Kwekersrecht  

IEF 9837

Verwijtbaar gedrag beslissende schakel

HR 24 juni 2011, LJN BQ9115 met concl. A-G Huydecoper (bloementeeltlicentie, eiser tegen verweerster)

Kwekersrecht. Verbintenissenrecht. Bloementeeltlicentie "Versilia". Rechtspraak.nl: Toerekenbare tekortkoming in de nakoming van licentieovereenkomst? Aansprakelijkheid voor de schade wegens gebrekkigheid (nieuw) ras? Aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. gezien art. 81 RO geen nadere motivering (geen rechtsvragen). Cassatie verworpen.

Uit de conclusie: bespreking cassatieklachten, onvoldoende aannemelijk dat er gebreken zijn, eigenschappen "natuurlijke producten" niet alle gekend, risico-aansprakelijkheid en verwijtbaar beslissende schakel.

1. “Deze cassatieprocedures houden in zoverre nauw verband met elkaar, dat zij alle gaan over de vraag of de eisers tot cassatie, allen professionele telers van rozen de verweerders in cassatie aansprakelijk kunnen houden voor de schadelijke gevolgen van de (veronderstellenderwijs aan te nemen) gebrekkigheid van het rozenras "Versilia", dat in de bedrijven van de eisers tot cassatie in teelt is genomen.  Het kwekersrecht op dit ras komt toe aan een Franse houdster, verweerster is voor Nederland aangesteld als "rechthebbende en vertegenwoordiger" met betrekking tot dit ras.”

Bespreking cassatieklachten 15. “In deze zaak gaat het (dus) om de vraag of vermeerderaars van teeltmateriaal voor rozen jegens de telers die bij die vermeerderaars het vermeerderen van teeltmateriaal van een bepaald rozenras "aanbesteden" aansprakelijk (kunnen) zijn op de enkele grond dat het ras in kwestie als zodanig gebreken blijkt te vertonen die het niet goed geschikt maken voor de teelt die de telers (naar alle betrokkenen voor ogen moet hebben gestaan) daarmee van plan waren te gaan beoefenen”

Eigenschappen "natuurlijke producten" 24. in zo'n geval, zoals uit de aangehaalde overwegingen van dat arrest blijkt, naar verkeersopvatting de leverancier voor de deugdelijkheid van het geleverde product instaat (en dus risico-aansprakelijk is voor het geval dat het product ondeugdelijk is) zegt nauwelijks iets over een geval als het onderhavige, dat op zoveel relevante punten van het andere geval verschilt.
Hier gaat het niet om een product dat geleverd wordt in een context waarin alle betrokkenen ervan uit mogen gaan dat het product aan alle "normale" voor de beoogde toepassing ervan nodige eigenschappen beantwoordt (het betrof immers een nieuw, nog vrij onbekend ras waarvan de eigenschappen nog meer of minder ongewis waren). De rol van de vermeerderaar die op bestelling van een teler het door de teler gewenste ras vermeerdert, is bovendien een wezenlijk andere dan die van de leverancier van een op de markt courant industrieel product dat voor het daaraan inherente doel wordt besteld en geleverd. In de in deze zaak te onderzoeken verhouding ligt het bepaald in de rede, de kwade kansen van de keus voor een minder geschikt vermeerderingproduct te brengen voor risico van de partij die daarvoor heeft gekozen - in dit geval de telers - en niet voor risico van de partij die slechts, ingevolge de door de wederpartij gemaakte keuze, voor de productie van het gekozen voortbrengsel heeft gezorgd.
"Last but not least", hier golden blijkens de vaststellingen van het hof wél contractuele voorwaarden die de vermeerderaars in belangrijke mate onthieven van aansprakelijkheid voor gebreken van dit product (en onder omstandigheden waarin een beding van deze strekking niet gauw als onredelijk kan worden aangemerkt).

25. Ik besluit met de "globale" constatering dat de veelheid aan argumenten die dit middel in de alinea's 14 - 32 in stelling brengt, afzonderlijk noch gezamenlijk of in combinatie(s) afdoet aan de betrekkelijk recht-toe-recht-aan bedenkingen die ik hiervóór heb geformuleerd. In dit geval acht ik het verantwoord, aan bespreking van elk van de desbetreffende argumenten - het zijn er, als gezegd, erg veel - voorbij te gaan.

