DOSSIERS
Alle dossiers

Woord- en of beeldmerk  

IEF 721

Boven het dal

Vzr Rechtbank Den Haag 29 juli 2005 KG 05/593 Dance Valley tegen Milan. Het vonnis is, zeker na het vonnis in Dance Valley tegen Dancehil (hier) van dezelfde rechtbank van januari 2004, niet verassend. Vele passages zijn letterlijk in het eerste vonnis terug te vinden.

Waar het in het eerste vonnis het overeenstemmende teken "Dance" betrof, ging het in deze zaak om het overeenstemmende teken "Valley". Milan is organisator van het festival "Indian Valley" dat zich overwegend richt op Indiase/Hindoestaanse muziek en dito dj's. Door de grote bekendheid van het woordmerk Dance Valley, en het feit dat het gaat om een de aanduiding van een soortgelijke dienst, oordeelt de rechter dat zich al snel verwarringsgevaar voor zal doen.

Met betrekking tot de bekendheid van het merk wordt het volgende overwogen:

Eiseressen hebben betoogd dat het woordmerk DANCE VALLEY onder het relevante publiek, zijnde jongeren en jonge volwassenen in de leeftijd van 15 tot 35 jaar, (grote) bekendheid geniet. Eiseressen hebben in dit verband gewezen op de aandacht die in verschillende media aan het festival wordt besteed, op de grote mate van bekendheid die de artiesten die op het festival optreden genieten en op de grote omvang van haar reclame-uitgaven (r.o. 2.2). Een en ander is door gedaagden niet gemotiveerd weersproken. Er dient derhalve van uit te worden gegaan dat het merk DANCE VALLEY, zoals sedert 1995 door eiseressen gebruikt als benaming voor een jaarlijks terugkerend open lucht dancefestival, in Nederland bij het relevante publiek bekend is en derhalve ook als een bekend merk in de zin van sub c van bovengenoemde artikelen kan worden aangemerkt.(rov 4.4, zie ook rov 12 Dancehill)

Alhoewel beide festivals een verschillende doelgroep hebben, die zich uit in muziekstijl en bijbehorende dj's, overweegt de rechter in rov 1.5:

Aannemelijk is dat het relevante publiek de door gedaagden aangeboden diensten beschouwt als naar haar aard verwant met de door eiseressen aangeboden diensten, zelfs nu “Indian Valley” zich overwegend richt op Indiase/Hindoestaanse muziek en dito
diskjockeys.

het verwarringsgevaar komt in rov 4.7 aan bod:

Voorop gesteld moet worden dat, nu DANCE VALLEY moet worden aangemerkt als een bekend woordmerk (zie hiervoor 4.4) en in elk geval het bestanddeel “Valley” niet ter zake deze diensten beschrijvend kan worden geacht, het merk van huis uit een sterke onderscheidende kracht bezit zodat zich al snel verwarringsgevaar kan voordoen.

Lees vonnis

IEF 697

Oud-werknemer registreert merk

Kortgeding vonnis van Voorzieningenrechter Rechtbank 's-Gravenhage van 26 juli 2005, rolnr. 05/703 (EDES / EDES-SEAGULL) . Oud-werknemer heeft (kennelijk al tijdens zijn dienstverband) het Beneluxmerk EDES-SEAGULL laten registreren. United Intellectual Property c.s. maken hiertegen bezwaar op grond van het Beneluxmerk EDES.

Zonder een beroep te doen op een depot te kwader trouw wint de (onder meer voormalig) werkgever het kortgeding. Het verweer van de oud-werknemer dat het merk EDES zou zijn vervallen wegens onvoldoende gebruik, wordt door de Voorzieningenrechter verworpen nu de omschrijving in klasse 42 afdoende is om de diensten die onder het merk zijn verleend af te dekken. Lees kortgeding vonnis

IEF 693

Invoer, uitvoer en doorvoer

Nog meer Duitse prejudiciële vragen  aan het HvJ. Deze keer m.b.t de vraag of het in transit hebben van goederen kan leiden tot merkinbreuk (persbericht). Het gaat in deze casus om de houder van het merk "Diesel" voor kleding. "Diesel" bezit merkrechten in Duitsland en Polen, maar niet in Ierland. In Ierland worden spijkerbroeken verkocht onder de naam Diesel.  Deze spijkerbroeken worden vervaardigd in Polen en vervolgens over land en zee naar Ierland getransporteerd. Kan eiser deze goederen nu in beslag nemen, doen vernietigen etc  op grond van schending van haar merkenrechten daar Richtlijn 89/104 ziet op invoer en uitvoer, maar niet op doorvoer?

