Alle rechtspraak  

IEF 9944

Navullen gasflessen toegestaan

HvJ EU,14 juli 2011, zaak C‑46/10, Viking Gas A/S tegen Kosan Gas A/S, voorheen BP Gas A/S (prejudiciële vragen Højesteret, Denemarken).

Met dank aan Dirk Visser, Universiteit Leiden, Klos Morel Vos & Schaap

Merkenrecht.  De merkhouder van gasflessen kan zich in beginsel niet verzetten tegen het navullen van die flessen door derden.Het arrest Shell/Walhout van het Benelux Gerechtshof is vandaag achterhaald en vervangen door het arrest Viking Gas van het Hof van Justitie EU (C-46-10) van 14 juli 2011.

“In die omstandigheden dient een afweging plaats te vinden van, enerzijds, het legitiem belang van de licentiehouder van het recht op het uit de vorm van de composietfles bestaande merk en houder van de daarop aangebrachte merken om te profiteren van de aan die merken verbonden rechten, en, anderzijds, de legitieme belangen van de kopers van die flessen, en met name het recht om ten volle van hun eigendomsrecht op die flessen te genieten, alsmede het algemeen belang van handhaving van een onvervalste mededinging”. (ov. 31)

Dictum

De artikelen 5 en 7 van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, moeten aldus worden uitgelegd dat de houder van een exclusieve licentie voor het gebruik van composietgasflessen die zijn bestemd om te worden hergebruikt, waarvan de vorm is beschermd als driedimensionaal merk en waarop die houder zijn als woord- en beeldmerken ingeschreven naam en logo heeft aangebracht, zich niet op grond van die bepalingen ertegen kan verzetten dat die flessen, na te zijn aangekocht door
consumenten die vervolgens het daarin aanwezige gas hebben opgebruikt, door een derde, tegen betaling, worden ingewisseld voor composietflessen die zijn gevuld met gas dat niet van die houder afkomstig is, tenzij die houder zich kan beroepen op een gegronde reden in de zin van artikel 7, lid 2, van richtlijn 89/104.

Casus:

8      Kosan Gas produceert flessengas en verkoopt dit aan particulieren en ondernemers. Sinds 2001 brengt Kosan Gas in Denemarken flessengas in de handel in zogenoemde „composietflessen” (lichte flessen). De bijzondere vorm van die flessen is ingeschreven als driedimensionaal gemeenschapsmerk en als driedimensionaal Deens merk voor gasvormige brandstoffen en voor houders die zijn bestemd om vloeibare brandstoffen te bevatten. De geldigheid en de beschermingsomvang van die inschrijvingen worden niet betwist.

9        De composietflessen worden door Kosan Gas gebruikt in het kader van een met de Noorse producent van de fles gesloten alleenverkoopovereenkomst die aan Kosan Gas een exclusieve licentie verleent voor het gebruik van die flessen als vormmerk in Denemarken alsmede het recht om op te treden tegen inbreuken op het merk. Kosan Gas brengt op die flessen haar naam en logo aan, die als gemeenschapswoord- en beeldmerken zijn ingeschreven voor met name gas.

10      Bij de eerste aankoop van een composietgasfles bij een distributeur van Kosan Gas, betaalt de consument ook de prijs van de fles, die daarmee zijn eigendom wordt. De activiteit van Kosan Gas omvat ook het navullen van de composietflessen wanneer deze leeg zijn. De consument kan dus een lege composietfles bij een distributeur van Kosan Gas inwisselen tegen een door die distributeur gevulde overeenkomstige fles, waarbij hij enkel de prijs van het gekochte gas betaalt.

11      Viking Gas, die gas verkoopt maar dit niet zelf produceert, bezit een vulcentrum in Denemarken, van waaruit de composietflessen, na met gas te zijn gevuld, naar onafhankelijke distributeurs worden verzonden. Viking Gas plakt op die
flessen een sticker met haar naam en het nummer van het vulcentrum alsmede een andere sticker waarop met name de wettelijk voorgeschreven informatie over het vulcentrum en de inhoud van de flessen wordt vermeld. De woord- en beeldmerken van Kosan Gas die op die flessen staan, worden noch verwijderd, noch overgeplakt. De consument kan bij een met Viking Gas samenwerkende distributeur een lege gasfles inwisselen tegen een door Viking Gas gevulde overeenkomstige fles.