Risico-aansprakelijkheid 37. “(…)Het dringt zich (dan ook) als enigszins vanzelfsprekend op dat er geen verkeersopvatting kan bestaan die inhoudt dat een licentiegever altijd, of als regel, risico-aansprakelijk is voor de kwaliteit van ingevolge de licentie te vervaardigen (of anderszins te "vercommercialiseren") producten, of overigens voor de deugdelijkheid van de materie waar de licentie op ziet. De mate waarin de licentiegever voor de deugdelijkheid van het voorwerp van een licentie instaat is geheel van de omstandigheden afhankelijk: bij een licentie die ziet op een al volop in de praktijk "uitontwikkeld" en courant geworden product, zal de licentienemer misschien een (impliciete) garantie mogen aannemen dat de materie van de licentie deugdelijk is; bij een licentie die betrekking heeft op nieuwe, nog maar ten dele ontwikkelde materie (die misschien door de licentienemer zelf nog verder ontwikkeld zal moeten worden) is dat maar al te duidelijk niet het geval. Tussen de beide zojuist geschetste "polen" bestaat een reeks variatiemogelijkheden, waarin nu eens meer en dan weer minder aannemelijk zal zijn dat de licentie een kwaliteitsgarantie voor de gelicentieerde materie inhoudt. Van een verkeersopvatting die "hard and fast rules" hierover inhoudt, kan dan ook geen sprake zijn.”

Verwijtbaar beslissende schakel 41. “Dat het feit dat [verweerster] als beslissende schakel zou zijn aan te merken bij het in het verkeer brengen van het (veronderstellenderwijs als gebrekkig aan te merken) ras "Versilia", [verweerster] als onrechtmatige daad zou mogen worden toegerekend, behoeft immers bepaald wél nadere onderbouwing: gaat het hier om aan [verweerster] verwijtbaar gedrag, dan wel om voor risico van [verweerster] te brengen omstandigheden; en in beide varianten: op welke gronden zou dat moeten worden aangenomen?”

Lees het arrest met conclusie hier (link / pdf).

IEF 9833

Gazet juni 2011

Gazette juni 2011 Raad voor plantenrassen, Stcrt. 2011, 11 039

Tal van groenten, fruit, vlassen en bloemen passeren de revue in de nieuwe Gazette gepubliceerd door de Raad voor plantenrassen. Aanvragen, rasbenamingen, intrekking van aanvragen, beslissingen en mededelingen rondom de Zaaizaad- plantgoedwet 2005 en UPOV staan erin.

Naast de kwekersrechtelijke aspecten, merkt de raad op dat

teeltmateriaal van ingeschreven rassen ingevolge artikel 46, eerste lid, van de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 slechts onder de ingeschreven benaming in het verkeer gebracht en verder verhandeld mag worden. De handelsnaam of het merk mag vanzelfsprekend ook gevoerd worden, doch niet in plaats van de rasbenaming.


Lees de Gazette hier (link / pdf)

IEF 9817

Geen woord Frans bij

Beleidsnota Biotechnologie; Verslag van een algemeen overleg, gehouden op 18 mei 2011, inzake Biotechnologie, kamerstukken II 2010-11, 27 428, nr. 189.

Een sterk rechtsvergelijkend betoog vóór kwekersrecht door Van Gerven (SP), wrijving en frictie bij PvdD en enigzins bij SGP en Staatssecretaris Bleker doet toezegging de kamer te informeren over de twee gevolgde "sporen" en eventuele mogelijkheden van intepretatie van de huidige biotechnologie richtlijn 98/44/EG

p.30 Centraal staat nu de vraag of we voor het volledige kwekersrecht zijn. Het kabinet verkwanselt de belangen van een van onze historische pijlers onder de economie, de plantenveredelingssector. Minister Verhagen loopt achter grote multinationals als Monsanto en Bayer aan, maar het kabinet moet er juist zijn voor onze nationale belangen, onze boeren en tuinders, onze familiebedrijven en onze veredelaars. Het kabinet moet niet het hoofd buigen voor de grote jongens. Het kabinet zegt dat de volledige kwekersvrijstelling niet te rijmen is met de Agreement on Trade Related Aspects of Intellectual Property Rights (TRIPS). Hoe kan het dat India, dat ook onder TRIPS valt, een andersoortig octrooisysteem heeft waarbij het kwekersrecht volgens de International Union for the Protection of New Varieties of Plants (UPOV) wordt erkend? Het kan dus wel. In het TRIPS-verdrag staat dat een land niet per se een octrooisysteem voor planten of planteigenschappen hoeft te hebben, een ander systeem mag ook volgens het suigenerisprincipe. De WUR stelt in het rapport Veredelde zaken dat het wel kan. Plantenkwekers verenigt in Plantum NL zeggen dit eveneens. Het gerenommeerde kantoor Hogan Lovells idem dito. Waarom sluit het kabinet zich niet aan bij Duitsland, waar de liberalen en christendemocraten pleiten voor een aanpassing van de Europese biooctrooirichtlijn 98/44/EG zodat het volledige kwekersrecht kan worden gegarandeerd? We moeten voorkomen dat plantengenen en -eigenschappen verdergaand geoctrooieerd worden, want dit leidt tot monopolisering waardoor juist biodiversiteit en innovatie in de plantenveredelingsbranche worden geremd. Wil het CDA zich bij ons aansluiten?

