DOSSIERS
Alle dossiers

Collectieve exploitatie  

IEF 10796

Teeven: Grens aan inkomens bij auteursrechtorganisaties

Nota van wijziging bij wetsvoorstel tot wijziging van de wet toezicht collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten, Derde Nota van wijziging, Kamerstukken II, 2011-2012, 31 766.

Hierbij bied ik u, zoals toegezegd tijdens het algemeen overleg van 7 december 2011, een derde nota van wijziging met toelichting inzake het bovengenoemde voorstel aan, die met name ziet op de normering van topinkomens bij collectieve beheersorganisaties:

Uit't persbericht: Topfunctionarissen van collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten (cbo’s) mogen niet meer verdienen dan 130% van het salaris van een minister. Dit blijkt uit een nota van wijziging die staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie vandaag naar de Tweede Kamer heeft gestuurd. Onder topfunctionarissen worden met name verstaan: de leden van de uitvoerende, adviserende en toezichthoudende organen van een collectieve beheersorganisatie en iemand belast met de dagelijkse leiding van een collectieve beheersorganisatie.

 

De bewindsman gaf vorig jaar december tijdens een algemeen overleg over auteursrechten aan de normering van salarissen van bestuurders en directeuren van cbo’s te willen regelen in het wetsvoorstel toezicht collectief beheer. Dan is ook het College van Toezicht bevoegd om de naleving te controleren. Om te voorkomen dat terstond wordt ingegrepen in lopende contracten en aanstellingen, is voorzien in overgangsrecht. Voorkomen moet echter worden dat, gedurende de parlementaire behandeling, alsnog hogere bezoldigingen of andere aanstellingen worden overeengekomen met de bedoeling om aan de nieuwe salarismaxima te ontsnappen. Daarom blijft het overgangsrecht buiten beschouwing bij aanpassingen in het dienstverband of de bezoldiging die zijn of worden overeengekomen nadat de voorstellen van Teeven zijn ingediend. Cbo’s moeten hier bij hun bezoldigings- en aanstellingsbeleid rekening mee houden.

Zie ook hier (rijksoverheid.nl)

IEF 10746

Conflict ter zake de afrekening van royalty's

Vzr. Rechtbank Amsterdam 5 januari 2012, LJN BV0226 (Nada Music en Nanada Music tegen gedaagde beheer B.V.)

Als randvermelding. Auteursrechtorganisatie, royalties en onrechtmatige uitingen.

Medio 2009 is tussen partijen een zakelijk conflict ontstaan ter zake de afrekening van royalty’s op grond van in het verleden gesloten muziekuitgave-overeenkomsten. Deze relatie is buitengerechtelijk ontbonden en na een schikking is de zakelijke relatie voortgezet. Als gevolg van de onrechtmatige uitingen in diverse media dreigen met Nanada contracterende partijen, waaronder auteurs en buitenlandse (sub)uitgevers hun vertrouwen in Nanada te verliezen en niet meer met Nanada zaken te willen doen.

Duidelijk is dat gedaagde niet tevreden is over de wijze waarop door Nanada uitvoering is gegeven aan de tussen partijen in het verleden gesloten muziekuitgave-overeenkomsten en dat hij van mening is dat hij op grond van die overeenkomsten nog een aanzienlijk bedrag van Nanada te vorderen heeft. Op zich staat het gedaagde vrij om zijn twijfels over de gang van zaken rond de afrekening van royalty’s door Nanada naar buiten te brengen. Gedaagde heeft echter -kennelijk met de bedoeling zijn mening kracht bij te zetten- Nanada onder meer beschuldigd van oplichting, valsheid in geschriften, achteroverdrukken van royalty's, stiekeme verkoop van composities, samen onder één hoedje spelen met Buma Stemra om gedaagde te benadelen, geen schikkingsbereidheid, opzettelijk relevante informatie achterhouden bij de afrekening van royalty's, etc..

Echter naar het oordeel van de voorzieningenrechter vinden deze beschuldigingen dan ook onvoldoende steun in de feiten. Onder de gegeven omstandigheden weegt het belang van Nanada op bescherming van haar goede naam zwaarder dan de vrijheid van meningsuiting van gedaagde. Gedaagde heeft hiermee onrechtmatig gehandeld jegens Nanada. Daarmee is voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 10 lid 2 EVRM en die gelden bij een inperking van de vrijheid van meningsuiting. De rechter wijst een verbod tot het doen van onrechtmatige uitlating toe onder last van een gematigd dwangsom.

 4.10.  Gelet op het voorgaande is toewijzing van het gevorderde verbod tot het doen van onrechtmatige uitlatingen gerechtvaardigd. [gedaagde] heeft weliswaar verklaard dat zijn vóór 14 september 2011 gedane uitlatingen buiten beschouwing moeten worden gelaten omdat de zitting van 14 september 2011 als een nieuw begin gold, maar daarin wordt hij niet gevolgd. De onrechtmatige uitlatingen zijn immers expliciet buiten de schikking gehouden, zodat deze nog steeds aan een beoordeling onderhevig zijn. Ook wordt voorbij gegaan aan de stelling van [gedaagde] dat Nanada geen belang meer heeft bij een verbod, omdat hij niet meer van plan is om zich in negatieve zin over Nanada uit te laten. [gedaagde] heeft over de na 14 september 2011 gedane uitingen gezegd dat deze uitsluitend zijn gedaan uit frustratie dat het niet sneller tot een ondertekening van de vaststellingsovereenkomst kwam. Wat daar ook van zij, gelet op de voorgeschiedenis van partijen heeft Nanada een gerechtvaardigd belang bij een verbod. Dit verbod zal wel in meer algemene bewoordingen worden geformuleerd dan is gevorderd. Het verbod geldt per uiting totdat aannemelijk is dat deze voldoende steun in de feiten vindt. Wanneer één van de uitingen voldoende steun in de feiten vindt zal opnieuw moeten worden bezien of [gedaagde] zich daarover mag uitlaten.

De gevorderde dwangsom zal worden gematigd.

Aan het verzoek van [gedaagde] om, als hem een verbod wordt opgelegd, een dergelijk verbod ook [eiser 3] op te leggen wordt voorbij gegaan. Daartoe had [gedaagde] een eis in reconventie moeten instellen.


Dictum

 

5.1.  veroordeelt [gedaagde] om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis, steeds totdat voor een uitlating voldoende aannemelijk is dat deze steun vindt in de feiten, in de media (televisie, persbureaus, kranten, tijdschriften, internet en overige media) te staken en gestaakt te houden onrechtmatige uitlatingen (in woord en/of geschrift) over Nanada en/of [eiser 3], als het suggereren dat Nanada en/of [eiser 3] zich schuldig maakt aan strafbare feiten zoals oplichting, valsheid in geschrifte, fraude en omkoping en het verkondigen dat Nanada en/of [eiser 3] in een slechte financiële positie verkeert en [eiser 3] bij een investering in een golfresort in Portugal een aanzienlijk geldbedrag heeft verloren,


5.2.  veroordeelt [gedaagde] om aan Nanada een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere keer dat hij in strijd handelt met hetgeen onder 5.1 staat vermeld,


5.3.  bepaalt dat [gedaagde] bij het indienen van een beslagrekest met betrekking tot een vordering jegens Nanada terzake van royalty’s de tussen partijen op 23 november 2011 gesloten vaststellingsovereenkomst alsmede dit vonnis aan het beslagrekest zal moeten hechten,

Lees het vonnis hier (LJN / pdf).

