HvJ EU conclusie A-G: uitspraak over reconventionele vordering is mogelijk
HvJ EU Conclusie A-G 5 mei 2022, IEF 20715, RB 3654, IEFbe 3450; ECLI:EU:C:2022:366 (KP tegen Gemeinde Bodman-Ludwigshafen) In september 2018 heeft Gemeinde Bodman-Ludwigshafen reclame gemaakt voor het plukken en proeven van appels in het kader van een rit met een aanhangwagen van een tractor die bestemd is voor de appeloogst, een "Apfelzügle". De term "Apfelzügle" is tevens een ingeschreven Uniewoordmerk van KP. KP is vervolgens naar de Duitse rechter gegaan in verband met het gebruik van diens merk in het reclamespotje van de Gemeinde Bodman-Ludgwigshafen. Vervolgens staat de vraag centraal binnen de procedure of de rechtbank nog bevoegd is om uitspraak te doen over de reconventionele vordering tot nietigverklaring van het merk, nadat de houder van dat merk de oorspronkelijke hoofdvordering wegens inbreuk heeft ingetrokken. De A-G concludeert dat dit mogelijk zou moeten zijn in het licht van art. 124 onder d en art. 128 van verordening 2017/1001.
Ingezonden door Maurits van Beusekom en Rutger Stoop, Brinkhof.
Oppositie tegen merkaanvrage alsnog toegewezen
BenGH 13 mei 2022, IEF 20714, IEFbe 3449; C 2021/1 (Cobo tegen EMS) Cobo heeft zowel het Uniewoordmerk 'COBO' als het woordbeeldmerk ingediend voor de klassen 9, 11 en 12. Zij stelt daarmee oppositie in tegen de aanvraag van Electric Mobility Systems (EMS) voor het woordmerk Cobi. Het BBIE heeft in eerste instantie bij beslissing de oppositie van Cobo afgewezen, aangezien Cobo het gebruik van diens eigen merk in de relevante periode en territoir niet voldoende had aangetoond. Het Benelux-Gerechtshof oordeelde dat hier wel degelijk sprake van is, waardoor vervolgens gekeken kan worden of het aangevraagde teken verwarring veroorzaakt in vergelijking met het ingeschreven merk van Cobo. Het Benelux-Gerechtshof oordeelt bevestigend en alle merkaanvragen van Cobi dienen te worden geweigerd ten aanzien van de aangevraagde waren. Centraal staat dat het aangevraagde merk voor dezelfde klassen wordt aangevraagd, als die van Cobo, waardoor niet alleen een vrij hoge mate van soortgelijkheid, maar tevens verwarringsgevaar te duchten is.
Onderscheidend vermogen niet beperkt tot precieze kleur geel
Vzr. Hof Den Haag 26 april 2022, IEF 20713, IEFbe 3448; ECLI:NL:GHDHA:2022:722 (Van Haren tegen Airwair) Zie de vorige uitspraken: [IEF 20660], [IEF 20108], [IEF19974] en [IEF 19700]. Deze zaak gaat over de vraag of Van Haren met een aantal schoenen uit haar (eerdere) schoencollecties inbreuk maakt op de Benelux-merken van Airwair die de bescherming inroepen van een geel stiksel langs de tussenzool van een (veter)schoen. Die vraag wordt in dit arrest bevestigend beantwoord. Het hof acht de kans op post sale confusion en indirecte verwarring aanwezig. Dat Van Haren een andere kleur stiksel gebruikte voor de schoen, maakt dit niet anders. Het gaat volgens het hof om de perceptie van het publiek dat een niet volledig herinneringsbeeld heeft. Het kleurelement in de YSBW-merk is niet beperkt tot exact de gele kleur van de Dr. Martens schoenen, maar strekt zich uit tot kleuren die binnen het gele kleurspectrum hier dicht tegenaan liggen.