p.38: Vanuit het oogpunt van voedselzekerheid moeten we monopolisering tegengaan. Een uitgebreide kwekersvrijstelling is daarom gewenst. Deze kan wat ons betreft ingevoerd worden onder de voorwaarde dat andere belangen die gediend worden in het octrooirecht, belangen van de sectoren chemie en farmacie, niet geschaad worden. In de lidstaten Duitsland, Frankrijk en Denemarken speelt deze wens ook en we gaan met hen om de tafel om te bezien of we, onder bovengenoemde voorwaarde, voldoende steun in Europa kunnen krijgen voor een uitgebreide kwekersvrijstelling. Dat is de inzet van Nederland voor de korte en lange termijn en daar is volgens mij geen woord Frans bij.

p. 41 De Kamer wordt op korte termijn geïnformeerd over de besproken twee sporen inzake de kwekersvrijstelling en de staatssecretaris zal de Kamer informeren over de eventuele mogelijkheden van interpretatie van de huidige richtlijn.

Lees het verslag hier (link)

IEF 9816

IE te Rijk

Besluit van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken van 7 juni 2011, nr. 3104145, houdende vaststelling van de herziene Algemene Rijksvoorwaarden voor het verstrekken van opdrachten tot het verrichten van diensten (ARVODI-2011), Stcrt. 2011, nr. 10 874. Zie hoofdstuk IE-rechten en toelichting

Het regelen van de intellectuele eigendomsrechten roept in de praktijk allerlei vragen op. De beantwoording daarvan en het omgaan met dergelijke rechten vereist zorgvuldigheid. Om die reden wordt hieronder wat uitgebreider stilgestaan bij dit onderwerp. Ook hier geldt dat men zich van te voren zich een goed beeld moet vormen van wat men precies wil bereiken met de rechten. Dan kan er ook een verantwoorde keuze gemaakt worden voor de overdracht van het intellectuele eigendomsrecht of voor een bepaald gebruiksrecht.

Rijksvoorwaarden voor opdrachtnemers, let op artikel 23 over Intellectuele Eigendomsrechten en de bijbehorende toelichting hierover van de ARVODI-2011;

  • alle intellectuele eigendomsrechten op resultaten liggen bij opdrachtgever (23.1, 23.2),
  • machtiging inschrijving IE in registers (23.3),
  • overdracht persoonlijkheidsrechten (23.5),
  • gebruik door opdrachtnemer en derdenbepaling (23.6),
  • vrijwaring en ontbinding overeenkomst bij schending (23.7-23.8).

23.1 Alle intellectuele eigendomsrechten die kunnen of zullen kunnen worden uitgeoefend – waar en wanneer dan ook – ten aanzien van de resultaten van de verrichte Diensten die Opdrachtnemer voor Opdrachtgever verricht, berusten bij Opdrachtgever.
Deze rechten worden op grond van de Overeenkomst door Opdrachtnemer op het moment van het ontstaan daarvan aan Opdrachtgever overgedragen, welke overdracht door Opdrachtgever reeds nu voor alsdan wordt aanvaard.

23.2 Voor zover de resultaten, bedoeld in het eerste lid, tot stand komen met gebruikmaking van reeds bestaande, niet aan Opdrachtgever toekomende intellectuele eigendomsrechten, verleent Opdrachtnemer aan Opdrachtgever een niet-exclusief gebruiksrecht van onbepaalde duur. Opdrachtnemer garandeert in dat geval gerechtigd te zijn tot het verlenen van vorenbedoeld gebruiksrecht.

23.3 Voor zover voor de overdracht van de rechten, bedoeld in het eerste lid, een nadere akte zou zijn vereist, machtigt Opdrachtnemer Opdrachtgever reeds nu voor alsdan onherroepelijk om zodanige akte op te maken en namens Opdrachtnemer te ondertekenen, onverminderd de verplichting van Opdrachtnemer om op eerste verzoek van Opdrachtgever aan de overdracht van deze rechten medewerking te verlenen, zonder daarbij voorwaarden te kunnen stellen. Opdrachtnemer machtigt voor zover nodig Opdrachtgever hierdoor onherroepelijk om de overdracht van deze intellectuele eigendomsrechten in de desbetreffende registers te doen in- of overschrijven.

23.4 Indien tussen partijen verschil van mening bestaat over intellectuele eigendomsrechten ten aanzien van de resultaten van de verrichte Diensten wordt, behoudens tegenbewijs, ervan uitgegaan dat die rechten bij Opdrachtgever berusten. In alle gevallen mag Opdrachtgever het bij de Overeenkomst beoogde gebruik van de uitkomst van de resultaten maken.

