Rechtbank 's-Gravenhage kamer voor het kwekersrecht 15 februari 2012, HA ZA 10-4015 (Selecta c.s. tegen Van Santen)
Met dank aan Hidde Koenraad, Vondst advocaten.
Communautair kwekersrecht. Beslaglegging. Inbreuk. Desbewustheid en onachtzaamheid. Proceskostenveroordeling €24.000 in plaats van €131.000 vanwege omvang en op oneigenlijk gronden verkregen beslaglegging.
Feiten
Selecta Klemm is onderdeel van de Selecta groep, een wereldwijd actieve veredelaar van sierplanten, waaronder de Spaanse margriet (Osteospermum ecklonis). Selecta c.s. is via schriftelijke volmacht bevoegd tot handhaving van het communautaire kwekersrecht KLEOE5115 dat wordt verhandeld onder gemeenschapsmerk FLOWER POWER® (Lavender Pink), AKAVOL (onder het merk CAPE DAISY® Volta) en SUNNY SERENA en SUNNY MARY. Gedaagden leggen zich toe op het telen van diverse Spaanse margriet variëteiten. Exemplaren van verdachte planten zijn naar Naktuinbouw ter instandhouding en voor morfologisch onderzoek gebracht. Deskundigen bevestigen dat de variëteiten "zeer veel op elkaar leken".
Beslaglegging
De rechtbank is van oordeel dat in het eerdere verzoekschrift de gestelde samenwerking tussen de bedrijven onvoldoende, feitelijk geheel niet, is onderbouwd. [red. gedaagde bedrijven worden geleid door directe neven] Dit brengt met zich mee dat het verlof tot inbeslagname zich had beperkt tot gedaagde sub 1 nu enkel wat betreft dat bedrijf door een testaankoop een gerechtvaardigd en onderbouwd vermoeden van inbreuk bestond. De gedaagden hebben echter feitelijk berust in de tenuitvoerlegging van de voorlopige maatregelen door mee te werken en toegang te verlenen.
Inbreuk
4.14. Als onweersproken zal de rechtbank er dan ook van uit gaan dat de andere monsters niet onderscheidbaar zijn en daarom inbreukmakend. Inbreukmakende monsters zijn genomen bij ieder van gedaagde. Dit brengt mee dat de vorderingen ter zake de inbreuk in beginsel toewijsbaar zijn t.a.v. ieder van gedaagden afzonderlijk. Het gegeven dat gedaagden afzonderlijk van elkaar opererende bedrijven zijn en daarnaast het gegeven dat de omvang van de inbreuk, absoluut en relatief zeer verschillende is, zal voor de rechtbank meewegen bij de kostenveroordeling.
Desbewustheid
Artikel 70 lid 4 Zaai- en Plantgoedwet (ZPW) dient te worden uitgelegd in het licht van artikel 45 Trips, waaruit volgt dat schadevergoeding kan worden gevorderd van hem die wist of redelijke gronden had om te weten dat hij inbreuk pleegde. Desbewustheid in de zin van artikel 74 lid 4 ZPW beoogt geen hogere eisen te stellen aan de onachtzaamheid van artikel 94 lid 2 VCK.
De gedaagden, ervaren en professionele telers, hebben blijk gegeven te weten van de hoed en de rand waar het om gaat in het kwekersrecht, en dus is hieraan voldaan. De gebruikelijke licentievergoeding bedraagt €0,04 per Spaanse margriet plant. De inbreuk wordt vastgesteld en er wordt schadevergoeding, op te maken bij staat, toegewezen.
Proceskosten
Selecta c.s. heeft proceskosten inclusief beslag en onderzoek door Naktuinbouw gevorder ad €131,375,61. Omdat het gestelde omtrent het deel inbreukmakende planten en de omvang van de schade door Select c.s. niet deugdelijk is betwist en het verlof tot beslaglegging bij gedaagde sub 2 en 3 op oneigenlijke gronden is verkregen, past de rechtbank het indicatietarief voor eenvoudige zaak toe. Rekeninghoudend dat er sprake is van drie afzonderlijke gedaagden, zullen gedaagden gezamenlijk €24.000 dienen te betalen, ieder afzonderlijk €8.000.
Citaten
Beslaglegging
4.7. Selecta c.s. stelt dat zij redelijkerwijs mocht veronderstellen dat er een vorm van samenwerking bestond tussen de bedrijven van Van Santen c.s. en dat er daarom mocht worden aangenomen dat planten aangekocht op het bedrijf van gedaagde sub 1 voor een deel afkomstig waren van de bedrijven van gedaagden sub 2 en sub 3. Zij heeft verklaard dat achteraf ook is gebleken dat haar veronderstelling juist was. Met toestemming van gedaagden heeft zij inzage genomen in de administratie die in bewijsbeslag was genomen. Daaruit is gebleken dat er inderdaad sprake is van leveringen tussen de bedrijven van gedaagden.