12      Kosan Gas heeft ook gas verkocht waarbij zij als gashouder andere flessen dan composietflessen gebruikte, namelijk stalen gasflessen van hetzelfde type als die welke door de meeste marktdeelnemers worden gebruikt (gele, stalen standaardflessen van verschillende grootte). Deze vroeger door Kosan Gas gebruikte stalen flessen zijn niet ingeschreven als vormmerk maar wel, net als de composietflessen, voorzien van het woord- en/of beeldmerk van die onderneming. Viking Gas stelt dat Kosan Gas jarenlang heeft aanvaard, en nog steeds aanvaardt, dat andere ondernemingen deze standaardflessen navullen om hun gas te verkopen, hoewel de flessen de naam en het logo van Kosan Gas dragen.

Wanneer verzet wel mogelijk (gegronde reden, art. 72)

37      Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, bestaat een dergelijke gegronde reden ook wanneer het gebruik door een derde van een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met een merk, de reputatie hiervan ernstig schaadt, of wanneer er van dat teken gebruik wordt gemaakt op een wijze die de indruk kan wekken dat er een economische band bestaat tussen de merkhouder en die derde, en meer in het bijzonder dat laatstgenoemde tot het distributienet van de merkhouder behoort of dat er een bijzondere band tussen die twee personen bestaat (zie in die zin arrest van 8 juli 2010, Portakabin, C‑558/08, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 79 en 80 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

38      Hoewel het aan de verwijzende rechter is om te beoordelen of er, gelet op de omstandigheden die het hoofdgeding kenmerken, een dergelijke gegronde reden bestaat, dienen aan hem toch enige aanwijzingen te worden verstrekt voor die beoordeling, met name wat de concrete elementen betreft waarover hij een uitspraak van het Hof verlangt.

39      Binnen die context moet worden gepreciseerd dat, om te kunnen antwoorden op de vraag of de verhandeling van de door Viking Gas gevulde composietflessen geschiedt op een wijze die de indruk kan wekken dat er een economische band bestaat tussen die onderneming en Kosan Gas, hetgeen laatstgenoemde het recht zou geven zich tegen die verhandeling te verzetten, rekening moet worden gehouden met de etikettering van die flessen alsmede met de omstandigheden waaronder zij worden ingewisseld.

40      De etikettering van de composietflessen alsmede de omstandigheden waaronder zij worden ingewisseld, mogen de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument immers niet doen veronderstellen dat er tussen de twee betrokken ondernemingen in het hoofdgeding een economische band bestaat of dat het voor het vullen van die flessen gebruikte gas afkomstig is van Kosan Gas. Om te kunnen beoordelen of een dergelijke onjuiste indruk uitgesloten is, dient rekening te worden gehouden met de praktijken in die sector, en, inzonderheid, met de vraag of de consumenten eraan gewend zijn dat gasflessen door andere distributeurs worden
gevuld. Voorts kan er redelijkerwijs van worden uitgegaan dat een consument die zich rechtstreeks tot Viking Gas wendt om hetzij zijn lege gasfles in te wisselen tegen een gevulde, hetzij zijn eigen fles te laten vullen, gemakkelijker kan nagaan of er al dan niet een band bestaat tussen die onderneming en Kosan Gas.

41      Wat het feit betreft dat op de composietflessen woord- en beeldmerken zijn aangebracht bestaande in de naam en het logo van Kosan Gas die, zoals de verwijzende rechter heeft geconstateerd, ondanks de door Viking Gas op die flessen aangebrachte etikettering, zichtbaar blijven, zij erop gewezen dat die omstandigheid in zoverre een relevante factor vormt dat zij lijkt uit te sluiten dat die etikettering de toestand van de flessen wijzigt door hun oorsprong te maskeren.