23.5 Opdrachtnemer doet hierbij afstand jegens Opdrachtgever van alle eventueel aan hem, Opdrachtnemer, toekomende zogenaamde persoonlijkheidsrechten als bedoeld in de Auteurswet, in de mate als de toepasselijke regelgeving zodanige afstand toelaat. Opdrachtnemer doet, hiertoe gevolmachtigd, ook namens het aan zijn zijde betrokken Personeel, afstand jegens Opdrachtgever van alle eventueel aan deze personeelsleden toekomende persoonlijkheidsrechten, in de mate als de toepasselijke regelgeving zodanige afstand toelaat.

23.6 Opdrachtnemer mag de resultaten van de verrichte Diensten in generlei vorm aan derden beschikbaar stellen, noch hierover aan derden enige inlichting te verschaffen, tenzij Opdrachtgever uitdrukkelijk toestemming hiervoor heeft verleend. Opdrachtgever kan aan deze toestemming voorwaarden verbinden.

23.7 Opdrachtnemer vrijwaart Opdrachtgever tegen aanspraken van derden ter zake van (eventuele) inbreuk op intellectuele eigendomsrechten van die derden, vergelijkbare aanspraken met betrekking tot kennis, ongeoorloofde mededinging en dergelijke daaronder begrepen. Opdrachtnemer verplicht zich tot het op zijn kosten treffen van alle maatregelen die kunnen bijdragen tot voorkoming van stagnatie en tot beperking van de te maken extra kosten of de te lijden schade als gevolg van bedoelde inbreuken.

23.8 Onverminderd het hiervoor bepaalde kan Opdrachtgever, indien derden Opdrachtgever ter zake van schending van intellectuele eigendomsrechten aansprakelijk stellen, de Overeenkomst schriftelijk, buiten rechte, geheel of gedeeltelijk ontbinden. Van zijn recht tot ontbinding van de Overeenkomst maakt Opdrachtgever geen gebruik dan na voorafgaand overleg met Opdrachtnemer.

Lees het complete besluit hier (link)

IEF 9696

Gazette mei 2011 Raad voor plantenrassen, Stcrt. 2011, 8 690

Tal van groenten, fruit, vlassen en bloemen passeren de revue in de nieuwe Gazette gepubliceerd door de Raad voor plantenrassen. Aanvragen, rasbenamingen, intrekking van aanvragen, beslissingen en mededelingen rondom de Zaaizaad- plantgoedwet 2005 en UPOV staan erin. De tarieven voor 2011 zijn bekendgemaakt (lees verder):

Naast de kwekersrechtelijke aspecten, merkt de raad op dat

teeltmateriaal van ingeschreven rassen ingevolge artikel 46, eerste lid, van de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 slechts onder de ingeschreven benaming in het verkeer gebracht en verder verhandeld mag worden. De handelsnaam of het merk mag vanzelfsprekend ook gevoerd worden, doch niet in plaats van de rasbenaming.

en

belanghebbenden kunnen binnen drie maanden na datum van de bekendmaking in het Bijvoegsel van de Nederlandse Staatscourant (GAZETTE) bij de Raad bezwaren indienen tegen onderstaande benamingen op grond, dat de benaming zodanig met een handelsnaam of een merk overeenstemt, dat uit het gebruik daarvan verwarring omtrent de aard of herkomst van waren is te duchten.

Lees de Gazette hier (link en pdf)

  • Uitsluitend toelating: € 400
  • Uitsluitend kwekersrecht: € 400
  • Gelijktijdig toelating + kwekersrecht: € 400
  • Ongelijktijdig toelating + kwekersrecht: € 400 + € 50
  • Onderzoekstarief (1ste groeicyclus) anno 2011
  • Afhankelijk van het gewas: € 1430 – € 2425
IEF 9602

Gerechtshof 's-Gravenhage 19 april 2011, LJN BQ3040 (Rooijakkers c.s. tegen X)

Onachtzaamheid / verdeling onderzoekskosten over partijen

Kwekersecht.  Art. 94 lid 2 Vo. Communautair Kwekersrecht 2100/94: onachtzaamheid bij inbreuk op kwekersrecht. In navolging van IEF 9276 en IEF 5688 . Verklaring voor recht; inbreuk door vermeerdering en verhandeling lelies. Grieven: niet eens met 'onachtzaam handelen' en  Bezwaar kosten van onderzoek. "Afspraak" rondom doortelen van variëteit "Double Price" vervalt. Bezwaar tegen registratie "Miss Lucy". Betaling tweede deskundigenonderzoek, niet noodzakelijk want geen informatie achtergehouden in eerste onderzoek. Rooijakkers heeft kosten voorgeschoten.

Hof acht het redelijk dat kosten van tweede onderzoek door Deloitte over partijen worden verdeeld naar de mate waarin de gevorderde schadevergoeding zal toegewezen, waarover in de schadestaatprocedure zal dienen te worden beslist.

