protected works should be taken into account by the private copying compensation mechanisms;
27. Calls on the Commission and Member States to examine the possibility of legalising works sharing for non-commercial purposes so as to guarantee consumers access to a wide variety of content and real choice in terms of cultural diversity;
28. Instructs its President to forward this resolution to the Council and Commission and to the governments and parliaments of the Member States.

IEF 13120

Blues Brothers als aanduiding van inspiratiebron toelaatbaar

Vzr. Rechtbank Den Haag 9 oktober 2013, KG  ZA 13-1064 (Black Rhino tegen S.I.C.)
Uitspraak mede ingezonden door Diederik Stols, Boekx.
Merkenrecht. Portretrecht bij personages. Licentie. Muziek. Tribute-shows [A] vormde met wijlen [B] The Blues Brothers, zangers van blues- en soulmuziek wier uiterlijke verschijning werd gekenmerkt door vaste elementen. [A] is directeur van Black Rhino en houder van de Europese Merken 'Blues Brothers' en 'The Blues Brothers'. Momenteel produceren eisers zelf theater- en muziekshows rond The Blues Brothers en verstrekken licenties daarvoor. Enkele gedaagden hebben een licentieovereenkomst gesloten om 'The Blues Brothers' te vertolken. Gedaagden produceren tributeshows en hebben ter promotie websites met onder andere een promotiefilm, daarvoor zijn echter geen licenties verstrekt.

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen gebaseerd op het auteursrecht af. Auteursrechtelijke bescherming van de film 'The Blues Brothers' is niet genoeg onderbouwd. Verder is het mogelijk dat er auteursrecht rust op personages (Bassie & Adriaan), maar dat is bij de personages Jake en Elwood Blues niet het geval. Het beroep op portretrecht wordt verworpen.

Gebruik van het merk 'The Blues Brothers' in de titel van de shows kan de indruk wekken dat er een bijzondere band bestaat tussen de shows en de merkhouder, dit levert een inbreuk op. Gedaagden handelen zodoende onvoldoende loyaal ten opzichte van de gerechtvaardigde belangen van de merkhouders. Voor de beschrijving van de inhoud van de Show en als aanduiding van de inspiratiebron is gebruik van de aanduiding 'Blues Brothers' wel toelaatbaar.

Tussen eisers en [D] was een licentie gesloten dat [D] Jake en Elwood Blues alleen in shows mochten spelen waarvoor ze toestemming haden. Voor de Nederlandse shows hebben zij geen toestemming.  De vordering tot nakoming van de licentieovereenkomst is ten aanzien van de shows in Nederland toewijsbaar. Gedaagden worden veroordeeld iedere inbreuk van de gemeenschapsmerken 'Blues Brothers' en 'The Blues Brothers' te staken en gestaakt te houden op verbeurte van een dwangsom.

4.7. Wat er ook zij van de bevoegdheid tot handhaven van de auteursrechten die samenhangen met het script van de film “The Blues Brothers”, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter hebben eisers hun vorderingen gebaseerd op auteursrecht op het script van de film onvoldoende onderbouwd gelet op het verweer van gedaagden, zodat vorderingen die op deze grondslag zijn gebaseerd reeds om die reden niet kunnen worden toegewezen. De voorzieningenrechter is zonder kennis te kunnen nemen van het werk of de werken waarvoor auteursrechtelijke bescherming wordt ingeroepen niet in staat om een (voorlopig) oordeel te geven over de gestelde inbreuk die de Show zoals aangekondigd zou vormen op het script. De enkele stills uit de film die in de processtukken zijn opgenomen, zijn hiervoor in ieder geval onvoldoende. Bovendien beschikt de voorzieningenrechter over onvoldoende materiaal over de Show zoals deze zal worden uitgevoerd in Nederland om de gestelde dreigende inbreuk te kunnen beoordelen terwijl die inbreuk, gelet op de stellingen van eisers gemotiveerd is betwist.

4.12. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn de personages Jake en Elwood Blues alias The Blues Brothers geen auteursrechtelijk beschermd werk, om de navolgende redenen.