IEF 9941

Paarse rechthoek niet onderscheidend genoeg voor registratie

Gerecht EU 13 juli 2011, zaak T-499/09 (Evonik Industries AG tegen OHMI)

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk verzoek Kl. 1 tot 45. Nagaan of beeldmerk onderscheidend is. Beeldmerk bestaat uit paarse kleur en rechthoekige vorm met bolling aan rechterkant. Zowel kleur (paars pantone 513 C) als vorm, zelfs tesamen genomen, zijn niet onderscheidend genoeg. Weigering beeldmerk in te schrijven als Gemeenschapsbeeldmerk.

21 Überdies erscheint der Purpurfarbton nicht als ein spezifischer überaus seltener Farbton. Selbst wenn man mit der Klägerin annimmt, dass diese Farbe, die als „Purpur Pantone 513 C“ beansprucht wird, in den von ihr angeführten Branchen nicht verwendet wird, kann nach der Aktenlage im Hinblick auf das umfassende Waren- und Dienstleistungsverzeichnis keine Feststellung zur Ungewöhnlichkeit oder Auffälligkeit dieser Farbe getroffen werden, weshalb die Beschwerdekammer zutreffend der Ansicht war, dass Purpur eine „einfache und gängige“ Farbe sei. Auch wenn diese Farbe somit beim Verbraucher einen Gedanken oder ein positives Gefühl erweckt, ist sie mangels besonderer Elemente, die ihr einen kennzeichnenden Charakter verleihen könnten, im vorliegenden Fall nicht als geeignet anzusehen, als betrieblicher Herkunftshinweis zu dienen.

22 Daher ist davon auszugehen, dass der Purpurfarbton als solcher nicht geeignet ist, die Waren und Dienstleistungen der Klägerin von denjenigen anderer Unternehmen zu unterscheiden. Die Tatsache, dass es sich um „Purpur Pantone 513 C“ handelt, das sich auf den ersten Blick nicht vom gemeinhin bekannten Purpurfarbton unterscheidet, ändert an dieser Beurteilung nichts.

28 Wegen seiner Einfachheit wird die rechteckige Form den angesprochenen Verkehrskreisen keine eindeutige Aussage vermitteln, und diese werden annehmen, dass es sich um ein mit den Waren oder Dienstleistungen imZusammenhang stehendes Etikett, eine Dekoration oder eine ästhetischen Zwecken dienende Verzierung handele, nicht aber um einen Hinweis auf die betriebliche Herkunft der beanspruchten Waren und Dienstleistungen. Somit fehlt es der Darstellung, die aus einem auf einer Seite nach außen gewölbten Rechteck besteht, als solcher an Unterscheidungskraft.
34 Was drittens die angemeldete Bildmarke in ihrer Gesamtheit betrifft, so vermag die Kombination von zwei als solchen nicht unterscheidungskräftigen Bestandteilen die Wahrnehmung durch die angesprochenen Verkehrskreise nicht zu ändern. Die Verbraucher sind es nicht gewohnt, die Herkunft von Waren aus einer einfachen geometrischen Form in gängiger Farbe abzuleiten. Insoweit wird das angemeldete Zeichen als solches nicht wie eine eigenständige Bildmarke wirken, sondern allenfalls wie ein dekoratives Farbelement, ein farbiges Etikett oder ein einfaches Farbmuster. Im Fall von Dienstleistungen wird das angemeldete Zeichen auch als Etikett für eine vorzunehmende Beschriftung oder einfach als ein banales Gestaltungselement in der Werbung für diese Dienstleistungen in Form von Anzeigen, Plakaten und Informationsbroschüren oder auch als Blickfang wahrgenommen werden. Die Klägerin hat auch nicht erläutert, für welche Waren und Dienstleistungen sie das Zeichen konkret zu benutzen gedenkt, und keine Beispiele für eine mögliche Benutzung des angemeldeten Zeichens angeführt, die geeignet wäre, auf die betriebliche Herkunft hinzuweisen (vgl. in diesem Sinne Urteil Kombination von 24 Farbkästchen, Randnr. 57).

Lees het gehele arrest hier (link)

IEF 9937

Verwarringsgevaar

Gerecht EU 13 juli 2011, zaak T-88/10 (Inter IKEA Systems BV tegen OHIM en Meteor Controls International Ltd.) 

