Alle rechtspraak  

IEF 1353

Kookles

Rechtbank Utrecht, 15 december 2005. Tefal tegen Ballarini.

Sinds 2000 brengt Tefal pannen op de markt voorzien van een warmte-indicator op de bodem van de pan, de Termo-Spot. Tefal is eveneens houdster van het beeldmerk Thermo-Spot. Ballarini produceert pannen voorzien van een warmte-indicator, de Thermopoint. Deze indicator bevindt zich in de steel van de pan. Ballarini heeft Thermopoint als woord/beeldmerk en als beeldmerk geregistreerd. Op de verpakking van de Ballarini's pan staat vermeld "energiebesparend -25%" en "langere levensduur anti-aanbaklaag +30%".

De rechter acht beide claims misleidend daar Ballarini de juistheid van de stellingen met het door haar overgelegde onderzoek niet kon bewijzen. Uit het onderzoek blijkt dat "niet alleen twee verschillende pannen maar ook twee verschillende bakwijzen zijn getest". Interessant is - vooral na de conclusie van Leger inzake Roche/Primus - dat Tefal een verbod voor de gehele EU heeft gevraagd en dat dit verbod wordt afgewezen omdat gebruik van de misleidende claims in andere landen dan Nederland niet is gesteld of gebleken tengevolge waarvan Tefal geen belang bij deze vordering heeft. Blijkbaar acht de rechter zich dus wel  bevoegd grensoverschrijdend op te treden.

In rov 4.7 overweegt de rechter: "Uit het voorgaande volgt dat het gebruik van de beide claims inzake de langere levensduur van 30% en de energiebesparing van 25% misleidend en om die reden ontoelaatbaar worden geacht. Deze conclusie leidt tot toewijzing van de vordering tot het staken en gestaakt houden van deze misleidende claims. De voorzieningenrechter zal dit verbod echter niet toewijzen voor het gebruik daarvan in de hele Europese Unie nu niet is gesteld of gebleken dat Ballarini de misleidend geoordeelde claims ook in andere landen gebruikt. Voorshands moet het ervoor worden gehouden dat Tefal derhalve geen belang bij dit onderdeel van haar vordering heeft".

De vorderingen van Tefal met betrekking tot haar merkrecht worden afgewezen. 
"Het gebruik door Ballarini van het teken Thermopoint wijkt wat betreft de woorden, het lettertype, de kleurstelling en totaalbeeld af van het door tefal gedeponeerde beeldmerk, mitsdien is er geen sprake van gerechtvaardigde vrees dat er verwarring bij het publiek zal ontstaan..." 

Lees het vonnis hier (met dank aan Bird & Bird)

IEF 1350

Vruchtensappen

Conclusie AG Jacobs 15 december 2005, zaak C-416/04P, The Sunrider Corp (VITAFRUIT)

Hogere voorziening is ingesteld door The Sunrider Corporation tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen in zaak T-203/02 tot vernietiging van dit arrest. Het Gerecht oordeelde in voormelde zaak: "Derhalve faalt verzoeksters argument dat de betrokken waren zijn bestemd voor verschillende kopers, te weten industriëlen in het geval van de concentraten van sappen en eindverbruikers in het geval van de kruiden- en vitaminedranken. Verder heeft de kamer van beroep terecht aangevoerd dat de betrokken waren dezelfde bestemming hebben, te weten het lessen van de dorst, en dat zij in belangrijke mate concurrerend zijn. Wat de aard en het gebruik van de betrokken waren betreft, zij vastgesteld dat het in beide gevallen gaat om alcoholvrije dranken die gewoonlijk gekoeld worden gedronken, doch waarvan de samenstelling in de meeste gevallen verschillend is. De verschillende samenstelling van deze waren kan evenwel geen verandering brengen in de vaststelling dat deze waren onderling verwisselbaar zijn omdat zij bestemd zijn voor de bevrediging van eenzelfde behoefte. De kamer van beroep heeft dus geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de betrokken waren soortgelijk zijn. Derhalve is dit middel ongegrond en dient ook de subsidiaire vordering te worden afgewezen."