1) Gewährt die eingetragene Marke ihrem Inhaber das Recht, die Durchfuhr von Waren mit dem Zeichen zu verbieten?
2) Bejahendenfalls: Kann sich eine besondere Beurteilung daraus ergeben, daß das Zeichen im Bestimmungsland keinen Schutz genießt?
3) Ist - im Falle der Bejahung von Frage a) und unabhängig von der Beantwortung der Frage zu 4) - danach zu unterscheiden, ob die für einen Mitgliedstaat bestimmte Ware aus einem Mitgliedstaat, aus einem assoziierten Staat oder aus einem Drittstaat stammt? Kommt es dabei darauf an, ob die Ware im Ursprungsland rechtmäßig oder unter Verletzung eines dort bestehenden Kennzeichenrechts des Markeninhabers hergestellt worden ist?

IEF 690

wachten op antwoord

Nieuwe zaak bij het HvJ, met mogelijk interessante (Duitse) prejudiciële vragen over merkgebruik: Zaak C-246/05, Armin Häupl en Lidl Stiftung & Co. KG.

1- Dient artikel 10, lid 1, van richtlijn 89/104/EEG1 van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten aldus te worden uitgelegd dat met de datum waarop "de inschrijvingsprocedure is voltooid", het begin van de periode van bescherming is bedoeld?

2- Dient artikel 12, lid 1, van richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten aldus te worden uitgelegd dat er geldige redenen voor het niet-gebruiken van het merk bestaan, wanneer omstandigheden buiten de onderneming de door de houder van het merk gevolgde ondernemingsstrategie hebben vertraagd, of is de houder van het merk verplicht zijn ondernemingsstrategie te wijzigen teneinde het merk tijdig te kunnen gebruiken? Lees hier iets meer.

IEF 657

zo nauwkeurig beschreven

GvEA, 14 juli 2005, zaak T-126/03,  Reckitt Benckiser (Spaje) tegen OHIM/Aladin Gesellschaft für innovative mikrobiologische Systeme. GM aanvrage voor woordmerk ALADIN, oppositie o.g.v. ouder spaan nationaal woordmerk ALADDIN.

Interessante uitspraak over deelgebruik en de vraag of je nu een ruime of een enge classificatie onder je merk moet hangen:

“Uit de hierboven aangehaalde bepalingen volgt, dat wanneer een merk werd ingeschreven voor een waren- of dienstencategorie die voldoende ruim is om daarin verschillende subcategorieën te kunnen onderscheiden die zelfstandig kunnen worden bekeken, het bewijs van normaal gebruik van het merk voor een deel van deze waren of diensten in het kader van een oppositieprocedure alleen leidt tot bescherming voor de subcategorie of subcategorieën waartoe de waren of diensten behoren waarvoor het merk daadwerkelijk werd gebruikt. Wanneer daarentegen een merk werd ingeschreven voor waren of diensten die zo nauwkeurig werden beschreven en afgebakend dat het niet mogelijk is binnen de betrokken categorie belangrijke onderverdelingen te maken, dekt het bewijs van normaal gebruik van het merk voor deze waren of diensten voor het onderzoek van de oppositie noodzakelijkerwijs deze volledige categorie.

Het begrip gedeeltelijk gebruik heeft immers als functie ervoor te zorgen dat merken die voor een bepaalde warencategorie niet worden gebruikt, niet onbeschikbaar worden, maar het mag niet als gevolg hebben dat de houder van een ouder merk elke bescherming wordt ontzegd voor waren die weliswaar niet strikt gelijk zijn aan die waarvoor normaal gebruik is bewezen, maar daarvan niet wezenlijk verschillen en behoren tot eenzelfde groep die alleen op willekeurige wijze kan worden onderverdeeld. In dit verband zij opgemerkt dat het voor de houder van een merk in de praktijk onmogelijk is het bewijs van gebruik ervan te leveren voor alle denkbare varianten van de waren waarop de inschrijving betrekking heeft. Bijgevolg kan het begrip „deel van de waren of diensten” niet worden opgevat als alle mogelijke commerciële vormen van gelijksoortige waren of diensten, maar alleen als waren of diensten die voldoende van elkaar verschillen om logische categorieën of subcategorieën te kunnen vormen.” Lees arrest.

IEF 655

Leitgedanken

Opinie AG Dámaso Ruiz Jarabo Colomer, 14. Juli 2005, zaak C 173/04 Deutsche SiSi-Werke tegen OHIM. (Nog geen Nederlandse versie beschikbaar).

