Merkenrecht  

IEF 8707

In het kader van een zoekmachineadvertentiedienst

HvJ EU, 25 maart 2010, zaak C- 278/08, Die BergSpechte Outdoor Reisen und Alpinschule Edi Koblmüller GmbH, Günter Guni /  trekking.at Reisen GmbH (prejudiciële vragen Oberste Gerichtshof, Oostenrijk))

Merkenrecht. Google AdWords-zaak (‘trefwoord advertenties’). Weinig verrassend na de Google France zaak van afgelopen dinsdag (IEF 8692). Grotendeels hetzelfde dictum:

Artikel 5, lid 1, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, moet aldus worden uitgelegd dat de merkhouder gerechtigd is een adverteerder te verbieden om op basis van een trefwoord dat gelijk is aan of overeenstemt met dat merk en dat door die adverteerder zonder toestemming van deze houder is geselecteerd in het kader van een zoekmachineadvertentiedienst op internet, reclame te maken voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten als die waarvoor dat merk is ingeschreven, wanneer die reclame het voor de gemiddelde internetgebruiker onmogelijk of moeilijk maakt om te weten of de waren of diensten waarop de advertentie betrekking heeft afkomstig zijn van de merkhouder of een economisch met hem verbonden onderneming, dan wel, integendeel, van een derde.

Lees het arrest hier

IEF 8702

Inbreukmakende radio’s

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, Ex parte beschikkingen van 18 februari, 24 februari en  12 maart 2010, KG RK 10-429/483/650, Tangent A/S tegen CS.

Merkenrecht. Auteursrecht. Drietal ex parte beschikkingen m.b.t. namaakradio’s. Tangent stelt dat gedaagde inbreuk heeft gemaakt op haar merkrechten auteursrechten m.b.t. de vormgeving van radio’s. 18 februari: Ex parte beslag tot afgifte toegewezen (‘bij oproeping om gehoord te worden, zal hij (zoals overigens iedere beslagdebiteur) zeker ervoor zorgen dat de in beslag te nemen goederen onvindbaar zijn, aldus het verzoekschrift). Vzr. verbindt aan het beslagverlof de voorwaarde dat de eis in de hoofdzaak in de zin van artikel 700 lid 3 Rv wel wordt ingesteld na betekening van het beslag. 24 februari: Inbreukverbod Gemeenschapsmerken. 12 maart: Verzoek tot ex parte bevel tot noemen leverancier afgewezen:

2 .2. Het verzoek zal worden afgewezen omdat nog afgezien van de vraag of een bevel op grond van artikel 1019e Rv meer zou kunnen inhouden dan een verbod op inbreuk, het in ieder geval geen basis biedt voor een bevel aan X. X is ten aanzien van de gevreesde voortgezette inbreuk niet als inbreukmaker aan te merken.(..) 

2.3. Mr Den Hertog heeft slechts kenbaar gemaakt dat Tangent belang heeft bij een spoedige opgave door X van de naam en het adres van de Duitse leverancier en dat Tangent niet tot 15 april 2010, de datum waarop het kort geding tussen Tangent en X zal plaatsvinden, zal kunnen wachten.  

2.4. Het geplande kort geding dient echter om een voorlopige voorziening te treffen anticiperend op de bodemprocedure, indien voorlopig voldoende vast komt te staan dat X inbreuk heeft gepleegd. In een dergelijke procedure kunnen de nevenvorderingen eventueel aan bod komen. Een ex parte is daar naar haar aard niet voor bedoeld.

Lees de beschikkingen hier, hier en hier.

IEF 8700

Bolle Jannen

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 23 maart 2010, HD 200.035.393, Café Bolle Jan tegen Skihut Bolle Jan (met dank aan Marian van der Zijde, Holland Van Gijzen Eindhoven

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Geschil over de cafénaam (après skihut) Bolle Jan. Hof Den Bosch bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (Vzr. Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 28 april 2009, IEF 7854). Verwarring is niet aannemelijk.

Merkenrecht: De scheidslijn tussen de handelsnaam en gebruik van die naam ter onderscheiding van de aangeboden diensten is zeer dun; wel gebruik als merk. Onvoldoende aannemelijk dat het Amsterdamse Café Bolle Jan in Eersel en omgeving bekendheid geniet. Het feit dat het bezoekend publiek in dit geval zeer verschillend is kán één van de bij de toets of sprake is van verwarringsgevaar te betrekken omstandigheden zijn. Verwarring is mogelijk, maar gestelde verwarringsgevaar is niet zodanig onderbouwd dat het voldoende aannemelijk is geworden.