Rekwirante stelt drie gronden, te weten schending van artikel 43, leden 2 en 3, juncto artikel 15, lid 3, van verordening nr. 40/94: niet-bewezen gebruik, schending van artikel 43, lid 2, van verordening nr. 40/94: gebrek aan afdoend bewijs van oppositiemerk en schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 ("De waren „kruiden- en vitaminedranken” en „concentraten van vruchtensappen” zijn immers in slechts zeer geringe mate soortgelijk, aangezien zij slechts weinig raakvlakken vertonen.").
Alle drie gronden worden ongegrond bevonden door de AG.

Ten aanzien van de eerste grond concludeert Jacobs als volgt:
"The Court of First Instance stated that where an opposing party maintains that use by a third party constitutes genuine use ‘he claims, by implication, that he consented to that use’. It went on to make two specific points. First, if the use by the third party was without the proprietor’s consent, the use would have infringed the proprietor’s trade mark right and it would therefore evidently have been in the third party’s interest not to disclose evidence thereof to the proprietor. It consequently seems unlikely that the proprietor would be in a position to submit evidence of such use. That approach seems eminently sensible. It would be pointless and contrary to the principles of sound administration and procedural economy for OHIM as a matter of course to require a trade mark proprietor to adduce evidence of consent in such circumstances. The matter would of course be different if the applicant had raised before OHIM the issue of the lack of consent. That however is the Court of First Instance’s second point: there was nothing in the documents before it suggesting that the applicant in the present case had done so. The Court of First Instance accordingly concluded that the above factors ‘formed a sufficiently firm basis to allow the Board of Appeal to conclude that the earlier trade mark had been used with its proprietor’s consent’. I agree with that conclusion and consider that the Court of First Instance did not err with regard to the burden of proof."

Ten aanzien van de laatste grond: "The applicant states that the assessment of the Court of First Instance in paragraphs 66 and 67 of the judgment ‘is not convincing’ and makes a number of assertions which it considers to support its view that the products concerned are not similar. Most of those assertions replicate verbatim, or very nearly so, its assertions to the same effect before the Court of First Instance, although several others are raised for the first time before this Court. They are all statements of fact. In my view, the applicant has not identified any error of law by the Court of First Instance. I agree with OHIM that the third ground of appeal is limited to the facts and should accordingly be dismissed as inadmissible.
In any event, the judgment seems to me to contain a correct summary of the principles governing assessment of similarity laid down by the Court of Justice in Canon and a correct application of those principles to the present case.

Lees hier de conclusie.

IEF 1344

Tips en Trucs

Klinkt als een weinig opzienbarende zaak, maar toch: wie het vonnis heeft mag het mailen. PCMweb bericht: “IDG Nederland (uitgever van o.a. Tips&Trucs) heeft onlangs een kort geding aangespannen tegen VNU Business Publications (uitgever van o.a. PCM). IDG meende dat VNU inbreuk maakte op het merkrecht van Tips&Trucs. De reden van het kort geding was de special PCM Praktijk: De complete praktijkgids met de cover van PCM 11.

De voorzieningenrechter van de rechtbank te Utrecht heeft vonnis bepaald in dit kort geding en IDG in het ongelijk gesteld. Belangrijkste reden hiervoor is dat de rechter van mening is, "dat de combinatie van de woorden "tips" en "trucs" onvoldoende onderscheidend vermogen heeft voor de waren en diensten waarvoor IDG haar woordmerk heeft ingeschreven". Lees hier meer. Lees hier het vonnis (Met dank aan Joris van Manen, De Brauw).

IEF 1342

Carpo - Carpovirusine

Gerecht van Eerste Aanleg, 14 december 2005, zaak T-169/04, Arysta Lifescience tegen OHMI - BASF. Het door Arysta Lifescience aangevraagde woordmerk CARPOVIRUSINE voor waren uit klasse 5, onder meer middelen ter verdelging van ongedierte, stemt overeen met het oudere woordmerk CARPO van BASF ter aanduiding van onkruidverdelgers, pesticiden, schimmeldoders etc.

Het Gerecht komt tot het oordeel dat de merken visueel wel overeenstemmen, mede omdat het dominerende bestanddeel 'carpo' is. Ten aanzien van de auditieve gelijkenis gaat het Gerecht mee in de redenering van de kamer, dat, hoewel het aangevraagde teken langer is, er wel een grote overeenstemming tussen de tekens is. De verschillen tussen de tekens wegen niet op tegen de mate van overeenstemming. De toevoeging 'virusine' aan het dominerende bestanddeel 'carpo' doet hieraan niet af.
Lees hier het (louter Franstalige) arrest.

