DOSSIERS
Alle dossiers

Foto / beeld  

IEF 11095

Verbodsvordering: zaken met een onbepaalde waarde

Rechtbank Alkmaar 21 maart 2012, HA ZA 11-667 (Lauer beheer tegen Uitgeverij De M)

Uitspraak ingezonden door Fulco Blokhuis, Boekx advocaten. Tussenvonnis. Bevoegdheidsincident. Over het gebruik van foto's op weblocaties en printpublicaties (boeken). Incident: Uitgeverij De M. stelt dat niet de sector civiel, maar de sector kanton bevoegd is omdat het belang van de vordering nimmer €25.000 zal overstijgen. Echter zaken (verbodsvordering) met een onbepaalde waarde, zoals genoemd in 93 aanhef en onder b Rv, kunnen voor de rechtbank sector civiel gebracht worden. De beslissing omtrent de verklaring voor recht, verbod en afleggen van rekening en verantwoording, schadevergoeding wordt uitgesteld. Lauer weet niet wat de omvang van de schade is, omdat niet bekend is om hoeveel drukken het exact gaat.

2.3. (…) Lauer heeft in de dagvaarding gesteld dat zij niet weet wat de omvang van de inbruk is. Zo is niet bekend om hoeveel drukken het exact gaat. Daarom is er rekening en verantwoordin gevorderd, gekoppeld aan schadevergoeding op te maken bij staat. Een verbodsvordering is van onbepaalde waarde. Dergelijke vorderingen worden in beginsel behandeld en beslist door de sector civiel van de rechtbank. Zaken betreffende vorderingen van onbepaalde waarde worden alleen door de kantonrechter behandeld indien er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigd dan € 25.000,00. Dergelijke aanwijzingen ontbreken. Aangezien Lauer geen inzage heeft in de omvang van de inbreuk en Uitgeverij De M. betwist dat er auteursrechtinbreuk is gepleegd is het belang veel groter dan genoemd bedrag. Het gaat immers niet alleen om de huidige inbreuken, maar ook om toekomstige inbreuken. Niet de kantonrechter maar de rechtbank, sector civiel is dus bevoegd om de zaak te behandelen en te beslissen.

IEF 10983

Aansluiten bij gestelde licentievergoeding

Ktr. Rechtbank Arnhem 29 februari 2012, LJN BV7587 (eiser tegen ATC Beveiligingstechniek B.V.)

Auteursrecht. Naamsvermelding. Gewone licentievergoeding. Een artikel van de Telegraaf inclusief foto daarbij is door ATC overgenomen op eigen site. Dit is gebeurd zonder de naamsvermelding over te nemen. De [eisende partij] vordert uiteindelijk op dit punt 150 % van de gederfde licentievergoeding, begroot op een bedrag van € 395,00. De kantonrechter overweegt dat de algemene voorwaarden van de NL Fotografenfederatie nimmer overeengekomen is, maar omdat er wel schade is deze op grond van 6:97 BW te begroten. Daarom ziet de kantonrechter aanleiding aan te sluiten bij de gestelde licentievergoeding ad €225. Voor het ontbreken van een naamsvermelding zal de kantonrechter eenzelfde bedrag toekennen.

De overige verweren van ATC (foto had geen toegevoegde waarde, de bron ‘Telegraaf’ is vermeld, de foto is na het eerste verzoek van [eisende partij] direct verwijderd en de website is maar een paar keer bezocht) leiden niet tot een ander oordeel (zie r.o. 4.8).

In citaten:

4.4.  Voor wat betreft de gevorderde schadevergoeding voor het onrechtmatig publiceren van de foto overweegt de kantonrechter als volgt.

Naar het oordeel van de kantonrechter staat als niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken vast dat [eisende partij] enige schade heeft geleden doordat ATC De Foto zonder zijn toestemming en naamsvermelding heeft gepubliceerd. ATC heeft de hoogte van de gevorderde schade betwist. Zij heeft onder meer gesteld dat de algemene voorwaarden van de Nederlandse Fotografenfederatie waar [eisende partij] zich op beroept nimmer zijn overeengekomen. De kantonrechter is het met ATC eens dat de door [eisende partij] gestelde algemene voorwaarden inderdaad niet gelden op grond van een tussen partijen gesloten overeenkomst. Omdat wel vast staat dat enige schade is geleden ziet de kantonrechter aanleiding om de schade te begroten op grond van artikel 6:97 BW.

