DOSSIERS
Alle dossiers

Woord- en of beeldmerk  

IEF 2249

Reeds om die reden

Rechtbank ’s-Gravenhage, KG ZA 06-5 73, 21 juni 2006. A.M. Carbonell tegen Auto Motoren Centrum Van Veldhuisen B.V., & AMC-Engineparts B.V.

Over de scheidslijn tussen handelsnaam en merk. Boude stelling van de dag: is het niet eens tijd om het handelsnaamrecht af te schaffen?

Carbonell is houder van (onder meer) het Gemeenschaps(woord)merk ‘AMC’ voor klasse 7, ‘Cilinder heads for engines’. Veldhuisen gebruikt het teken ‘AMC’ ter onderscheiding van door haar aangeboden motorrevisiediensten. Veldhuisen en Engineparts gebruiken op uitgaande zakelijke documenten zoals op facturen en afleveringsbonnen de vermelding ‘AMC’, zowel uitsluitend deze letters als in combinatie met de afbeelding van een motorblok. Engineparts is houdster van de domeinnaam www.amc-engineparts.nl. Engineparts verkoopt (al dan niet op de website aangeboden) cilinderkoppen met het merk AMC die door of met toestemming van Carbonell in de Gemeenschap in het verkeer zijn gebracht.

Artikel 9 van de Gemeenschapsmerkverordening geeft de houder van een gemeenschapsmerk niet de bevoegdheid zich te verzetten tegen gebruik, anders dan ter onderscheiding van waren of diensten, zoals die bevoegdheid wel is opgenomen in artikel 13A lid 1 onder d BMW. Toepasselijkheid van die bepaling kan niet worden aangenomen op grond van artikel 14 van de Gemeenschapsmerkverordening nu de door de Merkenrichtlijn opengelaten mogelijkheid om die bevoegdheid aan de merkhouder toe te kennen in de verordening achterwege is gelaten. De vordering tot staking van het gebruik van de handelsnaam kan reeds om die reden niet worden toegewezen op grond van het merkrecht van Carbonell. Artikel 5a Handelsnaamwet biedt daarvoor evenmin een grondslag omdat moet worden uitgegaan van de oudere handelsnaam van Veldhuisen en Engineparts.

Op grond van het voorgaande moet worden aangenomen dat Veldhuisen en Engineparts in ieder geval niet kan worden verboden gebruik te maken van het teken ‘AMC’ voor zover zij het gebruiken uitsluitend als handelsnaam.

Carbonell stelt echter dat Veldhuisen en Engineparts de vermelding ‘AMC’ op documenten niet (uitsluitend) gebruiken als handelsnaam, maar (ook) als merk. Met dit betoog kan in zoverre worden meegegaan dat voorshands moet worden geoordeeld dat het teken ‘AMC’ in combinatie met de afbeelding van een motorblok kennelijk ook wordt gebruikt ter onderscheiding van door Veldhuisen en Engineparts aangeboden motoren of daarmee samenhangende diensten en is gericht op afzet. Het gebruik van het teken in de domeinnaam www.amc-engineparts.nl wordt eveneens voorshands tevens als merkgebruik aangemerkt omdat het kennelijk wordt gebruikt ter onderscheiding van aangeboden motoronderdelen. Voorts staat, zoals hiervoor vermeld, vast dat Veldhuisen het teken gebruikt ter onderscheiding van door haar aangeboden motorrevisiediensten.

Voorshands is aannemelijk dat bij het relevante publiek, ook al zou dat publiek bestaan uit ondernemers die werkzaam zijn in dezelfde branche als Veldhuisen en Engineparts en dat daarom mogelijk minder snel in verwarring wordt gebracht, door gebruik van het teken het hiervoor bedoelde gevaar voor verwarring kan ontstaan.