IEF 1341

Zonnig vonnis

Rechtbank ’s-Gravenhage, 14 december 2005, Suntrek Tours Ltd. tegenTravel Trex B.V.

Een voor eiser zonnig vonnis in deze winterse maanden. Suntrek houdt zich bezig met dienstverlening op het gebied van vakantiereizen en is houdster van twee Gemeenschapsmerken SUNTREK. Gedaagde Travel Trex houdt zich eveneens bezig met dienstverlening op het gebied van vakantiereizen en voert als handelsnaam Sun-Trex of Suntrex. Bovendien is Travel Trex houdster van het gecombineerde Benelux woord-/beeldmerk SUNTREX.

Sommaties van de kant van eiser worden door gedaagde van de hand gewezen. Inmiddels heeft Travel Trex de website www.suntrek.nl in gebruik genomen, waarop kon worden doorgelinkt naar haar website www.suntrex.nl. Dit domeinnaamgeschil is hangende de procedure overigens minnelijk geregeld.

Na te hebben geconcludeerd dat de merken in kwestie visueel, fonetisch én begripsmatig overeenstemmen, wijst de rechtbank, niet geheel verrassend, de vorderingen van eiser toe. Lees hier de uitspraak.

IEF 1331

Cristal clear

Gerecht van Eerste Aanleg 8 december 2005, zaak T-29/04, CRISTAL - CRISTAL CASTELLBLANCH

Het door Castellblanch aangevraagde beeldmerk CRISTAL CASTELLBLANCH voor wijnen en mousserende wijn stemt we overeen met het oudere woordmerk CRISTAL van Champagne Louis Roederer ter aanduiding van champagnewijn. De oppositieafdeling heeft eerder de oppositie toegewezen. De kamer van beroep heeft het beroep verwordpen. Zij was van oordeel dat het oudere merk normaal en daadwerkelijk was gebruikt, en zij heeft geconcludeerd dat de betrokken waren soortgelijk zijn en de conflicterende tekens overeenstemmen, waardoor bij het Franse publiek verwarring kan ontstaan, associatiegevaar daaronder begrepen.

Het Gerecht kijkt ter beoordeling van het verwarringsgevaar eerst naar de soortgelijkheid van de waren en stelt vast dat de betrokken waren dezelfde, of minstens zeer soortgelijk zijn. Vervolgens komt het Gerecht toe aan de vergelijking van de tekens. Ondanks het feit dat het woord 'Castellblanch' in vette letters en groter dan het woord 'Cristal' is geschreven en het aangevraagde teken een beeld bevat, wordt, gelet op de centrale plaats van het woord 'Cristal' en het feit dat het oudere merk volledig in het aangevraagde merk voorkomt, een zekere visuele overeenstemming aangenomen. Ook stemmen de merken fonetisch overeen. De toevoeging 'Castellblanch' doet hieraan niet af, aangezien 'Cristal' het dominerende bestanddeel is. Tot slot zijn de tekens ook begripsmatig overeenstemmend, namelijk een verwijzing naar het idee van helderheid en zuiverheid.

Tot slot de beoordeling van het verwarringsgevaar. "[...] het woord "cristal" beschrijft geenszins de betrokken waren, doch kan als suggestief worden beschouwd. Derhalve dient te worden aangenomen dat het merk CRISTAL een gemiddeld onderscheidend vermogen heeft, en geen zwak onderscheidend vermogen, zoals verzoekster stelt. [...]
Met betrekking tot verzoeksters argument dat er andere merken bestaan die het woord „cristal” bevatten en zijn ingeschreven voor de waren van klasse 33 – hetgeen volgens haar het bewijs levert van het zwakke onderscheidend vermogen van het oudere merk en van de vreedzame coëxistentie van de betroken merken –, volstaat de vaststelling dat niet is aangetoond dat deze merken werkzaam zijn of worden gebruikt voor de in geding zijnde waren, en in het bijzonder voor mousserende wijn.