HvJ EU conclusie A-G: nadere uitleg Bristol-Myers Squibb
HvJ EU conclusie A-G 12 mei 2022, IEF 20712, IEFbe 3447; ECLI:EU:C:2022:387 (SodaStream tegen MySoda Oy) SodaStream is een internationaal bedrijf dat zich richt op de verkoop van bruiswaterapparaten. Bij deze apparaten hoort een navulbare CO2-fles waarop het merk van SodaStream of Sodaclub is gegraveerd. Ook is een etiket met het merk op de hervulbare fles geplakt. MySoda Oy plakt na het hervullen van de fles een eigen etiket op de eerder besproken flessen. Hierbij is het etiket van SodaStream niet meer te zien, maar de gravering van het merk in de hals nog wel. SodaStream stapt vervolgens naar de Finse rechter waarna er vier vragen worden geformuleerd voor het Hof, [IEF 20010]. Met de eerste, tweede en vierde vraag concludeert de A-G dat gevraagd wordt om het arrest Bristol-Myers Squibb e.a. nader te preciseren gelet op de omstandigheid dat Sodastream zich tegen de handelswijze van MySoda oy kan verzetten. Met de derde en laatste vraag staat centraal of het verwijderen van het etiket van een ander, om vervolgens je eigen etiket erop te plakken, de functie van het merk ondermijnt. In het bijzonder wordt gedoeld op de herkomstfunctie van een merk.
Wob-verzoeken gaan boven Auteurswet
Rb. Den Haag 15 april 2022, IEF 20711; ECLI:NL:RBDHA:2022:3612 (NEN en ISO tegen minister van Volksgezondheid) De Stichting Rookpreventie Jeugd (SRJ) heeft op grond van een Wob-verzoek informatie bij de minister van Volksgezondheid opgevraagd inzake de standaardnormen voor tabaksproducten. De minister heeft de gevraagde informatie ten dele openbaar gemaakt. NEN en ISO vinden gezamenlijk dat er teveel informatie is openbaar gemaakt, terwijl de SRJ (derde-partij) juist vindt dat er te weinig informatie is geopenbaard. De rechtbank verwerpt het beroep van eisers. Hierbij benadrukt zij dat in casu het besluit omtrent de Wob-verzoeken van SRJ centraal staan, waardoor het procesbelang van eisers is beperkt tot die documenten die binnen dit Wob-verzoek vallen. Primair verwerpt de rechtbank het beroep van eisers dat bedrijfs- of fabricagegegevens in de documenten zouden zijn genoteerd evenals het beroep op onevenredige benadeling. Interessant in deze argumentatie is dat de rechtbank Den Haag stelt dat een Wob-verzoek voor gaat op de Auteurswet en dat indien sprake is van een auteursrechtelijk werk, dit nog niet ervoor zorgt dat er sprake is van onevenredige bevoor- of benadeling. Overige vorderingen van eisers falen eveneens.
Geen exclusieve competentie
Vzr. hof 's-Hertogenbosch 4 januari 2022, IEF 20710, IT 3931; ECLI:NL:GHSHE:2022:14 (Smile For Free tegen Brand Social Group) Vanaf 2017 hebben appellant 2 (Smile For Free) en persoon A aan een applicatie gewerkt waarbij omzet kan worden gegenereerd op grond van persoonlijke netwerken door klanten, medewerkers en fans te activeren als influencer. Hiervoor hebben persoon A en appellant 2 een octrooi verkregen. Tezamen hebben de uitvinders vervolgens de Brand Social Groep opgericht, hierna Brandit. Brandit heeft het recht op het exclusief gebruik van dit octrooi en de holdings van de uitvinders zijn gezamenlijk bevoegd bestuurder van deze onderneming. Appellant 2 heeft vervolgens aangegeven dat hij de samenwerking wil beëindigen en heeft twee andere ondernemingen gestart in een vergelijkbaar marktsegment als Brandit. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis Smile For Free veroordeeld ten aanzien van onder andere deze gedragingen.
Ingezonden door: Ronald Vecht, hoofd juridische zaken NPO. Op persoonlijke titel geschreven.
Ronald Vecht: kanttekening bij commissie auteursrecht
Eind april bleek uit een oproep in de Staatscourant dat er drie nieuwe leden worden gezocht voor de Commissie Auteursrecht. De commissie auteursrecht adviseert de regering en de Staten-Generaal over de wetgeving op het gebied van het auteursrecht en de naburige rechten. De adviezen van de commissie worden door de wetgever betrokken in het wetgevingsproces. De leden adviseren vanuit hun expertise, zijn onafhankelijk en vertegenwoordigen geen deelbelangen. Volgens de advertentie zijn leden van de Commissie door hun publicaties of langdurige praktijkervaring als wetenschapper, advocaat, of rechter zeer gezaghebbend en leveren zij regelmatig bijdragen aan het wetenschappelijke debat, bijvoorbeeld als (bijzonder) hoogleraar.
Tot zover de theorie.
In de sector wordt met gemengde gevoelens naar deze Adviescommissie aangekeken. Er ligt namelijk vanwege de samenstelling het gevaar van (schijn) van belangenverstrengeling op de loer.