IEF 10737

Canvas transfers is een nieuwe exploitatiemogelijkheid

Hof 's-Hertogenbosch 3 januari 2012, LJN BV0773 (Stichting Pictoright tegen Art & AllPosters International B.V.)

Met gelijktijdige dank aan Job Hengeveld, Hengeveld advocaten en Lisette Varossieau, Varossieau IP.

In navolging van IEF 9106. Auteursrecht. Pictoright. Persoonlijkheidsrechten. Uitputtingsleer. 12b Aw. Nieuwe exploitatiemogelijkheid. Middels een chemisch procedé worden afbeeldingen van o.a. de kunstenaars Matisse, Picasso, Miro van een poster (waarvoor licentie) overgezet op een canvasdrager. De Rechtbank Roermond meende dat er geen sprake is van inbreuk op de auteursrechten. In hoger beroep oordeelt het Hof anders.

Eén van de kernvragen spitst zich toe op de vraag of het overzetten van (een deel van) een poster op canvas, met referentie aan het Poortvliet-arrest, een doorbreking van de uitputtingsleer is.

Het hof heeft ter zitting kunnen vaststellen dat die exemplaren vanwege de 'door de afbeelding heen' zichtbare structuur van de canvas-ondergrond en het matte aanzien een ander uiterlijk krijgen. Als gevolg daarvan is er geen sprake meer van een door de rechthebbende in het verkeer gebracht exemplaar in de zin van 12b Aw.

Het hof neemt als uitgangspunt dat de prijzen van 'canvas transfers' hoger liggen dan die van de losse posters. De hogere prijsstelling en de nieuwe vorm brengen mee dat Allposters een andere doelgroep kan bereiken, namelijk consumenten die meer geld willen uitgeven om een ander product aan de muur te hebben dan een poster. Het is aldus een nieuwe exploitatiemogelijkheid. De verhandeling van 'canvas transfers' is een verboden openbaarmaking. De vordering is beperkt tot Nederland , ondersteund met een dwangsom en vergezeld van een door een registeraccountant gecontroleerde opgave.

De grief betreft de persoonlijkheidsrechten en heeft hiermee ook geen afzonderlijk belang. De vordering voor wat betreft de afbeeldingen op de website is niet voldoende gepreciseerd en zal daarom worden afgewezen, echter de afbeeldingen van canvas transfers van bepaalde kunstenaars dienen te worden verwijderd op haar website en op andere websites welke het publiek beweegt of zou kunnen bewegen om de 'canvas transfers' te bestellen.

4.7.7. Uit deze omschrijving volgt dat het exemplaar, de papieren poster, zoals dat door de Rechthebbenden in het verkeer is gebracht, wordt vervangen door iets anders, namelijk een afbeelding op een canvasdoek op een houten frame. Het losmaken van de drukinkt van het papier en de overbrenging daarvan op canvas vormt een verandering in de toestand van de betrokken exemplaren die van een wezenlijk andere aard is dan het inlijsten van de bewuste poster. Het hof heeft ter zitting kunnen vaststellen dat die exemplaren vanwege de 'door de afbeelding heen' zichtbare structuur van de canvas-ondergrond en het matte aanzien een ander uiterlijk krijgen.

4.7.8. Allposters heeft betwist dat de kleur van de 'canvas transfer' verschilt van die van de poster, maar zij heeft niet weersproken dat op haar website bij het aanbod van 'canvas transfer' staat vermeld: 'Canvas Color Depth', hetgeen aannemelijk maakt dat er enige wijziging in de waarneming van de kleur optreedt. Het hof heeft daarnaast ter zitting kunnen waarnemen dat de kleur van de 'canvas transfer' een ander aanzien heeft dat de kleur van de poster.

4.7.9. Dit heeft tot gevolg dat de 'canvas-transfer' die Allposters op de markt brengt niet meer kan worden beschouwd als het door de rechthebbende in het verkeer gebrachte 'exemplaar' in de zin van art. 12b Aw, resp. het 'materiaal' in de zin van art. 4 lid 2 Richtlijn Auteursrecht waarop de uitputting blijkens die bepalingen betrekking heeft (nog daargelaten dat ten aanzien van de posters die Allposters voor de 'canvas transfer' gebruik overigens nog niet vaststaat dat die inderdaad door of met toestemming van de rechthebbende in dee EER in het verkeer gebracht zijn; zie hiervoor r.o. 4.6.2).

 

4.7.11. Het hof neemt tot uitgangspunt dat voor de beoordeling of de nieuwe vorm tot een nieuwe exploitatiemogelijkheid voor Allposters leidt, de prijs van 'canvas transfeers' niet moet worden vergeleken met die van een ingelijste poster, maar met die van de losse poster waarvan de 'canvas transfer' wordt gemaakt. (...) Deze hogere prijsstelling en de nieuwe vorm die 'canvas transfers' hebben ten opzicht van de posters waarvan ze worden vervaardigd, brengen mee dat Allposters een anderee doelgroep kan bereiken, namelijk de consumenten die meer geld willen uitgeven om een ander product aan de muur te hebben dan een poster. (...)

 

4.7.12. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de nieuwe vorm die is ontstaan door de wijziging van het exemplaar samen met de hogere prijsstelling van 'canvas transfers', Alposters een  nieuwe exploitatiemogelijkheid verschaffen.

Lees het vonnis hier (grosse HD 200.079.66, LJN, schone pdf).

Op andere blogs:
Wieringa advocaten (I en II)

IEF 10717

Kabinetsreactie groenboek onlinedistributie audiovisuele werken

Nederlandse kabinetsreactie op het “Groenboek betreffende de onlinedistributie van audiovisuele werken in de Europese Unie: mogelijkheden en uitdagingen voor een digitale ééngemaakte markt”.

Het Nederlandse kabinet heeft ervoor gekozen in de reactie niet de door de Europese Commissie gestelde vragen afzonderlijk te beantwoorden, maar de reactie te richten op een aantal voor Nederland belangrijke speerpunten. Ten behoeve van de reactie zijn Nederlandse belanghebbende partijen uitgenodigd (mondeling en/of schriftelijk) een visie te geven op het Groenboek. Het Nederlandse kabinet richt zich in deel I van deze reactie vooral op de problemen waarmee belanghebbenden in de praktijk (zullen) worden geconfronteerd bij Europese online distributie van audiovisuele werken. Uitgangspunt hierbij is de input die door een aantal Nederlandse belanghebbenden tijdens de consultatie is gegeven. In deel II van deze reactie wordt de visie van het Nederlandse kabinet op mogelijke oplossingen op EU niveau uiteengezet.