Hof vernietigt veroordeling tot betaling van de kosten accountantsonderzoek en, opnieuw recht doende: "bepaalt dat de kosten van bedoeld onderzoek in de schadestaatprocedure over partijen verdeeld dienen te worden in evenredigheid met de mate waarin de vorderingtot schadevergoeding van [geïntimeerde] wordt toe-, respectievelijk afgewezen;"

medewerking geweigerd 6. (...) Waar het Rooijakkers kennelijk om gaat is dat, voor zover in de bestreden vaststelling de suggestie wordt gewekt dat Rooijakkers heeft geweigerd mee te werken aan verder onderzoek, deze suggestie onjuist is, omdat zij wel degelijk haar medewerking heeft toegezegd. Nu dat laatste door [geïntimeerde] niet is weersproken en bovendien blijkt uit de door Rooijakkers als productie 6 bij memorie van grieven overgelegde brief van 16 februari 2007, zal het hof daarmee, voor zover relevant, rekening houden.

onachtzaamheid 8. (...) Uit lid 2 van de bepaling (red. Art. 94 lid 2 Vo. Communautair Kwekersrecht 2100/94) blijkt dat voor de vestiging van een plicht tot schadevergoeding vereist is dat de inbreukmaker tenminste (in enige mate) onachtzaam heeft gehandeld. De rechtbank heeft derhalve terecht in dit geding onderzocht of aan deze voorwaarde is voldaan. Zoals eveneens uit genoemd lid 2 blijkt, is de mate van onachtzaamheid van belang voor de omvang van de schadevergoedingsplicht. Dat laatste geldt ook voor het bestaan en de mate van eigen schuld van de benadeelde, zoals blijkt uit artikel 6:101 BW.(...)

9. Ten aanzien van de vraag of bij Rooijakkers wat betreft de inbreuk op het kwekersrecht op Miss Lucy sprake is geweest van (enige mate van) onachtzaamheid overweegt het hof als volgt.

10. Vaststaat dat Rooijakkers, naar aanleiding van publiciteit over Miss Lucy, in april 2001 contact heeft opgenomen met [geïntimeerde] en deze erop heeft gewezen dat zij een dubbelbloemige lelie vermeerderde die mogelijk op Miss Lucy leek.

11. Wat hier ook van zij, vaststaatook dat Rooijakkers op 15 augustus 2002 bezwaar heeft gemaakt bij het Community Plant Variety Office (CPVO) tegen de aanvraag van het kwekersrecht op Miss Lucy (productie 5 bij inleidende dagvaarding).

Reeds in 2001 hebben wij contact gezocht met [geïntimeerde] en hem medegedeeld dat we “Double Price”teelden, zijn reactie was dat dit geen probleem was omdat het niet dezelfde variëteiten betrof. We maakten een afspraak dat Rooyakkers “Double Price”gewoon kon blijven telen.
Helaas kan [geïntimeerde] geen overeenstemming in deze met zijn Nieuw-Zeelandse partners bereiken, en komt deze afspraak te vervallen.

13. Aan de omstandigheid dat [geïntimeerde] tussen de verlening van het kwekersrecht op Miss Lucy, althans de verwerving daarvan door hem op 16 juli2003, en december 2005 ook jegens Rooijakkers geen actie heeft ondernomen om een einde te maken aan diens inbreuk op zijn kwekersrecht, mocht Rooijakkers evenmin het vertrouwen ontlenen dat zij geen inbreuk maakte, althans dat [geïntimeerde] daartegen geen bezwaar had. Voor zover daarover bij Rooijakkers al twijfel kon bestaan, had zij na de verlening van het kwekersrecht op Miss Lucy, alvorens door te gaan met vermeerdering en verhandeling van Double Price (en vanaf 2005 van Double Pleasure), bij [geïntimeerde] dienen te informeren of deze daarmee (nog steeds) akkoord ging. Los van de vraag of [geïntimeerde], door ruim twee jaar te laten passeren alvorens actie te ondernemen, mede aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen, welke vraag in de schadestaatprocedure zal moeten worden beantwoord, heeft Rooijakkers aldus (tenminste) onachtzaam gehandeld.

Deskundigenonderzoek 17. Rooijakkers wijst voorts op de omstandigheid dat het nadere deskundigenonderzoek niet door de aanvankelijk ingeschakelde accountant Sneek zal worden uitgevoerd, maar door Deloitte Bijzonder Onderzoek&Integriteitsadvies B.V. Dat kan, aldus Rooijakkers, tot verdere problemen leiden in verband met de daardoor aan het onderzoek verbonden kosten.

Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom deze omstandigheid noodzaakt tot maximering van de dwangsom. Voor zover Rooijakkers bedoelt te betogen dat zij mogelijk geen medewerking zal kunnen verlenen aan dit onderzoek omdat zij de daaraan verbonden kosten niet zal kunnen betalen (en dat zij daardoor dwangsommen zal verbeuren), is dat betoog achterhaald door de feiten, nu het onderzoek immers reeds heeft plaatsgevonden. Ook grief VII faalt derhalve.

18. In grief VIII beklaagt Rooijakkers zich over de beslissing dat zij op voorhand, los van de uitkomst van het onderzoek, de kosten verbonden aan het nieuwe accountantsonderzoek moet betalen. Zij bestrijdt de noodzaak daarvan en weerspreekt dat zij informatie heeft achtergehouden.

De desbetreffende vordering is door de rechtbank toegewezen op de grond dat deze niet is betwist. Rooijakkers doet dat thans wel. De grief faalt voor zover het gaat om betaling van het voorschot op de kosten. Anders dan Rooijakkers meent, was er ook volgens het hof wel degelijk aanleiding voor een nader onderzoek, nu de administratie van Rooijakkers wat betreft de vermeerdering en verhandeling van Double Price en Double Pleasure niet sluitend is gebleken (vergelijk bv. het rapport van Audit Services Holland van 20 januari 2006, blz. 3, tweede alinea, het verslag van Deloitte van 5 september 2006, blz. 4 onder f), alsmede het rapport van Deloitte van 15 januari 2010, par. 7.2.3, 7.3.5 laatste alinea en blz. 23, derde alinea). Ook heeft Rooijakkers pas bij pleidooi in hoger beroep een verklaring gegeven voor een tweetal door haar afgesloten contracten die niet zonder meer verenigbaar leken met haar stelling dat zij geen andere Double Pleasure heeft verhandeld dan zij van Koper had gekocht, terwijl [geïntimeerde] bij herhaling op die inconsistentie heeft gewezen. De in r.o. 5 onder c. genoemde omstandigheid baat Rooijakkers derhalve in zoverre niet. De grief slaagt echter in zoverre dat het hof het niet redelijk acht dat Rooijakkers de uiteindelijke kosten ook definitiefdient te dragen ongeacht de uitkomst en het resultaat van het onderzoek. In dat verband neemt het hof mede in aanmerking dat Rooijakkers zich bereid heeft getoond mee te werken aan een aanvulling van het eerste onderzoek door Deloitte naar aanleiding van het tussen partijen gevoerde kort geding (van welk onderzoek [geïntimeerde] volgens afspraak tussen partijen de kosten diende voor te schieten, terwijl de uiteindelijke kosten tussen partijen verdeeld zouden worden op basis van het ongelijk) en bedoelde aanvulling achterwege is gebleven omdat [geïntimeerde] dit niet kon financieren. Om die reden acht het hof het redelijk dat ook de kosten van het tweede onderzoek door Deloitte over partijen worden verdeeld naar de mate waarin de gevorderde schadevergoeding zal toegewezen, waarover in de schadestaatprocedure zal dienen te worden beslist.

Lees de uitspraak hier (link en pdf)
Communautair kwekersrecht Miss Lucy hier (1999/1757 pdf)

IEF 9540

Aanhangsel II vergaderjaar 2010-2011 vraagnummer 2011Z07470

Welke juristen of hoogleraren?

Kamerstukken. Octrooirecht. Kwekersrecht. Vragen ingediend door het lid Van Gerven (SP) aan de minister van ELI over multinationals bij kwekersvrijstelling in octrooirecht (ingezonden 8 april 2011).

Vraag 1: Welke juristen of hoogleraren met welke expertise hebben meegeschreven aan het genoemde rapport «Analyse van de juridische mogelijkheden van een veredelingsvrijstelling in het octrooirecht in het licht van internationale regelingen» OI/I/IE/11009296?

Vraag 2: Hoe is de onafhankelijkheid van de jurist(en) gewaarborgd? Heeft peer review plaatsgevonden? Welke bedrijven, organisaties, universiteiten of instituten zijn geconsulteerd bij het opstellen van het geschrift of hebben een draft gezien?

Lees alle vragen hier (pdf volgt) en hier (pdf)

IEF 9276

Niet zonder meer ondeugdelijk

Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 november 2010, HA ZA 10-3064, X. tegen Y., Z. en Rooijakkers Breezand B.V. c.s.

Kwekersrecht. Vonnis in incident na eerder vonnis (Rb ’s-Gravenhage, 27 februari 2008, IEF 5688), waarbij is bepaald dat door Y c.s. inbreuk is gemaakt op het aan X toekomende communautaire kwekersrecht voor het lelieras Miss Lucy. In casu vordert X betaling van een voorschot van € 300.000,-, op de middels de schadestaatprocedure vast te stellen en aan X toe te wijzen schadevergoeding. Door de inbreukmakende handelingen van Y c.s. zou X. imiddels in een benarde financiële positie zijn geraakt.