Het vermelde gebruik kan Veldhuisen en Engineparts niet worden verboden indien zij het teken tevens gebruiken ter aanduiding van hun oudere handelsnaam en sprake is van gebruik volgens de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel. De vermelding op documenten van het teken ‘AMC’ in combinatie met de afbeelding van een motorblok valt binnen deze grenzen. Met betrekking tot het gebruik van de domeinnaam moet voorshands worden geoordeeld dat het niet aan die laatste eis voldoet. In dit verband is van belang dat, zoals Carbonell onweersproken heeft gesteld. Engineparts ten tijde van registratie van de domeinnaam op de hoogte was van het merk van Carbonell. Door toevoeging van het woord ‘Engineparts’ aan ‘AMC’ is bovendien het verwarringsgevaar vergroot terwijl Engineparts door de ontwikkeling van een meertalige website het gebied waarin zij haar handelsnaam gebruikt heeft uitgebreid.

Het gebruik van de domeinnaam kan ook niet worden gerechtvaardigd met een beroep op artikel 107 lid 3 van de Gemeenschapsmerkverordening omdat dit gebruik van de handelsnaam niet als uitoefening van een ouder recht kan worden beschouwd en bovendien niet slechts van plaatselijke betekenis is.

De omstandigheid tot slot dat Engineparts cilinderkoppen te koop aanbiedt met het merk AMC, die door of met toestemming van Carbonell in de Gemeenschap in het verkeer zijn gebracht, maakt het gebruik van het teken evenmin toelaatbaar, omdat niet is gesteld of gebleken dat het gebruik is beperkt tot de verdere verhandeling van die cilinderkoppen.

Uit het voorgaande volgt dat het gebruik van de domeinnaam door Engineparts dient te worden verboden. Hetzelfde geldt voor het gebruik door Veldhuisen van het teken ‘AMC’ ter onderscheiding van door haar aangeboden motorrevisiediensten nu niet is aangevoerd dat met betrekking tot die diensten tevens sprake is van gebruik ter aanduiding van de handelsnaam. Aannemelijk is dat Carbonell als merkgerechtigde bij het verbod belang heeft ook al wordt, zoals Veldhuisen en Engineparts hebben aangevoerd. de onderneming gedreven door de rechtspersoon Amadeo Marti Carbonell S.A.

Lees het vonnis hier.

IEF 2248

Een zonnige uitspraak

Rechtbank Den Haag, 22 juni 2006, KGZA 06-564, The Sun Company Benelux B.V. tegen Sol de Mallorca B.V.

Vordering tot staking van het gebruik van een concept voor een zonnestudio. Handelsnaamrecht verkregen door licentie.

The Sun Conpany Benelux (Sun) heeft een beeldmerk “The Sun Company” voor een zonnestudio en nagelstyling. Sun heeft een huisstijl voor haar studio’s ontwikkeld. Sun heeft met Sol de Mallorca (Sol) licentieovereenkomsten gesloten voor het gebruik van het merk en de huisstijl voor de zonnestudio's van Sol in Vlaardingen, Delft, Roosendaal en Tilburg. De licentieovereenkomsten zijn beëindigd per 1 januari 2006.

Sun stelt dat Sol het gebruik van haar merk en huisstijl na beëindiging van de overeenkomst heeft voortgezet en vordert een verbod tot staking van het gebruik van de huisstijl. Sun verstaat in dit  verband, naar de voorzieningenrechter begrijpt, onder 'het concept van Sun' het auteursrecht op het concept, in het bijzonder het auteursrecht op de software, haar merkrecht, handelsnaam en huisstijl. Sun heeft ter zitting desgevraagd nader gepreciseerd dat naar haar mening Sol niet alleen inbreuk maakt op haar merk-, handelsnaam- en auteursrecht maar ook handelt in strijd met artikel J van de licentieovereenkomsten (waarin staat dat Sol bij tussentijdse opzegging van de overeenkomst verplicht is om alle logo's en uitingen m.b.t. de naam 'The Sun Company' of onderdelen daarvan te verwijderen). Sun stelt zich voorts op het standpunt dat zij weliswaar geen auteursrecht op de huisstijl heeft, maar dat wel sprake is van slaafse nabootsing van de huisstijl door Sol.

