Kwekersrecht  

IEF 10408

Ingeperkt gebruik ggo

Ontwerpbesluit houdende regels met betrekking tot het ingeperkt gebruik en de doelbewuste introductie in het milieu van genetisch gemodificeerde organismen (Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2012) en kamerbrief over o.a. Hongaars compromisvoorstel voor beperken of verbieden van teelt op andere gronden dan risico's voor mens, dier en milieu

Voor de liefhebber (kwekersrechtpraktijk) Kern van het besluit: er komt een vergunningenstelsel voor o.a. in de handel brengen van / het ter beschikking stellen van genetisch gemodificeerde organismen aan derden;(hoofdstuk 4), waarbij vergunningen voor maximaal 10 jaar kunnen worden verleend, verlenging is mogelijk. Dit ontwerpbesluit bevat tal van wijzigingen en komt tegelijk met diverse bijlagen.

De Nota van toelichting zegt:

De aanleiding voor de onderhavige herziening van de regelgeving voor genetisch gemodificeerde organismen (hierna: ggo’s) wordt gevonden in de wens om – voor zover mogelijk – de administratieve lasten te verlichten die de onderzoeksinstellingen en het bedrijfsleven ondervinden bij de naleving van de verplichtingen van het Besluit ggo. Daarnaast is het ook van belang dat er een verdergaand ‘level playing field’ tussen de verschillende lidstaten van de EU wordt gecreëerd door in dit besluit nog nauwer aan te sluiten bij de teksten van de Europese regelgeving. Een laatste reden wordt gevonden in het verbeteren van de leesbaarheid van het Besluit ggo. Het oude Besluit ggo was door diverse achtereenvolgende aanpassingen en de ingewikkeldheid van de geregelde materie moeilijk leesbaar.

Het verlichten van de administratieve lasten in de sfeer van de wet- en regelgeving middels het Besluit ggo vloeit voort uit een toezegging van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 5 november 2003 om de Tweede Kamer te informeren over de lastenverlichting, de vereenvoudiging en stroomlijning van de biotechnologiewetgeving2. Deze toezegging heeft geleid tot een drietal brieven aan de Tweede Kamer.

Uit de Kamerbrief:

Zoals bekend zou (aanname van) het voorstel een nieuwe mogelijkheid introduceren voor lidstaten om maatregelen te nemen die de teelt van op EU niveau veilig bevonden en toegelaten ggo’s op eigen grondgebied beperken of verbieden, op andere gronden dan risico’s voor mens, dier en milieu. Sinds de verschijning van het voorstel is veel discussie ontstaan over de juridische houdbaarheid van zulke nationale maatregelen en op welke gronden deze gestoeld zouden kunnen zijn. Het compromisvoorstel van Hongarije dat in raadscontext is besproken, bevatte een beknopte lijst met gronden. Voor dit compromisvoorstel was in de Raad geen gekwalificeerde meerderheid te vinden.

IEF 10367

Kanzi arrest

HvJ EU 20 oktober 2011, zaak C-140/10 (Greenstar-Kanzi Europe NV tegen Jean Hustin & Jo Goossens)

In navolging van IEF 9907 (Concl A-G), IEF 9262  (Noot Koenraad) Prejudiciële vragen door Hof van Cassatie van België.

Kwekersrecht. Kwekersrechtverordening. Beginsel van uitputting communautair kwekersrecht, licentieovereenkomst. Vordering wegens inbreuk tegen derde – Schending van licentieovereenkomst door licentiehouder in zijn contractuele betrekkingen met derdeTeelt- tegenover oogstmateriaal, i.c. „Kanzi”appels.

Vragen

Moet artikel 94 van verordening (EG) nr. 2100/941 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht, zoals gewijzigd door verordening (EG) nr. 873/20042 van de Raad van 29 april 2004, in samenhang gelezen met de artikelen 11, lid 1, 13, leden 1 tot en met 3, 16, 27 en 104 van voornoemde verordening nr. 2100/94, aldus worden uitgelegd dat de houder of de tot exploitatie gerechtigde persoon een vordering wegens inbreuk kan instellen tegen eenieder die handelingen verricht met betrekking tot materiaal dat aan deze laatste werd verkocht of afgestaan door een licentiehouder wanneer de beperkingen die in de licentieovereenkomst tussen de licentiehouder en de houder van het communautair kwekersrecht, ingeval van verkoop van dat materiaal, werden bedongen, niet werden geëerbiedigd?

Zo ja, is het voor de beoordeling van de inbreuk van belang dat diegene die voornoemde handeling verricht op de hoogte is of geacht wordt op de hoogte te zijn van de aldus in de bedoelde licentieovereenkomst opgelegde beperkingen?