Daarbij ziet de kantonrechter, ondanks het gegeven dat de algemene voorwaarden van [eisende partij] niet rechtstreeks van toepassing zijn, aanleiding om aan te sluiten bij de door [eisende partij] gestelde licentievergoeding van € 255,00 voor publicatie van De Foto. Weliswaar heeft ATC de hoogte van dit bedrag betwist, maar, zonder toelichting die ontbreekt, acht de kantonrechter deze enkele betwisting onvoldoende om tot de conclusie te komen dat dit bedrag onredelijk hoog is. Het verweer van ATC dat het gebruik van een foto in de praktijk € 6,00 kost (hetgeen [eisende partij] heeft betwist), maakt voorgaand oordeel niet anders, omdat zonder nadere toelichting niet valt in te zien dat het door ATC aangehaalde voorbeeld gelijk gesteld kan worden met onderhavige publicatie.

Lees het vonnis hier (LJN, schone pdf).

IEF 10982

Gereduceerd tarief -schattenderwijs vastgesteld

Rechtbank Amsterdam 29 februari 2012, HA ZA 10-2895 (D tegen S)

Auteursrecht en persoonlijkheid van D. tegenover de impliciete toestemming tot gebruik van foto door S. op haar website. Nu S. het model heeft voorzien van gratis kunstnagels, heeft in zoverre ook S. bij gedragen aan het creatieve resultaat van de foto.

De rechtbank overweegt dat gebruik van foto's op flyers en op een banner niet zonder toestemming mocht, daarmee staat schending van de auteurs- en persoonlijkheidsrecht van D vast. Van de in het tussenvonnis gegeven bewijsopdracht is afgezien, noch is er op andere wijze bewijs geleverd, zodat als vaststaand moet worden aangenomen dat de foto voor commerciële doeleinden is gebruikt zonder toestemming.

Omdat eerder aanvullende toestemming is geweest tot het gratis commercieel mogen gebruiken van de foto op een busje, eigen website en voor visitekaartjes, acht de rechtbank het waarschijnlijker dat D een gereduceerd tarief -schattenderwijs vastgesteld op 50% van de tarieven op grond van de Richtprijzen fotografie 2009- in rekening gebracht zou hebben, indien op voorhand toestemming zou zijn gevraagd. De rechtbank acht het bewezen dat D als professioneel fotograaf kon worden aangemerkt: de overlegde voorbeelden wijzen niet in de richting van amateurfotografie.

De hoogte van de schadevergoeding (gederfde licentievergoeding) €229,50 voor de banner, €109 voor de flyers. Voorts voor de naamsbekendheid een aparte schadevergoeding ad €1.043,50. En tot slot veroordeling in de proceskosten ad €8.350,93.

Leessuggestie: 2.5 - 2.7 en 2.12.

Op andere blogs:
Internetrechtspraak wiki

IEF 10967

Waterkoeler met een extreem grootbeeld flatscreen

Vzr. Rechtbank Amsterdam 9 april 2009, LJN BV7091 (Het Oplaadpunt h.o.d.n. TENQ en Stichting Waterwijs tegen gedaagde h.o.d.n. JOINTHEPIPE.ORG), LJN BV7091 (herstelvonnis - gedaagden wordt eiseressen) en Hof Amsterdam 9 februari 2010, LJN BM9465 (appellanten tegen Stichting Waterwijs en Het Oplaadpunt)

Auteursrecht, merkenrecht. Waterwijs zet zich in om jongeren te stimuleren meer water te drinken. Om dit doel te bereiken stelt Oplaadpunt in samenwerking met Waterwijs gratis aan scholen en tegen betaling aan bedrijven en diverse andere instellingen waterkoelers met beeldscherm, de zogenaamde TENQ’s, ter beschikking. De TENQ geeft gekoeld leidingwater. TENQ is een multimedia apparaat waarmee jong en oud worden geïnteresseerd in een gezonde levensstijl en ideële boodschappen. TENQ bestaat uit een strak vormgegeven waterkoeler met ingebouwd beeldscherm, met daaraan gekoppeld een extreem grootbeeld flatscreen. Op het beeldscherm worden ondermeer uitzendingen getoond die de gezondheidsgedachte stimuleren en onderwijsinformatie gegeven. Ook worden er entertainmentprogramma’s voor jongeren aangeboden.

