DOSSIERS
Alle dossiers

Woord- en of beeldmerk  

IEF 10390

Veeleer het woordmerk als onderscheidend teken

Rechtbank Breda 19 oktober 2011, HA ZA 19 oktober 2011 (Chinalux SA tegen Seminvest investments BV)

In navolging van IEF 9586 (Vzr. Breda). Merkenrecht. Chinalux vordert het verval en de doorhaling voor de Benelux van het internationale beeldmerk ICEBERG van gedaagde (horloges), omdat het merk gedurende vijf jaar niet zou zijn gebruikt. Na overweging over de stelplicht en bewijslastverdeling bij non-usus concludeert de rechtbank tot aanhouding om gedaagde in de gelegenheid te stellen om de gestelde heilung aan te tonen; daarin slaagt gedaagde niet; gebruik op alleen deel van de dameshorloges is te marginaal. Vervallenverklaring internationale inschrijving Benelux volgt, proceskosten ex 1019hRv ad €12.170,01 (incl. wettelijke rente).

2.4. De rechtbank stelt met Chinalux vast dat Seminvest niet heeft toegelicht waarom de feiten die volgens haar met de akte bewezen zijn in het licht van voormelde beoordelingscriteria de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van "normaal gebruik" van het beeldmerk ICEBERG.

2.6. De rechtbank is op grond van deze feiten van oordeel dat het bewijs van "normaal gebruik" niet is geleverd. Het beeldmerk wordt slechts op een gering deel van (alleen) de dameshorloges aangebracht. (...) uit de stukken blijkt veeleer dat het woordmerk ICEBERG op de horloges als onderscheidend teken wordt gebruikt om daarmee de identiteit van de oorsprong van de horloges te waarborgen. Het gebruik van het beeldmerk ICEBERG voor horloges in Nederland, zowel op het product zelf als op promotiemateriaal, is te marginaal om van "normaal gebruik" te kunnen spreken. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat de ICEBERG horloges geen uiterst exclusieve of zeer kostbare horloges zijn.

De beslissing:
verklaart de internationale inschrijving met het nummer 592284A van het beeldmerk ICEBERG vervallen voor het Benelux gebied voor de waren in klasse 14 en gelast doorhaling van het vervallen verklaarde deel van deze internationale inschrijving in het Benelux merkenregister;

IEF 10380

Past deze uitkomst

Beschikking Gerechtshof 's-Gravenhage 4 oktober 2011, Zaaknr. 200.081.505/01 (Orange Planet B.V. tegen Tor McPartland)

Met gelijktijdige dank aan Marieke Neervoort, SOLV advocaten. In navolging van BBIE 2 december 2010, oppositienr 2003699.

Merkenrecht. Schikking ná oppositie. Dogmatische reden voor niet-ontvankelijk verklaring: proceskosten compensatie. Orange Care (hierna: Orange) heeft het hof verzocht de beslissing te vernietigen waarin oppositie is toegewezen inzake depot Benelux-woord/beeldmerk Orange Care, de oppositie ongegrond te verklaren, inschrijving van depot te bevelen en met proceskostenveroordeling. Beroep is ingetrokken omdat partijen een schikking hebben getroffen. Merkengemachtigde heeft met beëindiging procedure ingestemd. Omdat minnelijke schikking is getroffen wordt niet afgewezen (zoals conform Procesreglement), maar niet-ontvankelijk verklaard omdat daarmee de kosten van de onderhavige procedure worden gecompenseerd.

Beoordeling
Aangezien Orange haar beroepschrift heeft ingetrokken, zal zij, nu het hof aan behandeling van de zaak niet toekomst, niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat artikel 1.1.2.8 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures handels- en insolventiezaken gerechtshoven, waarin in bepaald dat een verzoek in een dergelijk geval moet worden afgewezen (in plaats van dat de verzoeker niet-ontvankelijk wordt verklaard), niet van toepassing is omdat dit ziet op hoger beroep van beschikking die in eerste aanleg door de rechtbank zijn gegeven. Aangezien partijen een minnelijke regeling hebben getroffen, past deze uitkomst dat de kosten van de onderhavige procedure worden gecompenseerd (...).