4.13. Door eisers is niet weersproken dat de uiterlijke verschijningsvorm van Jake en Elwood Blues, te weten een duo in een zwart pak, met wit overhemd, zwarte das, witte sokken, zwarte schoenen, zwarte zonnebrillen, zwarte “pigskin” hoeden en bakkebaarden (elementen f, g, en h) overeenkomt met de kledingstijl van een aantal blues legendes uit de jaren ’50 van de vorige eeuw, zoals Reverend Gary Davis en John Lee Hooker. Ter zitting hebben eisers zelf ook verklaard dat [A] en [B] voor The Blues Brothers geïnspireerd zijn door vertolkers van de zogenaamde hipsterstijl van ‘Electric Blues’ vertolkers uit Chicago.

4.14. Op deze stijlkenmerken die ontegenzeggelijk een belangrijk onderdeel van de uiterlijke verschijningsvorm van de personages vormen en die eisers zelf hebben overgenomen van eerdere blues legendes, kunnen eisers voorshands oordelend geen auteursrechtelijke bescherming claimen. Immers, zoals de Hoge Raad recentelijk nog heeft bevestigd, geeft de Auteurswet geen exclusief recht aan degene die volgens een - hem kenmerkende - stijl werkt. Aan deze rechtspraak ligt de gedachte ten grondslag dat de auteursrechtelijke bescherming van abstracties als stijlkenmerken een ontoelaatbare beperking van de vrijheid van creatie van de maker zou meebrengen, en aldus een rem op culturele ontwikkelingen zou vormen. Ook element e (blues en soul muziek/zangrepertoire) is een stijlkenmerk en dus onbeschermd.

4.26. Allereerst ziet het portretrecht op een portret of te wel een afbeelding. Voor de vraag of sprake is van een afbeelding is de techniek niet relevant, zowel met potlood, pen, penseel, klei, brons als met een foto- of filmcamera kan een portret worden gemaakt. Een live optreden als zodanig is geen afbeelding, het is immers niet op enigerlei wijze vastgelegd. Een live optreden kan dan ook niet met een beroep op portretrecht worden verboden. Ter zitting hebben eisers desgevraagd bevestigd dat hun vordering inderdaad ziet op een verbod op de live voorstelling en zodoende niet op een verbod op openbaarmaking van een vastlegging van dat optreden.

4.27. Ten tweede roepen eisers in feite niet het portretrecht in van [A] en [B] maar van de personages Jake en Elwood Blues. Hetgeen zij hebben aangevoerd over de herkenbare trekken van [A] en [B] zijn immers grotendeels kenmerken van Jake en Elwood Blues. In bijzondere omstandigheden kan het portretrecht worden ingeroepen tegen zogeheten look-alikes. Dat neemt niet weg dat de afbeelding van die look-a-like dan wel het portret van een persoon dient weer te geven. Dat [A] en [B] niet alleen een beroep zouden kunnen doen op portretrecht als dit hun persoon betreft maar ook als dat hun ‘alias’ te weten een van de personages van de Blues Brothers betreft, wordt voorshands oordelend verworpen.

4.30. Eisers stellen voorts dat SIC Duitsland, SIC UK, [C] en TEC inbreuk maken op hun merkrechten in de zin van – onder meer – artikel 9 lid 1 sub b GMVo. Zij stellen dat deze gedaagden de merken gebruiken als (onderdeel van de) titel voor de Show - “I'm a Soul Man - A Tribute to the Blues Brothers” en in het promotiemateriaal voor de Show met aanduidingen als “Blues Brothers Show”, “Blues Brothers Concert” en in de domeinnamen thebluesbrothersshow.nl en thebluesbrothersshow.com. Door de merken te gebruiken voor dezelfde - althans soortgelijke - waren en diensten als de waren en diensten waarvoor de merken zijn ingeschreven kan (directe dan wel indirecte) verwarring bij het publiek ontstaan. Het publiek zal denken dat de Show wordt geproduceerd door eisers, dat er een relatie bestaat tussen eisers en gedaagden en/of dat eisers toestemming hebben gegeven voor de productie en de uitvoering van de Show.