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht

1) Artikel 94 van verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 873/2004 van de Raad van 29 april 2004, gelezen in samenhang met de artikelen 11, lid 1, 13, leden 1 tot en met 3, 16, 27, en 104 van deze verordening, moet in omstandigheden als die van het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat de houder of de licentiehouder een vordering wegens inbreuk kan instellen tegen een derde die het materiaal heeft verkregen via een andere licentiehouder die zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden of de beperkingen die zijn opgenomen in de licentieovereenkomst die laatstgenoemde licentiehouder eerder met de houder had gesloten, voor zover de betrokken voorwaarden of beperkingen rechtstreeks zien op de wezenlijke elementen van het betrokken communautaire kwekersrecht, hetgeen de verwijzende rechter dient te beoordelen. (r.o. 21 - 44) 

2) Voor de beoordeling van de inbreuk is het van geen belang dat de derde die handelingen met betrekking tot het verkochte of afgestane materiaal heeft verricht, op de hoogte was of geacht werd op de hoogte te zijn van de in de licentieovereenkomst opgelegde voorwaarden of beperkingen. (zie r.o. 45 - 49)

Curia: Verzoek om een prejudiciële beslissing – Hof van Cassatie van België – Uitlegging van de artikelen 11, lid 1, 13, leden 1 tot en met 3, 16, 27, 94 en 104 van verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (PB L 227, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 873/2004 (PB L 162, blz. 38) – Civielrechtelijke vorderingen – Vordering door de houder van een communautair kwekersrecht of door een licentiehouder ingesteld tegen een persoon die met betrekking tot het oogstmateriaal van het verkregen beschermde ras bepaalde handelingen jegens de licentiehouder heeft gesteld, zonder de beperkingen die in de met de houder van het beschermde recht gesloten licentieovereenkomst zijn opgenomen, in acht te nemen.

IEF 10359

Schade aan een niet-rechtmatig belang

Hof Amsterdam 7 juli 2011, LJN BT8516 (handelsonderneming B&L B.V. tegen Green Works International B.V.)

©viooltje

In navolging van IEF 5060 (Rb 's-Gravenhage) en IEF 8128 (Rb Alkmaar).

Kwekersrecht. Beslag onrechtmatig. Partijen waren in onderhandeling over de aanstelling van (nog) meer kwekers, een vijfjarig exclusief contract was gepland. Het kwekersrecht is wel aangevraagd, maar nog niet verkregen. Beslag is rechtmatig geweest. Geen vergoeding van schade die is toegebracht aan niet-rechtmatig belang. Gederfde winst doordat wanprestatie niet kon worden geëffectueerd. Door ongeoorloofde vermeerdering verkregen planten.

3.14 Hoewel in het voorgaande de conclusie ligt besloten dat sprake is geweest van vermeerdering door B&L, laat die conclusie op zichzelf onverlet dat in beginsel vaststaat dat B&L de 21.364 planten, waarop het beslag rustte, gedurende een bepaalde periode niet heeft kunnen verkopen en leveren aan derden en deze op zeker moment onder meer buiten de kas heeft moeten plaatsen, zodat op zichzelf aannemelijk is dat zij als gevolg daarvan schade heeft geleden. Niettemin is het hof van oordeel dat B&L in verband met de aard van de schade als bedoeld in artikel 6:98 BW geen recht heeft op schadevergoeding wegens gederfde winst uit gemiste verkoop en wegens arbeidskosten, nu deze schade is toegebracht aan een niet-rechtmatig belang. Uit het voorgaande volgt immers dat B&L vergoeding vordert van schade bestaande uit gederfde winst (en daarmee samenhangende extra arbeidskosten) als gevolg van het feit dat zij gedurende een bepaalde periode niet in staat is geweest de door haar jegens Productions gepleegde wanprestatie–het betrof immers de beoogde verkoop en levering van door ongeoorloofde vermeerdering verkregenplanten -te effectueren. Dergelijke schade behoort volgens het hof niet te worden vergoed.

3.15 Uit het voorgaande volgt dat grief I en grief II falen. De daarin besloten liggende conclusie dat de eventuele schade die B&L heeft geleden als gevolg van het door GWI gelegde beslag niet voor vergoeding in aanmerking komt, impliceert dat grief III, die afhankelijk is van het welslagen van de eerste twee grieven, buiten bespreking kan blijven. 3.16 Met betrekking tot grief IV, die betrekking heeft op de schadevergoeding ter zake van het volgens B&L door GWI niet nakomen van de afspraak om gedurende vijf jaar exclusief aan B&L te leveren, overweegt het hof als volgt. 3.17 Allereerst geldt dat GWI uitdrukkelijk (en gemotiveerd) heeft betwist dat een dergelijke afspraak met B&L is gemaakt. Voorts blijkt uit de orderbevestiging van 12 oktober 2006 en de daarop volgende afleverbonnen dat B&L de bedoelde planten kocht en kreeg geleverd van Productions en niet van GWI. Verder blijkt uit het voornoemde gespreksverslag van 21 september 2005 dat GWI en/of Productions in elk geval niet akkoord ging met het voorstel van onder meer B&L om een exclusief contract voor vijf jaar te sluiten (zie de punten 4 en 9 van dit gespreksverslag). In het licht van deze feiten en omstandigheden had van B&L mogen worden verwacht -te meer daar de rechtbank ook al in dergelijke zin had overwogen -dat zij haar stellingen op dit punt in hoger beroep nader had onderbouwd en niet had volstaan met te stellen wat zij bij de toelichting op de vierde grief heeft aangevoerd, te weten dat er een mondelinge afspraak is gemaakt en dat daarover gehoord "kunnen worden de heren [B.], [L.], [V. L.], [V. d. A.] en nog een groot aantal andere getuigen die allen aanwezig geweest zijn bij de besprekingen waarin expliciet door GWI is toegezegd dat zij met B&L een vijfjarig leveringscontract wenste te sluiten." Met name had van B&L mogen worden verwacht dat zij onder meer zou hebben gesteld op of rond welke datum die afspraken zijn gemaakt, waar dit is gebeurd, wie daarbij namens wie aanwezig waren, wat de uiteindelijk gemaakte afspraken precies inhielden. B&L heeft, door dit achterwege te laten, niet aan haar stelplicht voldaan, zodat het hof haar stellingen op dit punt passeert.