Inhoudsopgave

I Nederlandse inbreng
I.1 Ontwikkelingen in de audiovisuele mediadiensten industrie
I.2 Het auteursrecht (exploitatierechten en billijke vergoedingen)
I.3 Collectieve beheersorganisaties en het toezicht
Toezicht collectieve beheersorganisaties
I.4 Uitbreiding van de Kabel- en Satellietrichtlijn
I.5 Europese database voor audiovisuele werken
I.6 Culturele diversiteit en kleine taalgebieden
I.7 Instellingen voor audiovisueel erfgoed
I.8 Fair use
I.9 Toegankelijkheid van online audiovisuele werken voor mensen met een beperking

 

II Visie van het Nederlandse kabinet op mogelijke oplossing op EU niveau
II.1 Territorialiteit in het auteursrecht en het verkrijgen van licenties
II.2 Billijke vergoeding voor makers van audiovisuele werken
II.3 Licentieverkrijging en afdracht voor billijke vergoedingen zoveel mogelijk op één plek (‘one-stop-shop’)
II.4 De kabel- en satellietrichtlijn
II.5 Naar één Europees auteursrecht?
II.6 Van territoriale licenties naar licenties per taal
II.7 Erfgoedinstellingen
II.8 Meer flexibiliteit in het auteursrecht door een algemene ‘fair use’ exceptie
II.9 Standaardisering van metadata voor Europees audiovisuele werken
II.10 ‘User generated’ initiatieven ter ondersteuning van de culturele diversiteit
II.11 Toegankelijkheid van online audiovisuele werken voor mensen met een beperking
II.12 Handhaving en piraterij

Visie van het Nederlandse kabinet op mogelijke oplossing op EU niveau (Samenvatting)

Territorialiteit in het auteursrecht en het verkrijgen van licenties

In de praktijk liggen de exploitatierechten van audiovisuele werken in alle EU-lidstaten vrijwel volledig bij de producent. Echter in veel EU-lidstaten liggen de exploitatierechten van de filmmuziek bij een collectieve beheersorganisatie. Deze collectieve beheersorganisaties mogen slechts een nationale licentie verlenen voor één lidstaat. Hierdoor vormt de territorialiteit van het auteursrecht bij de Europese online distributie van audiovisuele werken een obstakel voor pan-Europese online distributie. Immers een pan-Europese aanbieder heeft hierdoor alsnog voor elk van de huidige 27 lidstaten een afzonderlijke licentie nodig.

Deze problematiek kan voor filmmuziek ondervangen worden door multiterritoriale licentiëring door collectieve beheersorganisaties mogelijk te maken (zie het aangekondigde richtlijnvoorstel inzake collectief beheer). Een andere oplossing kan liggen in het bevorderen van de concentratie van de rechten die nodig zijn voor het online ter beschikking stellen van audiovisueel werk bij de producent. Als alle rechten voor onlineterbeschikkingstelling bij de producent zouden liggen zijn er immers geen belemmeringen meer voor pan- Europese licenties van audiovisueel werk. Met een concentratie van de exploitatierechten bij de producent wordt niet gepleit voor een cessio legis (wettelijke overdracht van rechten aan de producent). Uitgangspunt is contractsonderhandelingen tussen partijen op basis van gelijkwaardigheid waarbij tegenover de overdacht van exploitatierechten een recht op een billijke (proportionele) vergoeding voor de auteurs en uitvoerende kunstenaars staat.

Releasevensters als belemmering voor online distributie
Wettelijke voorschriften en voorwaarden voor subsidieverlening die eisen stellen aan de volgorde van verschillende releasevensters mogen geen belemmering vormen voor nieuwe marktontwikkelingen ten gunste van Europese online distributie.

Licentieverkrijging en afdracht voor billijke vergoedingen zoveel mogelijk op één plek
Het Nederlandse kabinet is van mening dat er onderzoek gedaan moet worden naar één Europees systeem voor de afdracht van billijke vergoedingen voor auteurs en uitvoerende kunstenaars voor de onlineterbeschikkingstelling (‘one-stop-shop’). Hierbij moet worden gekeken naar de voor- en nadelen van enerzijds een billijke vergoeding die wordt afgedragen aan de maker door de producent als deel van de met het filmwerk behaalde winst uit de exploitatie en anderzijds een billijke vergoeding voor elke vorm van exploitatie die
(collectief) wordt geïnd bij degene die deze exploitatie daadwerkelijk verricht. In beide gevallen dient gewerkt te
worden aan een voor alle partijen (maker, producent en exploitant) goed functionerend, rechtvaardig en transparant vergoedingensysteem. Voor het oplossen van eventuele geschillen over billijke vergoedingen dient goed gekeken te worden naar geschilbeslechting met een lage drempel voor auteurs en uitvoerende kunstenaars.

Indien gekozen zou worden voor het collectief innen van de billijke vergoeding bij degene die daadwerkelijk ter beschikking stelt, verdient het aanbeveling dat de exploitanten van audiovisuele werken bij één loket alle vergoedingen kunnen afdragen en makers hun vergoedingen door één loket krijgen uitgekeerd. Het Nederlandse kabinet pleit ervoor dat hieraan aandacht zal worden besteed in het aangekondigde richtlijnvoorstel collectief beheer.

Van territoriale licenties naar licenties per taal
Mensen willen audiovisuele werken graag in hun eigen taal kunnen bekijken. Talen zijn vaak niet gebonden aan landsgrenzen en bovendien bevinden gebruikers zich vaak buiten hun eigen taalgebied. Om die reden zou een onderverdeling van de Europese audiovisuele markt naar taal realistischer en efficiënter zijn dan een onderverdeling volgens landsgrenzen. Met een licentie naar taal kan een in een bepaalde taal nagesynchroniseerde) versie van het audiovisuele werk in heel Europa worden gedistribueerd.

Erfgoedinstellingen
Het publiek belang van erfgoedinstellingen en archieven beperkt zich niet tot restauratie en beschikbaarstelling van de collectie in eigen huis. Erfgoedinstellingen en (audiovisuele) archieven dienen zoveel mogelijk in staat te worden gesteld audiovisuele content voor de hele Europese Unie digitaal beschikbaar te maken waarbij de belangen van rechthebbenden moeten worden gewaarborgd. Bezien moet worden of en, zo ja, in hoeverre het bestaande Europese kader hiervoor moet worden aangepast. Daarnaast zal, bijvoorbeeld ten behoeve van massadigitalisering, gekeken moeten worden naar collectieve oplossingen.

Discussie starten over meer flexibiliteit in het auteursrecht door een ‘fair use’ exceptie
Het Nederlandse kabinet zou graag zien dat er een discussie wordt gestart over het opnemen van een ‘fair use’ exceptie of een daarmee vergelijkbaar instrument in de auteursrechtrichtlijn, waardoor het Europese auteursrecht adequater kan inspelen op nieuwe ontwikkelingen. Deze uitzondering zal in eerste instantie gericht moeten zijn op het stimuleren van niet-commercieel creatief hergebruik van werken.

Europese standaardisering van metadata voor audiovisuele werken
Het Nederlandse kabinet dringt aan op het stimuleren van een Europese- of bij voorkeur wereldstandaard voor metadata van audiovisuele werken. Idealiter zal aan de hand van een centraal geregistreerde code kunnen worden achterhaald wie de rechthebbenden zijn, welke licenties zijn verleend, hoe de billijke vergoedingen zijn geregeld en waar en hoe vaak het werk ter beschikking wordt gesteld, uitgeleend, of anderszins openbaar gemaakt of verveelvoudigd.