Doordat gedaagde foto's van de TENQ, tevens als gemeenschapswoordmerk geregistreerd door Oplaadpunt, te gebruiken, wordt inbreuk op respectievelijk auteursrechten en merkenrecht gepleegd. Oplaadpunt is houder van Gemeenschapsmerk JOIN THE PIPE. Na een tijd is dit ook als  Beneluxmerk geregistreerd, waarop Oplaadpunt gedaagde met succes aanspreekt op het gebruik daarvan.

4.5.  Ten aanzien van de intellectuele eigendomsrechten geldt het volgende.
Voor toewijzing van de vordering in kort geding dient voorshands aannemelijk te zijn dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat er sprake is van inbreuk op het auteursrecht van de gedaagden. Het multimediale waterkoelsysteem, TENQ, waarvoor door eiseressen de bescherming wordt ingeroepen voldoet aan de daarvoor noodzakelijke in de Auteurswet gestelde eisen.
Het gaat immers om een werk dat een eigen karakter en een zekere mate van oorspronkelijkheid bezit, en dat een persoonlijk stempel van de maker draagt. Van dit werk zijn foto’s gebruikt op de website en in folders van gedaagden waardoor het werk is verveelvoudigd. In die zin is sprake geweest van inbreuk op het auteursrecht. Gedaagden zal dan ook worden verboden nog verder inbreuk op het auteursrecht van eiseressen te maken en zij dienen daartoe ieder gebruik van de afbeeldingen van TENQ te staken.

In beroep Hof Amsterdam 9 februari 2010, LJN BM9465 (appellanten tegen Stichting Waterwijs en Het Oplaadpunt)

Gemeenschapsmerk prevaleert in rangorde boven Benelux-merk. Geen relevant (voor)gebruik. Het enkele aandragen van een aanduiding maakt het depot daarvan als merk door een ander nog niet te kwader trouw. Kostenveroordeling deels volgens liquidatietarief.

Het Hof Amsterdam...vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover de vorderingen van Waterwijs c.s. betreffende de inbreuk op de merkrechten van Oplaadpunt op het teken JOIN THE PIPE en het verbod op het verrichten van concurrerende activiteiten daarbij (gedeeltelijk) zijn afgewezen;

4.5. Vast staat dat het door Het Oplaadpunt op 22 augustus 2008 ingeschreven Gemeenschapsmerk met betrekking tot het teken JOIN THE PIPE in rangorde prevaleert boven het onder 4.1 sub ix bedoelde Benelux-merk van [B]. Het hof acht voorshands niet aannemelijk dat het depot van Het Oplaadpunt te kwader trouw is verricht in de zin van artikel 2.4 sub f BVIE en om die reden nietig zal worden verklaard.

Vast staat immers dat het teken JOIN THE PIPE in juni 2008 is gebruikt in het kader van de voorgenomen internationale activiteiten van Waterwijs c.s. Dat het de bedoeling van de betrokken partijen was om ook de domeinnaam JointhePipe.org in dit kader te gebruiken, vindt steun in het feit dat de abonnementskosten met betrekking tot deze domeinnaam aan Het Oplaadpunt in rekening zijn gebracht (vgl. productie 3 van Waterwijs c.s. in hoger beroep).

Daar komt bij dat [A] c.s. geen (concrete) feiten hebben gesteld die de gevolgtrekking rechtvaardigen dat The Soon Institute B.V. en/of [B] in augustus 2008 doende waren om met gebruikmaking van het teken JOIN THE PIPE waren en/of diensten aan te bieden, dan wel op dat moment van een ander relevant (voor)gebruik sprake was.

Anders dan [A] c.s. kennelijk menen, is het enkele feit dat het [B] is geweest die de aanduiding JOIN THE PIPE heeft aangedragen op zichzelf niet voldoende om het depot daarvan als merk door Het Oplaadpunt als depot te kwader trouw te beschouwen, laat staan dat een en ander in dit stadium reeds tot de gevolgtrekking leidt dat Het Oplaadpunt aan het door haar gedaan depot niet het recht ontleent om tegen het gebruik door [A] c.s. van het desbetreffende teken op te treden.

Dit brengt mee dat grief 1 in het incidenteel appel slaagt en de in de conclusie van de memorie van grieven in het incidenteel appel onder i geformuleerde vordering alsnog toewijsbaar moet worden geacht.