AG wordt er een beetje moe van: "Es geht wieder einmal um die Unterscheidungskraft dreidimensionaler Marken und demzufolge um die Auslegung von Artikel 7 Absatz 1 Buchstabe b der Verordnung über die Gemeinschaftsmarke. Die meisten Rechtsmittelgründe betreffen Fragen, die in der Gemeinschaftsrechtsprechung bereits ausführlich behandelt wurden, mit Ausnahme dessen, dass sich auf die räumliche und objektive Abgrenzung des Zusammenhangs bei der Prüfung bezieht, ob eine dreidimensionale Angabe geeignet ist, den wesentlichen Zweck dieser Art gewerblichen Eigentums zu erfüllen."

En concludeert m.b.t. de 8 frisdrankverpakkingen: "In dem Urteil vorgenommene Prüfung entspricht den dargelegten Leitgedanken, wenn dort festgestellt wird, dass die fraglichen Beutel im Handel gewöhnlich für flüssige Lebensmittel im Allgemeinen verwendet werden, zu denen u. a. Fruchtgetränke und Fruchtsäfte gehören, so dass der Durchschnittsverbraucher die Verpackung nicht als Hinweis auf die betriebliche Herkunft der Ware wahrnimmt. Außerdem hat die Rechtsmittelführerin einige Darstellungen vorgelegt, die der allgemeinen Form dieser Art von Behältern entspricht und deren Designelemente zu geringfügig sind, um den maßgeblichen Verkehrskreisen im Gedächtnis zu bleiben. Gleich anschließend hat das Gericht in dem Urteil die drei Elemente geprüft, die optisch wahrnehmbare Unterschiede begründen können: die grundlegenden Formen von Beuteln (rechteckig, oval, dreieckig), die seitlichen Einwölbungen und das metallische Aussehen.

Das Gericht stützt sich somit auf geeignete Erkenntnisquellen, die aus objektiver Sicht keinen Zweifel an der Zulässigkeit der gewählten Methode aufkommen lassen, indem es Kriterien wie die Art der Ware und die Komplexität des Designs untersucht, die den genannten Parametern entsprechen. Die Entscheidung ist in diesem Punkt in keiner Hinsicht zu beanstanden, so dass die Rüge der Rechtsmittelführerin zurückzuweisen ist." Lees conclusie.

IEF 653

SPEZIAL A-C-E

T-312/03 Arrest GvEA van 14 juli 2005 Wassen International / OHIM - Stroschein Gesundkost (SELENIUM-ACE). Deposant van het woordmerk SELENIUM-ACE krijgt oppositie van houder van oudere Duitse registratie van het beeldmerk SELENIUM SPEZIAL A-C-E. Deposant verweert zich door te stellen dat de Kamer van Beroep geen rekening heeft gehouden met de andere elementen naast ‘selenium’, de merken niet globaal heeft beoordeeld en bovendien dat ‘selenium’ niet het dominerende bestanddeel in het oudere merk is. Driewerf neen roept het Gerecht en wijst alle vorderingen van deposant af.

35     Om te beginnen dient immers te worden vastgesteld dat de kamer van beroep terecht heeft geoordeeld dat de term „spezial” een Duits bijvoeglijk naamwoord met de betekenis „speciaal” is, dat door de consumenten van het referentiegebied kan worden opgevat als een beschrijvende aanduiding van een bijzondere productlijn.

36     Voorts dient erop te worden gewezen dat de kamer van beroep ook de impact van de letters „ace” heeft onderzocht. Zij heeft geoordeeld dat het in aanmerking komende publiek deze letters waarschijnlijk zal opvatten als een verwijzing naar andere substanties die gewoonlijk in voedingssupplementen aanwezig zijn, zoals bijvoorbeeld vitaminen. Of deze letters met of zonder streepjes worden weergegeven, heeft haar inziens geen gevolgen, aangezien het ontbreken van scheidingstekens in de onderhavige omstandigheden niet leidt tot een belangrijke wijziging van de wijze waarop de consument deze drie letters, in dezelfde volgorde geplaatst, opvat.

37     Wat ten slotte het beeldelement betreft, heeft de kamer van beroep in de bestreden beslissing opgemerkt dat, wanneer een merk bestaat uit woord- en beeldelementen, de eerste in beginsel meer onderscheidend moeten worden geacht dan de tweede, aangezien de gemiddelde consument gemakkelijker naar de betrokken waar zal verwijzen door het noemen van de naam van het merk dan door het beschrijven van het beeldelement ervan. Zij is terecht van mening dat in casu deze algemene redenering redelijkerwijs kan worden gevolgd. Volgens de kamer van beroep kan redelijkerwijs worden aangenomen dat de gemiddelde consument het woordelement als het merk en het beeldelement als een sierelement zal opvatten. Tevens kan worden vastgesteld dat het beeldelement onder de woordelementen, en dus op een minder opvallende plaats, staat.