IEF 10379

Beginsel van behoorlijk procesrecht

Rechtbank Breda 19 oktober 2011, HA ZA 09-169 (Converse Inc en Kesbo Sport BV tegen ASPO Waalwijk c.s. en Diesel)

Met dank aan Gino van Roeyen, BANNING advocaten

Merkenrecht en invoeren, aanbieden althans in voorraad houden van counterfeit Converse. Geheimhouding (processuele houding) vs. beginsel van behoorlijk procesrecht. Kijkje in de keuken van de echtheidskenmerken.

In't kort: Kesbo niet ontvankelijk: licentie betwist en geen zelfstandig belang. Aspo stelt goede trouw (schriftelijke verklaringen omtrent originaliteit van de schoenen geleverd door Diesel en Duitse advocaat). Uitdrukkelijk beroep op Stüssy-arrest dat beginselen van Europees recht, vrij verkeer van goederen met zich meebrengt dat merkhouder moet worden belast met bewijs dat de producten buiten de door hem/met toestemming in verkeer zijn gebracht. Geoorloofde parallelimport en uitputtingsverweer ex 2.23 lid 3 BVIE (r.o. 4.5).

Authenticiteitskenmerken zijn strikt bedrijfsgeheim en staan in het rapport slechts in algemene, vage bewoordingen omschreven. Aspo stelt dat Converse zaak lastig maakt door onafhankelijk onderzoek te weigeren. Zeer casuïstische uitspraak. Het staat vrij echtheidskenmerken niet prijs te geven, met hier (verwezenlijkt) risico dat geen goed verweer gevoerd kan worden conform het beginsel van behoorlijk procesrecht. Proceskostenveroordeling voor Converse aan de zijde van Aspo €1.790 en Diesel €8.506,10.

4.1. Kesbo niet ontvankelijk aangezien de door Converse aan Kesbo verleende licentie door Aspo en Diesel wordt betwist en door Converse niet is onderbouwd en de stelling van Aspo en Dieseel dat Kesbo bij de ingestelde vordering geen zelfstandig belang heeft door Converse niet is weersproken.

4.20. De rechtbank merkt op het dat Converse vrij staat de door haar gehanteerde echtheidskenmerken - waarme, volgens Converse, haar deskundigen in staat zijn counterfeit schoenen van originele schoenen te onderscheiden - niet prijs te geven. Dit heeft echter tot gevolg dat Aspo en Dieseel, naar zij terecht stellen, niet in staat zijn om daartegen verweer te voeren. Het beginsel van behoorlijk procesrecht brengt mee dat eiser de gedaagde in staat moet stellen behoorlijk verweer te voeren. Converse loopt met haar processuele houding dan ook het risico dat de rechtbank tot het oordeel komt dat Converse haar stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Dat risico heeft zich in onderhavige geval verwezenlijkt.

De rechtbank neemt daarbij niet alleen in aanmerking dat Converse geen inzicht geeft in de door haar gehanteerde echtheidskenmerken, maar ook dat deze echtheidskenmerken volgens Converse kunnen variëren afhankelijk van het type schoen, de maat schoen, het tijdstip van productie (de kenmerken worden van tijd tot tijd gewijzigd) en de fabriek waarin de schoen is geproduceerd, waardoor de juistheid van de stelling van Converse dat op grond van bepaalde echtheidskenmerken kan worden vastgesteld dat een schoen counterfeit is, alleen kan worden geverifieerd door de schoen te vergelijken met een schoen van hetzelfde type en dezelfde maat, gemaakt in dezelfde periode en in dezelfde fabriek. Volgens Converse is een dergelijke vergelijking niet meer mogelijk, omdat deze schoenen niet meer voorhanden zijn. Converse heeft bij pleidooi dan ook niet meer kunnen doen, dan de schoenen van de onderzochte partij met elkaar vergelijken. De daarbij door Converse geconstateerde afwijkingen, waaronder de afmeting van de sockliners in één paar schoenen, hebben met name betrekking op kwaliteitsverschillen. Kwaliteitsverschillen kunnen echter niet als deugdelijke onderbouwing van de gestelde counterfeit worden beschouwd. Converse heeft immers zelf aangegeven dat de originele Converse producten niet 100% foutloos zijn en dat daarvoor een AQL-limit wordt gehanteerd, waarbij een vastgelegde hoeveelheid fouten worden geaccepteerd.