Merkenrecht. Gemeenschapsmerkaanvraag GLÄNSA. Oppositie van ouder merk GLANZ toegewezen. Goederen deels identiek en deels in zekere mate overeenstemmend. Sprake van verwarringsgevaar, want visueel en auditief overeenstemmend. Uit art. 8 (1) (b) Regulation No. 207/2009 volgt niet dat verwarringsgevaar nodig is in alle lidstaten en alle EU talen. Beroep wordt verworpen.

51 As it is, it should be borne in mind that, according to the line of authority referred to in paragraph 38 above, where the earlier mark upon which the opposition is founded is a Community mark, it does not follow from Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009 that, for a mark to be refused registration as a Community trade mark under that provision, the likelihood of confusion must exist in all Member States and in all linguistic areas of the European Union.

Lees het gehele arrest hier (link)

IEF 9934

HR 8 juli 2011, 10/00642 (Conclusie A-G D.W.F. Verkade inzake Mag Instrument Incorporated tegen Edco Eindhoven BV en P.P.Impex BV

HR 8 juli 2011, 10/00642 (Conclusie A-G D.W.F. Verkade inzake Mag Instrument Incorporated tegen Edco Eindhoven BV en P.P.Impex BV

Met dank aan Niels Mulder, DLA Piper. Auteursrecht. Merkenrecht. Slaafse nabootsing. In navolging van IEF 8286 en IE 3706 : Hof bepaalt dat vormmerken geen onderscheidend vermogen hebben en door inburgering niet hebben gekregen. De vorm is functioneel bepaald). Rechtspraak.nl destijds: Geen inbreuk op merkenrechten / auteursrechten op Mag-Lite zaklampen van Mag Instrument door de Alu-zaklamp van Edco. Geen onderscheidend vermogen vormmerken Mag-Lite, ook niet door inburgering. Vormen als bedoeld in artikel 2.1 lid 2 BVIE. Geen auteursrecht op grond van reciprociteitsregel van art. 2 lid 7 Berner Conventie en bewijslast. Ook geen slaafse nabootsing op grond van artikel 14 lid 8 (oud) BTMW.

In deze conclusie past A-G Verkade de concrete toetsing toe op de auteursrechtelijke elementen. Art. 2 lid 7 BC toepassen voor bescherming specifiek product in land van oorsprong. Mag Instrument moet bewijzen dat zij voor zaklampen in VS auteursrechtelijke bescherming geniet.

Betreft de merkenrechtelijke vordering vindt de A-G het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk, fraaiheid vormafwijkingen bepalen in belangrijke mate marktwaarde en/of vormafwijkingen zijn functioneel.

Betreft de slaafse nabootsing stelt A-G voor om vragen te stellen aan Benelux-Gerechtshof over bedoelde handelingen art. IV Protocol wijziging BTMW: omvat dit ook handelingen waartegen niet verzet kon worden krachtens toenmalige art. 14 lid 8 BTMW. 

4.54 De aan het Benelux-Gerechtshof te stellen vragen zouden kunnen luiden:
1. Dient artikel IV van het Protocol houdende wijziging van de Eenvormige Beneluxwet inzake tekeningen of modellen van Brussel, 20 juni 2002, aldus uitgelegd te worden daat onder de aldaar bedoelde handelingen in de zin van artikel 14 lid 1 (oud) BTMW (thans: artikel 3.16 lid 1 BVIE), verricht door degene die daarmee vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit Protocol was begonnen, en waartegen de belanghebbende zich niet kon verzetten krachtens de tekst van artikel 14 zoals deze luidde vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit Protocol, mede omvat handelingen waartegen de belanghebbende zich niet kon verzetten krachtens het toenmalige lid 8 van voormeld artikel 14?
2. Indien vraag 1 ontkennend beantwoord wordt, moet dan een regel van (ongeschreven) overgangsrecht aanvaard worden, met eenzelfde effect als in vraag 1 bedoeld?
3. Indien vraag 1 en 2 ontkennend beantwoord worden, welke (andere) regel van (ongeschreven) overgangsrecht moet dan gelden vóór het optreden op grond van de wettelijke bepalingen inzake de bestrijding van ongeoorloofde mededinging, indien het gaat om handelingen in de zin van artikel 14 lid 8 BTMW (oud), waartegen ingevolge die bepaling zodanig optreden niet mogelijk was, indien met deze handelingen vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit Protocol is begonnen?