4.13. Door eisers is niet weersproken dat de uiterlijke verschijningsvorm van Jake en Elwood Blues, te weten een duo in een zwart pak, met wit overhemd, zwarte das, witte sokken, zwarte schoenen, zwarte zonnebrillen, zwarte “pigskin” hoeden en bakkebaarden (elementen f, g, en h) overeenkomt met de kledingstijl van een aantal blues legendes uit de jaren ’50 van de vorige eeuw, zoals Reverend Gary Davis en John Lee Hooker. Ter zitting hebben eisers zelf ook verklaard dat [A] en [B] voor The Blues Brothers geïnspireerd zijn door vertolkers van de zogenaamde hipsterstijl van ‘Electric Blues’ vertolkers uit Chicago. 4.14. Op deze stijlkenmerken die ontegenzeggelijk een belangrijk onderdeel van de uiterlijke verschijningsvorm van de personages vormen en die eisers zelf hebben overgenomen van eerdere blues legendes, kunnen eisers voorshands oordelend geen auteursrechtelijke bescherming claimen. Immers, zoals de Hoge Raad recentelijk nog heeft bevestigd, geeft de Auteurswet geen exclusief recht aan degene die volgens een - hem kenmerkende - stijl werkt. Aan deze rechtspraak ligt de gedachte ten grondslag dat de auteursrechtelijke bescherming van abstracties als stijlkenmerken een ontoelaatbare beperking van de vrijheid van creatie van de maker zou meebrengen, en aldus een rem op culturele ontwikkelingen zou vormen.5 Ook element e (blues en soul muziek/zangrepertoire) is een stijlkenmerk en dus onbeschermd.

4.42. Eisers hebben onweersproken gesteld dat G. en C. [D] voornemens zijn geweest om de rollen van Jake en Elwood Blues in de Show te vertolken hetgeen ook op de website www.imasoulman.nl is aangekondigd. Weliswaar staat nu op die website dat andere acteurs die rollen zullen vertolken, de foto’s van G. en C. [D] stonden ten tijde van de mondelinge behandeling echter nog steeds op de website. Ook niet bestreden is dat de broers [D] geen onvoorwaardelijke toezegging in dit verband hebben gedaan, zodat niet vast staat dat zij niet zullen optreden. Zodoende hebben eisers nog steeds belang bij hun vordering.

4.43. Bij die stand van zaken is de vordering tot nakoming toewijsbaar voor zover het gaat om de aangekondigde Shows in Nederland. Dat een voorziening van een ruimerestrekking geboden is, is niet gesteld.

Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak Blues Brothers: een personage heeft geen portretrecht
Intellectuel Eigendomsrecht.nl (Bescherming characters en portretrechten “Blues Brothers”)

IEF 13117

Beyond the Safe Harbours. Harmonising substantive intermediary liability for copyright infringement in Europe

C.J. Angelopoulos, Beyond the Safe Harbours: Harmonising Substantive Intermediary Liability for Copyright Infringement in Europe, Intellectual Property Quarterly, 2013-3, p. 253-274.
Via IViR.nl:The internet has proven a convenient vehicle for the commission of unprecedented levels of copyright infringement by leagues of anonymous – and impecunious – infringers. In their quest for deep pockets and easy targets, right-holders have, in reaction, turned against the internet middlemen, attempting to hold them accountable for the wrong-doings of the small-scale offenders using their networks. As a result, the tricky issue of indirect liability has been given new urgency. With perplexed domestic courts turning to the general rules on extra-contractual liability to parse the issue, during the 90s a number of EU Member States started introducing special liability laws in order to shield the budding internet industry from legal uncertainty. (...)

It is therefore apparent that a cogent solution to the problem of intermediary liability will require significant doctrinal reform across the board of EU Member States. As a result, a gap has emerged that would be most efficiently covered with one single harmonised European solution for substantial intermediary copyright infringement than multiple national ones. Happily, such harmonisation is far from as hopeless as it is usually presented: indeed, as this article will show, although the underlying national traditions and bodies of law in tort are doubtlessly dissimilar, specifically in the area of intermediary copyright liability the rules are moving closer together and common principles are beginning to take shape beneath the national divergences.

(...) The article shall focus on the liability of internet service providers acting in their intermediary capacity for copyright infringement committed on their networks and web pages by their users. Direct liability incurred by a platform for its own harmful behaviour without third party involvement shall not be discussed, nor will the liability of users themselves for content they upload. It should be noted that, although this analysis is concerned exclusively with intermediary liability for copyright infringement, cases involving other forms of illegality will be discussed where they allow for conclusions to be drawn that can be equally applied to copyright.

Lees het gehele artikel op de website van het IViR