De vorderingen van X. worden, vooralsnog, afgewezen: “Deze verweren van Y c.s. kunnen niet als zonder meer ondeugdelijk terzijde geschoven worden en vergen onderzoek dat het kader van dit incident te buiten gaat.”

4.2. Gelet op de door X gestelde, niet weersproken, slechte financiële positie bestaat een spoedeisend belang bij het gevorderde voorschot. Ten aanzien van de aannemelijkheid van de vordering in de hoofdzaak, heeft het volgende te gelden.

(…) 4.3.2 Gezien de omstandigheid dat Miss Lucy reeds in 2001 zonder succes was geïntroduceerd, hebben Y c.s. dan ook betwist dat de verkoop van de inbreukmakende lelies onder de naam Double Pleasure en/of Double Price heeft geleid tot het niet kunnen introduceren van Miss Lucy. Ervan uitgaande dat dat standpunt van X niet houdbaar is, hebben Y c.s. vervolgens berekend dat hun verkopen dan niet of nauwelijks invloed hebben gehad op de omzet van X. Deze berekening hebben zij nader onderbouwd met een rapport van Price Waterhouse Coopers. In dit verband wijzen zij er nog op dat zij de gehele oogst van 2005 hebben vernietigd en dus geen bollen meer hebben verkocht na uitlevering van de oogst van 2004.

4.3. Deze verweren van Y c.s. kunnen niet als zonder meer ondeugdelijk terzijde geschoven worden en vergen onderzoek dat het kader van dit incident te buiten gaat. Indien zij terecht zijn aangevoerd, ontnemen zij de uitgangspunten aan het door X opgestelde rapport. Tot welk schadebedrag in dat geval gekomen moet worden, is vooralsnog onvoldoende duidelijk. 

4.4. Gezien het voorgaande is onvoldoende aannemelijk dat tenminste het door X gevorderde bedrag in de hoofdzaak zal worden toegewezen om toewijzing van een voorschot daarop te rechtvaardigen. Evenmin kan worden vastgesteld dat het aannemelijk is dat een lager bedrag aan schadevergoeding zal worden toegewezen en welk bedrag dat tenminste zal zijn. Y c.s. wijst er bovendien terecht op dat in geval van een voorschot een aanzienlijk restitutierisico te duchten is. Het gevorderde voorschot dient daarom te worden afgewezen. De beslissing met betrekking tot de proceskosten wordt aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak.

Lees het vonnis hier.

IEF 9262

De ongeclausuleerde verkoop van 7.000 bomen

Hidde Koenraad, Vondst Advocaten: Noot bij arrest Hof van Cassatie van België d.d. 25 februari 2010, (Greenstar-Kanzi / Hustin c.s. (Voorpublicatie, nog te verschijnen in de Gazette Raad voor de Plantenrassen).

“Het Hof van Cassatie heeft in deze casus aanleiding gezien om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) over de uitleg van Verordening 2100/94 inzake het communautaire kwekersrecht.

Het Hof overweegt enerzijds dat uit een tweetal merkenrechtelijke uitspraken van het HvJ EU zou volgen dat een merkhouder zich – nadat de waren met zijn toestemming in de handel zijn gebracht – ingevolge de uitputting van zijn recht slechts in bepaalde omstandigheden kan verzetten tegen de verhandeling ervan door een derde, ook al blijkt dat de licentiehouder van het merk bij de verhandeling met deze derde handelde in strijd met een bepaling van de licentieovereenkomst. Volgens het Hof van Cassatie valt niet uit te sluiten dat artikel 16 Verordening 2100/94 inzake de uitputting van het kwekersrecht op analoge wijze moet worden uitgelegd. Anderzijds overweegt het Hof van Cassatie, onder verwijzing naar de eerste overweging van de considerans van Verordening 2100/94, dat plantenrassen specifieke problemen met zich meebrengen op grond waarvan wellicht minder snel uitputting aangenomen moet worden.

In de onderhavige zaak staat vast dat Nicolaï - door bij de verkoop van de 7.000 appelbomen Hustin niet de teelt- en/of marketinglicentie te laten aanvaarden - in strijd heeft gehandeld met (een beperkende verplichting uit) de licentieovereenkomst. (…) Anders dan het Hof van Cassatie overweegt, blijkt uit de in het arrest aangehaalde uitspraak Copad/Dior mijns inziens dus duidelijk dat bij schending door een licentiehouder van de in de wet opgesomde c.q. wezenlijke verplichtingen uit een licentieovereenkomst, géén uitputting kan worden aangenomen.`

Lees de gehele noot hier. Lees het arrest hier.

IEF 9148

Geen toestemming meer nodig van de octrooihouder

Kamerstuk 27428 nr. 174, Tweede Kamer. Beleidsnota Biotechnologie, brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, zoals toegezegd tijdens het AO met de vaste Kamercommissie voor LNV over octrooi- en kwekersrecht.