4.21. Converse heeft geen inlichtingen willen verstrekken die het mogelijk maken om de schoenen door een onafhankelijk deskundige te laten onderzoeken. Nu zij daardoor niet in staat is om haar stelling aan de hand van een onafhankelijk deskundigenrapport te onderbouwen, mag van Converse worden verwacht dat zij haar stelling op een dusdanige manier opbouwt, dat Aspo en Dieseel in staat zijn om daartegen deugdelijk verweer te voeren. Converse had dan ook, ter voldoening aan haar stelplicht, concrete informatie dienen te verschaffen over de echtheidskenmerken op grond waarvan originele Converse schoenen van counterfeit schoenen kunnen worden onderscheiden. Converse had ook haar stelling op andere wijze, bijvoorbeeld aan de hand van haar administratie, kunnen onderbouwen. Zij stelt immer dat zij aan de hand van de productiecodes en andere informatie op tonglabels kan nagaan of onder de desbetreffende nummers daadwerkelijk een productieorder is uitgevoerd. (...)

4.23. De conclusie luidt dat Converse heeft aangegeven dat er twee methodes zijn om te bewijzen dat sprake is van counterfeit: via de productcodes die verwijzen naar de details van de bijbehorende orders in hun eigen administratie en via echtheidskenmerken. Converse heeft van de mogelijkheid om aan de hand van haar eigen administratie te onderbouwen dat sprake is van counterfeit geen gebruik gemaakt. Converse beroept zich slechts op het ontbreken van echtheidskenmerken, maar geeft over die kenmerken zodanig summiere informatie dat zij daarmee niet aan haar stelplicht heeft voldaan.

IEF 10375

Kennis van de Turkse maatschappij

WIPO Arbitration and Mediation Center 3 oktober 2011, DNL2011-0051 (Tat Danismanlik Turizm Gida Ve Ticaret A.S. v. Fatma Guler; arbiter Richard C.K. van Oerle)

Met dank aan Marc de Boer, Boekx advocaten.

In navolging van IEF 9731. Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Domeinnaam.

Restaurantketen onder de intertionale geregistreerde naam KŐŞEBAŞI met domein www.kosebasi.com. Gedaagde maakt gebruik van teken KOSEBASI op bedrijfspand, menukaart en website kosebasi.nl en kosebasi-utrecht.nl.

Identiek aan Merkrecht, verweerster heeft geen recht of legitiem belang, registratie te kwader trouw KOSEBASI heeft in Turkije grote bekendheid verworven en  "Verweerster heeft voorts zelf gesteld een Turkse ondernemer te zijn, zodat de Geschillenbeslechter het aannemelijk acht dat Verweerster (meer dan in Nederland gebruikelijke) kennis draagt van de Turkse maatschappij" Overdracht van domeinnaam.

Onder B
De Haagse Voorzieningenrechter, die - voorlopig oordelend - aannam dat Verweerster een eigen commercieel belang houdt bij het bezit van de Domeinnaam (“Ook nu gedaagden geen gebruik meer zullen kunnen maken van de domeinnaam kosebasi.nl blijven zij een eigen commercieel belang houden bij het bezit van deze naam, bijvoorbeeld hun belang om deze domeinnaam te kunnen verkopen aan eiseressen.  Eiseressen hebben onvoldoende gesteld waaruit zou volgen dat hun belang in deze groter is dan het belang van gedaagden”), beslist op basis van het Nederlands recht.  De Geschillenbeslechter dient echter op basis van de Regeling en de naar aanleiding daarvan ontwikkelde jurisprudentie te bepalen of van een recht of legitiem belang sprake is.

 

Onder C
(...)
Verweerster heeft voorts zelf gesteld een Turkse ondernemer te zijn, zodat de Geschillenbeslechter het aannemelijk acht dat Verweerster (meer dan in Nederland gebruikelijke) kennis draagt van de Turkse maatschappij (vgl. Turkcell Iletisim Hizmetleri A.S. v. Onur, WIPO Zaaknr. DNL2010 0047).