Handelsnaamrecht: Hoewel de merkenrechtelijke toets niet exact gelijk is aan de handelsnaamrechtelijke toets moet op dezelfde gronden als hiervoor bij de merkenrechtelijke toets van het verwarringsgevaar worden geoordeeld dat zodanige bekendheid onvoldoende aannemelijk is geworden.Media-aandacht voor deze zaak in eerste aanleg impliceert niet zonder meer landelijke bekendheid noch verwarringsgevaar. Media-aandacht kan eventueel verwarringsgevaar ook juist kan wegnemen.

1019h proceskosten: Indicatietarieven zijn indicatietarieven: uitgangspunt blijft dat de daadwerkelijk gemaakte kosten worden vergoed.

Handelsnaam / dienstmerk: 4.6. De Skihut heeft betoogd dat Froger het merk "Café Bolle Jan" slechts als handelsnaam gebruikt en niet ter onderscheiding van haar horecadienst. Nog daargelaten dat merkenrechtelijk gebruik door Froger niet hoeft komen vast te staan nu sinds de inschrijving ervan minder dan vijfjaren zijn verstreken (artikel 2.26 lid 2 sub a BVIE), volgt het hof de Skihut niet in haar betoog. De scheidslijn tussen gebruik door een onderneming van haar handelsnaam en gebruik van die naam ter onderscheiding van de door die onderneming aangeboden diensten is zeer dun. Froger heeft gesteld dat het publiek de naam "Café Bolle Jan" ook zal opvatten als een aanduiding ter onderscheiding van de in/door die horeca-gelegenheid aangeboden horeca-dienst. (…) voorzover het publiek hier al over zal nadenken, zal het geen scherp onderscheid maken tussen de naam van de door de Skihut gedreven onderneming en de naam waaronder die onderneming horeca-diensten aanbiedt.
Gebruik door zowel Froger als de Skihut van een merk c.q. een teken ter onderscheiding van diensten, zoals bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE, is derhalve voldoende aannemelijk geworden. Dat betekent ook dat de Skihut, die aan haar verworpen stelling dat van merkgebruik geen sprake is de conclusie verbindt dat de herkomstfunctie van de merken van Froger niet wordt aangetast, niet in deze conclusie kan worden gevolgd.

Bekend merk: 4.8.5. Het hof stelt voorop dat hoe bekender een merk is, des te eerder verwarringsgevaar moet worden aangenomen. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de Skihut heeft Froger te weinig gesteld om voldoende aannemelijk te maken dat Café Bolle Jan in Eersel en omgeving bekendheid geniet. Het enkele feit dat dit café geëxploiteerd wordt door een zus van de bekende zanger René Froger en daarvóór door diens ouders rechtvaardigt nog niet de conclusie dat "Café Bolle Jan" in Eersel en omgeving bekend is. Dat is mogelijk wel anders ten aanzien van de naam "René Froger", maar die naam vormt geen onderdeel van de thans uit te voeren toets. (…)

Publiek /verwarringsgevaar: 4.8.6. Hoewel Froger er terecht op heeft gewezen dat het "relevante publiek" het publiek is dat gewoonlijk afnemer is van de betrokken waren of diensten zoals deze in de merkinschrijving voorkomen, in casu horeca-diensten, kan het feit dat het publiek van Café Bolle Jan (sterk) verschilt van het publiek dat de Après Skihut Bolle Jan aan doet wel een rol spelen bij de beantwoording van de vraag of in dit geval verwarringsgevaar is te duchten. Anders gezegd: beoordeeld zal moeten worden of de gemiddelde café-bezoeker - kort gezegd - Café Bolle Jan zal verwarren met Après Skihut Bolle Jan, maar het feit dat het bezoekend publiek in dit geval zeer verschillend is kán één van de bij de toets of sprake is van verwarringsgevaar te betrekken omstandigheden zijn. Daarbij is van belang wat de eisende partij ter onderbouwing van dit verwarringsgevaar heeft gesteld.

