Auteursrecht  

IEF 13060

Auteursverordening 1913 geeft geen exclusief recht op een kenmerkende stijl

GiEA Curaçao 12 augustus 2013, ECLI:NL:OGEAC:2013:1(Living Green)
Auteursrecht. Kenmerkende stijl. Partijen hebben sinds 2009 samengewerkt in de Living Green Exotic Furniture B.V.. Zij recyclen hout en maken hiervan meubelstukken. De meubellijn van Living Green heet “ Monumento di Curaçao”. Gedaagde is in 2011 vertrokken en eiser is met een nieuwe timmerman doorgegaan. Eiser vordert een verklaring voor recht dat de door hem ontworpen en gemaakte meubels een oorspronkelijk karakter bezitten en een persoonlijk stempel van de maker dragen, ofwel auteursrechtelijke bescherming genieten. Eiser vordert verder verklaring van recht dat gedaagde inbreuk maakt op de auteursrecht en verboden wordt verdere inbreuken te maken.

Het gerecht stelt dat eiser niet klaagt over nabootsing van een individueel, concreet object, maar van meubels, gemaakt van hetzelfde materiaal, namelijk hergebruikt hout afkomstig van oude monumentale Curaçaosche huizen, dat volgens dezelfde, een bepaald artistiek effect opleverende, methode is bewerkt. Eiser werkt, als ontwerper, volgens een kenmerkende stijl en op een kenmerkende stijl geeft de Auteursverordening 1913 geen exclusief recht. Ook laat het recht hier geen ruimte voor aanvullende bescherming op grond van onrechtmatige daad tegen slaafse nabootsing. De vorderingen worden dan ook afgewezen.

Feiten
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, alsmede op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde bewijsstukken, staat het volgende vast:
a.     Partijen hebben sinds 2009 samengewerkt, vanaf februari 2010 in de besloten vennootschap Living Green Exotic Furniture B.V., met de handelsnaam Living Green.
De bedrijfsomschrijving is onder meer: “Het recyclen van houten pallets, meubelstukken maken hiervan en deze verkopen tegen redelijke prijzen, dit in verband met de verontreiniging van het milieu”. Van houten pallets is men overgegaan op hout afkomstig van de ramen, deuren, jaloezieën en dakspanten van oude, te renoveren monumentale huizen van Curaçao als materiaal voor de te vervaardigen meubels.

b.    [eiser] is statutair directeur en houdt zich onder meer bezig met het leggen en onderhouden van contacten met de klanten en het bij elkaar zoeken van het te recyclen hout. [gedaagde] had de functie van manager van de timmerwinkel en werkte in ieder geval als timmerman. De meubellijn van Living Green heet “ Monumento di Curaçao”.

c.    Begin juli 2011 is [gedaagde] opgestapt bij het bedrijf. Sindsdien maakt hij onder de naam “Art of Green Furniture” meubels van hout dat eerder werd gebruikt in oude Curaçaosche huizen. Zijn meubellijn heet “Tesoro di Korsow”. [eiser] heeft een nieuwe timmerman in de arm genomen en is doorgegaan met Living Green.

De beoordeling
5. Om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te komen, is vereist dat het desbetreffende werk een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Dat geldt ook als het om een gebruiksvoorwerp gaat.

6.    [eiser] klaagt niet over nabootsing van een individueel, concreet object, maar van meubels, gemaakt van hetzelfde materiaal, namelijk hergebruikt hout afkomstig van oude monumentale Curaçaosche huizen, dat volgens dezelfde, een bepaald artistiek effect opleverende, methode is bewerkt. Zo is de krans van een kast gemaakt uit oude kozijnen en worden houten shutterramen veelal hergebruikt als kastdeuren.

7. Het komt erop neer dat [eiser], aangenomen dat hij de ontwerper is, volgens een hem kenmerkende stijl werkt. De Auteursverordening 1913 geeft echter geen exclusief recht aan degene die volgens een hem kenmerkende stijl werkt. De gedachte daarachter is dat de auteursrechtelijke bescherming van abstracties als stijlkenmerken een ontoelaatbare beperking van de vrijheid van creatie van de maker zou meebrengen en daarmee een rem op culturele ontwikkelingen zou vormen. (vergelijk onlangs HR 29 maart 2013, red. IEF 12509, voor de Nederlandse Auteurswet). Een andere reden is dat werken die het auteursrecht beschermt anders niet goed zijn af te bakenen.

8. Tegen deze achtergrond heeft de Hoge Raad in hetzelfde arrest overwogen dat het recht geen ruimte laat voor aanvullende bescherming van de maker van een werk op grond van onrechtmatige daad tegen slaafse nabootsing van een stijl of van stijlkenmerken, ook al is die nabootsing nodeloos en wekt die bij het publiek verwarring. Op basis van artikel 6:162 BW is de vordering dus evenmin toewijsbaar.

De omstandigheid dat [gedaagde] de ideeën zou hebben opgedaan tijdens de samenwerking maakt dit niet anders.

9. Aangenomen dat deze onbeschermde stijl is ingezet door [eiser], handelde [gedaagde], mede gelet op diens uitingsvrijheid, niet onrechtmatig jegens [eiser] door op school tegen collega’s van [eiser] te zeggen dat niet [eiser] maar hij de bedenker is. Een aantasting van [eiser]’s eer en goede naam levert deze – in dat geval onware – uitlating niet op; toehoorders kunnen daaruit hoogstens hebben opgemaakt dat [gedaagde] op dit punt een andere mening is toegedaan dan [eiser].

10. De slotsom is dat de vorderingen moeten worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op Naf. 1.800,00 (2 punten tarief 5) wegens salaris van de gemachtigde.