Lees de gehele conclusie hier (pdf)

IEF 9933

Commentaar Dirk Visser op HvJ EU C-324/09 (l'Oréal - eBay)

Met dank aan Dirk Visser, Universiteit Leiden, Klos Morel Vos & Schaap. Commentaar op HvJ EU 12 juli 2011, zaak C-324/09 (l'Oréal e.a. tegen eBay). O.a. ter voorbereiding van het Seminar Trademark use in the online market place: L'Oreal v. eBay op 14 juli van 14.00  tot 16.15 uur op de Vrije Universiteit Amsterdam (gratis entree), sprekers: Prof. dr. M.R.F. Senftleben, Prof. mr. D.J.G. Visser, Prof. mr. Ch. Gielen, Prof. M. Barrett, Mr. A. Tsoutsanis, zie voor het programma IEF 9879.

"Dear friends and colleagues,
Today, 12 July 2011, the ECJ rendered its long awaited judgement in the L’Oréal v. eBay case and we will probably all be studying it over the next few days, weeks or months. The ECJ published a press release and there will probably some coverage in the popular press as well.
I would like to share my first impressions with you and I am curious to learn yours.
The case is, as you probably all know, about the liability of eBay for the sale by third parties of perfumes, which have not been brought on the market in the EU by the trademark owners, over eBay’s online auction platform, and the liability of eBay for the advertising through Google Adwords and otherwise for such sales.
In the course of trade
As far as I am concerned the first new and interesting bit can be found in par. 55:
“Accordingly, when an individual sells a product bearing a trade mark through an online marketplace and the transaction does not take place in the context of a commercial activity, the proprietor of the trademark cannot rely on his exclusive right as expressed in Article 5 of Directive 89/104 and Article 9 of Regulation No 40/94. If, however, owing to their volume, their frequency or other characteristics, the sales made on such a marketplace go beyond the realms of a private activity, the seller will be acting ‘in the course of trade’ within the meaning of those provisions”. "

Lees het gehele commentaar hier (pdf)

IEF 9932

Aansprakelijkheid beheerder elektronische marktplaats

HvJ EU 12 juli 2011, zaak C-324/09 (l'Oréal e.a. tegen eBay) 

Eerst even voor jezelf lezen. Prejudiciële vragen High Court of Justice (England and Wales).

Merkenrecht. Aansprakelijkheid beheerder van elektronische marktplaats betreft de door gebruikers gepleegde inbreuken op merkrechten.  En het bevel te gelasten om doeltreffende maatregelen te treffen om niet alleen inbreuken die met behulp van die marktplaats worden gepleegd te beëindigen, maar ook om nieuwe inbreuk te voorkomen.

Beoordeling door nationale rechter. Beheerder elektronische marktplaats heeft actieve rol wanneer hij helpt bij optimaliseren van wijze van online vertoning of promotie van aanbiedingen. Dan geen beroep op vrijstelling aansprakelijkheid. Ook niet indien hij had moeten vaststellen dat verkoopaanbiedingen onwettig waren en niet gehandeld heeft om gegevens te verwijderen of toegang te blokkeren. Nationale rechter kan beheerder gelasten maatregelen te treffen tot beeïndiging en voorkomen van merkinbreuk. Bevelen moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn en geen belemmering zijn voor legitiem handelsverkeer.

Reminder: 14 juli 2011, 14.00 - 16.15 uur op de VU: Seminar Trademark use in the online market place: L'Oreal v. eBay. Zie eerder bericht IEF 9879

Lees eerdere berichten over deze zaak hier: IEF 9275 en IEF 9277.

Lees het gehele arrest hier (pdf).

IEF 9913

Onjuistheid of onvolledigheid

Vrz. Rechtbank Amsterdam 7 juli 2011, KG ZA 11-591 WT/MB (Mills Brothers B.V. & The Sting tegen V.I.P. Denim B.V., Yilmaz Tahsin Karadeniz en Gull Trading B.V.)