Onder deze omstandigheden acht de Geschillenbeslechter het onaannemelijk dat Verweerster bij de aanvang van het gebruik van de naam “Kosebasi” en het registreren van de Domeinnaam niet op de hoogte was van het gebruik door Eiser van het Merk.

WIPO-site

IEF 10373

Gewoonlijk gekocht op zicht

Gerecht EU 20 oktober 2011 zaak T-238/10 (Staphanie Scatizza tegen OHIM / Manuel Jacinto Lda)

Merkenrecht. Gemeenschapsmerken. Oppositieprocedure. Aanvraag voor Gemeenschapsbeeldmerk Horse Couture tegenover ouder Portugees beeldmerk HORSE (beiden voor ´lederwaren en zadels´. Relatieve weigeringsgrond: verwarringsgevaar en overeenstemmende tekens. Visuele element is niet, ook niet tussen beeldmerken, bepalend. In dit geval echter, gezien dat de goederen gewoonlijk worden gekocht 'op zicht;, maakt visuele aspect van groter belang in algehele onderzoek naar verwarringsgevaar. Er is dus wel verwarringsgevaar te duchten.

46. The argument that the visual aspect of the comparison is decisive must be rejected. Admittedly, according to settled case‑law, in the context of the overall assessment of the likelihood of confusion, the visual, phonetic or conceptual aspects of the signs at issue do not always have the same weight and it is appropriate then to examine the objective conditions under which the marks may be present on the market (...). Thus, if the goods covered by a given mark are sold only on oral request, the phonetic aspects of the sign in question are bound to have greater significance for the relevant public than the visual aspects (...). By contrast, the degree of phonetic similarity between two marks is of less importance in the case of goods which are marketed in such a way that the relevant public, when making a purchase, usually perceives visually the mark designating those goods (...).

47      However, in the present case, even if it is assumed that the goods concerned are habitually bought ‘on sight’ and that the visual aspect is, as a result, of greater importance in the overall assessment of the likelihood of confusion, such a finding would still be fully justified because, as was noted in paragraph 32 above, the marks at issue indeed also display a degree of visual similarity. In any event, it must be held that the degree of similarity between the marks at issue is such (see paragraph 43 above) as to lead to the conclusion that a likelihood of confusion exists irrespective of whether or not the visual aspect is more important than the other aspects.

48      Indeed, the visual differences between the marks at issue are offset by the fact that the marks are conceptually identical and phonetically similar, and also by the identity or similarity of the goods concerned. Therefore, the differences between the marks are not sufficient to remove a likelihood of confusion in the minds of the relevant public.

IEF 10371

The fanciful word 'cor'

Gerecht EU 20 oktober 2011 zaak T-214/09 (COR Sitzmöbel Helmut Lübke GmbH tegen OHIM/El Corte Inglés)

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure tegen aanvraag uitbreiding van internationale registratie van gemeenschapswoordmerk "COR". Ouder gemeenschapswoordmerk CADENACOR, relatieve weigeringsgrond: verwarringsgevaar en overeenstemmende tekens voor soorgelijke goederen. Verwarringsgevaar kan niet abstract worden getoetst, maar wordt bezien in de context van de algehele analyse. Overeenstemmend 'fanciful word' cor en woordelement cadena geeft geen onderscheidend vermogen. Afwijzing van de klacht, oppositie toegewezen.

68      It should also be pointed out that the likelihood of confusion cannot be determined in the abstract, but must be assessed in the context of an overall analysis that takes into consideration all of the relevant factors of the case in question, especially the nature of the goods and services at issue, marketing methods, whether the public’s level of attention is higher or lower and the habits of that public in the sector concerned (judgment of 17 February 2011 in Case T-385/09 Annco v OHIM – Freche et fils (ANN TAYLOR LOFT), not yet published in the ECR, paragraph 50).

69      In the present case, the Board of Appeal found, at paragraph 33 of the contested decision, first, that the goods were partly identical and partly similar and, second, that the signs coincided in the fanciful word ‘cor’ and that the word element ‘cadena’ could not serve to distinguish between the signs, even for an attentive consumer. The Board of Appeal held, therefore, at paragraph 34 of the contested decision, that there was a likelihood of confusion between the two signs.