De beslissing
Het Gerecht:
- wijst af het gevorderde;
- verwijst [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op Naf. 1.800,00.

IEF 13057

Uitzending en herhaling op een digitaal themakanaal niet voorzien in 1991

Ktr. Rechtbank Amsterdam 18 september 2013, HA EXPL 12-289 (Holierhoek tegen Stichting NTR)
Uitspraak ingezonden door Dylan Griffiths, Griffiths advocaten.
Auteursrecht op filmwerk. Scenario. Licentieovereenkomsten. Herhalingen op digitaal themakanaal. Holierhoek is scenarioschrijver en heeft in 1991 een overeenkomst gesloten met VdR B.V. voor het meewerken aan de aflevering 'Suite voor het personeel' van de televisieserie 'Kamer/Suite 215'. Tussen VdR B.V. en (rechtsvoorganger van) NTR is een coproductieovereenkomst gesloten. VdR B.V. wordt insolvent en daarmee is (aldus Holierhoek) de coproductieovereenkomst opgehouden te bestaan. In maart 2010 is tussen NTR en Van de Rest een licentieovereenkomst gesloten voor uitzending op een digitaal themakanaal.

De kantonrechter is van oordeel dat de licentieovereenkomst voorziet in exploitatie van herhalingen, maar die licentie is beperkt tot de ten tijde van het aangaan van de overeenkomst bekende exploitatievormen (vgl. IEF 12769). Uitzending op een digitaal themakanaal was niet voorzien in 1991, dus kan deze exploitatievorm niet zijn gesublicentieerd. Of de overeenkomst door ontbinding van de VdR B.V. teniet is gegaan kan onbeantwoord blijven.

 

De (7) uitzendingen op Best24 kunnen aan NTR worden toegerekend, het vermoeden van overdracht ex artikel 43d Aw kan haar niet baten. Van een professionele partij als (rechtsvoorganger van) NTR mag worden verwacht dat zij zich informeert of dat degene van wie zij rechten overgedragen krijgt ook tot die overdracht bevoegd is, daarvan is niet gebleken. Partijen worden in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over het begrip herhalingen uit de licentieovereenkomst of hieronder ook herhalingen op een digitaal themakanaal moet worden begrepen.

5.7. Op grond van hetgeen in rechtsoverweging 5.5. is overwogen is de kantonrechter voorshands van oordeel dat licentieovereenkomst I weliswaar voorziet in een licentie aan de B.V. voor het exploiteren van "Suite voor het personeel" in de vorm van herhalingen, maar dat die licentie is beperkt tot de ten tijde van het aangaan van de overeenkomst bekende exploitatievormen. Van uitzending op een digitaal themakanaal kan niet zonder meer gezegd worden dat het een vorm van exploitatie is die in 1991 reeds was voorzien.
Indien de licentieovereenkomst I niet voorziet in de exploitatie via een digitaal themakanaal dan kan de B.V. die vorm van exploitatie ook niet aan NTR hebben gesub-licentieerd en kan NTR zich reeds daarom niet op de coproductieovereenkomst beroepen. De vraag of licentieovereenkomst I door de ontbinding van de B.V. teniet is gegaan kan dan onbeantwoord blijven.

5.8. Partijen hebben de vraag of onder het begrip herhalingen in licentieovereenkomst ook herhalingen op een digitaal themakanaal moet worden begrepen slechts behandeld in het licht van de vaststelling van een eventuele schadevergoeding, maar niet in het licht van de vraag of de licentieovereenkomst I wel voorziet in een licentie voor die vorm van exploitatie.
Teneinde een verrassingsbeslissing te voorkomen zal de kantonrechter partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte over dat punt uit te laten.

5.9. (...) Anders dan NTR stelt kan in dat geval de onrechtmatigheid ook aan NTR worden toegerekend. Dat artikel 43d Aw een vermoeden schept van overdracht kan haar niet baten. In dat artikel is immers ook uitdrukkelijk de mogelijkheid van een afwijkende regeling opgenomen. Van een professionele partij als (de rechtsvoorganger van) NTR mag worden verwacht dat zij zich ervan vergewist dat degene van wie zij rechten of licenties overgedragen krijgt ook tot die overdracht bevoegd is. Gesteld noch gebleken is dat (de rechtsvoorganger van) NTR enig onderzoek naar de bevoegdheid van de B.V. heeft gedaan. In die omstandigheden is sprake van een oorzaak die krachtens de in het maatschappelijk verkeer geldende opvattingen voor rekening van NTR komt.

Op andere blogs:
Kracht-blog (Er zijn meer wegen die naar Rome leiden)

IEF 13056

Alle collectieve aansluitingscontracten (Buma etc.) ongeldig?

Redactionele bijdrage van Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap, Universiteit Leiden: Het fiducia-verbod spook is terug voor het collectief beheer. Zie de Conclusie A-G 20 september 2013, Nr. 12/03490 (NORMA tegen NL Kabel c.s.)
In onze serie commentaren op kabeldoorgifte-uitspraak.
De algemene, te onbepaalde overdracht aan Norma is niet geldig. Het was 20 jaar redelijk stil, maar het fiducia-spook is met deze Conclusie terug voor het collectief beheer in Nederland. Dit raakt veruit de meeste CBO’s (Buma, Stemra, Agicoa, Lira, Vevam, Norma, Pictoright). Conclusie AG Verkade 5.42.8.1:

“Een collectieve belangenbehartigingsorganisatie (CBO) als Norma past uiteraard niet in het beeld van de in nr. 5.42.6 spreekwoordelijk opgevoerde 'duivel': Meijers en gelijkgestemden dachten daarbij natuurlijk aan kunsthandelaren en uitgevers (en misschien: banken). Een CBO als Norma die zich 'alle' rechten op 'alle' objecten laat overdragen is van oudsher te zien als een trust of fiduciaris, waarmee de Hoge Raad (voor zover het niet om toekomstig werk ging) in 1929 en 1941 geen moeite had.