IEF 10269

Monsterneming ex parte

Vrz. Rechtbank 's-Gravenhage 28 juli 2011, KG RK 11-1798 (bewijsbeslag monsterneming kwekersrecht)

Kwekersrecht. Procesrechtelijke vordering tot leggen van (conservatoir) bewijsbeslag met gerechtelijke bewaring, beschrijving en monsterneming (ex parte). Toegewezen. M.u.v. morfologisch en plantkundig onderzoek, die gaat 1019d Rv te buiten, daarbij komt het overeen met een voorlopig deskundigenonderzoek, past niet binnen ex parte procedure, niet inzichtelijk waarom dit eveneens zonder de wederpartij te horen moet worden beslist. Monsterneming niet tussen 17:00 en 9:00 evenmin in't weekend of algemeen erkende feestdag.

2.2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de stelling van verzoekster dat gerekwestreerde inbreuk heeft gemaakt op de ingeroepen kwekersrechten voldoende gesubstantieerd voor toewijzing van maatregelen tot bescherming van bewijs en conservatoir beslag tot afgifte op de wijze als hierna verwoord. Tevens heeft verzoekster voldoende aangevoerd om te kunnen concluderen dat het nodig is de verzochte maatregelen te nemen zonder de gerekwestreerde te horen.

2.3. De voorzieningenrechter zal afwijzen het gevorderde verlof voorzover dit ziet op een morfologisch en plantkundig onderzoek uit te voeren door Naktuinbouw. Die vordering gaat de loutere beschrijving door de deurwaarder ter plaatse van de beslaglegging als bedoeld in 1019d Rv te buiten. In wezen wordt daarmee reeds een voorlopig deskundigenonderzoek gevraagd, hetgeen niet past binnen het kader van de verzochte maatregelen. Hierbij komt dat niet inzichtelijk is gemaakt waarom over het gewenste deskundigenonderzoek eveneens zonder de wederpartij te horen zou moeten worden beslist.

 

Beslissing (ex parte)
3.1. verleent verlof tot het laten maken van een gedetailleerde beschrijving (waaronder foto's) van materiaal van de onder nummer 3 en 4 van het verzoekschrift bedoelde variëteiten, toebehorende aan gerekwestreerde en welke zich bevindt op locaties te, gemeente Westland, waarbij de deurwaarder zich mag laten bijstaan door onafhankelijke deskundigen, medewerkers bij de Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw (Naktuinbouw);

3.2. verleent verlof om in het bijzijn van onafhankelijke deskundigen, medewerkers bij de Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw (Naktuinbouw), op locaties aan te Westland, 5 planten van de onder nummer 3 en 4 van het verzoekschrift bedoelde variëteiten te verwijderen en in handen te stellen van Naktuinbouw,
gevestigd aan de Sotaweg 22, (2370 AA) te Roelofarendsveen, die als gerechtelijk bewaarder zal optreden;

3.3. bepaalt dat de deurwaarder en personen werkzaam bij de gerechtelijk bewaarder geen informatie omtrent de materiële inhoud van de beschrijving en de monsters, met uitzondering van het door de deurwaarder op te maken proces-verbaal, ter kennis mogen brengen aan Klinge of derden, behoudens toestemming van Bock of nader
rechterlijk bevel;

IEF 10097

Bloeistimuleringsmiddelen

Rechtbank Arnhem 13 juli 2011, LJN BR5069 (Vitaplant b.v. tegen middenweg b.v. / G. van Steekelenburg en Zn B.V.)

Als randvermelding, in navolging van IEF 9181 en 9240. Octrooirecht. Complexe serie gevoegde over wanprestatie van een (heterogeen) groeistimulator, misvormingen door gebruik hiervan, het niet betalen, door de rechter gewijzigde overeenkomsten in het octrooirecht. Is binnen bekwame tijd geklaagd over het niet voldoen aan de overeenkomst van bloeistimuleringsmiddelen? In de ene zaak wordt het bewijs van tijdig klagen wel geleverd geacht, in de gevoegde zaak niet. In eerstgenoemde zaak wordt verder geprocedeerd over de deugdelijkheid van het bloeistimuleringsmiddel, in laatstgenoemde zaak volgt eindvonnis.

Vervolg op: Rechtbank Arnhem 28 april 2010, LJN BM6383 (Vitaplant B.V. tegen 't nieuw bos holding / middenweg b.v. e.a.)

Eiseres vordert van verschillende gedaagden (kwekers) betaling van facturen die betrekking hebben op leveranties van bloeistimuleringsmiddelen tegen een bepaalde prijs per plant of liter. Rechtbank geeft een antal bewijsopdrachten.

LJN BR5069 3.11.  Dan komt de rechtbank toe aan de vraag of het bloeistimuleringsmiddel aan de overeenkomst beantwoordde. Middenweg heeft bij conclusie na enquête bepleit dat de rechtbank terugkomt van haar bindende eindbeslissing onder 24 van het vonnis van 28 april 2010. Vitaplant heeft bij haar conclusie na enquête – het laatste processtuk voorafgaand aan dit vonnis – stukken overgelegd waarop Middenweg nog niet heeft kunnen reageren, waaronder producties die betrekking hebben op de octrooikwestie. De zaak zal naar de rol worden verwezen opdat Middenweg daarop nog zal kunnen ingaan.