Curia: Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van het internationale woordmerk „COR” voor waren van de klassen 20 en 27 die overeenkomstig het Protocol van Madrid een verzoek om territoriale uitbreiding tot de Europese Gemeenschap heeft ingediend, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 376/2008-2 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 4 maart 2009 houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling waarbij de bescherming van het communautaire merkensysteem wordt geweigerd in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van het gemeenschapswoordmerk „CADENACOR” voor waren van klasse 20

IEF 10370

Gestileerde P

Gerecht EU 20 oktober 2011, zaak T-189/09 (Poloplats tegen OHIM/Polypipe Building Products(P))

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Oppositieproceduren tegen aanvraag gemeenschapsbeeldmerk "P" door houder gemeenschapsbeeldmek "P" en "P POLYPIPE". Relatieve weigeringsgrond: verwarringsgevaar vanwege gelijkheid van tekens. De gestileerde {p} impliceert een auditieve gelijkheid, maar het woordelement polypipe haalt overeenstemming weg, hier heeft OHIM fout gemaakt. Maar die fouten zijn niet genoeg om beslissing te vernietigen (r.o. 85). Gerecht wijst klacht af.

77 Auch wenn das Wortelement „polypipe“ den Grad klanglicher Ähnlichkeit zwischen den einander gegenüberstehenden Zeichen vermindert, ist der klangliche Unterschied, den dieses Element begründet, daher nicht geeignet, die klangliche Identität der angemeldeten Marke und des dominierenden Bestandteils der älteren Marke Nr. 2685691 derart in Frage zu stellen, dass ein in klanglicher Hinsicht sehr unterschiedlicher Gesamteindruck der beiden einander gegenüberstehenden Marken entstünde.

78 Der gemeinsame Bildbestandteil, der ein stilisiertes „p“ darstellt, impliziert somit eine gewisse klangliche Ähnlichkeit zwischen den einander gegenüberstehenden Zeichen.

85 Es ist festzustellen, dass die Fehler, die die Beschwerdekammer beim Vergleich der Marken in begrifflicher Hinsicht und beim klanglichen Vergleich dadurch begangen hat, dass sie die einander gegenüberstehenden Zeichen als identisch angesehen hat, nicht genügen, um die angefochtene Entscheidung aufzuheben, weil die Zeichenähnlichkeit nur einer der Umstände ist, die bei der umfassenden Beurteilung der Verwechslungsgefahr zu berücksichtigen sind. Es ist daher zu prüfen, ob bei bildlicher und klanglicher Zeichenähnlichkeit das Bestehen von Verwechslungsgefahr festgestellt werden kann (vgl. entsprechend Urteil des Gerichts vom 16. Mai 2007, Trek Bicycle/HABM – Audi [ALLTREK], T‑158/05, nicht in der amtlichen Sammlung veröffentlicht, Randnr. 75).

Curia: Gemeenschapsmerk – Beroep door de aanvrager van het beeldmerk „P” voor waren en diensten van de klassen 6, 11, 17, 19 en 42 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 80/2008-2 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 25 februari 2009 houdende gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de oppositie die door de houder van de gemeenschapsbeeldmerken „P” en „P POLYPIPE” voor waren van de klassen 6, 11, 17, 19 en 20 is ingesteld

IEF 10368

Samen logisch en conceptueel

HvJ EU 30 september 2011 zaak C-541/10 P (Quinta do Portal SA tegen OHIM/Vallegre, Vinhos do Porta SA) - computervertaling

Hogere voorziening na Gerecht EU (sept 2010). Gemeenschapsmerk. Verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 8, paragraaf 1 b) - de communautaire woordmerk PORTO ALEGRE. Ouder nationaal woordmerk VISTA ALEGRE. Relatieve weigeringsgrond. Verwarringsgevaar: nietigverklaring van het merk. Beroep van Quinta do Portal wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Bovendien is de term alegre geplaatst aan het einde van elk van de twee merken kan niet worden beschouwd als dominerend bestanddeel en dat de combinatie "port" en "alegre" samen logisch en conceptueel.

42      Or, il est constant que, par ses arguments relatifs à l’absence de similitude des marques sur les plans visuel, phonétique et conceptuel, la requérante se borne à contester l’appréciation des faits à laquelle s’est livré le Tribunal, sans qu’aucune dénaturation des faits ou des éléments de preuve soit alléguée.