Het door het BW van 1992 opgeroepen probleem is dat fiducia geen geldige titel meer is: art. 3:84 lid 3 BW. Dat betekent dat sindsdien organisaties als bijv. Buma, en ook Norma, de positie hebben ingenomen dat er sprake is van een werkelijke, 'echte' overdracht, met (wél) de strekking om het goed na overdracht in het vermogen van de verkrijger te doen vallen

"Het gevolg is ook dat een CBO (als Norma), goederenrechtelijk bezien, de verkregen rechten overeenkomstig art. 3:83 lid 1 BW (naar believen) verder aan derden zou kunnen overdragen, en dat bij een onverhoopt faillissement van een CBO, de aan haar overgedragen rechten in haar faillissement zouden vallen. Ook al vertoont een CBO daarmee nog steeds geen duivelse trekken, toch liggen (in dit spraakgebruik) 'duivels' wel op de loer, via de crediteuren van zulke verenigingen of stichtingen".

Een leuke nieuwe klus voor de wetgever om dit (alsnog) op te lossen? Wat AG Verkade betreft is een overdracht op voorhand aan een CBO om het vermoeden van overdracht buiten spel te zetten niet geldig. Conclusie AG Verkade 6.7.7:

 

“een overdracht door een uitvoerende kunstenaar van rechten aan Norma [is] heel iets anders dan het 'anders overeenkomen' met de producent, in de zin van art. 45d Aw. Daarom kan een levering bij voorbaat (van rechten op toekomstige uitvoeringen in het algemeen) door de uitvoerende kunstenaar aan Norma - anders dan Norma stelt - niet afdoen [aan] het (lex specialis-) stelsel van art. 45d Aw / art. 4 WNR.”

Beide aspecten zijn van groot belang voor de toekomst van het collectief auteursrecht in Nederland. De conclusie van Advocaat-Generaal Verkade in de zaak Norma/NL-kabel zal uitgebreid worden besproken tijdens de Film- en TV recht cursus op woensdag 25 september a.s.. Bijgaand de concept-PowerPoint waarin de hoofdpunten van de bewuste conclusie aan de orde komen. Commentaar is welkom.

Goed weekend!
Dirk Visser

IEF 13052

Conclusie A-G: heruitzending veronderstelt al een 'eerste uitzending'

Conclusie A-G HR 20 september 2013, Nr. 12/03490 (NORMA tegen NL Kabel c.s.)
Conclusie ingezonden door Jeroen van Hezewijk en Jurriaan Jansen, Freshfields Bruckhaus Deringer en Thijs van Aerde, Houthoff Buruma.
Zie eerder IEF 11171 en IEF 7522.
Summierlijk: De A-G concludeert dat het hof, evenals de rechtbank, de vraag juist heeft beoordeeld dat 'heruitzenden / doorgifte via de kabel' een 'eerste uitzending' veronderstelt. In dit verband hebben partijen (en het hof) ook wel gedebatteerd in termen van een aan de 'secundaire openbaarmaking' ten grondslag liggende 'primaire openbaarmaking'.

Een overdracht door een uitvoerende kunstenaar van rechten aan Norma is heel iets anders dan het 'anders overeenkomen' met de producent, in de zin van art. 45d Aw. Daarom kan een levering bij voorbaat (van rechten op toekomstige uitvoeringen in het algemeen) door de uitvoerende kunstenaar aan Norma - anders dan Norma stelt - niet afdoen het (lex specialis-) stelsel van art. 45d Aw / art. 4 WNR. [red: wij volstaan met een inhoudsopgave en enkele citaten]. Conclusie strekt tot verwerping en in het incidentele beroep tot vernietiging en verwijzing.

1. Feiten (nrs. 1.1-1.4)
2. Procesverloop (nrs. 2.1 - 2.3)
3. Inzet van de cassatiemiddelen: inleiding (nrs. 3.1 - 3.6.3)
4. Juridisch kader
4.A. Internationale verdragen (TRIPS-Verdrag, Berner Conventie, Conventie van Rome) (nrs. 4.2 - 4.4)
4.B. Unierechtelijk kader (algemeen) (nr. 4.5)
4.C. Satelliet- en kabelrichtlijn 93/83/EEG (nrs. 4.6.1 - 4.6.3)
4.D. Verhuur-, leen- en naburige rechtenrichtlijn 2006/115/EG (nr. 4.7)
4.E. Auteursrechtrichtlijn 2001/29/EG (nr. 4.8)
4.F. Auteurswet (nr. 4.9)
4.G.Wet op de naburige rechten (nr. 4.10)
4.H. Burgerlijk Wetboek (nr. 4.11)
5. Bespreking van het principale cassatieberoep
5. A. Middel I: Verrichten de omroepen een primaire openbaarmaking? Is 'heruitzenden' secundaire openbaarmaking of ook primaire openbaarmaking? (nrs. 5.2 - 5.35)
5.B. Middel II: De vorderingen van Norma op grond van de exploitatie-overeenkomsten (nrs. 5.36 - 5.55)
5.C. Middel III: Moeten de kabelexploitanten een rechtvaardigingsgrond stellen / bewijzen? (nrs. 5.56 - 5.60)
5. D. Middel IV: Norma's schadeclaim in verhouding tot haar afdrachtverplichtingen (nrs. 5.61 -5.79)
6. Bespreking van het incidentele cassatieberoep
6. A. Onderdeel 2: Rechten zijn (als regel) bij producent; overdrachten aan Norma kunnen daaraan niet afdoen; kabelexploitanten hebben toestemming via producenten en omroepen (nrs. 6.3-6.14)
6.B. Onderdeel 1: Inbreukmakende heruitzendingen in het verleden zijn niet in rechte vastgesteld; ten onrechte verwijzing naar schadestaatprocedure (nrs. 6.15 - 6.24)
7. Conclusie