Weliswaar kan niet volledig worden uitgesloten dat in bepaalde gevallen de coëxistentie van oudere merken op de markt het door de instanties van het BHIM vastgestelde gevaar voor verwarring van twee conflicterende merken vermindert, maar hiermee kan slechts rekening worden gehouden indien de aanvrager van het gemeenschapsmerk ten minste in de loop van de procedure voor het BHIM betreffende de relatieve weigeringsgronden, genoegzaam heeft aangetoond dat deze coëxistentie erop berust dat bij het relevante publiek geen sprake is van gevaar voor verwarring van de oudere merken waarop de aanvrager zich beroept, met het oudere merk van interveniënte waarop de oppositie is gebaseerd, en onder het voorbehoud dat de betrokken oudere merken en de conflicterende merken identiek zijn."
Het beroep wordt in zijn geheel verworpen.
Lees hier het arrest.

IEF 1329

Geen onzekerheid

Rechtbank Utrecht 30 november 2005, LJN: AU7468, Eiser - Ventoux Advocaten. Dick van Engelen ruilt het papier in voor de rechtzaak en stelt daar nogmaals de vraag: Zijn merkrechten registergoederen en zijn ze overdraagbaar? 
 
Eiser Van Engelen is advocaat en oefent tezamen met twee andere advocaten via de vennootschap Ventoux Advocaten (gedaagde) de advocatenpraktijk uit. Eiser, rechthebbende op beide merken, en Ventoux zijn overeengekomen dat eerstgenoemde de merken over zal dragen aan de vennootschap. Eiser stelt dat de rechten op de Ventoux-merken geen registergoederen zijn en bij onderhandse akte kunnen worden overgedragen. Ventoux Advocaten stelt dat de rechten mogelijk registergoederen zijn en bij notariële akte dienen te worden overgedragen. Bovendien twisten eiser en Ventoux over de vraag of de Gemeenschapsmerkenverordening gekwalificeerd kan worden als een wet in de zin van art. 3:83 BW (van belang voor de al dan niet overdraagbaarheid van de rechten). 
 
Eiser vordert de verklaring voor recht dat de rechten op het Ventoux Benelux-merk en het Ventoux-Gemeenschapsmerk géén registergoederen in de zin van artikel 3:10 BW zijn en rechtsgeldig zullen zijn overgedragen na levering bij onderhandseakte en rechtsgeldig aan derden kunnen worden tegengeworpen na inschrijving van het depot van een uittreksel van die akte in het Benelux Merkenregister. Tevens vordert eiser de verklaring voor recht dat de rechten op het Ventoux-Gemeenschapsmerk rechtsgeldig kunnen worden overgedragen, aangezien die rechten overdraagbaar zijn in de zin van artikel 3:83 BW.

"De rechtbank is van oordeel dat partijen rechtens onvoldoende belang hebben bij hun vorderingen. [...] Volgens partijen staat enkel ter discussie op welke wijze deze overdracht dient te geschieden. Blijkens de wederzijdse stellingen bestaat deze discussie kennelijk omdat volgens partijen in de juridische literatuur onzekerheid bestaat over deze kwestie. De rechtbank overweegt echter dat de van toepassing zijnde regelgeving duidelijk is over de wijze van overdracht van rechten als de onderhavige. Ingevolge de BMW is immers een schriftelijk stuk vereist -een onderhandse akte volstaat derhalve- en kan het recht voorts voorwerp zijn van een licentie. Ingevolge de verordening dient de overdracht van een gemeenschapsmerk eveneens schriftelijk te geschieden en kan ook dit merk voorwerp zijn van een licentie. Het door partijen gestelde belang bij de gevorderde verklaringen voor recht met betrekking tot de wijze van overdracht ontbreekt derhalve naar het oordeel van de rechtbank. De omstandigheid dat in de literatuur onzekerheid bestaat vormt naar het oordeel van de rechtbank een onvoldoende belang nu in de wetgeving en de jurisprudentie geen onzekerheid bestaat. De rechtbank leidt bovendien uit de stellingen van partijen, alsmede uit de door [eiser] overgelegde stukken af dat de door partijen bedoelde onzekerheid in de literatuur -overigens aangezwengeld door [eiser] zelf- niet zozeer bestaat ten aanzien van de wijze van overdracht, maar ten aanzien van de vraag of het recht een registergoed is in de zin van artikel 3:10 BW en of de verordening een wet is in de zin van artikel 3:83 derde lid BW. Het antwoord op deze vraag is met het vorenoverwogene weliswaar niet gegeven, doch door partijen is niet voldoende gesteld welk concreet belang zij hebben bij hun vorderingen voor zover deze laatstgenoemde kwesties betreffen. Blijkens de stellingen van partijen wensen zij immers in verband met de tussen hen gesloten overeenkomst zekerheid over de wijze waarop de rechten dienen te worden overgedragen.