41     Op dit punt dient er immers op te worden gewezen dat de term „selenium” een belangrijke rol speelt bij de visuele en fonetische beoordeling van het oudere merk, gelet op de positie ervan aan het begin van het merk, dit wil zeggen op de meest opvallende plaats. Om deze reden zal deze term eerst worden waargenomen. Voorts zij eraan herinnerd dat de term „spezial” in het Duits „speciaal” betekent. De kamer van beroep heeft dus op goede gronden geoordeeld dat het in aanmerking komende publiek deze term zal opvatten als een zuiver lovend en beschrijvend element. Ten slotte kunnen de consumenten de lettercombinatie „ace” opvatten als een verwijzing naar bepaalde substanties die normaliter in voedingssupplementen aanwezig zijn, zoals vitaminen.

44     De kamer van beroep heeft inderdaad terecht geoordeeld dat de conflicterende tekens in hun geheel beschouwd overeenstemmen, omdat de overeenstemmingen groter zijn dan de verschillen. Vaststaat dat het oudere teken op bijna identieke wijze in de gemeenschapsmerkaanvraag wordt gereproduceerd. De verschillen tussen de twee tekens hebben immers alleen betrekking op de minst onderscheidende bestanddelen van het oudere teken, te weten de term „spezial”, het beeldelement en de twee streepjes ter scheiding van de drie letters „a”, „c” en „e”, die in het aangevraagde teken evenwel in dezelfde volgorde zijn geplaatst. Aangezien het aangevraagde merk een woordmerk is, kan de aanvrager daarvoor om het even welk lettertype kiezen, daaronder begrepen het voor het oudere merk gebruikte lettertype. Derhalve dient te worden geconcludeerd dat de door de betrokken tekens opgeroepen totaalindrukken visueel, fonetisch en begripsmatig overeenstemmen.

IEF 642

Familienaam Murua verkocht

Arrest GvEA  2005-07-13  Murúa Entrena / OHIM - Bodegas Murúa, T-40/03 Dit arrest betreft onder meer de vraag of een familienaam als gemeenschapmerk kan worden ingeschreven. Ja, dat kan, alleen gelden voor een teken dat de naam van een natuurlijke persoon bevat dezelfde beoordelingscriteria als voor ieder ander merk. Bodegas Murua heeft oppositie ingesteld tegen de aanvraag tot inschrijving van het hierboven afgebeeld gemeenschapsmerk. Zij beroept zich op haar oudere Spaanse woordmerk MURUA en het internationale woordmerk MURUA dat is ingeschreven en beschermd in Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk, Zwitserland en de Benelux voor wijnsoorten. De oppositieafdeling heeft de inschrijving van het gemeenschapsmerk geweigerd en het daartegen ingestelde beroep is verworpen.  Het GvEA is er eens goed voor gaan zitten en komt tot de conclusie dat er sprake is van overeenstemming tussen het oudere merk MURUA en het teken van Murua Entrena en dat er verwarringsgevaar bestaat.

Het GvEA oordeelt dat het dominerende bestanddeel van het teken van Murua Etrena het woord MURUA is. "Zoals het BHIM terecht heeft betoogd, is de consument evenwel gewend wijn aan te duiden en te herkennen op basis van het woordelement dat hem identificeert, ongeacht of dit element naar de wijnbouwer verwijst dan wel de eigendom aanduidt waar de wijn wordt geproduceerd."

Het argument van Murua Entena dat in Spanje het relevante publiek doorgaans meer op de familienaam "Etrena" dan op de familienaam "Murua"zal afgaan wordt door het GvEA verworpen onder verwijzing naar een Spaanse arrest dat in een eerder geschil tussen partijen is gewezen. Dit arrest werd tijdens de procedure voor het BHIM overgelegd. Uit dit arrest blijkt dat de Spaanse rechter het woord "Murua" als het identificatie-element heeft beoordeeld. Ook is er volgens het GvEA sprake van verwarringsgevaar. De Spaanse consument kan denken dat de producten van beide ondernemingen dezelfde herkomst hebben. Het GvEA komt tot dit oordeel onder meer vanwege het feit dat de familienaam "Murua" dezelfde herkomst heeft.