IEF 10956

De duur van het gebruik is geen relevant criterium

Ktr. Rechtbank Arnhem 21 november 2011, LJN BV6788 (eiser tegen gedaagde in persoon)

Zojuist gepubliceerd. Auteursrecht. Foto's. Duur van het gebruik is geen relevant criterium. Eiser is professioneel fotograaf en hanteert algemene voorwaarden waarin auteursrecht niet wordt afgestaan. Gedaagde partij heeft een website ontworpen waarop diverse foto's te zien zijn. Na sommatie zijn de foto's direct verwijderd.

Gebruik op een internetsite zonder voorafgaande toestemming van auteursrechtelijk beschermde foto’s gemaakt door een professionele fotograaf. De discussie gaat over de hoogte van de schadevergoeding. Deze moet worden geschat nu de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. De duur van het gebruik is geen relevant criterium nu plaatsing op een website een veelheid aan (her-)gebruiksmogelijkheden oplevert die niet begrensd is in de tijd.

De kantonrechter is wel gevoelig voor het argument dat het niet aantrekkelijk gemaakt moet worden voor gebruikers van auteursrechtelijk beschermd werk om de inbreuk te herstellen door achteraf alsnog te betalen en dan niet slechter af te zijn dan als zij tevoren toestemming zouden hebben gevraagd. Er volgt een schadevergoeding ad €750 voor drie foto's. Het bedrag wordt gevorderd exclusief btw en omdat hiertegen geen bezwaar is gemaakt, wordt de vordering toegewezen.

4.8.  Waar sprake is van gebruik van de foto’s op een internetsite is de duur van het gebruik geen goede aanknopingsfactor. Immers een enkele plaatsing leidt tot veelheid aan raadplegingmogelijkheden en zelfs indien de websitemaker de betreffende foto’s verwijdert, blijven er tal van mogelijkheden om de foto’s opnieuw op te vragen. Gesteld noch gebleken is dat de eerste plaatsing op internet afkomstig is van [gedaagde partij] terwijl de foto’s via verschillende ingangen, waarvan gesteld noch gebleken is dat die herleid kunnen worden tot [gedaagde partij], op het internet te vinden zijn. [gedaagde partij] heeft voorts onbetwist gesteld dat zij zodra zij kennis kreeg van de aanspraken van [eisende partij], de door haar geplaatste foto’s van [eisende partij] van haar website heeft afgehaald.

De kantonrechter kent voorts betekenis toe aan het feit dat geen sprake is van recent werk. Van foto 1 (Foto 1 - C-1653-7 Luchtfoto “Riverparc bouwrijp maken”) staat vast dat deze reeds uit 1993 dateert. Foto 4 (C2465 Dorp Giesbeek met Hewi terrein) dateert uit 1977. Daarmee mag aangenomen worden dat deze foto’s inmiddels opbrengst hebben kunnen opleveren en dat de opbrengst van toekomstig gebruik beperkt zal zijn. Om die reden acht de kantonrechter een bedrag van € 100,00 per foto een deugdelijke vergoeding voor het gebruik, waarbij de duur van het gebruik verder buiten beschouwing blijft.

4.9.  De kantonrechter is wel gevoelig voor het argument dat het niet aantrekkelijk gemaakt moet worden voor gebruikers van auteursrechtelijk beschermd werk om de inbreuk te herstellen door achteraf alsnog te betalen en dan niet slechter af te zijn dan als zij tevoren toestemming zouden hebben gevraagd. Een dergelijk gebruik van zijn werk levert de auteursrechthebbende immers ook schade op. Dat geldt ook voor het weglaten van de naamsvermelding. Om die reden ziet de kantonrechter aanleiding om de totale schade, inclusief de hiervoor vastgestelde deugdelijke vergoeding voor het gebruik, vast te stellen op € 750,00 voor de drie foto’s. [eisende partij] heeft gevorderd dat bedrag “voor zover van toepassing te vermeerderen met btw”. [gedaagde partij] heeft daartegen geen bezwaar gemaakt zodat de vordering aldus zal worden toegewezen.

IEF 10926

Moeilijk te rijmen dat niet akkoord is gegaan

Hof Amsterdam 3 februari 2012, zaaknr. 200/101.312/01 SKG (Stichting NTR tegen T.B./N.B.)

Uitspraak ingezonden door Charissa Koster en Freek Stoove, ABC Legal.

Turbo spoed appel. Portretrecht artikel 21 Aw. Afwegen van grondrechten, waardoor casuïstiek niet onbelangrijk is. In navolging van IEF 10863 (vzr. Amsterdam) waarin werd afgewogen dat het onduidelijk is onder welke voorwaarden er aanvankelijk medewerking is toegezegd en dus de uitzending werd verboden.