4.8.7. Naar het oordeel van het hof is dat onvoldoende in het licht van de volgende feiten en omstandigheden:
- de afstand tussen de verschillende locaties (Amsterdam en Eersel);
- het verschil in het type uitgaanslocatie; Froger heeft niet betwist dat Après Skihut Bolle Jan zich richt op Brabantse jongeren die woonachtig zijn in een landelijke omgeving en die niet snel buiten Brabant zullen gaan "stappen" en evenmin dat Après Skihut een groot partycentrum is in een klein Brabants dorp en aldus verschilt van een klein Amsterdams "bruin café" met een veel beperktere capaciteit;
- evenmin heeft Froger betwist dat in Après Skihut Bolle Jan een "Oostenrijkse" après-skiambiance wordt geboden die totaal verschillend is van de ambiance (van gezellig Amsterdams klein bruin café) in Café Bolle Jan;
- ook heeft Froger niet betwist dat Après Skihut Bolle Jan niet enkel Nederlandstalige muziek draait.

4.8.8. Al deze feiten en omstandigheden hoeven op zich niet in de weg te staan aan een oordeel dat van verwarringsgevaar sprake is. Wel kunnen zij relevant zijn - en zijn zij dat in casu - bij de beoordeling van de vraag of het gestelde verwarringsgevaar zodanig is onderbouwd dat het voldoende aannemelijk is geworden. Zoals overwogen is dat niet het geval.

4.8.9. Froger heeft nog gesteld dat de voorzieningenrechter door voor verwarringsgevaar een zekere mate van bekendheid van het merk in Eersel te vereisen heeft miskend dat de uit te voeren toets een abstracte benadering vereist en dat niet een concreet opgetreden verwarring behoeft te worden aangetoond. Nog daargelaten dat de voorzieningenrechter deze eis niet lijkt te hebben gesteld, hoeft weliswaar niet te blijken van concreet opgetreden verwarring maar moet het verwarringsgevaar wel voldoende aannemelijk zijn geworden. En - het zij herhaald - dat is het naar het voorlopig oordeel van het hof niet. Ook grief 4 faalt.

Verwateringschade / sub d: 4.10.3. Een concrete onderbouwing door Froger van het gestelde ongerechtvaardigde voordeel en de verwateringschade ontbreekt. Zij stelt in een reactie op het door de Skihut gevoerde venveer slechts dat hetgeen de Skihut stelt omtrent de uit het genoemde biermerk geputte inspiratie ongeloofwaardig is. Dat is onvoldoende, te meer in het licht van het feit dat de Skihut met stukken onderbouwd heeft aangevoerd dat zij van de merkhouder van het biermerk Bolle Jan Pilsener een licentie heeft verkregen en daarvoor ook heeft betaald. Evenmin is met de niet onderbouwde stelling van Froger dat "Café Bolle Jan een begrip in de Nederlandse horeca is" hetgeen het aantrekkelijk maakt om van de door Café Bolle Jan "opgebouwde reputatie te profiteren" voldoende om aan te nemen dat de Skihut daadwerkelijk en opzettelijk heeft geprofiteerd van de reputatie van Café Bolle Jan laat staan op een wijze die ongeoorloofd is. Dit klemt te meer nu voldoende aannemelijk is geworden dat het publiek dat de Apres Skihut bezoekt aanmerkelijk verschilt van het Café Bolle Jan bezoekende publiek. Het beroep op artikel 2.20 lid I sub d faalt daarom ook, evenals de daaraan gekoppelde grief