Octrooirecht. Kwekersrecht. “"Invoering van een beperkte kwekersvrijstelling leidt er toe dat de betrokken kweker, in tegenstelling tot voorheen, geen toestemming (licentie) meer nodig heeft van de octrooihouder(s) om het betrokken plantenmateriaal te mogen gebruiken voor het ontdekken of ontwikkelen van nieuwe plantenrassen."

"De Rijksoctrooiwet 1995 kent nog geen kwekersvrijstelling. De voorgenomen kwekersvrijstelling in die wet is een beperkte kwekersvrijstelling. De vrijstelling geldt dan namelijk alleen voor het gebruik van octrooirechtelijk beschermd plantenmateriaal voor veredelingsdoeleinden en niet voor het commercialiseren van de nieuwe rassen, die zijn verkregen gebruikmakend van plantenmateriaal waarop octrooirecht rust.

Invoering van een beperkte kwekersvrijstelling in het octrooirecht voegt iets extra’s toe aan de bestaande onderzoeksvrijstelling. Met de huidige Nederlandse onderzoeksvrijstelling in het octrooirecht mag de kweker slechts nagaan of de uitvinding als zodanig bruikbaar is voor zijn bedrijf. Als dat het geval is kan de kweker een licentie vragen indien hij het plantenmateriaal wil gebruiken voor verder gebruik bij veredeling.

Onder de huidige octrooiwetgeving moet een kweker, die ten behoeve van veredelingsdoeleinden gebruik wil maken van plantenmateriaal waarop een octrooirecht rust, dus eerst een licentie vragen om dat materiaal te mogen gebruiken met het oog op het ontwikkelen van een nieuw plantenras. De kweker gebruikt dan immers de betrokken uitvinding voor een commercieel doel, namelijk het ontwikkelen van een nieuw plantenras.

Invoering van een beperkte kwekersvrijstelling leidt er toe dat de betrokken kweker, in tegenstelling tot voorheen, geen toestemming (licentie) meer nodig heeft van de octrooihouder(s) om het betrokken plantenmateriaal te mogen gebruiken voor het ontdekken of ontwikkelen van nieuwe plantenrassen.

Indien na het ontwikkelingswerk de geoctrooieerde uitvinding nog aanwezig is in het nieuw ontwikkelde plantenras en de kweker vervolgens dit nieuwe ras gaat vermarkten, valt dit buiten de reikwijdte van de kwekersvrijstelling. De kweker heeft vanaf de fase van de productie van het teeltmateriaal die voorafgaat aan de marktintroductie een licentie nodig van de octrooihouder, althans zolang de door de geoctrooieerde uitvinding veranderde eigenschappen in het nieuwe ras tot uitdrukking komen.

De meerwaarde van de (beperkte) kwekersvrijstelling ten opzichte van de onderzoeksvrijstelling in het octrooirecht is dus dat het biologisch materiaal niet alleen gebruikt mag worden voor onderzoek van het geoctrooieerde, maar ook voor onderzoek met het geoctrooieerde. Het geoctrooieerde plantenmateriaal mag dus zonder licentie worden gebruikt voor het ontdekken en ontwikkelen van nieuwe rassen.

(…)

Tijdens het afgelopen Algemeen Overleg is de motie Van Gerven c.s. (Kamerstukken II 2009/10, 27 428, nr. 165) aangenomen. Bij deze motie is gevraagd om in de voorbereiding van het wetgevingstraject zowel de beperkte als de uitgebreide kwekersvrijstelling in het octrooirecht uit te werken en daarbij de juridische (on)mogelijkheden zowel in nationale, Europese als mondiale wet- en regelgeving te onderzoeken en binnen drie maanden met voorstellen te komen zodat over deze opties kan worden gesproken.

Naar verwachting zal de reactie op deze motie, waarbij de juridische mogelijkheden van een beperkte en uitgebreide kwekersvrijstelling worden geanalyseerd in het licht van de TRIPS-Overeenkomst, het Europees Octrooiverdrag en de Bio-octrooirichtlijn, in november aan de Tweede Kamer gezonden kunnen worden. Het overleg over de reikwijdte van die vrijstelling loopt namelijk nog met de belangenorganisaties NIABA en Plantum NL. Het is van belang dat de reikwijdte geen misverstanden of problemen oplevert. Bij de gevraagde analyse zal ook worden ingegaan op een eerdere mislukte poging om een kwekersvrijstelling in te voeren tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de implementatie van de Bio-octrooirichtlijn.

Het wetsvoorstel voor invoering van een kwekersvrijstelling in de Rijksoctrooiwet 1995 zal naar verwachting in het voorjaar van 2011 aan de Tweede Kamer kunnen worden aangeboden."

Lees de gehele brief hier.