5.8. Eén van de door Norma's middel I ter discussie gestelde centrale vragen is of 'heruitzenden / doorgifte via de kabel' al dan niet een 'eerste uitzending' (zoals in art. 1 hd 3 SKRl te lezen is), veronderstelt. In dit verband hebben partijen (en het hof) ook wel gedebatteerd in termen van een aan de 'secundaire openbaarmaking' ten grondslag liggende 'primaire openbaarmaking'. Het hof heeft, evenals de rechtbank, deze vraag - ten nadele van Norma - bevestigend beantwoord.

De daartoe door het hof in rov. 4.11-4.13 gegeven motivering laat zich als volgt samenvatten:
- in de Engelse tekst van art. 1 hd 3 SKRl worden voor 'eerste uitzending' en 'doorgifte via de kabel' de woorden '(initial) transmission' en 'retansmission' gebruikt;
- in punt 23 van de considerans van de Auteursrechtrichtlijn 2001/29 worden 'tansmission' en 'retansmission' uitdrukkelijk als vormen van mededehng aan het publiek (openbaarmaking) aangemerkt. Aangenomen moet worden dat deze begrippen in beide richtlijnen dezelfde betekenis hebben. Dit betekent dat niet alleen 'retransmission'/ 'doorgifte via de kabel' maar ook '(initial) transmission'/ 'eerste uitzending' in art. 1 hd 3 SKRl ziet op een openbaarmakingshandeling en dat derhalve aan 'doorgifte via de kabel' een primaire openbaarmaking voorafgaat;
- dit is ook af te leiden uit art. 1 Ibis hd 1 ii) Berner Conventie, in de Engelse taalversie luidende:
'Authors of literary and artistic works shall enjoy the exclusive right of authorizing: (...)
(ii) any communication to the public by wire or by rebroadcasting of the broadcast of the work, when this commiunication is made by an organization other than the original one',
waarbij opmerking verdient dat het begrip 'doorgifte via de kabel' besloten hgt in het woord 'rebroadcasting', dat zowel 'by wire' als 'wireless' kan zijn; bij 'rebroadcasting'/ 'doorgifte via de kabel' wordt een primaire openbaarmaking voorondersteld, omdat zonder primaire openbaarmaking, de 'rebroadcasting' zelf de primaire openbaarmaking zou vormen, hetgeen niet het geval kan zijn (rov. 4.11);
- het begrip 'heruitzenden' in artikel 14a WNR moet in dezelfde zin worden uitgelegd, overeenkomstig de bedoeling die de Nederlandse wetgever met de definities van artikel l.g en h WNR heeft gehad, ook al stammen deze definities van een aantal jaren voor de invoering van artikel 14a WNR en werden met die definities destijds andere doelen nagestreefd dan met dit artikel (rov. 4.13).

5.9. Voor zover middel I (inzonderheid onderdeel LA) klaagt over onjuiste uitleg en toepassing van art. 14a WNR in rov. 4.7 - 4.13 van het bestreden arrest, faalt het, omdat 's hofs daar gegeven oordeel juist is. De tekst van de richtlijn (in de verschillende taalversies) en het systeem daarvan zijn zodanig duidelijk dat sprake is van een 'acte claire'. Er bestaat dus ook geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen ter zake aan het Hof van Justitie van de EU. In de nrs. 5.18 - 5.20.2 hierna zal ik, ten overvloede, niettemin nog stilstaan bij de (sub-) onderdelen van middel LA.

6.7.7. Norma's in m. 6.7.2 onder (d) weergegeven ampele nadere argumentatie heeft betrekking op de grondslag van aan haar (Norma) overgedragen rechten. Zoals door NLKabel c.s. in ms. 3.5.12 - 3.5.15 van hun schriftelijke toelichting is benadrukt, is een overdracht door een uitvoerende kunstenaar van rechten aan Norma heel iets anders dan het 'anders overeenkomen' met de producent, in de zin van art. 45d Aw. Daarom kan een levering bij voorbaat (van rechten op toekomstige uitvoeringen in het algemeen) door de uitvoerende kunstenaar aan Norma - anders dan Norma stelt^'* - niet afdoen het (lex specialis-) stelsel van art. 45d Aw / art. 4 WNR. Daarom wordt een levering bij voorbaat door de uitvoerende kunstenaar aan de producent (na een levering bij voorbaat van rechten op toekomstige uitvoeringen in het algemeen) aan Norma, ook niet door art. 3:97 lid 2 BW geholpen.

Het ampele betoog in Norma's schriftelijke toelichting (nrs. 10.15 -10.74, op p. 76 - 93) heeft mij niet van het tegendeel kunnen overtuigen. De redenering dat art. 45dAw als lex specialis niet aan (eerdere) overdracht van naburige rechten in de weg staat, omdat - kort gezegd - dan onduidelijk zou zijn wanneer de leveringshandeling zou plaatsvinden en art. 45d Aw geen overdracht bewerkstelligt maar alleen een vermoeden van overdracht oplevert, is onjuist. Artikel 45d Aw behelst niet een (bewijs-)vermoeden maar behelst - als hoofdregel - een materiële rechtsregel, die de in het artikel genoemde rechten van rechtswege op de producent doet overgaan, zodat een leveringshandeling niet aan de orde is . Door de overgang van rechtswege is een 'overdracht onder opschortende voorwaarde' niet aan de orde, zo min als palavers over het moment van overdracht. Voor de maker / uitvoerende kunstenaar die niet gebruik gemaakt heeft van de mogelijkheid om met de producent schriftelijk anders overeen te komen, is er van beschikkingsbevoegdheid geen sprake meer, en kan (bij een levering bij voorbaat van rechten op toekomstige uitvoeringen in het algemeen aan Norma) het 'nemo plus'-beginsel door Norma juist niét tegen de producent, en door de producent juist wél tegen Norma ingeroepen worden^"*. Het behoeft na het bovenstaande geen nader betoog dat ik ook niet deel een door Norma ingeroepen visie van de Commissie Auteursrecht in een advies van 2011, waarin te lezen is:

'Het kan voorkomen dat een filmauteur, bijv. een scenarioschrijver, op voorhand de exploitatierechten heeft overgedragen aan een derde, met name een collectieve beheersorganisatie (CBO) zoals Lira. Indien deze auteur het scenario daarna beschikbaar stelt voor een film zullen de overgedragen exploitatierechten niet op grond van de "présomption de cession" van art. 45d Aw vermoed kunnen worden te zijn overgedragen aan de filmproducent: omdat de auteur niet meer rechten aan een ander kan overdragen dan hij of zij zelf heeft (het nemo plusbeginsel), blijven de rechten bij de CBO berusten. Het gevolg is dat de filmproducent minder gemakkelijk kan beslissen over bepaalde exploitatiemogelijkheden van de film, afhankelijk als hij daarvoor dan is van liet verlenen van een licentie door de CBO.'

Ik acht deze mening in het bovenstaande ontzenuwd.

7. Conclusie
Mijn conclusie strekt in het principale beroep tot verwerping, en in het incidentele beroep tot vernietiging en verwijzing.

IEF 13047

Als maker zodanig aangeduid in eigenschappen van software

Rechtbank Midden-Nederland 18 september 2013, HA ZA 12/1084 (Lindsen tegen Prequest-Nordined)
Uitspraak ingezonden door Pieter de Laat, Louwers IP|Technology Advocaten.
Auteursrecht op software. Art. 2, 4 en 7 Aw. Verklaring van recht. Lindsen heeft een eenmanszaak CAD4U gedreven voor AutoCAD-tekeningen. Lindsen is tussentijds werkzaam geweest in dienst van Prequest, als verkopend accountmanager van de Application Manager software van Prequest. De Application Manager is een aanduiding voor implementatiemodules voor gebruikers van CAD-systemen en bevat in de eigenschappen de tekst "Company: CAD4U, Copyright©2006". Prequest is een groothandel in het ontwikkelen van standaardapplicaties en computersoftware.

Via artikel 4 Aw wordt Lindsen als maker beschouwd omdat CAD4U als maker is aangeduid. De aanpassingen die tussentijds zijn geweest, creëren geen eigen werk en zijn ook niet onder 7 Aw gedaan, omdat Lindsen een ander takenpakket had. De eindafrekening geldt ook niet als een overdracht bij akte ex artikel 2 Aw. Er volgt een verklaring voor recht dat het auteursrecht bij Lindsen berust en dat Prequest c.s. de verveelvuldiging c.q. openbaarmaking Application Manager dient te staken.

4.2. Lindsen stelt (...) dat hij, voor indiensttreding bij Prequest, onder de naam van CAD4U in de jaren 2004-2006 de Application Manager zonder hulp van anderen, leiding en/of toezicht naar eigen inzicht heeft ontwikkeld, geschreven (de broncode) en aangepast en dus de maker is van de Application Manager. Bij hem berust het auteursrecht als bedoeld in artikel 1 Aw. (...)

4.4. De rechtbank is van oordeel dat Lindsen de maker is van de Application Manager en dat uit dien hoofde bij hem het auteursrecht op de Application Manager berust. Hiertoe overweegt zij als volgt. Uitgangspunt is artikel 4 Aw. Volgens dat artikel wordt, behoudens bewijs van het tegendeel, als maker beschouwd diegene die op of in het werk als zodanig is aangeduid of bij gebreke van een dergelijke aanduiding, degene die bij de openbaarmaking van het werk als maker bekend is gemaakt door de openbaarmaker. (...)

4.6. De rechtbank is in het kader van de vraag of een nieuw werk is ontstaan van oordeel dat is komen vast te staan dat de werkzaamheden die Lindsen tijdens zijn dienstverband bij Prequest heeft verricht aan de Application Manager, aanpassingen betroffen die in ieder geval niet tot gevolg hadden dat daarmee de broncode dusdanig is veranderd dat daarmee een nieuw oorspronkelijk werk in de zin van de Aw is ontstaan. (...)

4.7. Voorts overweegt de rechtbank dat ook indien het oordeel in vorenstaande alinea zou hebben geluid dat wel een nieuw werk was ontstaan, in dat geval een beroep op artikel 7 Aw evenmin opgaat om de navolgende redenen. Het maken c.q. (verder) ontwikkelen van de Application Manager dient om een beroep te kunnen doen op artikel 7 Aw te behoren tot de taken die Lindsen in het kader van zijn dienstverband diende uit te voeren, dan wel in voornoemd artikel van toepassing indien een door Prequest incidenteel uitdrukkelijke gegeven opdracht tot het maken van een bepaald werd door Lindsen is aanvaard. de rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat het werk aan de Application Manager niet valt onder de werkzaamheden die Lindsen diende te verrichten in het kader van zijn dienstverband bij Prequest. In de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat Lindsen in dienst is getreden in de functie van accountmanager 1. (...)