43      Par ailleurs, ayant déjà fait valoir devant le Tribunal, d’une part, que le terme «alegre», placé à la fin de chacune de ces deux marques en conflit, ne revêtait pas de caractère distinctif et ne pouvait pas être considéré comme l’élément dominant des marques en cause et, d’autre part, que le caractère distinctif de la marque communautaire découlerait de la combinaison des deux termes «porto» et «alegre», qui formeraient ensemble une unité logique et conceptuelle propre, Quinta do Portal se limite, dans le cadre du pourvoi, à réitérer les arguments qu’elle avait présentés devant le Tribunal, sans indiquer les raisons pour lesquelles celui-ci aurait commis une erreur de droit en les écartant pour les motifs repris aux points 27 à 29 de l’arrêt attaqué.

44      De même, lorsqu’elle reproche au Tribunal de n’avoir pas pris en compte la circonstance qu’aucune desdites marques ne revêt les caractéristiques d’une marque notoirement connue ou de renommée et donc d’une marque forte, Quinta do Portal se borne à répéter les arguments présentés dans sa requête en première instance et n’identifie pas les erreurs de droit que le Tribunal aurait commises en rejetant lesdits arguments par les motifs énoncés au point 31 de l’arrêt attaqué.

45      Partant, il y a lieu de déclarer le moyen unique invoqué par Quinta do Portal manifestement irrecevable.

IEF 10366

Namaak alsnog in het verkeer gebracht

Rechtbank Rotterdam 19 oktober 2011 KG ZA 11-836 (Entertain Dinnerware B.V. tegen Honda Motor Co. Ltd)

Met dank aan Ady van Nieuwenhuizen, Ploum Lodder Princen www.plp.nl.

Merkenrecht. Verwijdering van stickers.

Honda is houdster van Gemeenschapswoord en beeldmerken GX en POWERED by HONDA. Entertain verhandelt een partij van 575 generatoren met op de verpakking GX390 en in handleiding POWERED BY GX390.

Verzoek van Entertain tot opheffing van het beslag op 575 generatoren is afgewezen (r.o. 5.2). Tevens is het verzoek tot verwijderen van de stickers met het GX-merk van Honda en type aanduiding 390 en het retourzenden van de generatoren naar China eveneens afgewezen. Bij dit alles voert Honda ook aan dat uit laboratoriumonderzoek de namaakaggregaten een gevaar voor volksgezondheid opleveren en onveilig zijn. Honda heeft recht en belang bij handhaving van het gelegd beslag.

Proceskosten ex 1019h Rv gevorderd, toegewezen volgens indicatietarieven in IE-zaken: ad €560 vastrecht en €6.000 salaris advocaat

5.3. Dat sprake is van een inbreuk op de Gemeenschapsmerken van Entertain betekent voorts dat sprake is van namaakgoederen in de zin van artikel 2 lid 1 sub a onder i) van de Verordeing (EG) 1383/2003. Op grond van deze verordening heeft Honda het recht de douaneautoriteiten te verzoeken om op te treden tegen deze namaakproducten. Vooralsnog valt niet in te zien dat Honda er in dat verband genoegen mee dient te nemen dat de stickers met de aanduiding "GX390" worden verwijderd en de verpakkingen en handleidingen worden vernietigd, ook niet indien Entertain de aggregaten vervolgens terugstuurt naar de leverancier in China. Het doel van de Verordening (EG) 1983/2003 is - kort gezegd - het uit de handel brengen van (onder meer) namaakproducten. 
(...)
Met dit doel zou niet stroken dat goederen, die in eerste instantie aangemerkt zijn als "namaak", nadien onder verwijdering van de inbreukmakende aanduidingen, alsnog in het verkeer zouden mogen worden gebracht. Dat zal er immers niet toe leiden dat de illegale activiteiten bestaand in het namaken van goederen een halt wordt toegeroepen. Niet uit te sluiten valt, zoals Honda heeft aangevoerd, dat de stickers met daarop de inbreukmakende aanduiding na vrijgave weer worden teruggeplakt. Honda hoeft evenmin genoegen te nemen met terugzending van de aggregaten naar China na verwijdering van de inbreukmakende aanduiding.