Met dank aan Eliëtte Vaal en Peter Claassen, AKD advocaten en notarissen.

Merkenrecht. Auteursrecht op kleding/overhemden. Gevraagd Ex parte bevel 1019e Rv eerder afgewezen. Handelsregisterwet. Geen staking van inbreuk terwijl dit wel is aangekondigd. Geen betwisting auteurs- en merkenrechten eisers, evenmin auteursrechtelijke beschermde trekken onweersproken. Verweer: ontwerp is van leverancier te Turkije. VIP Demin krijgt algemeen verbod. Gull Trading verbod voor genoemde ontwerpen en het merk STANGATA, matiging van dwangsommen. Vorderingen Karadeniz afgewezen omdat voldoende aannemelijk werd geacht dat deze niet exploitant van winkel (en daarmee inbreukmakende overhemden) was.

Nevenvorderingen: verstrekken van opgave - toegewezen jegens VIP Denim, niet jegens Gull Trading omdat het voldoende aannemelijk is gemaakt dat het om een eenmalige gebeurtenis gaat. Vernietiging van kleding toegewezen. Weigering schadevoorziening in kort geding.

 

4.10 (...) De enkele omstandigheid dat Karadeniz aanspraak kan maken op een deel van de winst bij wijze van vergoeding voor de (onder-)huur, maakt niet dat hij mede aansprakelijk kan worden gehouden voor de aanwezigheid van de inbreukmakende producten in de door hem verhuurde winkel. Ook de omstandigheid dat hij de gegevens bij de Kamer van Koophandel pas in een laat stadium in overeenstemming heeft gebracht met de feitelijke situatie, creërt een dergelijke aansprakelijkheid niet, anders dan Mills Brothers c.s. heeft betoofd, ook niet op grond van het bepaalde in artikel 25 van de Handelsregisterwet. Artikel 25 ziet weliswaar op de situatie dat degene die verplicht is tot registratie van bepaalde gegevens zich niet kan beroepen op de onjuistheid of onvolledigheid daarvan als een derde daarvan onkundig was, maar creëert geen aansprakelijkheid van de nalatige registrant, als die er op zichzelf niet is. (...) maar deze enkele registratie brengt als zodanig geen aansprakelijkheid mee voor in deze vestiging gepleegde inbreuken op intellectuele eigendomsrechten (...).

IEF 9909

Kleur bekennen

Gerecht EU 7 juli 2011, zaak T-208/10 (Cree, Inc. tegen OHIM)

Merkenrecht. Gemeenschapsmerkaanvrage TRUEWHITE. Absolute weigeringsgrond, beschrijvend voor LED-verlichting "Die angemeldete Marke beschreibe eindeutig, unmittelbar und einfach die Art („weiß“) und die Qualität („true“, d. h. natürlich) des von den LEDs erzeugten Lichts". Ook na aanpassing van aangegeven categorie (geen wit, maar wel gekleurd licht) beschrijvend. Afgewezen.

28      Sollte die Klägerin beabsichtigt haben, in der mündlichen Verhandlung die Eintragung der Anmeldemarke ausschließlich auf farbige LEDs – unter Ausschluss der weißen LEDs – einzuschränken, so ist darauf hinzuweisen, dass die Einschränkung des Verzeichnisses der von einer Gemeinschaftsmarkenanmeldung erfassten Waren oder Dienstleistungen vor dem Gericht nur möglich ist, wenn der Anmelder sich darauf beschränkt, eine oder mehrere der Waren oder Dienstleistungen oder eine oder mehrere Kategorien von als solche in diesem Verzeichnis aufgeführten Waren oder Dienstleistungen aus diesem Verzeichnis zurückzuziehen. Es liegt nämlich auf der Hand, dass in einem solchen Fall in Wirklichkeit beantragt wird, die Rechtmäßigkeit der Entscheidung der Beschwerdekammer nicht zu prüfen, soweit sie die aus diesem Verzeichnis zurückgezogenen Waren oder Dienstleistungen betrifft, sondern sie nur insoweit zu prüfen, als sie die übrigen in diesem Verzeichnis verbliebenen Waren oder Dienstleistungen betrifft (Urteil Mozart, oben in Randnr. 27 angeführt, Randnr. 28).