Handelsnaamrecht: 4.11.3.(...) Het hof neemt in het kader van de op de voet van artikel 5 Handelsnaamwet uit te voeren toets vooreerst de geografische ligging van beide ondernemingen in aanmerking. Die is zodanig dat zonder bijkomende omstandigheden geen verwarringsgevaar kan worden aangenomen. Zo'n bijkomende omstandigheid kan bekendheid van Café Bolle Jan in Eersel en omstreken zijn. Hoewel de merkenrechtelijke toets niet exact gelijk is aan de handelsnaamrechtelijke toets moet op dezelfde gronden als hiervoor bij de merkenrechtelijke toets van het verwarringsgevaar worden geoordeeld dat zodanige bekendheid onvoldoende aannemelijk is geworden. Dat wordt niet anders door het feit dat mensen uit het hele land betrokkenheid bij het overlijden van Jan Froger hebben getoond. Dat illustreert immers niet zonder meer dat Café Bolle Jan landelijk bekend is. Voorts brengt het enkele feit dat een onderneming een website heeft niet zonder meer met zich mee dat zij buiten de plaats van vestiging bekendheid geniet. En als beide ondernemingen websites hebben, zoals in casu, vloeit daaruit zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet voort dat sprake is van verwarringsgevaar. Tenslotte impliceert media-aandacht voor deze zaak in eerste aanleg niet zonder meer landelijke bekendheid noch verwarringsgevaar, noch daargelaten dat de Skihut in verband met dit laatste er terecht op heeft gewezen dat media-aandacht eventueel verwarringsgevaar ook juist kan wegnemen. Froger heeft tenslotte evenmin voldoende aannemelijk gemaakt dat als gevolg van gebruik door de Skihut van haar genoemde domeinnamen verwarringsgevaar is ontstaan.

4.1 1.4. Hetzelfde lot treft het beroep op artikel 5a van de Handelsnaamwet, omdat ook voor een geslaagd beroep op dit artikel voldoende aannemelijk moet zijn geworden dat als gevolg van het voeren door de Skihut van haar handelsnaam verwarringsgevaar is te duchten. Grief 6 faalt.

Proceskosten: 4.12. (…) Wat de in eerste aanleg toegewezen kosten betreft overweegt het hof als volgt. In haar zevende grief lijkt Froger te betogen dat het indicatietarief tot uitgangspunt dient te worden genomen en dat daarom niet valt in te zien waarom, nu het een eenvoudig kort geding betreft, meer dan € 6.000,-- toegewezen zou moeten worden. Het hof volgt Froger daarin niet. Nog daargelaten dat deze zaak mogelijk ook als niet (heel) eenvoudig zou kunnen worden gekwalificeerd blijft uitgangspunt dat de daadwerkelijk gemaakte kosten worden vergoed. Die kosten waren door de Skihut gespecificeerd en onderbouwd. De voorzieningenrechter heeft het aantal in rekening gebrachte uren drastisch gematigd. Het hof acht, gelet op het voorgaande, geen termen aanwezig voor een (nog) lagere begroting. Grief zeven faalt.

Lees het arrest hier.

IEF 8699

Het belang van de informatievrijheid

Rechtbank Amsterdam, 24 februari 2010, HA ZA 09-59, X tegen TROS (met dank aan Bertil van Kaam, Van Kaam advocaten).

Portretrecht. Tros Opgelicht-zaak. Geen schending van de eer en goede naam van eiser. Gebruik van diens portret is niet onrechtmatig. “Aan het feit dat X zijn onderneming drijft in de vorm van een eenmanszaak is inherent dat zijn persoon - en daarmee ook zijn portret - rechtstreeks in verband staat met die onderneming.”

5.9. Ook in zijn stelling dat sprake is van overtreding van artikel 21 van de Auteurswet wordt X  niet gevolgd. Voor de beoordeling van de vraag of sprake is van schending van het portretrecht in de zin van artikel 21 van de Auteurswet dient volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad het privacybelang van X als geportretteerde worden afgewogen tegen het belang van de informatievrijheid. Aan het feit dat X zijn onderneming drijft in de vorm van een eenmanszaak is inherent dat zijn persoon - en daarmee ook zijn portret - rechtstreeks in verband staat met die onderneming. Ook deze belangenafweging valt in het nadeel van X. uit.

Lees het vonnis hier.

IEF 8696

Noot bij HvJ Google France / Adwords

Prof. mr. D.J.G. Visser, Universiteit Leiden, Klos Morel Vos & Schaap: Noot bij HvJ EU 23 maart 2010, (zaken C-236/08 t/m C-238/08 - IEF 8692), Google France

“Wanneer levert het gebruik van andermans merk als ‘adword’ (met een daar aan gekoppelde advertentie) merkinbreuk op en wanneer is Google, de verkoper van die adwords, daarvoor mede aansprakelijk?