Het Hof neemt als uitgangspunt dat een persoon die erin heeft toegestemd dat van hem filmopnamen worden gemaakt ten behoeven van een tv-programma in beginsel de uitzending niet kan verhinderen. Een beroep op het portretrecht is door het verlenen van toestemming in de regel afgesneden. Aan de opnamen heeft T.B. steeds vrijwillig zijn medewerking verleend onder meer door het dragen van een opgespelde microfoon. Des te meer valt het moeilijk te rijmen niet akkoord is gegaan, omdat de gemonteerde documentaire is bekeken.

Dat de documentaire afwijkt van normen van zorgvuldige en maatschappelijk aanvaardbare journalistiek is niet aannemelijk. Er is een indringend maar respectvol beeld gemaakt met de bij het leven horende ups en downs en de documentaire eindigt positief.

Van een situatie waarin het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op bescherming van het privé leven (op relevante wijze) is geschonden en/of zou moeten prevaleren boven de in artikel 10 EVRM gewaarborgde uitingsvrijheid is naar het oordeel van het hof ook gelet op dit een en ander geen sprake." (r.o. 4.5).

4.6. Met betrekking tot het door B. gestelde 'vetorecht', ten aanzien van de uitzending van de documentaire is het hof, anders dan de voorzieningenrechter, van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat B. een dergelijk recht is verleend en/of dat hem daarop thans nog een beroep toekomt. Het hof wijst er in dit verband op dat NTR, met een beroep op verklaringen van o.a. T.V., die als producent en eindredacteur van de serie optrad, en van programmamaker P.T., gemotiveerd betwist dat aan B. en/of T. een 'vetorecht' zou zijn toegezegd. Anders dan B. in de Memorie van Antwoord betoogt, vindt die toezegging geen steun in de door NTR als productie in hoger beroep overlegde verklaring van B.B., onderdirecteur bij JJC. Uit het feit dat aan B. en T. van de zijde van NTR zou zijn medegedeeld dat de documentaire aan hen zou worden vertoond en dat "zij dan eventuele bezwaren kenbaar zouden kunnen maken" valt een dergelijke toezegging immers niet op te maken. Wel kan daaruit worden afgeleid dat B. en T. in de gelegenheid zouden worden gesteld om eventuele onjuistheden te signaleren en bezwaren met betrekking tot de beeldvorming te uiten en dat NTR gehouden zou zijn daaraan binnen redelijke grenzen tegemoet te komen, zoals in het onderhavige geval ook is geschied.

IEF 10925

Rechtenvrije stock cd's gekocht

Rechtbank Haarlem 7 december 2012, LJN BV6111 (Masterfile c.s. tegen gedaagde tevens h.o.d.n. EyeForYou)

In navolging van IEF 9774
. Auteursrecht. Bevoegdheidsincident inzake het gebruik van stockfoto's door een websitebouwer.

Gedaagde betoogd dat zij niet schadeplichting is ex 6:162 BW, omdat zij zogenoemde "stock cd's" kocht. Deze zijn echter van lagere kwaliteit en niet rechtenvrij. Het ligt op de weg van gedaagde de stelling dat zij een rechtenvrije stock cd heeft gekocht nader te onderbouwen. Een inbreuk wordt vastgesteld en gedaagde dient een vergoeding voor de gederfde licentievergoeding te betalen. De rechtbank wijst de gevorderde 100%-opslag, om het onderscheid te maken tussen gebruikers die vooraf toestemming vragen en degenen die eerst achteraf de toestemming kopen, af.

De citaten vertellen het verhaal:

4.5.  Voor wat betreft de vordering van Masterfile Corporation overweegt de rechtbank dat [gedaagde] de door Masterfile Corporation overgelegde contracten met de betrokken fotografen, waarin deze (ook al vóór het jaar 2000) de exclusieve rechten hebben overdragen aan Masterfile Corporation, niet heeft betwist. Nu ook vaststaat dat [gedaagde] de betreffende foto’s (in ieder geval na begin 2000) op haar websites heeft gebruikt, staat vast dat zij inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht toebehorend aan Masterfile Corporation.

4.6.  Of [gedaagde] hiermee schadeplichtig is, hangt af van het antwoord op de vraag of deze inbreuk aan [gedaagde] kan worden toegerekend. Dit is het geval, indien deze inbreuk is te wijten aan haar schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor haar rekening komt (zie artikel 6:162 BW).