29      Dieser Fall ist von einer Einschränkung des Verzeichnisses der von einer Gemeinschaftsmarkenanmeldung erfassten Waren oder Dienstleistungen vor dem Gericht zu unterscheiden, die die vollständige oder teilweise Änderung der Beschreibung dieser Waren oder Dienstleistungen zum Gegenstand hat. Im letztgenannten Fall ist nicht auszuschließen, dass sich diese Änderung auf die Prüfung der fraglichen Marke auswirken kann, die die Dienststellen des HABM im Lauf des Verwaltungsverfahrens durchführen. Die betreffende Änderung im Stadium der Klage vor dem Gericht zuzulassen, hieße unter diesen Umständen, den Streitgegenstand im laufenden Verfahren zu ändern, was nach Art. 135 § 4 der Verfahrensordnung des Gerichts unzulässig ist (vgl. Urteil Mozart, oben in Randnr. 27 angeführt, Randnr. 29 und die dort angeführte Rechtsprechung).

IEF 9908

Kleurschakering in 50:50

Vrz. Rechtbank van Koophandel te Brussel 8 juni 2011 (Red Bull GmbH tegen Powerdrinks Group)

met dank aan Jeroen Muyldermans en Paul Maeyaert, Altius

België. Merkenrecht. Kleurmerken. Slaafse nabootsing (parasitaire mededinging). Bekend merk blauw/zilveren combinatie. Powerdrinks Red Bull tegen "ENERGY DRINK - For a night full of power". Ongerechtvaardigd voordeel uit bekend merk en afbreuk onderscheidend vermogen van bekende kleurmerken.

geen nummering (…) Gezien een kleurmerk nooit zelfstandig wordt gebruikt, doch steeds in combinatie met één of meerdere andere verbale merken, kan de bekendheid van het kleurmerk zonder meer worden afgeleid uit het intensieve gebruik ervan in combinatie met die andere merken.

De blauw zilveren kleurencombinatie heeft in casu bekendheid verworven door gebruik als onderdeel van het Red Bull Energy Drink blikje, temeer daar Red Bull in alle publiciteit het gebruik van deze blauw/zilverenkleurencombinatie beklemtoont (…).

De abstracte Red Bull kleurmerken hebben een sterk onderscheidend vermogen in relatie tot energiedranken en zijn zeer bekend.

(…)
De vraag bestaat erin om na te gaan of het relevante publiek (de gemiddelde consument) het aangevochten teken, met name de blauw/zilveren kleurschakering beschouwt als hebbende voldoende zelfstandigheid in de combinatie om een zelfstandig en onderscheidend bestanddeel uit temaken.

In casu dient te worden vastgesteld de blauw/zilveren kleurschakering in 50:50 een dominant en onderscheidend bestanddeel is van het aangevochten blikje, en een zelfstandig en onderscheidend element uitmaakt.

Het fungeert als blikvanger in het oog van de gemiddelde consument (…).

De blauw/zilverenkleurschakering vormt geen ondeelbaar geheel met de verbale en figuratieve tekens (…)

Het merk en litigieuze blikje van verweerster stemmen overeen m.b.t. een relevant en onderscheidend kenmerk. Dit is voldoende om tot overeenstemming te besluiten”.
(…) 
Parastisme Het is aannemelijk dat Red Bull door de jaren heen een aanzienlijke goodwill heeft opgebouwd voor haar producten via de betrokken verpakkingen met de specifieke kleurschakeringen;
-het feit dat deze blauw/zilveren keurschakeringen in een verhouding 50/50, met name de meest opvallende en kenmerkende elementen overneemt, de economische belangen van eiseres kan schaden. Verweerster maakt immers gebruik van het resultaat van de investeringen van Red Bull en haalt hier rechtstreeks voordeel uit, ondermeer bestaande uit het ontlopen van ontwerpkosten en lanceringskosten en profiteert van de goodwill die eraan verbonden is;
-het blikje van Powerdrinks getuigt van onvoldoende eigen creatieve inspanningen van verweerster;
-het is reeds de tweede keer dat verweerster de blikjes van Red Bull nabootst.