Het Hof beantwoordt deze vragen betrekkelijk duidelijk en brengt verder lijn in zijn eigen rechtspraak.. De tendens is daarbij duidelijk: het Hof brengt, anders dan we in de Benelux gewend waren, steeds meer onder “gebruik voor waren of diensten”, met name “sub a”, en brengt met “de functies van het merk” vervolgens de gewenste nuances aan. (Zie achtereenvolgens: BMW/Deenik, Arsenal, Opel/Autec,  Céline, O2, L’Oréal/Bellure en nu Google France). Dit betekent ook dat de mogelijkheden om gebruik van een merk in de Benelux onder  (art. 2.20 lid 1 BVIE) “sub d” te brengen steeds verder worden beperkt. Immers, als iets “gebruik voor waren of diensten” is, kan het niet tegelijkertijd “ander gebruik” zijn in de zin van “sub d”.

Gebruik van andermans merk als adword is volgens het Hof te kwalificeren als “gebruik”, “in het economisch verkeer”, “voor waren of diensten” (ov. 50 t/m 74).  Vroeger dachten we dat (bij gebruik van een teken dat identiek is aan het merk) er dan automatisch sprake was van inbreuk “sub a” . Sinds Opel/Autec weten we echter dat vervolgens onderzocht moet worden of er sprake is van gebruik dat afbreuk kan doen aan “de functies van het merk”. Ten tijde van Opel/Autec dachten we dat het (“sub a”) met name of misschien wel uitsluitend om de “herkomstfunctie” van het merk ging.

Lees de volledige noot hier.

IEF 8692

Google AdWords Arrest HvJ

HvJ EU, 23 maart 2010, gevoegde zaken C-236/08, C-237/08, C-238/08, Google tegen resp. Louis Vuitton c.s., Viaticum c.s. & CNRRH c.s. (verzoek om een prejudiciële beslissing, cour de Cassation (Frankrijk).

Merkenrecht. Langverwacht adwords-arrest. Begrip „gebruik” van het merk. Adverteerders mogen niet aan de hand van Adwords door Google advertenties laten weergeven die het voor internetgebruikers onmogelijk maken om gemakkelijk te begrijpen van welke onderneming de waren of diensten waarop de advertentie betrekking heeft, afkomstig zijn. Google maakt geen inbreuk op het merkenrecht door adverteerders de mogelijkheid te bieden, te betalen voor trefwoorden die overeenkomen met merken van hun concurrenten.

1) Artikel 5, lid 1, sub a, van de [Merkenrichtlijn] en artikel 9, lid 1, sub a, van [de Merkenverordening] moeten aldus worden uitgelegd dat de houder van een merk gerechtigd is een adverteerder te verbieden om op basis van een trefwoord dat gelijk is aan dat merk en dat door die adverteerder zonder toestemming van deze houder is geselecteerd in het kader van een zoekmachineadvertentiedienst op internet, reclame te maken voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk ingeschreven is, wanneer die reclame het voor de gemiddelde internetgebruiker onmogelijk of moeilijk maakt om te weten of de waren of diensten waarop de advertentie betrekking heeft, afkomstig zijn van de merkhouder of een economisch met hem verbonden onderneming, dan wel, integendeel, van een derde.

2) De verlener van een zoekmachineadvertentiedienst op internet die een teken dat gelijk is aan een merk, als trefwoord opslaat en op basis daarvan voor de weergave van advertenties zorgt, maakt geen gebruik van dat teken in de zin van artikel 5, leden 1 en 2, van richtlijn 89/104 of artikel 9, lid 1, van verordening nr. 40/94.

3) Artikel 14 van de [richtlijn inzake elektronische handel] moet aldus worden uitgelegd dat de daarin genoemde regel geldt voor de verlener van een zoekmachineadvertentiedienst op internet wanneer die dienstverlener geen actieve rol heeft gehad waardoor hij kennis heeft van of controle heeft over de opgeslagen gegevens. Indien dat het geval is, kan de dienstverlener niet aansprakelijk worden gesteld voor de gegevens die hij op verzoek van een adverteerder heeft opgeslagen, tenzij hij niet snel die gegevens verwijdert of de toegang daartoe onmogelijk maakt nadat hij kennis heeft gekregen van het onwettige karakter van die gegevens of van activiteiten van die adverteerder.

Lees het arrest hier. Persbericht HvJ hier.