De Voorzieningenrechter acht het – op grond van een aantal door Sun overgelegde foto’s en een advertentie – aannemelijk dat Sol het gebruik heeft voortgezet. De Voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat er sprake is van handelsnaaminbreuk en merkinbreuk. Interessant is in dit verband dat de Voorzieningenrechter van oordeel is dat Sun het handelsnaamrecht heeft verkregen door het gebruik van de handelsnaam “The Sun Company” door Sol (onder licentie van Sun) in Vlaardingen, Delft, Roosendaal en Tilburg:

“Duidelijk is dat de door Sol aangeboden diensten gelijk zijn aan die waarvoor het merk van Sun is ingeschreven. Voorts moet voorshands worden geoordeeld dat door het gebruik van de handelsnaam bij het publiek verwarring tussen de onderneming van Sun en die van Sol is te duchten. In dit verband is niet van belang dat, naar Sol stelt, Sun slechts een tweetal studio's in 's-Gravenhage exploiteert. Door het gebruik van de handelsnaam onder de licentie in Vlaardingen, Delft, Roosendaal en Tilburg, heeft de handelsnaam ook in die plaatsen bekendheid bij het publiek verkregen. Op dat gebruik heeft Sun handelsnaamrecht verkregen. Waarom Sol sinds 1 januari 2006 nog niet in staat is geweest de passen te laten voorzien van in ieder geval een andere opdruk is niet duidelijk gemaakt. De veroordeling tot staking van het gebruik van het merk en de handelsnaam dient gelet op het voorgaande te worden toegewezen.”

Ook het verbod ter zake het gebruik van de huisstijl wordt toegewezen, dit op grond van onrechtmatig handelen:

“Voorshands wordt geoordeeld dat, anders dan Sol heeft aangevoerd, die huisstijl voldoende onderscheidend vermogen heeft. Aannemelijk is verder dat door ongewijzigde voorzetting van de huisstijl bij het publiek verwarring kan ontstaan welke door Sol eenvoudig vermeden kan worden. Onder deze omstandigheden is het handhaven van de huisstijl onrechtmatig jegens Sun. Het gevorderde verbod op het gebruik van de huisstijl kan op die grond worden toegewezen ook al wordt, zoals Sol heeft aangevoerd, in artikel J van de licentieovereenkomsten de huisstijl niet expliciet genoemd.”

Sun kan Sol niet het gebruik van zonnebanken met het merk “Sun Company” verbieden, omdat Sun deze aan Sol heeft verkocht en Sun geen merk heeft voor zonnebanken. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat Sol nog de software van Sun gebruikt.

Tenslotte volgt nog een overweging waaruit blijkt dat de Voorzieningenrechter van mening is dat auteursrecht op een concept als zodanig niet mogelijk is:

“Voor zover Sun met haar vordering met betrekking tot auteursrecht op het concept iets anders heeft bedoeld dan hiervoor is weergegeven, dient het te worden afgewezen omdat een concept als zodanig geen voorwerp van auteursrecht kan zijn.”

Lees hier het vonnis.

IEF 2228

Een metershoge zuil

Rechtbank ’s-Gravenhage, 31 mei 2006, HA ZA 04-2610. Dr. Ing H.C.F. Porsche AG tegen Ekris Veenendaal B.V. c.s.

Dealerjurisprudentie. Porsche kan zich verzetten tegen het gebruik van haar beeldmerken door Ekris Exclusief. Het beeldmerkgebruik van Ekris in combinatie met een aantal andere omstandigheden (de termen "dealeroccassion" en "exclusief" alsmede het gebruik op een "merkzuil" en nog wel in voormalige dealershowroom) leidt ertoe dat bij het relevante publiek de indruk van een commerciële of bijzondere band tussen Porsche en Ekris kan ontstaan.

Ekris Trading drijft een onderneming die in tweedehands auto’s handelt onder de handelsnaam Ekris Exclusief. Zij deed dat aanvankelijk vanuit de vestiging waarin voorheen de Ekris BMW dealer was gevestigd. In maart 2004 heeft Porsche bij de (inmiddels: voormalige) showroom van Ekris in Arnhem een metershoge zuil aangetroffen.