‘User generated’ initiatieven ter ondersteuning van de culturele diversiteit
Ten aanzien van het belang van het behoud van de culturele diversiteit in een Europese markt dringt het Nederlandse kabinet aan op het ondersteunen van ‘user-generated’ initiatieven die de toegankelijkheid van kwetsbaar cultureel aanbod en de toegankelijkheid van aanbod voor Europeanen uit kleine taalgemeenschappen kunnen bevorderen.

Toegankelijkheid van online audiovisuele werken voor mensen voor mensen met een beperking
Het Nederlandse kabinet steunt de European Disability Strategy 2010-20206 en het voornemen van Europees Commissaris Viviane Reding om te komen tot een Europese ‘accessibility act’.7 Belemmeringen om lineair aangeboden voorzieningen voor mensen met een visuele en auditieve beperking ook online aan te bieden (bijvoorbeeld bij uitgesteld kijken, pay-per-view) zouden zoveel mogelijk moeten verdwijnen.

Piraterij en handhaving
Ten slotte wordt het belang benadrukt van een civielrechtelijk handhavingskader waarmee websites en diensten kunnen worden bestreden die de onrechtmatige uitwisseling van auteursrechtelijk materiaal faciliteren. Dit zal een afgewogen handhavingskader moeten zijn waarin een rechtvaardige balans wordt gevonden tussen de bescherming van rechthebbenden en het belang van een open internet. Nederland bepleit een gerichte aanpak van inbreukfaciliterende websites en diensten als Europese norm voor het handhavingsbeleid.

IEF 10711

Verslagen en moties debat auteursrechten

Verslag algemene overleg in plenaire zaal, 20 december 2011. - stemmingen

Inclusief een aantal moties (en reactie van Staatssecretaris Teeven) betreffende:

nr. 33 afzien van het downloadverbod en op zoek naar alternatieven om het legale aanbod te stimuleren, aangenomen
nr. 34 intrekken licentie Buma voor innen van gelden, verworpen
nr. 35 blokkeren van websites, aangenomen
nr. 36 grondig onderzoek naar Buma/Stemra, aangenomen
nr. 37 onder curatele stellen van Buma/Stemra, aangehouden
nr. 38 besturen en raden van toezicht van beheersorganisaties zijn samengesteld uit makers en onafhankelijke experts, aangehouden
nr. 39 fair-use uitzondering voor hernieuwde openbaarmaking voor "not-for-profit"-organisaties, en beheersorganisaties te vragen voor een lichter fair-use tarief (in't kader van Europese onderhandelingen), aangenomen en
nr. 40 verbreding grondslag thuiskopieheffing en tot die tijd geen onomkeerbare stappen te nemen (in't kader van Europese onderhandelingen), verworpen.

nr. 33 afzien van het downloadverbod en op zoek naar alternatieven om het legale aanbod te stimuleren, kamerstuk, aangenomen

Mijn benadering van het downloaden staat in het teken van het verbeteren van de aanpak van de bron. Die benadering is dus niet gericht op downloaders; ik heb dat ook in mijn tweede termijn in het AO nadrukkelijk naar voren gebracht. Voor downloaders gelden twee dingen. Voor iedereen moet duidelijk zijn dat legaal gebruik de norm is. Daar kun je voorlichting over geven. Voor de paar fanatiekelingen moet duidelijk zijn dat je voor grootschalig illegaal gebruik ook civielrechtelijk aansprakelijk wordt gesteld. Dat is de benadering. Ik zou graag de kans krijgen om die te gaan uitwerken. Uiteraard is het dan aan de Kamer om daar een oordeel over te geven, maar zoals deze motie is geformuleerd, zou je bijna moeten stoppen met regeren en dat kan niet de bedoeling zijn. Ik ontraad dus aanneming van de motie.

nr. 34 intrekken licentie Buma voor innen van gelden, kamerstuk, verworpen.

Ik kom op de motie van de heer Bontes op stuk nr. 34. Hij vraagt daarin om het intrekken van de licentie. De toezichthouder doet op dit moment onderzoek. Ik heb volgens mij in de eerste termijn van het algemeen overleg al toegezegd dat ik met het college in gesprek zal gaan. Dat gesprek vindt overigens morgen plaats. Wat dat betreft, is het intrekken van de vergunning voorbarig. Net als in het algemeen overleg wijs ik erop dat de vergunning al sinds 1933 loopt. Er is anno 2012 dus wel sprake van enige verworven rechten. Als de Staat de vergunning intrekt -- dat zou allemaal best kunnen -- moet de aansprakelijkheid die dan voor de Staat zou ontstaan, ook worden bekeken. Het onderzoek van het College van Toezicht Auteursrechten moet nog worden afgerond. Om die reden ontraad ik de motie. Op basis van dat onderzoek kan de situatie best anders worden, maar op dit moment kan ik de motie niet omarmen.

nr. 35 blokkeren van websites, Kamerstuk, aangenomen.

De heer Verhoeven heeft in zijn motie op stuk nr. 35 gevraagd een bepaalde handhavingsoptie niet mee te nemen in toekomstige wetsvoorstellen rondom auteursrechten. Het was al duidelijk dat de regering en de fractie van D66 op dit punt van mening verschillen. Het betreft met name maatregelen die in de richting van isp's kunnen worden genomen. Ik heb in het algemeen overleg al gezegd dat ik voor de isp's geen actieve rol zie bij het opsporen van illegale inhoud. Het is en blijft dus aan de rechthebbenden om het privaatrecht te handhaven. Isp's worden ook geen politieagent in de optie die ik in het algemeen overleg voor de Kamer heb geschetst. Isp's hebben echter wel een bijzondere, uitvoerende rol. In bijzondere gevallen, als rechthebbenden zonder succes hebben geprobeerd om een website aan te pakken, zou er soms een rol voor de access provider kunnen zijn. Ik zeg tegen de heer Verhoeven dat de motie volgens mij op misverstanden is gebaseerd. Die zal ik ten aanzien van de handhaving meenemen in het wetsvoorstel. Wat mij betreft is ook deze motie dus voortijdig en moet ik haar ontraden. Wellicht is mijn toelichting -- ik sta hier niet met mijn ogen dicht -- voldoende reden voor de heer Verhoeven om zijn motie aan te houden.

nr. 36 grondig onderzoek naar Buma/Stemra, kamerstuk, aangenomen.

Ik ga verder met de motie-Gesthuizen/Van Dijk op stuk nr. 36. Daarin is naar mijn mening terecht geconstateerd dat het vertrouwen in het functioneren van de auteursrechtenorganisatie schade is toegebracht door hetgeen bij Buma/Stemra is gebeurd. Die overweging lijkt mij terecht. In de motie wordt de regering verzocht grondig onderzoek naar het functioneren van Buma/Stemra te doen en zo nodig passende maatregelen te nemen. Ik zie deze motie eigenlijk als ondersteuning van beleid, want ik heb al aangekondigd dat het College van Toezicht Auteursrechten onderzoek gaat doen. Ik heb morgen een gesprek met het college over de diepgaandheid van dat onderzoek.

Ik zie dit dus als ondersteuning van het beleid. In die zin heb ik geen bezwaar hiertegen. Ik laat het oordeel over deze motie over aan de Kamer. Het is wat mij betreft helpen bij hetgeen al in gang is gezet.

nr. 37 onder curatele stellen van Buma/Stemra, kamerstuk, aangehouden.