Voor de volledige bijdrage klik hier.
HvJ EU over kosten octrooigemachtigde
HvJ EU 28 april 2022, IEF 20707, IEFbe 3446; ECLI:EU:C:2022:316 (NovaText tegen Ruprecht-Karls-Universität Heidelberg) Zie ook [IEF 20341]. De Universiteit van Heidelberg heeft bij het Landgericht Mannheim tegen NovaText een vordering tot staking van de inbreuk op haar Uniemerken en tot erkenning van haar rechten op deze Uniemerken ingesteld. De vertegenwoordiger van de universiteit heeft in het verzoekschrift gewezen op de bijstand van een octrooigemachtigde. Het geding werd beëindigd door een schriftelijke schikking tussen de partijen. Daarop heeft NovaText bij het Oberlandesgericht Karlsruhe hoger beroep ingesteld tot nietigverklaring van de beschikking over de begroting van de kosten, voor zover deze zag op de voor rekening van NovaText komende kosten van de octrooigemachtigde. Het Bundesgerichtshof heeft het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing te nemen over de vraag of artikel 3 en artikel 14 van richtlijn 2004/48/ zo moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale bepaling die de verliezende partij verplicht tot vergoeding van de kosten die de in het gelijkgestelde partij heeft gemaakt.
Beantwoording van de prejudiciële vraag:
HvJ EU over advocaatkosten in buitengerechtelijke stap
HvJ EU 28 april 2022, IEF 20706, IT 3928, IEFbe 3445; ECLI:EU:C:2022:317 (Koch Media tegen FU) Zie ook [IEF 20340]. Koch Media is op het Duitse grondgebied houdster van de exclusieve naburige rechten op het computerspel “This War of Mine”. FU is een natuurlijk persoon en heeft dit computerspel via zijn internetaansluiting op een onlineplatform voor filesharing geplaatst en aan derden beschikbaar gesteld voor download. Koch Media heeft een advocatenkantoor in de arm genomen, dat in haar naam een aanmaning naar FU heeft gestuurd waarin onder ander € 20.000 euro schadevergoeding is gevorderd. De diensten van de advocaat brachten € 984,60 met zich mee, deze heeft Koch Media ook van de inbreukmaker gevorderd. Het Landgericht Saarbrücken stelde het hof nu de prejudiciële vragen, of de advocatenkosten die voor de houder van intellectuele-eigendomsrechten zijn ontstaan onder artikel 14 van richtlijn 2004/48 vallen. En of de houder van de intellectuele eigendomsrechten recht heeft op vergoeding van de advocatenkosten wanneer: de inbreuk is gepleegd door een natuurlijke persoon voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen of het nationale recht in een dergelijk geval bepaalt dat deze advocatenkosten doorgaans slechts vergoedbaar zijn op grond van een verlaagde waarde van de vordering.
Beantwoording van de prejudiciële vragen:
Ook Haagse rechter niet overtuigd van plausibiliteit octrooi
Vzr. Rb. Den Haag 10 mei 2022, IEF 20705, LS&R 2064; ECLI:NL:RBDHA:2022:4385 (BMS tegen Sandoz) BMS komt als octrooihouder van het octrooi EP 415 op tegen de verhandeling van eenzelfde werkende stof Apixaban door Sandoz. In het Verenigd Koninkrijk heeft BMS al reeds ongelijk gekregen bij de procedure aldaar. De Britse rechter heeft daarbij besloten dat het Engelse deel van EP 415 nietig is vanwege gebrek aan plausibiliteit en technische bijdrage. Dezelfde gronden worden in deze procedure door Sandoz naar voren gebracht, waarbij de Nederlandse rechter ook rekening houdt met de overwegingen van de Britse rechter. De argumenten van BMS worden ook in deze procedure onvoldoende overtuigend gevonden. De voorzieningenrechter verwoordt zes argumenten en komt tot de conclusie dat het onzeker is of de bodemrechter enig voordelig of verrassend effect plausibel zal achten. Bovendien wordt benadrukt dat er geen reden was voor BMS om de voordelige resultaten van de Ki-metingen niet op te nemen in diens aanvrage. Tezamen met het verzwijgen van interessante deel van het octrooi, concludeert de Haagse rechter verder dat hierdoor de quid pro quo van het octrooirecht niet wordt behartigd. Verdere vorderingen van Sandoz in reconventie worden afgewezen.