Op deze zuil stonden behalve twee gecombineerde woord/beeldmerken van Porsche ook die van Mercedes Benz, Jaguar en Audi afgebeeld, alsmede in grote letters de woorden ‘Ekris” en ‘Exclusief’ en de aankondigende vermelding: “Verkoop dealeroccasions van o.a.”. Langs de weg stond een grote zuil met deze opmaak, bij de ingang van de showroom een kleinere versie.

Porsche vordert - samengevat — een merkinbreukverbod met inbegrip van het blijvend verwijderen van de Porsche gecombineerde woord/beeldmerken van de zuil bij Ekris’ showroom in Arnhem en van haar website, alsmede een verbod tot het maken van misleidende reclame.

Ekris beroept zich op uitputting van de merkrechten van Porsche. Naar het oordeel van de rechtbank levert evenwel de wijze waarop door Ekris in haar reclame gebruik is gemaakt van de Porsche woord-beeldmerken een gegronde reden in de zin van art. 13 lid 2 Gemeenschapsmerkenverordening, art. 7 lid 2 Merkenrichtlijn en art. 13A lid 9 BMW op voor Porsche om zich daartegen te verzetten, omdat zodoende gelet op de concrete omstandigheden van dit geval het gevaar bestaat dat bij liet publiek de indruk wordt gewekt dat er een commerciële of bijzondere band tussen Porsche en Ekris bestaat.

Van doorslaggevend belang is dat in de bedoelde combinatie gebruik wordt gemaakt van niet alleen het woord Porsche, maar juist van de bekende beeld- merken — zowel de als merk gedeponeerde gestileerde schrijfwijze van Porsche als het “schild/logomerk”, welke beeldmerken in ieder geval in de autobranche en zeker voor een bekend automerk als Porsche de indruk kunnen wekken dat een commerciële/bijzondere (samenwerkings)- band bestaat tussen Porsche en Ekris.

Het is ook in overwegende mate bestendige rechtspraak in kort geding in Nederland, dat gebruik van beeldmerken voor auto’s niet valt onder de uitputtingsregel. Dat versterkt tevens bedoelde indruk, zoals Porsche terecht aanvoert, omdat de specialisten-niet dealers van automerken in Nederland hun specialiteit juist kenbaar plegen te maken door vermelding van alleen woordmerken, zonder de beeldmerken erbij. Gebruik van beeldmerken van auto’s in de autobranche kan zodoende te meer bij het in aanmerking komende publiek de indruk wekken dat sprake is van een bijzondere band.

Er is i.c. onvoldoende belang bij een afzonderlijk verbod tot het maken van misleidende reclame daargelaten of aan de daaraan te stellen vereisten in het onderhavige geval wel is voldaan, welke vordering inimers geheel geënd is op het (voormalige) hanteren van de Porsche woord-beeldmerken door Ekris, Aangezien Porsche onweersproken heeft gelaten dat de ten processe bedoelde zuil bij de nieuwe showroom van Ekris Trading niet meer is geplaatst, wordt de gevorderde toezending van foto’s waaruit de gevorderde verwijdering van de Porsche merken van de zuit wordt getoond bij gebreke van belang afgewezen.

Nu geoordeeld wordt dat door het hanteren van de gecombineerde woord/beeldmerken van Porsche door Ekris sprake is van merkinbreuk, is aannemelijk te achten dat daarmee de mogelijkheid bestaat dat daardoor schade, waaronder mogelijk reputatieschade, is geleden door Porsche. Belangrijk element daarin is, zoals Porsche terecht stelt, dat zowel Porsche als BMW een gedegen reputatie en kwaliteitsuitstraling hebben en het Ekris concern de grootste BMW dealer van Nederland herbergt. Porsche heeft bovendien onweersproken gesteld dat één van de marketinginstrumenten van Porsche is het laten deelnemen van potentiële kopers aan proefritten op het circuit van Zandvoort, van welk marketinginstrument Ekris zich eveneens bedient (Ekris sponsort ook een BMW-raceteam).