[...] De rechtbank overweegt voorts dat, voor zover bij beide partijen kennelijk vrees bestaat dat een onderhandse akte, ondanks de bestaande regelgeving en jurisprudentie, niet het door hen beoogde gevolg zal hebben, het partijen vrij staat om een notariële akte te doen opmaken dan wel op andere wijze afspraken te maken.
[...] Concluderend leidt de rechtbank uit de wederzijdse stellingen en de overgelegde stukken af dat beide partijen antwoord wensen te verkrijgen op een vraag die enkel in de juridische literatuur speelt. Zij is van oordeel dat deze wens een juridische beoordeling van de onderhavige rechtsvorderingen niet rechtvaardigt. De rechtbank zal daarom zowel de vordering in conventie als de vordering in voorwaardelijke reconventie afwijzen. Lees hier het vonnis.

IEF 1311

pseudo-anagram (II)

Kortgeding vonnis Rechtbank ’s-Gravenhage van 6 december 2005, rolnr. KG 05/1311 PEPSICO, INC, en SEVEN-UP NEDERLAND B.V. tegen THE COCA-COLA  COMPANY c.s. Geen overeenstemming tussen het Gemeenschaps woordmerk PEPSI en het teken ípsei.

PepsiCo roept haar Gemeenschapsmerk PEPSI in tegen het gebruik van de naam ípsei voor een niet-alcoholische drank van Coca-Cola. Het betreft een rood gekleurd drankje waaraan onder meer rode druiven en rooibos extract is toegevoegd. PepsiCo haalt, na eerdere afwijzing van een “Einstweilige Verfugung” in Duitsland en een voorlopig negatief advies in een Engels oppositieprocedure, ook bakzeil in Nederland. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is bij vergelijking van het woordmerk PEPSI en het teken ípsei zoals gebruikt door Coca-Cola er geen sprake van overeenstemming die er toe zal leiden dat het publiek een verband legt tussen merk en teken.

Opvallend is dat beide partijen een markonderzoek hebben laten verrichten inzake het verwarringsgevaar. Het onderzoek van PepsiCo betrof een straatinterview waarbij aan de personen een kaart met de tekst IPSEI werd getoond met de mededeling en vraag “Dit is de naam voor een frisdrank. Wilt u mij vertellen waar u aan denkt bij deze naam?” 73% antwoordde: “Pepsi” of “Pepsi Cola”. Het onderzoek van Coca-Cola betrof ook een straatinterview. Voorbijgangers werden het flesje ípsei getoond met de vraag “Dit gesprek gaat over een niet alcoholische drank. Wilt u deze afbeelding eens bekijken. <pauze> Wilt u mij eens vertellen waar u aan denkt als u deze afbeelding ziet?” 2% antwoordde: “Pepsi” of “Pepsi Cola.” De voorzieningenrechter laat zich als volgt uit over de markonderzoeken. “Dit betekent dat er op beide onderzoeken kritiek valt te leveren, en er is dan ook geen aanleiding om in dit kort geding verder in te gaan op deze “battle of surveys” maar wel om te constateren dat geen van de in deze procedure gepresenteerde resultaten van enig marktonderzoek aanleiding geeft om terug te komen van het in r.o. 13 uitgesproken oordeel.”

 

Het is aardig om te zien hoe de voorzieningenrechter en het Landgericht hebben geoordeeld over de overeenstemmingsvraag.

Visuele overeenstemming

“Wat het visuele aspect betreft is duidelijk dat er in elk geval sprake is van overeenstemmende punten waar gaat om het aantal letters (5), het gebruik van dezelfde letters (e, i, p, en s), dezelfde laatste letter (i) en het voorkomen van de combinatie ps. Daar staan evenwel belangrijke verschillen tegenover, die in hoofdzaak betrekking hebben op de opmaak van het woord ípsei zoals dat wordt waargenomen door het publiek. Dat woord kenmerkt zich immers doordat (a) het is geschreven in kleine letters en niet in hoofdletters zoals het merk PEPSI, (b) de eerste twee letters vet zijn gedrukt en de laatste drie letters niet en (c) op de eerste letter een opvallend accent voorkomt. Door deze verschillen in opmaak, gevoegd bij de andere combinatie van letters ten opzichte van PEPSI levert het teken ípsei naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter een zodanig andere totaalindruk op dan het ingeroepen merk dat niet van een relevante mate van overeenstemming kan worden gesproken.”