4.7.  In geval van een professionele partij wordt niet snel aangenomen dat de inbreuk niet toegerekend dient te worden. [gedaagde] is een dergelijke professionele partij. Zij heeft de betreffende foto’s gebruikt in de uitoefening van haar bedrijf: zij heeft ze aangewend om aan klanten te laten zien hoe een webpagina eruit kan zien. Zij is derhalve geen particulier die voor eigen gebruik, dan wel per ongeluk, de foto’s op haar website heeft geplaatst.

4.8.  [Gedaagde] betoogt evenwel dat zij niet schadeplichtig is. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat zij regelmatig zogenoemde “stock cd’s” kocht, onder andere bij Beekman Art Supplies, dat de foto’s die [gedaagde] op haar websites heeft gebruikt afkomstig zijn van een dergelijke stock cd die zij in 2000 bij Beekman Art Supplies heeft gekocht waarop afbeeldingen stonden die rechtenvrij waren. Daarbij is van de zijde van [gedaagde] gesuggereerd dat de fotografen mogelijk “dubbel spel’ hebben gespeeld. [Gedaagde] mocht er derhalve vanuit gaan dat de betreffende foto’s door haar gebruikt mochten worden.

4.9.  In reactie hierop heeft Masterfile Corporation het volgende gesteld. De foto’s waarop zij exclusieve rechten heeft - waaronder de foto’s waar het hier om gaat - worden nooit op een cd verkocht. Er zijn wel cd’s met afbeeldingen, maar die zijn alleen ter inzage om te kunnen kijken welke afbeeldingen men vervolgens (tegen betaling) wil afnemen. Deze cd’s bevatten foto’s met een lage resolutie en deze zijn niet rechtenvrij. Het feit dat van de zijde van [gedaagde] is verklaard dat de door haar gebruikte foto’s een lage resolutie hadden, kan er volgens Masterfile Corporation op duiden dat deze afkomstig waren van zo’n ‘presentatie cd’. Voorts is Beek Art Supplies nooit een agent van Masterfile geweest.


4.10.  Mede gelet op deze betwisting van Masterfile Corporation, had het op de weg van [gedaagde] gelegen om haar stelling dat zij wel degelijk een rechtenvrije stock cd heeft gekocht met daarop de betreffende foto’s, nader te onderbouwen. Nadat van de zijde van [gedaagde] eerst was aangeboden om te bewijzen dat de foto’s afkomstig waren van een rechtenvrije stock cd, bleek ter comparitie dat die cd zelf niet meer aanwezig was, dat Beek Art Supplies desgevraagd ook geen informatie kon/wilde verstrekken, dat de boekhouding van Beek Art Supplies waarschijnlijk ook niet zover terug gaat, en dat [gedaagde] bovendien niet meer zeker wist of de cd wel van Beek Art Supplies afkomstig was. Nu [gedaagde] haar stelling terzake van de rechtenvrije stock cd niet afdoende nader kan substantiëren, zal de rechtbank dit verweer als onvoldoende onderbouwd verwerpen en wordt aan bewijs op dit punt niet toegekomen.

4.15.  Daarnaast heeft Masterfile Corporation betoogd dat het schadebedrag moet worden verhoogd met 100%. Deze opslag is volgens Masterfile bedoeld om onderscheid te maken tussen gebruikers die vooraf toestemming vragen en degenen die eerst achteraf de toestemming kopen door alsnog de licentievergoeding te betalen, en om de kosten van het opsporen van de inbreuk te dekken. De rechtbank zal deze 100%-opslag afwijzen, nu zonder nadere motivering - die ontbreekt - niet valt in te zien waarom een (vaste) extra opslag boven de gederfde licentie-inkomsten in verband met het feit dat men achteraf voor de afbeeldingen betaalt, moet worden aangemerkt als schade die Masterfile Corporation heeft geleden. Daarnaast heeft Masterfile Corporation niet aangegeven welk deel van deze opslag moet worden beschouwd als dekking voor de kosten van opsporing van de inbreuk, zodat niet kan worden beoordeeld of deze kosten voldoende aannemelijk zijn geworden.

IEF 10838

De luchtfoto als boekomslag

Kantonrecht Wageningen Rechtbank Arnhem 4 januari 2012, LJN BV2096 (eiser tegen gedaagde)

Auteursrecht. Fotografie. Erfrecht moreel recht op portretfoto's. Toepasselijkheid algemene voorwaarde in berekening schadevergoeding. Eiser is (lucht)fotograaf.