Ik kom nu op de motie-Gesthuizen/Jasper van Dijk op stuk nr. 37 waarin de regering wordt verzocht om Buma/Stemra onder curatele te stellen of er zelf zorg voor te dragen dat Buma/Stemra hangende het onderzoek scherp in de gaten wordt gehouden. Ik wil daaraan toevoegen: "en meer bevoegdheden, indien de toezichtwet wordt aanvaard", want die zinsnede hoort daar ook bij. In het algemeen overleg heb ik dit ook al met de leden gewisseld. Op dit moment heb ik niet de bevoegdheid om te doen wat mevrouw Gesthuizen van mij vraagt. Om die reden ontraad ik formeel de aanneming van de motie. Ik heb echter al gezegd dat ik met het college in gesprek ben over het onderzoek dat het gaat doen. Als wij straks de wet inzake het toezicht hebben behandeld, waarin een aantal bevoegdheden zit, hebben wij die bevoegdheden mogelijk wel. Dan kunnen wij meer doen. Deze motie is dus op dit moment iets te vroeg. Wij moeten eerst bekijken wat het handelen van het college oplevert en wat de behandeling van het wetsvoorstel versterking toezicht oplevert.

nr. 38 besturen en raden van toezicht van beheersorganisaties zijn samengesteld uit makers en onafhankelijke experts, kamerstuk, aangehouden.

Ik kom nu op de motie-Peters op stuk nr. 38. Zij verzoekt de regering in die motie om via de huidige en toekomstige bevoegdheden -- die bevoegdheden heb ik dus nog niet, maar dat zou kunnen -- te bewerkstelligen dat besturen en raden van toezicht van beheersorganisaties zijn samengesteld uit makers en onafhankelijke experts. Dit zou een uitkomst kunnen zijn van het wetgevingsproces. Dit zou bovendien een uitkomst kunnen zijn van de wens van de Kamer over de samenstelling van de besturen en de raden van toezicht. Wat mij betreft moet vooropstaan -- ik deel die visie met mevrouw Peters -- dat de besturen representatief zijn voor de rechthebbende die de cbo vertegenwoordigt. Daarin kunnen dus ook uitgevers zitten. Er komt een kritisch onderzoek naar het bestuur. Op dit moment zal ik de motie echter moeten ontraden, want ik kan het gevraagde op dit moment niet bewerkstelling. Dat is de feitelijke situatie. Het is voor mij onmogelijk om deze motie uit te voeren, maar ik deel wel de overwegingen van de motie en de mate van representativiteit waarover mevrouw Peters spreekt. Ik vind de inhoud van de motie dus wel sympathiek, maar ik ben feitelijk gezien op dit moment niet in de omstandigheid om deze motie uit te voeren. Mevrouw Peters ziet dit zelf ook; daarom heeft zij de term "toekomstige bevoegdheden" in haar motie opgenomen. Die term verklaart eigenlijk precies waar de problemen zitten.

nr. 39 fair-use uitzondering voor hernieuwde openbaarmaking voor "not-for-profit"-organisaties, en beheersorganisaties te vragen voor een lichter fair-use tarief (in't kader van Europese onderhandelingen), Kamerstuk, aangenomen.

In de motie-Peters c.s. op stuk nr. 39 wordt de regering verzocht, in afwachting van de uitkomst van Europese wetgevingsonderhandelingen van beheersorganisaties te vragen een lichter "fair use"-tarief voor niet-commercieel of privégebruik te hanteren. De indieners gaan ervan uit dat wij in Nederland de ruimte hebben om dit nationaal te regelen, maar dat klopt niet. De uitzonderingen op dit punt worden geregeld in de Europese richtlijn, zoals ik ook in het AO heb gedeeld. Ik ben het wel eens met het verzoek om te pleiten voor een fair-use-uitzondering in Europa; dat zullen wij ook doen. Een nationale uitzondering kan echter niet. Laten wij het stap voor stap doen. Ik wil zeker pleiten voor een fair-use-uitzondering. Wellicht geeft deze bereidheid van de regering aanleiding om de motie aan te houden.

nr. 40 verbreding grondslag thuiskopieheffing en tot die tijd geen onomkeerbare stappen te nemen (in't kader van Europese onderhandelingen), kamerstuk, verworpen.

In de motie-Peters/Gesthuizen op stuk nr. 40 wordt de regering verzocht, tot die tijd geen onomkeerbare stappen te nemen en in ieder geval Europeesrechtelijke initiatieven met betrekking tot de thuiskopieheffing af te wachten. Wat mij betreft, zijn heffingen een stap terug. Ik heb in het algemeen overleg aangegeven dat het helemaal niet zeker is dat de Europese Unie in de loop van volgend jaar, in juli of augustus, daadwerkelijk komt met die initiatieven. Er zijn natuurlijk meer landen die andere ideeën hebben. De motie betekent een bredere grondslag voor de thuiskopieheffing. Dat is heel iets anders dan wat het kabinet in de speerpuntenbrief heeft gezegd en ook heel iets anders dan wat de werkgroep-Gerkens in 2009 heeft opgeschreven. Die weg willen wij op dit moment niet opgaan, maar wij zijn wel in gesprek over de alternatieven, zoals ik bij een eerdere motie heb gezegd. Deze motie zal ik moeten ontraden.

Eveneens zijn de ongecorrigeerde verslagen van het Algemeen Overleg auteursrechten beschikbaar: 30 november 2011 en Vervolg van 7 december 2011.

IEF 10647

Jaarverslag CvTA 2010

Jaarverslag 2010 College van Toezicht collectieve beheersorganisaties Auteurs- en naburige rechten bijlage bij Vaststelling begrotingsstaten

Bijzondere projecten van het College in 2010
3.1 Financieel rapport en template
Het College heeft in 2010 in nauw overleg met de organisaties onder toezicht en VOICE een template ontwikkeld waarin de informatievoorziening aan het College wordt geharmoniseerd en versneld. Met ingang van 2011 zullen alle bij VOICE aangesloten collectieve beheersorganisaties met terugwerkende kracht tot 2009 op gelijke wijze aan het College rapporteren over hun financiën en organisatie.

Deze vorm van rapportage zal het College in staat stellen sneller te rapporteren over de financiële situatie bij de organisaties. Daarnaast zal dit voor het College een rijke bron aan vergelijkingsinformatie opleveren aan de hand waarvan het College toezicht kan houden op de financiële en organisatorische ontwikkelingen bij de collectieve beheersorganisaties.

3.2 Notitie behoorlijk bestuur
Op 1 mei 2010 publiceerde het College de notitie inzake integer bestuur. Aanleiding hiervoor was het gegeven dat de organisaties onder toezicht bestuursmodellen hanteerden die in de ogen van het College niet in alle gevallen meer voldeden aan de eisen van good governance zoals die in de afgelopen tijd in de Nederlandse en internationale samenleving zijn ingebed.

De notitie diende als discussiestuk om de organisaties te prikkelen hun bestuursmodellen onder de loep te nemen en initiatieven te ontwikkelen om deze te verbeteren. Het College benoemt in de notitie een aantal basisbeginselen van integer bestuur:

Transparantie: het bestuur dient verantwoording af te leggen over het door haar gevoerde beleid en de behaalde resultaten.

Scheiden van toezicht en uitvoering: er dient duidelijkheid te bestaan over welke taken behoren tot de uitvoering en welke taken behoren tot (intern) toezicht.