De schadestaatvordering is op grond van dit één en ander toewijsbaar. Wel zij aangetekend dat Ekris, zoals zij terecht stelt, er op eerste sommatie van Porsche alles aan gedaan heeft om (verdere) schade te beperken door de gewraakte aanduidingen onmiddellijk blijvend te verwijderen, welk element in de schadestaatprocedure verder aan de orde kan komen.

Onbelangrijke omstandigheid, maar niet geheel ongeestig: Porsche werd vertegenwoordigd door mr. Bus.

Lees het vonnis hier.

IEF 2223

Wodkarechten

Rechtbank Rotterdam, 14 juni 2006, HA ZA 03-896. Russische Staatsonderneming (FKP) Sojuzplodoimport tegen Spirits International N.V. (SPI)

Bluff your way into FKP tegen SPI: nog even een hele korte bespreking van een heel lang vonnis.

Deze procedure draait om de eigendom van de (Benelux) wodkamerken Stolichnaya en Moskovskaya. De eisende partij (afgekort: FKP) treedt op namens de Russische Federatie en stelt dat de wodkamerken op onrechtmatige c.q. onregelmatige wijze ontvreemd zijn van de Russische Staat in de periode rondom de val van de Sovjet Unie. Ten tijde van de Sovjet Unie stonden de wodkamerken ingeschreven op naam van een Sovjet staatsonderneming (VO of VVO). In de periode rondom de val van de Sovjet Unie is een groot aantal staatsondernemingen geprivatiseerd, waaronder VO/VVO. Daarbij zijn alle eigendommen, waaronder de merken, overgegaan op de private rechtsopvolger VAO.

Vervolgens zijn de merkrechten twee keer overgedragen, de tweede keer aan de gedaagde partij, Spirits International N.V., die de wodkamerken wereldwijd exploiteert. FKP stelt, kort gezegd, dat Spirits de wodkamerken nooit rechtsgeldig heeft verkregen, ten eerste omdat de privatisering nooit rechtsgeldig heeft plaatsgevonden, zodat de staatsonderneming VO/VVO nooit is opgehouden te bestaan, en ten tweede omdat de daarop volgende overdrachten te kwader trouw waren.

In het tussenvonnis van 14 juni gaat de Rechtbank Rotterdam grotendeels uit van de juistheid van deze redenering van FKP en geeft beide partijen een bewijsopdracht omtrent enkele geschilpunten, o.a. over de rechtsbevoegdheid van FKP.

Vonnis trekt veel aandacht van de pers, niet in het minst omdat in een aantal andere landen corresponderende procedures lopen.

Lees het vonnis hier.

IEF 2214

Wuppen en gewupt houden

IE WK Nieuws: Vader Abraham (Pierre Kartner), is verontwaardigd over het  WK-wuppielied van de Albert Heijn. Kartner had 25 jaar geleden een hit met het door hem (op verzoek van de bedenker van de wuppies) geschreven lied ‘Wij zijn de wuppies’, en stelt nog altijd de ‘exclusieve rechten te hebben op alle wuppieliedjes en op afbeeldingen daarbij’.

Kartner 'laat onderzoeken of dit zo maar kan.' Volgens wuppieleverancier Interall is het bewuste contract allang ontbonden.

Lees o.a. hier iets meer

IEF 2200

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank Rotterdam, 14 juni 2006, LJN: AX8566 Russische Staatsonderneming (FKP) Sojuzplodoimport tegen Spirits International N.V.gevestigd te Rotterdam.

Uitgebreid vonnis met ingewikkelde voorgeschiedenis die er schijnbaar op neer komt dat  (de merken van een ) voormalig geprivatiseerd Sovjet staatsbedrijf weer in Russische overheidshanden zijn gekomen, althans in Rusland. Maar hoe zit het met de herneming van Beneluxmerken als Stolichnaya en Moskovskaya?

Lees het vonnis hier.