LJN BM6383 23. De kwekers hebben zich beroepen op (wederzijdse) dwaling. In plaats van vernietiging van de overeenkomst hebben zij, onder verwijzing naar artikel 6:230 BW, verzocht de gevolgen van de overeenkomst te wijzigen in die zin dat een prijsvermindering wordt toegepast, kennelijk ter opheffing van het nadeel. Zij hebben daarvoor aangevoerd dat na het sluiten van de overeenkomst is gebleken dat het bloeistimuleringsmiddel van Vitaplant inbreuk maakt op het octrooi van Baker Brothers en dat ook zij daarop door de octrooigerechtigde zijn aangesproken. Volgens de kwekers hadden zij het bloeistimuleringsmiddel nooit voor de overeengekomen prijzen gekocht als zij hadden geweten van de inbreuk.

24. Dit verweer moet worden verworpen, reeds op grond van het navolgende. Artikel 6:230 lid 2 BW veronderstelt dat door wijziging van de gevolgen van de overeenkomst het nadeel kan worden opgeheven. Dat is in deze zaak echter niet het geval. Als hier al zou worden aangenomen dat het door Vitaplant aan de kwekers geleverde bloeistimuleringsmiddel inbreuk maakt op het octrooirecht van Baker Brothers, hetgeen is betwist, dan nog noopt dat niet tot een wijziging van de gevolgen van de overeenkomst in die zin dat de prijs wordt aangepast. Daarmee wordt immers het nadeel - het gebruik van een middel dat inbreuk maakt op een recht van een ander - niet opgeheven. Dat gebruik heeft immers reeds plaatsgevonden en valt niet terug te draaien. De kwekers hebben niet gesteld dat zij enig financieel nadeel – bijvoorbeeld doordat de octrooigerechtigde een aanspraak jegens hen heeft geldend gemaakt – hebben geleden door de gestelde octrooi-inbreuk. Het financiële nadeel dat de kwekers stellen te hebben geleden door de ondeugdelijkheid van het bloeistimuleringsmiddel is in dit verband niet van belang. Dat dient afzonderlijk te worden beoordeeld.

Lees de uitspraken hier (link / pdf) en hier (link / pdf).

IEF 10091

Gevraagd om meer creativiteit

Beleidsnota Biotechnologie, Kamerstukken II 2010/11, 27 428, nr. 202.

Tijdens het Algemeen Overleg van 18 mei jl. over landbouw en biotechnologie (kamerstuk 27 428, nr. 189) tussen de staatssecretaris en uw vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is ter beantwoording van enkele vragen de toezegging gedaan om uw Kamer nader te informeren over de actuele stand van zaken bij de oplossing van de octrooiproblematiek van kwekers, te weten:
1. Uitvoering van het tweesporenbeleid voor de introductie van een veredelingsvrijstelling in het octrooirecht;
2. De lopende dialoog over een licentiegedragscode;
3. De vraag of een uitgebreide veredelingsvrijstelling strijdig is met de TRIPs-Overeenkomst;
4. Mogelijkheden voor een creatieve benadering van de bio-octrooirichtlijn.

1. Uitvoering van het tweesporenbeleid voor de introductie van een veredelingsvrijstelling in het octrooirecht
Eerste spoor: beperkte veredelingsvrijstelling

Over het wetsontwerp voor de introductie van een beperkte veredelingsvrijstelling in de Rijksoctrooiwet 1995 is ambtelijke overeenstemming bereikt met Curaçao en Sint Maarten. Het wetsontwerp zal na instemming van de Rijksministerraad voor advies aan de Raad van State worden voorgelegd. Na ontvangst van dit advies zal het wetsvoorstel met het Nader Rapport vervolgens zo spoedig mogelijk aan uw Kamer ter behandeling worden aangeboden. Dat zal, zoals in het Algemeen Overleg van 18 mei al aangekondigd, pas na het zomerreces het geval kunnen zijn.
Tweede spoor: uitgebreide veredelingsvrijstelling

a. Lopende consultatie onder belanghebbende partijen
Een uitgebreide veredelingsvrijstelling zal alleen werkbaar zijn in internationaal verband. Ik acht het niet zinvol op nationaal niveau een uitgebreide vrijstelling in de Rijksoctrooiwet 1995 te introduceren. Dat is niet alleen omdat Nederland daarmee mogelijk inbreuk zou plegen op de bio-octrooirichtlijn, maar ook omdat een internationaal door te voeren geharmoniseerde oplossing verre de voorkeur geniet boven een nationale oplossing die Nederland in een nadelige geïsoleerde positie zou kunnen brengen. Ook de veredelingsbedrijven hebben aangegeven dat een uitgebreide veredelingsvrijstelling alleen werkbaar is in internationaal verband.