Zowel binnen VOI©E als binnen de organisaties zelf heeft de notitie aanleiding gegeven tot discussies en initiatieven op het terrein van governance. Dit heeft geleid tot een aantal concrete voorstellen welke in 2011 zullen worden geïmplementeerd. Het College zal hier aandacht aan blijven besteden en daarover rapporteren.

3.3 Notitie socu-fondsen
Als gevolg van het feit dat de sociale en culturele fondsen bij de CBO’s gefinancierd worden uit de incasso en ten laste komen van de rechthebbenden dienen rechthebbenden voldoende inspraak te hebben in de mate waarin op hun gelden wordt ingehouden en in de wijze waarop deze worden besteed en zou het sociale en culturele beleid voor de rechthebbenden daarbij voldoende transparant moeten zijn.

Het College heeft in 2010 de “Notitie socu-fondsen” opgesteld waarin een aantal uitgangspunten en aanbevelingen zijn geformuleerd die de transparantie en inspraak met betrekking tot de socu-fondsen ten goede zouden moeten komen. De uitgangspunten zijn de volgende:

Inspraak: rechthebbenden dienen een stem hebben in de inhouding en besteding van sociale en culturele fondsen.
Transparantie: sociaal en cultureel beleid dient voor rechthebbenden zowel vooraf als achteraf transparant te zijn. Gelden bestemd voor sociale en culturele doelen zouden aan de hand van objectieve criteria dienen te worden ingehouden en besteed en deze criteria dienen raadpleegbaar te zijn voor rechthebbenden.

De aanbevelingen die aan de hand van deze uitgangspunten zijn gedaan, kunnen gevonden worden in de notitie die op de website van het College (www.cvta.nl) staat gepubliceerd. Deze aanbevelingen worden in het keurmerk van VOI©E (zie onder 4.2) verwerkt en het College zal in 2011 toezien op de implementatie hiervan.

IEF 10635

Rechtenoverdracht aan VEVAM bevestigd door Hof Amsterdam

S. Brandsteder, Rechtenoverdracht aan VEVAM bevestigd door Hof Amsterdam, IEF 10635.

Het Hof Amsterdam heeft bij arrest van 22 november 2011 in de zaak VEVAM/NL Film de eisen van VEVAM in hoger beroep afgewezen. In tegenstelling tot de kort geding rechter, geeft het Hof een duidelijke onderbouwing. De motivering bevat belangrijke overwegingen, vooral met het oog op de bevoegdheid van VEVAM bij de uitoefening van auteursrechten.

Waar gaat deze zaak over?
Voorheen werden ‘VEVAM-rechten’ in de opdrachtcontracten tussen makers en producenten veelal algemeen voorbehouden. Zo’n ‘VEVAM voorbehoud’ wordt door veel producenten niet meer aanvaard omdat men vindt dat de overdracht van rechten aan VEVAM is uitgebreid. Er zouden nu rechten aan VEVAM overgedragen worden, die de producent zelf nodig heeft in verband met zijn verplichtingen naar afnemers (omroepen, exploitanten) en financiers.

VEVAM betwijfelt of dit laatste zo is. De rechten in kwestie zien nog steeds op dezelfde exploitatie als voorheen, namelijk op de doorgifte van filmwerken in televisiezenderpakketten. Bij deze vorm van exploitatie ligt collectief beheer voor de hand, omdat toestemming moet worden verkregen voor een groot aantal werken. De rechten met betrekking tot deze exploitatie worden dan ook al jaren collectief uitgeoefend in een samenwerkingsverband van auteursrechtenorganisaties alsmede producentenorganisaties. De exploitanten kabelmaatschappijen, KPN-Digitenne, e.d.) beschikken derhalve over een licentie en zijn daarvoor niet afhankelijk van de individuele producenten of omroepen.

Producenten en omroepen hebben er belang bij dat de exploitanten hun programma's ongestoord kunnen doorgeven. Dit belang wordt op geen enkele wijze geschaad door het onderbrengen van de doorgifterechten bij collectieve rechtenorganisaties als VEVAM. Collectieve rechtenorganisaties geven toestemming en zijn ook gehouden om tegen redelijke vergoeding toestemming te geven voor het gebruik van de filmwerken. Wat de exploitatie wel in gevaar kan brengen, zijn verbodsrechten van individuele makers, maar dat wordt juist door middel van collectieve licenties ondervangen. De collectieve licentie vrijwaart de exploitant van claims van individuele makers.

Veel producenten, waaronder NL Film, zijn niet langer bereid om te aanvaarden dat de betreffende rechten door VEVAM worden beheerd. In opdrachtcontracten en -voorwaarden wordt een overdracht van precies dezelfde rechten, als door regisseurs reeds aan VEVAM overgedragen, opgenomen. Men is niet bereid die specifieke rechten uit te zonderen. Met andere woorden, men verlangt van de auteur om rechten over te dragen, die hij al aan VEVAM heeft overgedragen.

De producenten stellen zich daarbij op het standpunt dat de overdracht aan VEVAM niet geldig is en de overdracht van de regisseur aan de producent wel. VEVAM heeft met de zaak tegen NL Film geprobeerd duidelijkheid te scheppen in deze kwestie. VEVAM en regisseurs ondervinden namelijk hinder van deze praktijk in twee opzichten:
- Exploitanten stellen zich op het standpunt de licentie van VEVAM niet nodig te hebben, nu de regisseurs de betrokken rechten al hebben
overgedragen aan de producent of omroep, en de exploitant kan volstaan met het verkrijgen van toestemming van deze partijen;
- Bij de verdeling van collectief geïnde vergoedingen wordt VEVAM door producenten tegengeworpen dat VEVAM de rechten in veel gevallen niet heeft verworven en derhalve geen of nauwelijks aanspraak kan maken op een aandeel in de opbrengst.

Het Gerechtshof in Amsterdam heeft nu erkend dat VEVAM bevoegd is om de rechten met betrekking tot doorgifte uit te oefenen.

Het Hof stelt voorop dat VEVAM de verplichte taak heeft de collectieve inning en verdeling van de in artikel 26a Auteurswet (Aw) bedoelde en vergelijkbare rechten te verzorgen. Deze op grond van de wet verplicht collectief uitgeoefende rechten worden niet beheerd door de producent, het mandaat van VEVAM ter zake deze rechten staat derhalve vast.

Ten aanzien van de rechten, die niet via verplicht collectief beheer worden uitgeoefend, overweegt het Hof dat een regisseur de vrijheid heeft deze over te dragen aan wie hij wil, en stelt vervolgens vast dat deze op basis van de aansluitovereenkomst aan VEVAM zijn overgedragen. Het argument dat de rechten op grond van artikel 45d Aw (Zoals door Wigman betoogd, zie R. Wigman, Het wettelijk vermoeden van overdracht en de overdracht bij voorbaat, IEF 10503) of de opvolgende overeenkomst met de filmproducent bij NL Film zouden berusten, wordt daarmee doorkruist. Het Hof vervolgt dat slechts sprake kan zijn van een overdracht aan NL Film nadat de
regisseur de aansluitovereenkomst met VEVAM heeft beëindigd. Het Hof bevestigt dus dat op grond van de aansluitovereenkomst de rechten gewoon bij VEVAM berusten, een latere overdracht aan een producent heeft geen rechtsgevolg.