Op andere blogs:
DomJur

IEF 8691

Het uitputtingsverweer

Gerechtshof Arnhem, 8 december 2009, LJN: BL8302, Joop! GmbH, Jill Sander A.G. c.s. tegen Geïntimeerden

Merkenrecht. Hof vernietigt de vonnissen waarvan beroep (Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 1 oktober 2003 en 21 juli 2004) Parallelimport. Beoordeling uitputtingsverweer. Beoordeling toewijsbaarheid vorderingen na verwerping uitputtingsverweer. Eerst even heel kort.

3.5 Het hof acht hetgeen [geïntimeerden] hebben aangevoerd onvoldoende concreet om met hen te kunnen spreken van een reëel gevaar, en dus niet slechts van een theoretische mogelijkheid, dat de nationale markten worden afgeschermd. (...)

3.7 Het slagen van deze grieven brengt mee dat het door de rechtbank gehonoreerde uitputtingsverweer van [geïntimeerden] als onbewezen moet worden verworpen. Daarmee staat de door Lancaster c.s. gestelde en door Uijtwillegen c.s. verder niet, althans niet met terzake doende, voldoende onderbouwde argumenten, bestreden merkinbreuk ten aanzien van de op 27 oktober 2000 in conservatoir beslag genomen produkten vast. (...)

Lees het arrest hier

IEF 8685

Als metafoor voor 'creatieve uitbarstingen'

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 18 maart 2010, KG ZA 10-286 P/MB, Lava B.V. tegen Volcano Advertising  (met dank aan Anne Voerman, Boekx Advocaten)

Merkenrecht. Geschil tussen grafisch ontwerpbureau Lava en reclame adviesbureau Volcano.Lava is houdster van een woordmerk LAVA en een beeldmerk van een actieve vulkaan (vormgeving, advertentiebemiddeling en reclame). Volcano gebruikt een logo van een actieve vulkaan. Volcano heeft in de zomer 2009 een weblog gelanceerd met de naam Lavalab. Volcano geeft ook een magazine uit, genaamd ‘Eruptie’.

De verbodsvordering op het gebruik van het logo en de naam Lavalab wordt toegewezen, de verbodsvorderingen m.b.t. de naam Volcano en overige logo’s/afbeeldingen worden afgewezen De begripsmatige overeenstemming is volgens de Voorzieningenrechter onvoldoende om verwarringsgevaar aan te nemen en “monopolisering van ‘het vulkaan concept' gaat echter veel te ver”. Proceskosten gecompenseerd.

4.6. Met Lava c.s. is de voorzieningenrechter van oordeel dat het logo van Volcano (afbeelding 2) en de hantering van de aanduiding 'lavalab' inbreuk maken op (respectievelijk) het beeldmerk van Lava c.s. en het woordmerk Lava, op grond van artikel 2:20 lid 1 onder b BVIE, Voor wat betreft het beeldmerk heeft Lava c.s. terecht geweten op de grote mate van overeenstemming tussen beide afbeeldingen, met name op de volgende punten: - de grafische weergave van een vulkaan door één vloeiende lijn;
- het gebruik van een simplistisch grafisch element boven de vulkaan als verwijzing
dat het een actieve vulkaan betreft; - het gebruik van de oranje kleur;
- een ronde, althans ovale vorm, waarin de (actieve) vulkaan besloten ligt.
Ook de benaming Lavalab stemt overeen met het woordmerk Lava, De toevoeging
van het beschrijvende woord lab, dat over het algemeen zal worden opgevat als 'laboratorium' is daarbij van ondergeschikte betekenis. (…) Een veroordeling van Volcano om het gebruik van deze aanduidingen te staken en gestaakt te houden, ook op het briefpapier en de visitekaartjes, is dan ook geboden.

4.9: “Voorop staat dat ‘lava’ en ‘volcano’ (het engelse woord voor vulkaan) niet dezelfde betekenis hebben. De enkele omstandigheid dat een relatie bestaat tussen lava en een (actieve) vulkaan, is onvoldoende om begripsmatige overeenstemming aan te nemen. Voor zover sprake zou zijn van enige begripsmatige associatie, weegt deze niet op tegen de sterke auditieve (woordmerk) en visuele (beeldmerk) verschillen tussen de merken van Lava c.s. en de aanduidingen van Volcano, zoals Volcano terecht heeft aangevoerd.