Zoals al aan de Tweede Kamer is bericht, in antwoord op vragen van het lid Van Gerven (SP) (Aanhangsel Handelingen II 2010/11, 2545), loopt er reeds een consultatie over haalbaarheid, wenselijkheid en te verwachten effecten van een brede vrijstelling, en mogelijke alternatieven daarvoor die mogelijk sneller tegemoet komen aan de wensen van de Nederlandse kwekers. Bij die consultatie zijn VNO-NCW en de branche-organisaties Plantum, LTO, NIABA en Nefarma betrokken, terwijl enkele grote bedrijven ongevraagd eveneens inbreng hebben geleverd voor de consultatie. De schriftelijke inbreng van deze organisaties en bedrijven zal grondig worden geanalyseerd en worden gebruikt voor nader overleg om een beter inzicht te krijgen in relevante randvoorwaarden en verdere stappen voor oplossingen. Naar verwachting zal dit consultatieproces na het zomerreces kunnen worden afgerond. De uitkomst is ook van belang voor verdere stappen in internationaal verband en verdere uitwerking van alternatieve oplossingen.

Zowel voorafgaand als na het Algemeen Overleg van 18 mei hebben vele belanghebbende partijen, bedrijven en instanties zich gemeld bij de Tweede Kamer en het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie met een beargumenteerd standpunt als voor- of tegenstander van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht.

Voorstanders van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht zijn:
Dutch Produce Association, Flora Holland, Koninklijke Algemeen Vereeniging Voor Bloembollencultuur, LTO Nederland en Plantum.
Tegenstanders van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht zijn: AKZO Nobel, Biofarmind, Dow Benelux, DSM, ENZA Zaden, Europa Bio, Monsanto, Nefarma, NIABA, Nunhems Zaden, NXP Semiconductors, Philips, Shell, Syngenta, Tata Steel Europe, Unilever en de VNCI. Onder de genoemde bedrijven bevinden zich ook enkele grote zaadveredelingsbedrijven.

In het recentelijk onder de titel «Bron voor Groene Economie» verschenen Topsectoradvies Tuinbouw en Uitgangsmaterialen is gevraagd om bemiddeling van de overheid bij het vinden van een optimale balans tussen kwekersrecht en octrooirecht.

«[...] Binnen de veredelingsindustrie is nu een discussie gaande hoe het kwekers- en octrooirecht het best kunnen worden gecombineerd. Wij vragen de overheid in deze discussie een leidende en bemiddelende rol te nemen, omdat hier een groot maatschappelijk belang in het geding is: het behoud van de voedselbeschikbaarheid en -veiligheid op lange termijn. Een goede balans tussen kwekers- en octrooirecht moet met de verschillende stakeholders op Europees niveau leiden tot duidelijke werkbare oplossingen en afspraken..»

De hiervoor reeds genoemde lopende consultatie is daar al de eerste aanzet toe. Ik vind dit een waardevolle suggestie. De aangenomen motie van het lid Van Bemmel (PVV) (Kamerstukken II 2010/11, 27 428, nr. 197) over een wenselijke dialoog met de stakeholders, om te onderzoeken wat de haalbaarheid en de wenselijkheid zijn van en de mogelijke alternatieven voor het invoeren van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht, zal aldus ten uitvoer worden gebracht. Daarbij zal nog een onafhankelijke voorzitter worden aangezocht conform de motie van het lid Ormel (CDA) (Kamerstukken II, 27 428, nr. 198). Ook de aangenomen motie van het lid Wiegman-Van Meppelen Scheppink (CU) (Kamerstukken II, 27 428, nr. 195), betreffende een onderzoek naar de mate, vormen en mogelijke maatschappelijke gevolgen van monopolisering in de Nederlandse veredelingssector, zal een passende uitwerking krijgen.

b. Internationale sondering
In het Algemeen Overleg van 18 mei is ook toegezegd te onderzoeken of het verantwoord is om een uitgebreide veredelingsvrijstelling in de Europese octrooirichtlijn te introduceren. Via de te betrekken landbouwattaché’s en technisch-wetenschappelijke attaché’s zal ik nagaan hoe in verschillende Europese landen, waaronder Frankrijk, Duitsland en Denemarken, wordt gedacht over de wenselijkheid van een brede veredelingsvrijstelling in het octrooirecht, of met die landen wellicht samenwerking opportuun is om een daartoe strekkende wijziging van richtlijn 98/44/EG (hierna bio-octrooirichtlijn) te bepleiten, of om andere oplossingen te overwegen die tegemoet komen aan de wensen van de kwekers.

Zoals in het Algemeen Overleg is aangegeven, is het wenselijk om vanuit een oogpunt van voedselzekerheid monopolisering tegen te gaan. Voor zover het de mogelijke introductie van een brede veredelingsvrijstelling in het octrooirecht betreft is daarbij de randvoorwaarde gesteld dat een zodanige vorm wordt gevonden dat andere belangen (zoals van de chemische of farma industrie) niet, of zo min mogelijk, worden geschaad. Of dat mogelijk is, en welke effecten daarvan zijn te verwachten, zal ook worden verkend in het nadere overleg met de (branche)verenigingen en bedrijven die al betrokken zijn bij de lopende consultatie over dit onderwerp. Daarnaast zullen mogelijke alternatieven voor een uitgebreide vrijstelling in kaart worden gebracht.