4.8. De stelling van Prequest c.s. dat in de eindafrekening met betrekking tot het dienstverband ook de overdracht van het auteursrecht zit verweven, slaagt evenmin. Buiten dat overdracht van een auteursrecht op grond van artikel 2 Aw uitsluitend kan plaatsvinden bij akte, is de rechtbank van oordeel dat in de eindafrekening op zijn minst de overdracht vermeld moet zijn, wil het oordeel gekomen kunnen worden dat deze overdracht is begrepen in de eindafrekening.

Afbeelding slechts ter illustratie

IEF 13046

Conclusie A-G: Technische voorziening is ook de inrichting die is ontworpen om toegang tot werk te bieden

Conclusie A-G HvJ EU 19 september 2013, zaak C-355/12 (Nintendo e.a.) - dossier
Zie eerder: IEF 11785. Prejudiciële vragen gesteld door Tribunale di Milano, Italië.
Auteursrecht. Technische beschermingsvoorziening is dat ook een systeem om na te gaan of een afzonderlijke drager (videogamedrager) een herkenningscode bevat? Richtlijn 2001/29/EG. Conclusie A-G:

1. Richtlijn 2001/29/EG (...) moet aldus worden uitgelegd dat met het begrip „technische voorzieningen” in de zin van artikel 6 van die richtlijn voorzieningen kunnen worden bedoeld die niet alleen zijn opgenomen in de auteursrechtelijk beschermde werken zelf, maar ook in de inrichtingen die zijn ontworpen om toegang tot die werken te bieden.

2. Bij de beoordeling van de vraag of dergelijke voorzieningen in aanmerking komen voor bescherming uit hoofde van artikel 6 van richtlijn 2001/29/EG voor zover zij tot gevolg hebben dat niet alleen handelingen worden voorkomen of beperkt waarvoor toestemming van de rechthebbende volgens die richtlijn vereist is, maar ook handelingen waarvoor dergelijke toestemming niet vereist is, dient de nationale rechter na te gaan of de toepassing van de voorzieningen verenigbaar is met het evenredigheidsbeginsel en met name in aanmerking te nemen of het eerstgenoemde effect, gezien de huidige stand van de techniek, ook zou kunnen worden bereikt zonder het laatstgenoemde effect met zich te brengen of dit althans in mindere mate met zich te brengen.

3. Bij de beoordeling van de vraag of bescherming moet worden verleend tegen de beschikbaarstelling van inrichtingen, producten, componenten en diensten in de zin van artikel 6, lid 2, van richtlijn 2001/29 behoeft geen rekening te worden gehouden met de door de rechthebbende beoogde specifieke bestemming van een inrichting die is ontworpen om toegang tot beschermde werken te verkrijgen. Een wezenlijke rol speelt daarentegen de mate waarin de inrichtingen, producten, componenten of diensten waartegen bescherming wordt ingeroepen, worden of kunnen worden gebruikt voor andere rechtmatige doelstellingen dan het mogelijk maken van handelingen waarvoor toestemming van de rechthebbende vereist is.

Gestelde prejudiciële vragen

1) Moet artikel 6 van richtlijn 2001/29/EG (1), mede in het licht van punt 48 van de considerans ervan, aldus wordenuitgelegd dat de bescherming van technische beschermingsvoorzieningen voorauteursrechtelijk beschermde werken of materiaal zich ook kan uitstrekken tot een systeem dat is vervaardigd en in de handel gebracht door een onderneming die in haar eigen hardware een inrichting heeft opgenomen om na te gaan of een afzonderlijke drager met het beschermde werk (een videogame dat is ontwikkeld door de betrokken onderneming en door derden die houders van de rechten op de beschermde werken zijn) een herkenningscode bevat, bij gebreke waarvan dit werk niet kan worden weergegeven of uitgevoerd op het systeem, zodat interoperabiliteit van het apparaat met apparaten en producten die niet afkomstig zijn van de onderneming die het systeem heeft vervaardigd, is uitgesloten?

2) Kan artikel 6 van richtlijn 2001/29/EG, mede in het licht van punt 48 van de considerans ervan, aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter, wanneer hij moet beoordelen of het gebruik van een product of onderdeel met het doel, een technische beschermingsvoorziening te omzeilen, zwaarder weegt dan andere commercieelrelevante doeleinden of gebruikswijzen, criteria moet aanleggen waarbij de bestemming die is toegekend door de rechthebbende op het product waarin de beschermde inhoud is opgenomen, een rol speelt, of, in plaats daarvan of in combinatie daarmee, kwantitatieve criteria ontleend aan het aandeel van deze gebruikswijzen in verhouding tot andere, of kwalitatieve criteria ontleend aan de aard en het gewicht van deze gebruikswijzen?

Op andere blogs:
IPKat (Game Copiers and Mod Chips – AG Sharpston issues Opinion in Case C-355/12 Nintendo v PC Box)

IEF 13044

Regisseurs vs. Kabelaars; wat nu?

E. E. de Vos, Regisseurs versus Kabelaars: wat nu?, krachtblog.
Een bijdrage ingezonden door Erik E. de Vos, Kracht advocatuur
In onze IE-Forum serie commentaren op kabeldoorgifte-uitspraak.

In mijn blogpost op 15 augustus jl., schreef ik over het kort geding dat Collectieve Beheersorganisatie VEVAM had aangespannen tegen kabelexploitanten UPC en Ziggo. Impliciet sprak ik de verwachting uit dat VEVAM dat geding zou winnen, maar expliciet rekende ik er op dat er nog wel wat rechtsgangen nodig zijn voordat deze ‘kabeloorlog’ ten einde is. Inmiddels is het kort geding dat VEVAM tegen kabelexploitanten UPC en Ziggo had aangespannen geëindigd in een summiere afwijzing van alle aanspraken van VEVAM op de kabelexploitanten (zie IEF 13006 voor samenvatting en vonnis). Hoe nu verder?