4.8. De rechtbank is van oordeel dat in het verzoekschrift van 23 april 2010 de gestelde samenwerking tussen de bedrijven onvoldoende, feitelijk geheel niet, is onderbouwd. Dit brengt mee dat de voorzieningenrechter het verlof van 26 april 2010 had dienen te beperken tot het bedrijf van gedaagde sub 1, nu enkel wat betreft dat bedrijf door een testaankoop een gerechtvaardigd en onderbouwd vermoeden van inbreuk op kwekersrecht bestond.
4.9. Dit brengt evenwel niet met zich mee dat het bewijs wat verkregen is met gebruikmaking van de beschikking van 26 april 2010 door bewijsbeslag, monstername en beschrijving niet gebruikt kan worden in de hoofdzaak tegen gedaagden sub 2 en sub 3. Zolang de geldigheid van de beschikking van 26 april niet was aangetast, berustte de uitvoering van de voorlopige maatregelen door Selecta c.s. op een geldige titel en was deze uitvoering rechtmatig. Gedaagden hebben ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid de opheffing van de beslagen te vorderen, waartoe de voorzieningenrechter een dag en uur had gereserveerd. In plaats daarvan hebben gedaagden feitelijk berust in de tenuitvoerlegging van de voorlopige maatregelen door mee te werken aan de onderzoeken aan de monsters, toegang te verlenen tot de uitkomsten van die onderzoeken en toegang te verlenen tot de administratie onder het bewijsbeslag.
Inbreuk
4.15. Gedaagden hebben gesteld dat uit de onderzoeksrapporten blijkt dat 415.988 planten in conservatoir beslag zijn genomen en dat na onderzoek hiervan niet meer dan 37 % niet onderscheidbaar bleek te zijn. Van de bij Van Santen Garden in beslag genomen planten (149.040 planten) is slechts 20,4 % inbreukmakend is (30.440 planten). Bij Patrick van Santen zijn 253.818 planten in beslag genomen en bleek 43 % (110.000 planten) inbreukmakend. Bij P.v.S. is 100 % van het in beslag genomen materiaal niet onderscheidend, maar dit betreft slechts 13.130 planten.
4.16. Aan de toewijsbaarheid van de vorderingen tegen gedaagden afzonderlijk doet dat niet af. De omvang van de inbreuk is uiteraard wel van belang voor de begroting van de te vergoeden schade, maar deze begroting is in deze procedure nog niet aan de orde.
4.17. Het gegeven dat gedaagden afzonderlijk van elkaar opererende bedrijven zijn en daarnaast het gegeven dat de omvang van de inbreuk, absoluut en relatief zeer verschillend is, zal voor de rechtbank wel meewegen bij de kostenveroordeling die bij dit vonnis dient te worden bepaald.
Desbewustheid en onachtzaamheid:
4.19. Naar oordeel van de rechtbank dient artikel 70 lid 4 ZPW te worden uitgelegd in het licht van artikel 45 Trips3. Ingevolge dat artikel kan schadevergoeding worden gevorderd van hem die wist of redelijke gronden had om te weten dat hij inbreuk pleegde. Dit criterium sluit aan bij het criterium genoemd in artikel 94 lid 2 VCK dat bepaalt dat ook degene die onachtzaam handelt, gehouden is tot vergoeding van de door inbreuk veroorzaakte schade. De rechtbank is dan ook van oordeel dat desbewustheid in de zin van artikel 74 lid 4 ZPW niet beoogt hogere eisen te stellen aan de onachtzaamheid dan artikel 94 lid 2 VCK.4
4.20. Gedaagden stellen dat er van hun kant geen sprake is van opzet of onachtzaamheid.
4.21. De rechtbank passeert dit verweer. Tegen de achtergrond van het gegeven dat gedaagden ervaren en professionele telers van onder meer de Spaanse Margriet zijn, die er ook blijk van hebben gegeven te weten van de hoed en de rand waar het gaat om de bescherming van plantenrassen door het kwekersrecht, is hun stelling onvoldoende onderbouwd.
Proceskosten:
4.34. Het gestelde omtrent het deel inbreukmakende planten en de omvang van de schade is door Selecta c.s. niet deugdelijk betwist. Daar komt bij dat de rechtbank hierboven heeft geoordeeld dat het verlof tot beslaglegging in elk geval ten aanzien van gedaagden 2 en 3 op oneigenlijke gronden is verkregen. In dit een en ander ziet de rechtbank aanleiding aansluiting te zoeken bij het indicatietarief voor een eenvoudige zaak, maar zal de rechtbank er wel rekening mee houden dat er sprake is van drie gedaagden afzonderlijk. De rechtbank houdt ook rekening met de proceskosten welke gedaagden gezamenlijk hebben opgegeven. Ex aequo et bono beslissende komt de rechtbank aldus op een door gedaagden gezamenlijk te betalen bedrag van € 24.000. Ieder van gedaagden afzonderlijk zal daarom worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 8.000.
Lees het vonnis hier (schone pdf, grosse HA ZA 10-4015)