2. De lopende dialoog over een licentiegedragscode

Omdat nog geen formele rapportage van de betrokken werkgroep van bedrijven beschikbaar kon komen in de korte tijd tussen het Algemeen Overleg van 18 mei jl. en deze brief, volsta ik thans met mede te delen dat binnen het sectoroverleg over het verkrijgen van licenties tegen redelijke voorwaarden op constructieve manier gesproken wordt over mogelijke oplossingen. Er is op dit moment nog geen duidelijkheid te geven over de eventuele uitkomsten en het moment van het beschikbaar komen daarvan. Ik streef er naar in de volgende voortgangsbrief over dit onderwerp uitgebreider te rapporteren.

3. De vraag of een uitgebreide veredelingsvrijstelling strijdig is met de TRIPs-Overeenkomst

In de «Analyse van de juridische mogelijkheden van een veredelingsvrijstelling in het octrooirecht in het licht van internationale regelingen» (Kamerstukken II 2010/11, 27 428, nr. 182 met bijlage) is aangegeven dat een uitgebreide veredelingsvrijstelling in strijd wordt geacht met zowel de TRIPs-Overeenkomst als de bio-octrooirichtlijn.
Sommige leden bleken te twijfelen aan de juistheid van deze analyse onder verwijzing naar andere deskundigen die de opvatting zouden huldigen dat met invoering van een uitgebreide veredelingsvrijstelling geen sprake zou zijn van strijdigheid met de genoemde regelingen. Plantum gaat in haar standpunt van 2009 uit van een noodzakelijke wijziging van de bio-octrooirichtlijn om een uitgebreide veredelingsvrijstelling mogelijk te maken. Dat wordt bevestigd in de brief van Plantum van 29 maart 2011 (kenmerk Plantum -20111090) aan uw Kamer, waarin opnieuw werd opgeroepen om een aanpassing van de richtlijn 98/44/EG om die vrijstelling mogelijk te maken. Vanwege de betwiste juistheid van de uitkomsten van de juridische analyse ben ik voornemens om aan de Raad van State, bij het vragen van advies over het wetsontwerp over de beperkte veredelingsvrijstelling in de Rijksoctrooiwet 1995, tevens te verzoeken om aandacht te schenken aan de aanwezig geachte strijdigheid van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht met de TRIPS-Overeenkomst en de bio-octrooirichtlijn.

4. Mogelijkheden voor een creatieve benadering van de bio-octrooirichtlijn

In het AO van 18 mei is voorts gevraagd om meer creativiteit om na te gaan of mogelijkheden misschien onbenut blijven door de wijze waarop met de bio-octrooirichtlijn wordt omgegaan. In de lopende consultatie van VNO-NCW en de brancheorganisaties, Plantum, LTO, NIABA en Nefarma, is alle ruimte geschapen voor inbreng van alternatieve en creatieve oplossingen voor de problematiek. Nadere verkenning van dergelijke alternatieven zal mogelijk leiden tot nieuwe invalshoeken en oplossingen die kunnen bijdragen aan de oplossing van de problematiek.
De volgende brief over de voortgang bij de in deze brief behandelde onderwerpen kunt u verwachten na afronding van de lopende consultatie van de betrokken partijen.

De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
M. J. M. Verhagen

IEF 9994

Wij gaan dat doen, ligt ook op mijn bordje

Verslag van een algemeen overleg over biotechnologie, 27 428, nr. 189. Handelingen II 2010-11, nr. 96. 

Kwekersrecht. Octrooirecht, bio-octrooirichtlijn 98/94/EG. Aantal moties betreffende de kwekersvrijstelling en het octrooieren van genen en genetische eigenschappen, met reacties staatssecretarissen Bleker & Atsma.

Staatssecretaris Bleker: De motie op stuk nr. 190 [volledige kwekersvrijstelling en aansluiting met Duitsland en andere landen], refererend aan de interruptie van mevrouw Dijksma, is ondersteuning van beleid. Wij gaan dat doen. Wij hebben het over een volledige vrijstelling van alle materiaal voor kwekers en veredelaars. Wij willen dat realiseren in Europees verband, waarbij wij het belang goed afwegen ten opzichte van de belangen van de chemie en een aantal andere sectoren.

De motie op stuk nr. 194 [verzoekt de regering, zich in te spannen om het patenteren van genen en genetische eigenschappen onmogelijk te maken”] ligt ook op mijn bordje. Ik ontraad het aannemen van deze motie, want het zou de ontwikkelingen tegenhouden. Het bedrijfsleven is gebaat bij innovaties en zou op deze manier worden geblokkeerd.

De motie op stuk nr. 195 [onderzoek naar de mate, vormen en mogelijke maatschappelijke gevolgen van verdere monopolisering in Nederlandse veredelingssector] zie ik eveneens als ondersteuning van beleid. Ik neem het mee in mijn inzet voor een in Europees verband te regelen volledige kwekersvrijstelling. Dat is een motie van mevrouw Wiegman en van de heer Dijkgraaf.

De motie op stuk nr. 197 [met stakeholders haalbaarheid en wenselijkheid invoering uitgebreide kwekersvrijstelling onderzoeken] is ondersteuning van beleid en wordt meegenomen in de consultaties van belanghebbenden en brancheverenigingen.

De motie op stuk nr. 198 [onafhankelijke voorzitter aanzoeken die dit overleg kwekers- en octrooirecht vormgeeft], een motie van de heer Ormel, mevrouw Wiegman en de heer Dijkgraaf zie ik eveneens als ondersteuning van beleid. Die sluit trouwens aan bij de motie die ik hieraan voorafgaand van advies heb voorzien.