De voorzieningenrechter heeft een duidelijk vonnis gewezen. Zij stelt onomwonden dat de door het Haagse hof beoordeelde stellingen in het arrest ‘NORMA/NL Kabel’ (IEF 11171) zodanige overeenkomsten vertonen met de huidige stellingen van VEVAM, dat verwijzing naar de redenering van het hof voldoende is om de aanspraken van VEVAM op de kabelaars af te wijzen. Ook pre-judiciële vragen aan de HR waren volgens haar niet nodig. Zij negeert iedere kritiek op het Haagse arrest, ook al is die kritiek niet bepaald zonder grond.

Maar de voorzieningenrechter gaat in dit vonnis nog wat stappen verder. Ze wijst ook de aanspraken van VEVAM gebaseerd op overdracht van auteursrecht af; en ze introduceert een ongeclausuleerde ‘aanspraak’ van regisseurs voor vergoedingen voor kabeldoorgifte bij een onbekende derde partij.

De rechter stelt dat de contractuele afspraken die regisseurs met producenten maken restrictief moeten worden uitgelegd. Die restrictieve uitleg wordt gerechtvaardigd door het ‘vermoeden van overdracht’ ex art. 45d Aw. De rechter bouwt hier het ‘vermoeden van overdracht’ fluks om tot een overdracht van rechtswege. In haar reactie op dit vonnis heeft Jacqueline Seignette (IEF 13039) al terecht gesteld dat deze opvatting in strijd is met het Europees recht (specifiek: HvJ EG ‘Luksan’).

Maar de rechter voegt daar nog iets aan toe. [red. dit artikel is ingekort, lees de gehele bijdrage hier]

IEF 13041

15 jaar BREIN: meer duidelijkheid over regels op internet en groei legaal aanbod online

Stichting Brein, 15 jaar BREIN: meer duidelijkheid over regels op internet en groei legaal aanbod online, anti-piracy.nl 18 september 2013.
Uit het persbericht. BREIN bestaat 15 jaar dit jaar. In die tijd verschoof de aandacht van fysieke handel in illegale dragers naar illegaal digitaal aanbod op internet. In 2008 meldde BREIN na 10 jaar ruim 100.000 acties. Er werden sindsdien 123 eDonkey servers afgesloten, ruim 2.200 bittorrent sites, 111 usenet indexers, 230 streaming sites, rond de 1800 link sites en 23 top sites van release groepen. Daarnaast meldde BREIN sinds vorig jaar inmiddels meer dan 1,5 miljoen illegale zoekresultaten, waarvan 250.000 vorige maand. Wat het online aanbod van illegale dragers betreft sloot BREIN 1.650 sites af en deed meer dan 140.000 interventies waarbij naar schatting 600.000 advertenties van vraag-en-aanbod sites werden verwijderd.   

 

Vrijwel alle acties zijn civielrechtelijk. Inmiddels is duidelijk dat sites die structureel toegang tot illegale bestanden faciliteren niet kunnen volstaan met enkel een Notice & Take Down beleid waarbij illegale links pas na melding worden verwijderd. Dergelijke sites moeten preventieve maatregels nemen, "hun site, hun zaak, hun taak om de eigen winkel schoon te houden", vat BREIN directeur Tim Kuik het samen. Aangezien de meeste sites anoniem opereren en geen preventief toezicht houden, worden zij via de hosting provider offline gehaald. In Nederland is daar inmiddels uitgebreide rechtspraak over maar dat is nog niet overal ter wereld het geval. Dan kan het op zijn plaats zijn dat Nederlandse access providers de toegang tot zo'n site blokkeren. Dat is bijvoorbeeld zo met The Pirate Bay. Anders dan in andere EU landen willen Nederlandse access providers daar niet aan meewerken en zijn in hoger beroep tegen het rechterlijk blokkeringsgebod dat op vordering van BREIN is verleend.

Naast hosting providers en access providers vraagt BREIN ook payment providers, adverteerders en hun tussenpersonen alsmede zoekmachines om hun medewerking. Enerzijds kan dat zijn om de aansprakelijke beheerders van de sites te identificeren en anderzijds om de toegankelijkheid van de site te belemmeren en dienstverlening aan de site te stoppen. "Het is een mozaïek aan maatregels", zegt Kuik, "het is net zoals elke andere vorm van handhaving, niet waterdicht maar wel waterafstotend".

"Was het 15 jaar geleden nog de handelaar in illegale dragers die de piraat was en was de consument de heler, op het internet is het vaak de consument die de inbreuk maakt door illegaal bestanden uit te wisselen en is de handelaar, de site die dit faciliteert, de heler geworden", zegt Kuik. "De illegale internetwinkels verschuilen zich achter de technologie en hun klanten. Daarom is wel overwogen om inbreukmakende consumenten aan te pakken maar daar hebben we in Nederland van afgezien. Het is beter de consument een legaal alternatief te bieden en de handhaving op de illegale concurrentie door The Pirate Bays van deze wereld te richten. Zo'n illegale winkel is natuurlijk de eigenlijke bron."

Dat is meteen een andere positieve ontwikkeling van de laatste jaren die zich steeds duidelijker aftekent: legale distributieplatforms die op kwaliteit en aanbod kunnen concurreren met illegale sites. Dit jaar rapporteerde de muziekindustrie voor het eerst in 12 jaar een kleine groei. Dat is aan online aanbod zoals op Spotify te danken. De filmwereld volgt het voorbeeld met on-demand diensten en de komst van Netflix naar Nederland. Toch blijft bescherming tegen de illegale sites broodnodig. De investering in de ontwikkeling van legale platforms moet lonen en ook de creatie van steeds weer nieuwe content moet betaald worden. "Met enkel legaal aanbod red je het niet, ook handhaving tegen de illegale concurrentie is nodig", aldus Kuik.