Evenmin valt uit te sluiten dat getracht zal worden om de aggregaten alsnog op de Europese markt te brengen. Bij dit alles komt nog dat Honda heeft aangevoerd dat de aggregaten van Entertain een potentieel gevaar voor de volksgezondheid opleveren en onveilig zijn. Honda is tot die conclusie gekomen na bestudering van de aggregaten en vergelijking daarvan met de namaakaggregaten waarnaar eerder laboratoriumonderzoek is uitgevoerd en welke onveilig bleken. Vooralsnog valt niet uit te sluiten dat de veronderstelling van Honda dat de aggregaten onveilig zijn juist is. Ook om die reden heeft Honda belang bij het handhaven van het beslag op de namaakgoederen.

5.4. Nu Honda recht en belang heeft bij handhaving van het gelegd beslag, zal de vordering van Entertain tot opheffing van het beslag worden afgewezen. Of het uiteindelijk tot vernietiging van de aggregaten moeten komen, zal in een bodemprocedure moeten worden beslist.

IEF 10356

Usually sold side-by-side

Gerecht EU 18 oktober 2011, zaak T-304/10 (dm-drogerie markt GmbH tegen OHIM / Semtee)

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure tegen aanvraag van gemeenschapsbeeldmerk Caldea op grond van ouder internationaal woordmerk BALEA. Relatieve weigeringsgrond: geen verwarringsgevaar tussen schoonheidsproducten die (ondanks lage prijzen) met de grootste zorg worden uitgezocht. Zogenaamde verlaagde oplettendheid van het relevante publiek wordt afgewezen. Oppositie afgewezen.

Curia: Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van het internationale woordmerk „BALEA”, voor waren en diensten van de klassen 3, 5 en 8, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 899/20091 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 29 april 2010, houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de oppositie die door verzoekster is ingesteld tegen de aanvraag tot inschrijving van het beeldmerk bevattende het woordbestanddeel „caldea”, voor waren en diensten van de klassen 3, 35, 37, 42, 44 en 45

70 As for the applicant’s arguments alleging a so-called low degree of attention of the relevant public and based on the method of distribution of the goods at issue, these have already been rejected at paragraphs 57 and 58 above.

57 However, that is not the case here, contrary to the applicant’s assertion concerning the ostensible marketing of the goods in question in a drugstore. As OHIM correctly points out, since those goods are not pharmaceutical products but beauty care products, they are usually sold side-by-side in drugstores, supermarkets, department stores and retail outlets. Consequently, the applicant’s assertion that consumers do not have the possibility to see the signs side-by-side is factually inaccurate. That has the effect of limiting yet further the significance of the low phonetic similarity found between the signs at issue, as the public will perceive the mark above all in visual terms (Case T‑292/01 Phillips-Van Heusen v OHIM – Pash Textilvertrieb und Einzelhandel (BASS) [2003] ECR II‑4335, paragraph 55). [red. arcering]

58 In addition, it should be noted, in response to the applicant’s argument that the goods in question are not very expensive, that consumers tend, on the contrary, to be attentive in the acquisition of body care products, on grounds of aesthetic considerations or personal preferences, sensitivity, allergies, type of skin and hair and so forth, as well as the expected effect of the products. It is, therefore, unlikely that those consumers would leave purchase choice to the vagaries of an ‘imperfect recollection’. On the contrary, it is far more probable that considerable care will be taken in acquiring the goods in question.

59      Accordingly, in view of the fact, first, that the signs at issue are visually and conceptually different, second, that the significance of those differences is further increased by the dominance of the visual perception of the signs at issue by the average consumer, who tends to be attentive, and third, that there exists only a low degree of phonetic similarity, the Court finds that the Board of Appeal did not err in concluding, at paragraph 22 of the contested decision, that the signs at issue were globally dissimilar.

62      The overall likelihood of confusion would, moreover, be increased by the fact that the goods in question are not very expensive and are therefore most often bought quickly and without a great deal of attention.

63      Furthermore, it should be taken into account that, during the sale of those goods in a drugstore, consumers are not generally faced with the two marks one beside the other, but have only one of them in memory.