Staatssecretaris Atsma: motie nr. 191 [tegen belangenverstrengeling, dubbele petten en draaideurconstructies in de EFSA] Ik zou dat overigens breder willen zien, want het gaat bij belangenverstrengeling niet alleen om deze organisatie; het is meer in algemene zin. Ik kan niet anders dan dit als ondersteuning van beleid zien en ik ben het er zeer mee eens.

Motie nr. 192 [bepleiten voor opname van directe en indirecte milieueffecten van genetisch gemodificeerde organismen (ggo's) in de indicatieve lijst met sociaaleconomische criteria voor een eventuele landelijke vrijstelling van toelating van het betreffende ggo-gewas] Ik heb in het algemeen overleg al aangegeven dat dit alleen kan als er sprake is van nieuwe gegevens. In dit geval is er volgens mij sprake van dubbel werk. Wij gaan het werk van de EFSA niet overdoen. Ik moet deze motie dus ontraden, omdat zij overbodig is.

Motie nr. 193 [positieve grondhouding aan te nemen jegens vrijstellingsverzoeken van lidstaten, zoals nu Oostenrijk, betreffende toelating van genetisch gemodificeerde gewassen] In beginsel zijn wij natuurlijk positief, maar ook in dit geval geldt dat vrijwaringen alleen aan de orde kunnen zijn als er sprake is van risico's. Zo algemeen geformuleerd kunnen wij niet met deze motie uit de voeten. Dat hebben wij ook al heel nadrukkelijk gewisseld in het algemeen overleg. Ik moet deze motie dus op grond van dat gegeven ontraden.

Motie nr. 196 [opnemen van milieucriteria, zoals resistentieontwikkeling en gevolgen voor de biodiversiteit, in de lijst met criteria die lidstaten mogen hanteren bij de nationale toelating van de teelt van gg-gewassen] In de motie op stuk nr. 196 van de fracties van de SGP en de ChristenUnie wordt de regering verzocht om zich actief in te zetten voor het opnemen van milieucriteria zoals resistentieontwikkeling en gevolgen voor de biodiversiteit. Ook hierbij geldt dat er, kijkend naar wat de EFSA doet, sprake zou kunnen zijn van dubbel werk. Ik heb al eerder aangegeven dat wij daar niet voor voelen. Vandaar dat ik ook deze motie op grond van dat gegeven moet ontraden.

Motie nr. 199 [pleiten voor een Europese onderbouwingsprocedure voor een proportionele uitzonderingsmogelijkheid die per genetisch gewas voor het gehele grondgebied van een lidstaat dient te worden aangevraagd] In die zin zullen wij hier met een positieve grondhouding naar kijken, met name omdat die positieve onderbouwing voor uitzonderingen per staat is geduid. De houding ten aanzien van deze motie is dus positief. Ik zie haar als ondersteuning van het beleid.

IEF 9985

Gazette juli 2011

Gazette juli 2011 Raad voor plantenrassen, Stcrt. 2011, 13 326 (pdf)

Tal van groenten, fruit, vlassen en bloemen passeren de revue in de nieuwe Gazette gepubliceerd door de Raad voor plantenrassen. Aanvragen, rasbenamingen, intrekking van aanvragen, beslissingen en mededelingen rondom de Zaaizaad- plantgoedwet 2005 en UPOV staan erin.

Naast de kwekersrechtelijke aspecten, is er een rectificatie:

* Per abuis is in het publicatieblad van 16-06-2011 het onderstaande ras onder de verkeerde benaming toegelaten En merkt de raad op dat

... teeltmateriaal van ingeschreven rassen ingevolge artikel 46, eerste lid, van de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 slechts onder de ingeschreven benaming in het verkeer gebracht en verder verhandeld mag worden. De handelsnaam of het merk mag vanzelfsprekend ook gevoerd worden, doch niet in plaats van de rasbenaming.

Lees de Gazette hier (link en pdf)

 

Phaseolus vulgaris L.

Boon

BON1732

Bartava

Monsanto Holland B.V.

33182

30-05-11

IEF 9907

Enerzijds teeltmateriaal en anderzijds oogstmateriaal

HvJ EU 7 juli 2011, zaak C-140/10, concl. A-G Jääskinen (Greenstar-Kanzi Europe NV tegen Hustin en Goossens)

Prejudiciële vragen Hof van Cassatie van België.

Kwekersrecht. Kwekersrechtverordening. Teelt- tegenover oogstmateriaal, i.c. „Kanzi”appels.

Prejudiciële vragen: 1) Moet artikel 94 van verordening [nr. 2100/94], in samenhang gelezen met de artikelen 11, lid 1, 13, leden 1 tot en met 3, 16, 27 en 104 van verordening [nr. 2100/94], aldus worden uitgelegd dat de houder of de tot exploitatie gerechtigde persoon een vordering wegens inbreuk kan instellen tegen eenieder die handelingen verricht met betrekking tot materiaal dat aan deze laatste werd verkocht of afgestaan door een licentiehouder wanneer de beperkingen die in de licentieovereenkomst tussen de licentiehouder en de houder van het communautair kwekersrecht, ingeval van verkoop van dat materiaal, werden bedongen, niet werden geëerbiedigd?