IEF 2193

Patroonmerk

GvEA EG, 13 juni 2006, zaak T-153/03, Inex & OHIM tegen Wiseman.

Inex maakt op basis van haar beeldmerk (onderste figuur) bezwaar tegen het merkdepot van Wiseman dat bestaat uit een op een koeienhuid gelijkend patroon (bovenste figuur). Zowel de oppositieafdeling van het BHIM als de Kamer van Beroep wijzen de oppositie af wegens gebrek aan overeenstemming.

Ook het Gerecht vindt de merken niet op elkaar lijken aangezien het koeienhuid motief volgens het gerecht voor melkproducten weinig onderscheidend vermogen heeft en dus niet als dominerend bestanddeel kan worden aangemerkt.

“35. Om het onderscheidend vermogen van het enige bestanddeel van een merk te beoordelen, moet worden nagegaan in hoeverre dit bestanddeel geschikt is om de waren of diensten waarvoor het merk is ingeschreven, als afkomstig van een bepaalde onderneming te identificeren en dus om deze waren of diensten van die van andere ondernemingen te onderscheiden. Bij deze beoordeling dient met name rekening te worden gehouden met de eigenschappen die het betrokken bestanddeel van huis uit bezit, voor het beantwoorden van de vraag of het al dan niet de waren of diensten waarvoor het merk is ingeschreven, beschrijft (zie mutatis mutandis arrest Lloyd Schuhfabrik Meyer, reeds aangehaald, punten 22 en 23).

36. Gelet op de betrokken waren heeft het koeienhuidmotief in casu geen sterk onderscheidend vermogen, aangezien dit bestanddeel voor deze waren sterk allusief is. Dit motief verwijst namelijk naar koeien, dieren die bekend zijn om hun melkproductie, en vormt voor de aanduiding van melk en melkproducten een weinig suggestief bestanddeel.”

Volgens het Gerecht volstaat voor overeenstemming van merken niet, dat een sterke visuele indruk makend bestanddeel van een samengesteld teken gelijk is aan of overeenstemt met het enige bestanddeel van een ander teken, aangezien de vergelijking tussen de merken dient te berusten op de totaalindruk die deze oproepen, en daarbij met name rekening moet worden gehouden met het onderscheidend vermogen van de bestanddelen ervan met betrekking tot de betrokken waren of diensten.

Lees het vonnis hier.

IEF 2187

Eerst even voor jezelf lezen

- Conclusie  AG Léger, HvJ EG, 13 juni 2006, zaak C-380/03      2006-06-13  Duitsland / Parlement en Raad . (Geen NL tekst beschikbaar). Advertising and sponsorship of tobacco products, article 95 EC, obligation to state reasons, principle of proportionality, fundamental rights, freedom of expression.

Lees de conclusie hier.

- GvEA EGm , 13 juni 2006, zaak T-153/03 ,Inex & OHIM tegen Wiseman. Oppositieprocedure gemeenschapsmerk –– Aanvraag tot inschrijving van afbeelding van zwart-witte koeienhuid als beeldmerk, ouder nationaal beeldmerk dat ten dele bestaat uit afbeelding van zwart-witte koeienhuid, ontbreken van verwarringsgevaar, Afwijzing van oppositie,

Lees het arrest hier.

IEF 2179

Voldoende ver van elkaar

Gerechtshof Amsterdam, 9 maart 2006, LJN: AX6746. A, mede handelend onder de naam The 5th Element B.V.i.o. tegen B, handelend onder de naam The 5th Element.

Amsterdams merkrecht tegen Alkmaars merkrecht, het merk als handelsnaam. 

Amsterdams cafe The 5th Element (met woordmerk ‘The 5th element vodka bar’) tegen Alkmaars café The 5th Element (met de domeinnaam the5thelement.nl).

"A dient derhalve voldoende aannemelijk te maken dat door het gebruik van B van de handelsnaam The 5th Element en de domeinnaam the5thelement de mogelijkheid bestaat dat bij het publiek een associatie wordt gewekt tussen dat voor dezelfde diensten gebruikte teken en het merk, waardoor verwarring ontstaat.