IEF 13040

Voetbaltattoeages zorgen voor kopzorgen bij NFL

Bas Kist, Voetbaltatoeages zorgen voor kopzorgen bij NFL ,NRC 17 september 2013
Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever BV.
Merkenrecht.Auteursrecht. De organisator van de Amerikaanse football league, de NFL, maakt zich ernstig zorgen over de tatoeages van de spelers uit de competitie. De NFL is bang voor claims. Op een tatoeage rusten namelijk, net als op elk ander creatief werk, auteursrechten. Als er niets over deze rechten is afgesproken, blijven ze in principe bij de maker. Verschijnt een bekende speler met zijn tatoeage in een reclame van een sponsor, dan bestaat het gevaar dat de tatoeëerder zich meldt met een claim.

Mogelijk is de NFL geschrokken van de rechtszaak die de maker van een tatoeage onlangs heeft aangespannen tegen het videobedrijf THQ. In een van de videogames van THQ was de bekende freefighter Carlos Condit te zien, met op zijn buik een tatoeage van een leeuw. De artiest achter de leeuw wil nu ‘even vangen’. Hij denkt zelf aan 4,16 miljoen dollar. Ook Nike werd al eens voor de rechter gesleept wegens een commercial met de getatoeëerde basketballer Rasheed Wallace. De zaak werd geschikt en de tatoeëerder ging er met een onbekend bedrag vandoor. De NFL probeert nu zijn spelers te bewegen om alsnog toestemming te vragen bij de makers van hun tatoeages, zo meldt zakenblad Forbes. Dat zal nog een hele toer worden. Het merendeel van de spelers is natuurlijk van top tot teen beschilderd, vermoedelijk door veel verschillende tattoo-artiesten. Ga dat nu nog maar eens recht breien.

IEF 13039

Kabeldoorgifte en artikel 45d Aw - een overpeinzing naar aanleiding van Vevam/UPC c.s.

J.M.B. Seignette , Kabeldoorgifte en artikel 45d Aw – een overpeinzing naar aanleiding van Vevam/UPC c.s., IE-Forum.nl IEF 13039.
Een bijdrage ingezonden door Jacqueline Seignette, Höcker advocaten.
In onze IE-Forum serie commentaren op kabeldoorgifte-uitspraak.

De Voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam oordeelde op 4 september 2013 dat Vevam niet bevoegd is om voor haar auteurs kabelvergoedingen te vorderen [ECLI:NL:RBAMS:2013:5554]. Noch artikel 26a Auteurswet, noch het aansluitingscontract dat Vevam met de regisseurs sluit, vormt hiervoor een basis (r.o. 4.4.-4.6). De kabelexploitant hoeft dus geen vergoeding aan Vevam te betalen. De regisseurs hebben en houden aanspraak op een billijke vergoeding jegens de producent, zo overweegt de Voorzieningenrechter (r.o. 4.7). Betekent dit dat de regisseur de kabelvergoeding die hij voorheen van Vevam ontving nu van de producent krijgt? Vooralsnog lijkt het hier niet op.

Dit artikel is sterk ingekort, lees het gehele artikel hier.

De Voorzieningenrechter laat de vorderingen van Vevam afhangen van de vraag of uit de overeenkomst tussen regisseur en producent blijkt dat de rechten aan Vevam zijn overgedragen (r.o 4.6). De rechter lijkt te veronderstellen dat een maker het vermoeden van overdracht van artikel 45d Auteurswet alleen kan weerleggen door in de overeenkomst met de producent op te laten nemen aan wie het recht dan wél wordt overgedragen. Daar is volgens mij geen grondslag voor in artikel 45d Auteurswet, noch in het civiele recht. Bovendien: op het moment dat de regisseur een overeenkomst tekent met de producent, heeft hij de kabelrechten reeds bij voorbaat aan Vevam overgedragen. Volgens de regels van het civiele recht kan hij dezelfde rechten dan niet nog eens aan de producent overdragen. Om de vorderingen te kunnen afwijzen had de Voorzieningenrechter dus op zijn minst moeten motiveren waarom de kabelrechten desalniettemin rechtsgeldig aan de producent zijn overgedragen. Dit geldt te meer nu de Voorzieningenrechter zware eisen stelt aan de wijze waarop de regisseur het vermoeden van overdracht kan weerleggen. Feitelijk kan de regisseur dit alleen bewerkstelligen door in de overeenkomst een bevestiging van de producent te verkrijgen dat deze het er mee eens is dat de rechten niet aan hem, maar aan Vevam worden overgedragen (r.o. 4.6). De Nederlandse film- en televisieproducenten hebben echter bij monde van RoDAP in het kort geding duidelijk gemaakt dat ze het daar helemaal niet mee eens zijn. De kans dat de producent een afwijkend beding accepteert dat voldoet aan de door de Voorzieningenrechter voorgeschreven vorm, is daarmee uitermate klein. De situatie verschilt daarmee niet wezenlijk van de situatie waarin de kabelrechten op grond van de wet direct aan de producent worden toegewezen. Een dergelijke situatie is echter niet toegestaan, zoals blijkt uit het arrest Luksan/van der Let. Een wettelijk vermoeden van overdracht mag aldus het Hof van Justitie wel, mits de hoofdregisseur vrij over de rechten kan beschikken die hij in zijn hoedanigheid van auteur heeft om zijn belangen te beschermen. Dit laatste is niet het geval als de producent bepaalt of de maker rechten aan de cbo mag overdragen.

Jacqueline Seignette