In de gevoerde algemene voorwaarden wordt tevens verwezen naar de algemene voorwaarden van de Fotografenfederatie. Eiser beschikt ook over archief van portretfoto´s gemaakt door zijn vader en grootvader. Gedaagde heeft drie boeken uitgegeven waarin beeldmateriaal is opgenomen van eiser (portretfoto's en luchtfoto van eiser).

Luchtfoto. Niet in geschil is of de luchtfoto auteursrechtelijk beschermd is. De kantonrechter is van oordeel dat de algemene voorwaarden niet van toepassing is, omdat er geen gesloten overeenkomst is. Ex 6;97 BW wordt schade op 230,00 vastgesteld. Omdat de luchtfoto als boekomslag is gebruikt geldt het dubbele tarief en voor het ontbreken van een naamsvermelding wordt eenzelfde bedrag toegewezen. In totaal wordt €920 schadevergoeding toegekend (meer luchtfoto-auteursrecht).

Portretfoto's. Voor zover eiser stelt dat hij (ook) schade heeft geleden vanwege het ontbreken van een naamsvermelding bij de foto’s, dient hij tevens te bewijzen dat bij erfopvolging een subjectief recht (zoals bedoeld in artikel 25 AW) aan hem is overgedragen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft eiser echter geen, althans onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat hij erfgenaam is van de foto’s. De vordering wordt afgewezen.

Luchtfoto

4.3. (...) De kantonrechter is van oordeel dat de door [eisende partij] gestelde algemene voorwaarden en prijslijst inderdaad niet gelden op grond van een tussen partijen gesloten overeenkomst. Omdat wel als niet, althans, onvoldoende, weersproken vast staat dat er enige schade is geleden aan de zijde van [eisende partij] door het publiceren van de luchtfoto zonder toestemming en naamsvermelding, ziet de kantonrechter aanleiding de schade te begroten op grond van artikel 6:97 BW. Daarbij ziet de kantonrechter, ondanks het gegeven dat de algemene voorwaarden van [eisende partij] niet rechtstreeks van toepassing zijn, aanleiding om aan te sluiten bij het door [eisende partij] gestelde bedrag van € 230,00 voor publicatie van de luchtfoto. (...) Omdat de luchtfoto als boekomslag is gebruikt geldt het dubbele tarief. Dit betekent dat de kantonrechter voor het ontbreken van toestemming van het gebruik van de foto een schadevergoeding van € 460,00 zal toekennen. Voor het ontbreken van een naamsvermelding zal de kantonrechter eenzelfde bedrag toekennen, hetgeen tot de conclusie leidt dat een totale schadevergoeding van € 920,00 zal worden toegewezen. Hierbij tekent de kantonrechter aan dat btw als verrekenpost voor [eisende partij] niet als schade kan worden gevorderd.


Portretrecht

4.4. Nu [eisende partij] zich beroept op het rechtsgevolg van de stelling dat hij auteursrechthebbende is van de foto’s, dient hij voornoemde stelling te bewijzen. Voor zover [eisende partij] stelt dat hij (ook) schade heeft geleden vanwege het ontbreken van een naamsvermelding bij de foto’s, dient hij tevens te bewijzen dat bij erfopvolging een subjectief recht (zoals bedoeld in artikel 25 AW) aan hem is overgedragen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eisende partij] echter geen, althans onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat hij erfgenaam is van de foto’s. De enkele omstandigheden dat mogelijk de naam [eisende partij] op de portretfoto’s staat vermeld danwel dat [eisende partij] over de negatieven van de foto’s beschikt kunnen niet tot een dergelijke conclusie leiden. Daarbij overweegt de kantonrechter nog dat gesteld noch gebleken is dat [eisende partij] zelf de maker is van enkele portretfoto’s.

Voorgaande leidt tot de conclusie dat de kantonrechter geen aanleiding ziet om [eisende partij] op dit punt tot bewijslevering toe te laten. Dit betekent dat het deel van de vordering dat betrekking heeft op de portretfoto’s zal worden afgewezen.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf).

IEF 10787

Efemere vastlegging door een omroep

Conclusie A-G HvJ EU 17 januari 2012, zaak C-510/10 (DR TV2 Danmark A/s/ tegen NCB)

Prejudiciële vragen gesteld door het Østre Landsret (Denemarken).