Landgericht Hamburg heeft hierover het volgende gezegd: “Dennoch ist der optische Gesamteindruck der beiden Worte höchst unterschiedlich, da seitens PEPSI nur Großbuchstaben verwendet werden, ípsei hingegen ausschließlich aus kleinen Buchstaben besteht. Insbesondere der Anfangsbuchstabe “í” des Verletzungszeichens ist, weil er klein geschrieben ist und einen im Deutschen nicht bekannten Akzent auf dem “i” trägt, außergewöhnlich und prägend für das Zeichen. Da die ersten zwei Lettern zudem im Fettdruck präsentiert werden, fallen sie besonders ins Auge. Diese Merkmale finden sich im Schriftbild von PEPSI nicht wieder. Insgesamt kommen dem Verbraucher bei der visuellen Betrachtung von ípsei keine Assoziationen an PEPSI, wie die Kammer selbst zu beurteilen vermag

Auditieve overeenstemming

“Boordeling van een mogelijke auditieve overeenstemming tussen PEPSI en ípsei voert tot dezelfde slotsom. De op zich duidelijk aanwezige overeenstemmende factor, bestaand in het voorkomen van de klank ps in merk en teken, is in elk geval onvoldoende om tot overeenstemming te concluderen. PepsiCo heeft (niet in de dagvaarding, doch voor het eerst) ter terechtzitting het standpunt betrokken dat in een belangrijk gedeelte van de Europese Unie, waaronder, naar de voorzieningenrechter begrijpt, Engeland en Nederland, het woord ípsei zal worden uitgesproken als IPSI. Die –door Coca-Cola uitdrukkelijk en gemotiveerd bestreden- stelling is, voorshands oordelend, onjuist. De Nederlandse taal voert immers dwingend tot een uitspraak van de laatste lettergreep van ípsei als -sei zoals in “wei” en niet als -si zoals (bijvoorbeeld) in Pepsi. PepsiCo heeft geen overtuigende bewijzen overgelegd dat dit in enig relevant onderdeel van het taalgebied van de Europese Unie anders zou zijn.”

Landgericht Hamburg heeft hierover het volgende gezegd: “Auch klanglich unterscheiden sich die gegenüberstehenden Marken so deutlich von einander,dass eine Verwechslungsgefahr nicht zu befürchten ist. Schon die jeweils betonten ersten Silben “pe” und “ip” sind phonetisch durch das harte, stimmlose “p” einerseits und das weiche, offene “i” andererseits sehr unterschiedlich. Nach dem allein übereinstimmenden “ps” stehen sich sodann “ih” und “ai” gegenüber, denn jedenfalls für die deutschsprachigen Verkehrskreise ist zu erwarten, dass sie ípsei wie “ipsai” und nicht wie “ipsäi” oder gar “ipsi” aussprechen. Da also Anfangs- und Endlaute der Bezeichnungen so deutlich von einander abweichen, ist mit überwiegender Wahrscheinlichkeit davon auszugehen, dass es auch unter akustisch schwierigen Bedingungen - etwa in dem von der Antragstellerin angeführten Sportclub oder der Diskothek - nicht zu Missverständnissen kommen wird.

De voorzieningenrechter weigert de door PepsiCo gevraagde voorzieningen. Lees het vonnis hier.
IEF 1310

Effe wachten (2)

Het trammelant in pizzaland krijgt een vervolg. Eerder berichtte IEForum al dat New York Pizza het Duitse concern Dr. Oetker ervan beschuldigt drie pizza's in Nederland op de markt te hebben gebracht drie zeer sterke gelijkenissen vertonen met die van New York Pizza. New York Pizza meent dat Dr. Oetker over de grens gaat van wat wettelijk toelaatbaar is en eist onder andere het staken en gestaakt houden van het gebruik van de naam ‘New York Pizza’. Verder dienen de drie gewraakte soorten pizza’s uit de schappen te verdwijnen. Partijen staan op 9 december a.s. tegenover elkaar bij de rechter.