Het Hof geeft verder aan dat er sprake zou kunnen zijn van onrechtmatig handelen in het geval NL Film dusdanige druk op de regisseur uitoefent dat hij niet langer in vrijheid kan contracteren. Het Hof acht dat in dit geval niet aannemelijk, gelet op de omvang van NL Film. VEVAM betreurt dit laatste. De ervaringen van makers in de contractsonderhandelingen met vele producenten leert dat de regisseur weinig inbreng in de contractsvoorwaarden heeft. Ook de overheid onderkent de onevenwichtige machtsverhouding tussen makers en exploitanten. De regering heeft het voornemen de positie van de maker te versterken door bepaalde aanpassingen van de Auteurswet in het kader van het auteurscontractenrecht.

Ten slotte bevat de uitspraak een overweging over de eenmalige afkoop van de vergoeding als bedoeld bij artikel 45d Aw. Volgens de wet is de producent aan de makers een billijke vergoeding verschuldigd voor iedere vorm van exploitatie van het filmwerk. Helaas concludeert het Hof dat eenmalige afkoop van deze vergoeding mogelijk is en nadere specificering niet nodig. Hoe kan voorafgaande aan exploitatie worden bepaald wat ‘billijk’ is, zowel voor bestaande als voor nieuw te ontwikkelen vormen van exploitatie? Het is algemeen bekend dat deze regeling voor de vergoeding aan filmmakers in de praktijk niet werkt, de rechter brengt daar helaas geen verandering in. Dit gegeven behoeft bijzondere aandacht bij de voorgenomen wijzigingen van de Auteurswet.

Het belang van VEVAM is gelegen in het innen van vergoedingen voor regisseurs, de ‘hoofdauteurs’ van filmwerken. Er wordt veel geld verdiend met de exploitatie van filmwerken. Collectief beheer van de rechten met betrekking tot bepaalde vormen van exploitatie, zoals de distributie van televisiezenderpakketten, biedt de beste garantie voor makers om een aandeel in de opbrengst te ontvangen. En verzekert de exploitant van een dekkende licentie. Collectief beheer biedt mogelijkheden tot exploitatie, geen belemmeringen.

Sylvia Brandsteder, VEVAM
December 2011

IEF 10616

Verzocht om playlists achteraf

Gerechtshof 's-Gravenhage 22 november 2011, LJN BU6212 (SENA teggen DigiMusic)

Intellectuele eigendom en procesrecht. Bepaling van een billijke vergoeding ex art. 7 wet op de naburige rechten voor openbaarmaking fonogrammen over de periode 1993 - 2010. Bewijslast uitzending Rome-muziek tot 2000 ligt bij SENA.

SENA vordert verschillende tarieven over de periodes juli 1993-1997, 1998 - 2003 en 2004-2010 (zie r.o. 23-26) die apart worden behandeld.

Hoever gaat de verplichting van de wederpartij om haar verweer dat zij geen/minder Rome-muziek uitzendt te onderbouwen? Wel of geen grief? De positieve zijde van de devolutieve werking in hoger beroep; een nieuwe grief niet alsnog toelaatbaar, hoewel nieuwe jurisprudentie, omdat toelating in strijd zou komen met de eisen van de goede procesorde. De billijke vergoeding wordt bepaald door het Hof, zie dictum, en ieder draagt eigen proceskosten. In citaten

De billijke vergoeding

10. Het hof gaat er derhalve van uit dat sprake is van openbaarmaking en dat thans een oordeel moet worden gegeven over de (wijze van berekening van de) billijke vergoeding. Op grond van artikel 32, lid 5, WNR geldt het recht op een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7 WNR niet voor fonogrammen waarvan de producent geen onderdaan is van, noch rechtspersoon is opgericht naar het recht van een staat die partij is bij het in 1961 te Rome gesloten Internationaal Verdrag inzake de Bescherming van Uitvoerende Kunstenaars, Producenten van Fonogrammen en Omroeporganisaties - hierna: het Verdrag van Rome. Hierna zal in dit verband worden gesproken over "Rome-muziek" en "niet-Rome-muziek". DiGiMusic stelt dat zij (vrijwel) uitsluitend niet-Rome-muziek heeft uitgezonden. Bij de bepaling van de billijke vergoeding voor de openbaarmaking zijn de volgende kwesties van belang:
a. de vaststelling van het percentage Rome-muziek, de bewijslastverdeling, de stel- en informatieplichten en de bewijswaardering ter zake (principale grieven IV, V, VI, VII en incidentele grieven IV en V); [red. zie r.o. 11-18]
b. de hoogte van de billijke vergoeding uitgaande van een percentage Rome-muziek van 75/80%: het basistarief (principale grief VIII en incidentele grief VI);
c. de invloed van het percentage Rome-muziek op de omvang van de billijke vergoeding (principale grieven II, III en VIII). [red. zie r.o.

13. Voor wat betreft de periode tot 2000 is het hof van oordeel dat aan DiGiMusic niet kan worden tegengeworpen dat zij deze playlists thans niet meer over kan leggen. Niet betwist is dat zij deze thans niet meer kan opmaken. Bij zijn tussenarrest van 13 juli 2010 heeft het hof SENA verzocht haar stelling dat zij DiGiMusic herhaaldelijk heeft verzocht om "playlists achteraf" - zo mogelijk door schriftelijke stukken onderbouwd - nader te onderbouwen. SENA heeft naar aanleiding van dit verzoek voor wat betreft de periode tot 2000 slechts gesteld dat zij op 28 maart 1996 DiGiMusic heeft verzocht haar "playlistst achteraf" te doen toekomen. Nu DiGiMusic dit uitdrukkelijk heeft betwist in haar akte van 30 november 2010, SENA daarop vervolgens niet meer is teruggekomen en geen bewijsstukken ter zake heeft overgelegd en hieromtrent ook geen concreet bewijs door getuigen heeft aangeboden, gaat het hof aan deze stelling van SENA voorbij. Het hof gaat er dan ook vanuit dat SENA voor eind 1999 DiGiMusic niet om overlegging van "playlists achteraf" heeft verzocht.
Gelet op een en ander is het hof van oordeel dat DiGiMusic er voor eind 1999 geen rekening mee hoefde te houden dat zij "playlists achteraf" zou moeten overleggen. Het hof is dan ook van oordeel dat niet gezegd kan worden dat DiGiMusic is tekortgeschoten in haar stel-/informatieplicht omdat zij deze playlists thans niet meer kan produceren.
In zoverre falen de principale grieven V en VI.