Het staat dus vast dat verweerster een daad van parasitaire mededinging heeft begaan, in strijd met artikel 95 WMPC."

Lees het vonnis hier (pdf).

IEF 9899

Streben nach Gewinn

Gerecht EU 6 juli 2011, zaak T‑258/09, (i-content Ltd Zweigniederlassung Deutschland tegen OHIM)

Merkenrecht. Gemeenschapsmerkaanvrage geweigerd voor woordmerk BETWIN; Absolute weigeringsgrond vanwege het beschrijvend karakter voor de waren en diensten (kansspelen). Gedeeltelijk vernietiging beslissing OHIM op basis van motiveringsbeginsel en gelijke behandeling.

61      Selbst wenn bestimmte Begründungselemente der angefochtenen Entscheidung so auszulegen wären, dass sie für bestimmte, insbesondere die mit dem Computer- und Telekommunikationsbereich sowie mit dem Sportbereich in Zusammenhang stehende Dienstleistungen der Klasse 41 gelten, müsste angesichts der Heterogenität der Dienstleistungen dieser Klasse und des Fehlens von ausdrücklichen Erörterungen in Bezug auf diese Dienstleistungen in der angefochtenen Entscheidung für die anderen als die in Randnr. 20 der angefochtenen Entscheidung ausdrücklich genannten Dienstleistungen der Klasse 41 gemäß der oben in Randnr. 46 angeführten Rechtsprechung von Amts wegen festgestellt werden, dass die Beschwerdekammer diese Entscheidung nicht rechtlich hinreichend begründet hat, indem sie nicht, wie es erforderlich gewesen wäre, darauf hingewiesen hat, dass es sich um eine homogene Kategorie von Dienstleistungen handelte, für die sie eine pauschale Begründung in Bezug auf den beschreibenden Charakter der angemeldeten Marke für diese Dienstleistungen hätte geben können. [red. accent]

65      In Bezug auf die Dienstleistungen, für die die beschreibende Bedeutung der angemeldeten Marke im Rahmen der Prüfung des ersten Klagegrundes festgestellt worden ist, insbesondere die in Randnr. 20 der angefochtenen Entscheidung genannten Dienstleistungen sowie die Dienstleistungen „betriebswirtschaftliche, organisatorische und werbliche Konzeption und Entwicklung von Shows, Spielen, Lotterien, Wettbewerben, Bällen, Verlosungen, Preisausschreiben“ der Klasse 35, ist der zweite Klagegrund eines Verstoßes gegen Art. 7 Abs. 1 Buchst. b der Verordnung Nr. 207/2009 nicht zu prüfen. Nach ständiger Rechtsprechung ist ein Zeichen nämlich bereits dann von der Eintragung als Gemeinschaftsmarke ausgeschlossen, wenn nur eines der in Art. 7 Abs. 1 der Verordnung Nr. 207/2009 aufgeführten Eintragungshindernisse vorliegt (Urteil des Gerichts vom 2. April 2008, Eurocopter/HABM [STEADYCONTROL], T‑181/07, nicht in der amtlichen Sammlung veröffentlicht, Randnr. 56).

70. Unter diesen Umständen ist für die anderen Dienstleistungen als die direkt mit dem Bereich der Wetten und Gewinnspiele zusammenhängenden Dienstleistungen, die oben in Randnr. 65 genannt worden sind, gemäß der oben in Randnr. 46 angeführten Rechtsprechung von Amts wegen ein Begründungsmangel festzustellen. Es ist nämlich nicht vorstellbar, dass die in der vorstehenden Randnummer wiedergegebene pauschale Begründung auf alle übrigen verschiedenartigen Dienstleistungen anwendbar sein kann, die Gegenstand der Anmeldung sind und von denen einige keinerlei Bezug zu Wetten und dem Streben nach Gewinn haben. Die angefochtene Entscheidung ist somit auch unter diesem Gesichtspunkt aufzuheben.