Van bekendheid buiten het lokale niveau van geïnteresseerde barbezoekers in Amsterdam, onderscheidenlijk Alkmaar, is onvoldoende gebleken om verwarringsgevaar bij het in aanmerking komende publiek te kunnen aannemen. Het beroep van A op een handelen van B in strijd met art. 13 A lid 1 sub b BMW moet derhalve worden verworpen.” Inbreuk sub d is onvoldoende aannemelijk gemaakt.

”Met betrekking tot de beweerde inbreuk door B op zijn handelsnaam voert A aan dat het om identieke ondernemingen gaat die beide in Noord-Holland zijn gevestigd, eenzelfde soort publiek hebben en beide actief zijn op internet.

Naar het voorlopig oordeel van het hof is vrees voor verwarring bij het in aanmerking komende publiek onvoldoende aannemelijk gemaakt. Een bar is per definitie sterk plaatsgebonden nu deze doorgaans in de avonduren wordt bezocht. Amsterdam en Alkmaar liggen om die reden ook voldoende ver van elkaar verwijderd om niet te behoeven vrezen voor verwarring, ook niet indien B zich onder de naam the5thelement.nl manifesteert op internet.”

“A beroept zich voorts erop dat hij auteursrechthebbende is op het interieur van de bar en dat het interieur van de bar van B aan te merken is als een ongeoorloofde verveelvoudiging en openbaarmaking van het interieur van A. Die ongeoorloofde nabootsing draagt volgens hem bij aan het verwarringsgevaar.

(…) De enkele omstandigheid dat het interieur van deze bars een lichte kleur heeft en enkele gelijke – van derden betrokken – lichtarmaturen, is daarvoor in ieder geval onvoldoende.”

Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
 
Lees het arrest hier

IEF 2176

Reisje langs de Rijn

Rechtbank Amsterdam, 7 juni 2006, H 04.3793. GTI German Travel Int. GmbH tegen GTI Travel. (Met dank aan Till Kolle, Heitman von Meding).

Torosluoglu en Görüglü richten in 1994 in Duitsland het reisbureau GTI International op. In 1997 richt GTI International in Nederland GTI Travel op. In 1998 gaan Torosluoglu en Görüglü uit elkaar. Torosluoglu neemt het Nederlandse GTI Travel over terwijl Görüglü  doorgaat met het Duitse GTI International. In 2003 is Görgülü de Nederlandse markt opgegaan met DTI Dutch Travel International.

GTI International heeft in 1997 en 2002 internationale depots verricht voor het woord/beeldmerk GTI GERMAN TRAVEL INT. Deze merkenworden ook in de Benelux beschermd. Bij het uit elkaar gaan zijn geen afspraken gemaakt over het gebruik van de merken. GTI Travel heeft in 2003 een Beneluxdepot verricht voor het woord/beeldmerk GTI TRAVEL. GTI International heeft in 2004 GTI Travel gedagvaard om het gebruik van GTI te staken.

GTI Travel verweert zich onder meer met de stelling dat zij de handelsnaam GTI Travel al sinds 1994 gebruikt. Ook na de scheiding heeft GTI International geen bezwaar gemaakt tegen het gebruik van GTI door GTI Travel.

De rechtbank oordeelt dat er verwarringsgevaar bestaat in de zin van art. 13A lid 1 sub b BMW. Voorts oordeelt de rechtbank dat er geen sprake is van stilzwijgende toestemming om het merk te gebruiken. Het had op de weg van GTI Travel gelegen, aldus de rechtbank, om bij de scheiding een eventuele toestemming schriftelijk vast te leggen.

Het verweer dat GTI Travel reeds lange tijd GTI in haar handelsnaam voert, stuit af op het feit dat het eerste merkdepot (januari 1997) ouder is dan de in Nederland gevoerde handelsnaam (GTI Travel is in april 1997 opgericht).

Lees het vonnis hier. Andere GTI uitspraak hier.