(…) Het volgen van het standpunt van Lava c,s. zou er bovendien toe leiden dat Volcano geen enkele afbeelding van een actieve vulkaan meer zou mogen gebruiken en/of niet meer naar de vulkaan als metafoor voor 'creatieve uitbarstingen' zou mogen verwijzen. Een dergelijke monopolisering van ‘het vulkaan concept' gaat echter veel te ver en gaat de bescherming van de merken van Lava c.s. te buiten. Artikel 2.20 lid 1 onder b BVIE. biedt dan ook in dit geval geen grond om Volcano het gebruik van deze naam en van afbeeldingen van actieve vulkanen te verbieden.

Lees het vonnis hier.

IEF 8681

Door vak 95 aan te kruisen

Gerecht EU, 17 maart 2010, zaak T-63/07, Mäurer + Wirtz GmbH & Co. KG tegen OHIM / Exportaciones Aceiteras Fedeoliva

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure tegen aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk tosca de FEDEOLIVA (olijfolie) o.g.v. oudere nationale en gemeenschapswoordmerken TOSCA (cosmetica). Oppositie aanvankelijk afgewezen. Gerecht vernietigt beslissing. Argument toch tijdig ingediend. Geen nieuw feit.

32. Anders dan de kamer van beroep, merkt het Gerecht evenwel op dat met dit argument in het stadium van de procedure voor de kamer van beroep slechts een element wordt verwoord dat reeds bij indiening van de oppositieakte werd aangereikt. Door vak 95 van deze akte aan te kruisen heeft verzoekster immers te kennen gegeven dat haar oppositie was gebaseerd op de overweging dat door het gebruik van het aangevraagde merk ongerechtvaardigd voordeel zou worden getrokken uit of afbreuk zou worden gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van de oudere merken.

33. Met het argument dat in het stadium van de procedure voor de kamer van beroep werd aangevoerd, wordt hooguit gepreciseerd in welk opzicht afbreuk zou worden gedaan aan de oudere merken, namelijk wat verzoekster aanduidt als uitholling van de bekendheid ervan, en wordt een summiere rechtvaardiging gegeven die naar wordt gesteld verband houdt met het feit dat „het publiek [haar] waren [...] niet langer met het merk TOSCA zou associëren”.

(…) 35. Gelet op de door verzoekster voor de oppositieafdeling aangevoerde gronden van de oppositie is het Gerecht van oordeel dat dit argument niet meer is dan een precisering van de aard van het gevaar dat afbreuk wordt gedaan, en een rechtvaardiging ervoor, zonder dat een nieuw feit in de zin van artikel 74, lid 2, van verordening nr. 40/94 wordt toegevoegd.

(…) 44. In het kader van een vordering tot vernietiging toetst het Gerecht immers de rechtmatigheid van de beslissingen van de kamers van beroep. Wanneer het concludeert dat een dergelijke beslissing, waartegen voor hem een beroep is ingesteld, onrechtmatig is, moet het deze beslissing vernietigen, zonder dat het het beroep kan verwerpen door zijn eigen motivering in de plaats te stellen van die van de kamer van beroep, die de bestreden handeling heeft verricht.

(…) 46. Derhalve dient het eerste middel van verzoekster gegrond te worden verklaard en dient de bestreden beslissing op deze grond te worden vernietigd voor zover de kamer van beroep de oppositie op grond van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 heeft afgewezen, zonder dat de gegrondheid van het tweede middel behoeft te worden onderzocht.

Lees het arrest hier.

IEF 8676

Een activiteit van de consument

Gerecht EU, 9 maart 2010, zaak T-77/09, Hofherr communikation GmbH tegen OHIM

Gemeenschapsmerk. Weigering inschrijving beschrijvend woordmerk NATURE WATCH (vrijetijdsdiensten). Beschrijvend, ook al beschrijft het merk een activiteit van de consument.

30. Secondly, the applicant correctly points out that nature observation is an action of the consumer concerned. The fact none the less remains that that consumer will perceive as descriptive any indications that the rendering of a service enables nature to be observed or is suitable for that purpose, provided that those characteristics are relevant to the service concerned.

39. In the light of all the foregoing, it must be held that there is a sufficiently direct and specific relationship from the point of view of the relevant public between the trade mark applied for and all the services referred to in the application for registration. Consequently, the Board of Appeal did not err when it confirmed the refusal of registration.

Lees het arrest hier.