2)      Zo ja, is het voor de beoordeling van de inbreuk van belang dat diegene die voornoemde handeling verricht op de hoogte is of geacht wordt op de hoogte te zijn van de aldus in de bedoelde licentieovereenkomst opgelegde beperkingen?”

.

Conclusie A-G: 66. Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van het Hof van Cassatie te beantwoorden als volgt:

1) Artikel 94 van verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994, inzake het communautaire kwekersrecht, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 873/2004 van de Raad van 29 april 2004, gelezen in samenhang met de artikelen 11, lid 1, 13, leden 1 tot en met 3, 16, 27, en 104 van deze verordening, moet aldus worden uitgelegd dat de houder of de tot exploitatie gerechtigde persoon geen vordering wegens inbreuk kan instellen tegen een derde die handelingen heeft verricht met betrekking tot materiaal dat aan deze laatste werd verkocht of afgestaan door een licentiehouder, wanneer laatstgenoemde gerechtigd was het beschermde materiaal ergens in de Europese Unie te verkopen of af te staan en de beperkingen die in de licentieovereenkomst tussen de licentiehouder en de houder van het communautair kwekersrecht voor het geval van verkoop van dat materiaal waren bedongen, niet zijn geëerbiedigd.

2) De tweede prejudiciële vraag hoeft niet te worden beantwoord.
Subsidiair luidt het antwoord op deze vraag, dat het voor de beoordeling van de inbreuk niet van belang is dat de derde die de voornoemde handeling heeft verricht op de hoogte is of geacht wordt op de hoogte te zijn geweest van de in de bedoelde licentieovereenkomst opgelegde beperkingen

IEF 9872

Besmettelijk plantenvirus

Hof 's-Hertogenbosch 7 september 2010, LJN BR0016 (Westlandse Plantenkwekerij B.V. tegen Societe Marachaite de l'ouest h.o.d.n. S.I.C.A. Saveol)

Als randvermelding. Voor kwekersrecht. Internationale onrechtmatige daad besmettelijk plantenvirus. Wet conflictrecht onrechtmatige daad. 

Voortzetting van LJN BR0015 Weens Koopverdrag; appellante (een Nederlands bedrijf) 'bestelt' tomatenplantzaden bij geïntimeerde (een Frans bedrijf). Bewijsvraag: is er een koopovereenkomst tot stand gekomen? Hof beantwoordt deze vraag bevestigend. Wet conflictenrecht onrechtmatige daad; levert het advies van geïntimeerde aan een aantal Franse bedrijven om geen tomatenplanten af te nemen van appellante vanwege een in Nederland heersend, zeer besmettelijk plantenvirus in casu een onrechtmatige daad op? Onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat geïntimeerde jegens appellante onrechtmatig heeft gehandeld.

8.10.3. Met betrekking tot het toepasselijke recht overweegt het hof als volgt.
Het hof begrijpt de stellingen van Saveol aldus, dat krachtens artikel 5 van de Wet conflictenrecht onrechtmatige daad (hierna: WCOD) Nederlands recht van toepassing is, nu de beweerdelijke onrechtmatige daad nauw is verbonden met de rechtsverhouding tussen Saveol en WPK. WPK heeft het bestaan van die nauwe verbondenheid niet betwist noch - ondanks uitdrukkelijke uitnodiging zich bij akte over het toepasselijke recht uit te laten - overigens feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan haar op onrechtmatige daad gegronde vordering niet naar Nederlands recht zou moeten worden beoordeeld.
Nu het op 1 juni 2001 in werking getreden artikel 5 WCOD een codificatie van de daarvóór geldende jurisprudentie bevat, is het hof van oordeel dat gelet op de onbetwiste nauwe verbondenheid met de rechtsverhouding tussen partijen, de beweerdelijke onrechtmatige daad naar Nederlands recht moet worden beoordeeld.

8.10.4. Naar het oordeel van het hof heeft WPK onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat Saveol jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld.
Saveol heeft ter rechtvaardiging van haar handelen gewezen op het destijds in Nederland heersende, zeer besmettelijke plantenvirus. Dat dit zeer besmettelijke plantenvirus in Nederland heerste ten tijde van het annuleren van de orders door [X.] c.s. is tussen partijen niet in geschil. Onder deze omstandigheden is zonder nadere onderbouwing niet duidelijk waarom het door Saveol aan [X.] c.s. gegeven advies om geen tomatenplanten van WPK af te nemen onrechtmatig zou zijn jegens WPK.
Ook indien de stelling van WPK juist is dat Saveol aan [X.] c.s. heeft laten weten dat zij geen tomatenplanten aan haar mocht leveren indien deze door WPK zouden zijn gekweekt, heeft WPK, gelet op het in Nederland heersende, zeer besmettelijke plantenvirus, onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waarom dit onrechtmatig zou zijn jegens haar, zelfs al zou deze mededeling van Saveol de reden zijn geweest dat [X.] c.s. de tomatenplanten niet heeft afgenomen van WPK.
Voor zover WPK heeft gesteld dat Saveol de ziekte schromelijk heeft overdreven om goedkopere afname te bewerkstelligen, heeft WPK dit evenmin met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd.
Nu WPK niet aan haar stelplicht heeft voldaan met betrekking tot de beweerdelijke onrechtmatige daad door Saveol, komt het hof niet toe aan de bewijsfase, zodat het hof voorbijgaat aan het door WPK in dit kader gedane bewijsaanbod.