14. Voor de periode tot 2000 dient SENA dus te bewijzen dat DiGiMusic Rome-muziek heeft uitgezonden. SENA heeft gesteld dat uit onderzoek van de van DiGiMusic eind 1999 ontvangen "playlists vooraf" en uit door Air check in haar opdracht uitgevoerd onderzoek in de periode van 19 november tot 19 december 1999 een percentage Rome-muziek bleek van 23,2 % respectievelijk 21,7 % (zie de als productie 3 bij pleidooi in eerste aanleg overgelegde verklaring van G.J. van Woudenberg van maart 2001). De rechtbank heeft op grond daarvan aangenomen dat in 1999 circa 20% van de door DiGiMusic uitgezonden muziek Rome-muziek was. De incidentele grieven IV en V richten zich tegen dit oordeel. DiGiMusic betwist, kort gezegd, de wijze waarop de playlists zijn onderzocht (ten onrechte gebaseerd op de totale speeltijd en niet op de titels) en de onderzoeksresultaten van beide onderzoeken. Zij stelt dat de onderzoeken onvoldoende zijn onderbouwd nu geen uitputtende lijst van individuele en concrete titels van gebruikte tracks is overgelegd en de uitkomsten verschillen. Voorts stelt zij dat in beide onderzoeken ten onrechte de tracks die niet gelinkt konden worden met (waarvan geen producent kon worden gevonden in) het SENA-bestand buiten beschouwing zijn gelaten en dat de percentages 18,9 respectievelijk 14,8 zouden bedragen als deze niet gelinkte tracks zouden worden meegerekend (als niet-Rome-muziek, begrijpt het hof). Op grond daarvan stelt zij (subsidiair) dat het percentage Rome-muziek in 1999 15% niet overschrijdt.

15. Het hof is met DiGiMusic van oordeel dat de stellingen van SENA over deze onderzoeksresultaten zonder voldoende concrete onderbouwing, gelet op de betwisting door DiGIMusic, onvoldoende zijn om aan te nemen dat DiGIMusic in 1999 (en de periode daarvoor behoudens tegenbewijs) 20% Rome-muziek heeft uitgezonden. Mede gelet op deze onderzoeksresultaten, acht het hof de door DiGiMusic zelf (als productie 16 in eerste aanleg) overgelegde verklaring van oktober 2001, getekend namens DiGiMusic, Shopradio en B@$mediaServices - hierna: BAS - , over de werkwijze van DiGiMusic wel voldoende om ervan uit te gaan dat DiGiMusic in 1999 (ten minste) 21,2% Rome-muziek heeft uitgezonden. Daarin wordt verklaard dat DiGiMusic tot eind 2000 in eigen beheer haar muziekbestand samenstelde en daarbij probeerde te beoordelen of er al dan niet sprake was van een Amerikaanse producent/artiest aan de hand van gegevens van CD's en uit het naslagwerk "Hitdossier". Niet betwist is dat op deze wijze vergaarde gegevens ontoereikend zijn om vast te stellen of sprake is van Rome-muziek. Dat blijkt ook uit de verklaring. Daaruit blijkt immers dat DiGiMusic eind 2000 opdracht aan BAS heeft gegeven om haar muziekbestand te toetsen en dit ertoe geleid heeft dat enkele honderden titels niet meer worden uitgezonden. SENA heeft onbetwist gesteld dat het gaat om 21,2%. Op grond van het bovenstaande gaat het hof ervan uit dat DiGiMusic in 1999 - het jaar 2000 is gelet op het hiervoor gegeven oordeel van het hof niet relevant - (ten minste) 21,2% Rome-muziek heeft uitgezonden. Dat sprake zou zijn van meer dan 21,2% heeft SENA niet bewezen en evenmin concreet te bewijzen aangeboden. Voorts komt het hof op grond van het bovenstaande tot het vermoeden dat DiGiMusic over de periode 1993 tot en met 1998 eveneens (ten minste) 21,2 % Rome-muziek heeft uitgezonden, nu zij kennelijk toen dezelfde - ontoereikende - werkwijze hanteerde als in 1999 en 2000. Nu DiGiMusic heeft aangegeven niet in staat te zijn stukken uit die periode te produceren en ter zake geen (tegen)bewijs heeft aangeboden, is er geen reden haar toe te laten tot tegenbewijs en gaat het hof ervan uit dat DiGiMusic ook in de periode 1993 tot en met 1998 21,2% Rome-muziek heeft uitgezonden.

16. Op grond van het bovenstaande faalt incidentele grief IV, ook (zie rechtsoverweging 12) voor zover daarmee wordt betoogd dat DiGiMusic geen enkele vergoeding verschuldigd is over de jaren 1993 tot en met 1999 en slaagt principale grief I, voor zover gericht tegen de afwijzing van de gevorderde vergoeding over de periode na 2000.

17. Gelet op de (uiteindelijke) bewust vage formulering van de vorderingen over de periode vanaf 1998, waarin geen te betalen bedrag of percentage wordt gevorderd, maar het hof slechts wordt gevraagd een - voor niet-Rome-muziek te verminderen - basispercentage te bepalen, behoeft het hof zich niet uit te laten over de gevolgen van zijn oordelen over de percentages Rome-muziek over de periode vanaf 1998.

22. Daar SENA thans verschillende tarieven (percentages)/ bedragen vordert over de periodes juli 1993 tot en met 1997, januari 1998 tot en met 31 december 2003 en januari 2004 tot en met 13 maart 2010, zal het hof deze periodes hieronder apart behandelen.

Dictum: 1. bepaalt dat DiGiMusic uit hoofde van artikel 7 WNR aan SENA een vergoeding verschuldigd is van, althans berekend naar
a. voor de periode van juli 1993 tot en met 31 december 1997: een vaste vergoeding te voldoen als eenmalige betaling van € 2.566,35, te vermeerderen met wettelijk rente vanaf 31 december 1997 tot aan de dag der voldoening;
b. voor de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2003: een vergoeding van 5% van de relevante commerciële inkomsten die DiGiMusic ontvangt uit hoofde van beschikbaarstelling van muziekprogramma's via gecodeerde signalen, uitgezonden per satelliet, welke vergoeding dient te worden verminderd indien zou blijken dat DiGiMusic in de relevante periode minder Rome-muziek heeft uitgezonden dan 75-80%, met inachtneming van de incassokosten van SENA, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2003 tot aan de dag der algehele voldoening;
c. voor de periode van 1 januari 2004 tot en met 13 maart 2010: een in overleg tussen partijen vast te stellen vergoeding waarbij onder meer het tarief van andere in de markt opererende narrowcasters tot uitgangspunt wordt genomen (in beginsel 3,5 % van de bruto inkomsten), welke vergoeding dient te worden verminderd indien zou blijken dat DiGiMusic in de relevante periode minder Rome-muziek heeft uitgezonden dan 75-80%, met inachtneming van de incassokosten van SENA, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2010 tot de dag der algehele voldoening.

IEF 10614

Bezoldiging van cbo bestuurders

Regels inzake de normering van bezoldigingen van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector (Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector), kamerstukken II 2011-2012, 32 600, nr. 30.

AMENDEMENT VAN HET LID HEIJNEN: In bijlage 1 wordt aan het onderdeel Ministerie van Veiligheid en Justitie een onderdeel toegevoegd, luidende: 
9. De collectieve beheersorganisaties als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet toezicht collectieve beheersorganisaties.

Toelichting 
Dit amendement bewerkstelligt dat collectieve beheersorganisaties als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten onder het regime van het bezoldigingsmaximum worden geplaatst. De collectieve beheersorganisaties hebben een publieke taak en opereren op basis van een wettelijk monopolie. Er lijkt sprake te zijn van bezoldiging van bestuurders die ver uitstijgt boven de normen die voor de (semi)publieke sector met deze wet worden vastgelegd. Indiener ziet hierin voldoende reden om de CBO’s onder de reikwijdte van het wetsvoorstel te brengen.