Wanneer is er sprake van efemere vastlegging door een omroep? Auteursrechten en naburige rechten. Betreffende artikel 5 (2) (d) Richtlijn 2001/29/EG, de voorwaarden voor een uitzondering op het reproductierecht, voor tijdelijke opnamen van werken, gemaakt door omroeporganisaties door middel van hun eigen middelen en voor hun eigen uitzendingen. Een omroeporganisatie die opdracht geeft tot het opnemen van externe, onafhankelijke televisieproducenten ten behoeve van de verdeling ervan, als onderdeel van haar eigen uitzendingen.

Conclusie:

1. The expressions ‘by means of their own facilities’ in Article 5(2)(d) of Directive 2001/29/EC of the European Parliament and of the Council of 22 May 2001 on the harmonisation of certain aspects of copyright and related rights in the information society and ‘on behalf of [and/or] under the responsibility of the broadcasting organisation’ in recital 41 of the preamble to that directive must be interpreted with reference to European Union law.

2. Recital 41, in the light of which Article 5(2)(d) of the directive is to be interpreted, is to be understood as meaning that the facilities referred to there include those which are employed for the sole purpose of enabling a particular broadcasting organisation subsequently to use the ephemeral recording to make a lawful broadcast, on the assumption that the recording is made under the responsibility of the broadcasting organisation.

3. A specific assessment as to whether a recording made by a third party (‘the producer’) for use in a broadcasting organisation’s transmission was made ‘by means of [the broadcasting organisation’s] own facilities’ and also ‘on behalf of [and/or] under the responsibility of the broadcasting organisation’, with the result that the recording is covered by the exception laid down in Article 5(2)(d) of Directive 2001/29, is to be based on whether the facilities are employed for the sole purpose of enabling the broadcasting organisation subsequently to use the ephemeral recording to make a lawful broadcast, on the assumption that the recording is made under the responsibility of the broadcasting organisation.

(a) The term ‘own facilities’ in Article 5(2)(d) of Directive 2001/29 is to be understood as meaning that a recording which was made by the producer for use in a broadcasting organisation’s transmissions is covered by the exception laid down in Article 5(2)(d) only if the broadcasting organisation is liable towards third parties for the producer’s acts and omissions in relation to the recording in the same way as it would be if the broadcasting organisation had itself committed those acts and omissions.
(b) The condition that the recording must be made ‘on behalf of [and/or] under the responsibility of the broadcasting organisation’ is not, however, always automatically satisfied where the broadcasting organisation has commissioned the producer to make the recording so that the broadcasting organisation can transmit the recording in question itself, on the assumption that the broadcasting organisation concerned has the right to transmit the recording in question.

For the purpose of answering Question 3(b),
(i) it is immaterial whether it is the broadcasting organisation or the Producer which has the final and conclusive artistic/editorial decision on the content of the commissioned programme under the agreement concluded between those parties;
(ii) the question whether the broadcasting organisation is liable towards third parties for the producer’s obligations in relation to the recording in the same way as it would be if the broadcasting organisation itself had committed those acts and omissions is a decisive consideration;
(iii) it is immaterial whether the producer is contractually obliged by the agreement with the broadcasting organisation to deliver the programme in question to the broadcasting organisation for a specified price and has to meet, out of this price, all expenses that may be associated with the recording;
(iv) it is material whether it is the broadcasting organisation or the producer which assumes liability for the recording in question vis-à-vis third parties, although both may be jointly liable.

(c) The condition that the recording must be made ‘on behalf of [and/or] under the responsibility of the broadcasting organisation’ is not automatically satisfied where a broadcasting organisation has commissioned the producer to make the recording so that the broadcasting organisation can transmit the recording in question itself, on the assumption that the broadcasting organisation in question has the right to transmit the recording, where the producer, in the agreement with the broadcasting organisation relating to the recording, has assumed the financial and legal responsibility for (i) meeting all the expenses associated with the recording in return for payment of an amount fixed in advance; (ii) the purchase of rights; and (iii) unforeseen circumstances, including any delay in the recording and breach of contract, but without the broadcasting organisation being liable towards third parties in respect of the producer’s obligations in relation to the recording in the same way as it would be if the broadcasting organisation had itself committed those acts and omissions.

IEF 10765

Uit een bedrijfsrechercherapport

Rechtbank Rotterdam 21 december 2011, HA ZA 09-2719 (Vosta tegen Holland MT Groep)

Auteursrecht. Geschriftenbescherming. Databankenrecht.

Eiseres Vosta stelt dat gedaagden tijdens hun dienstverband gegevens (bestanden met o.a. technische tekeningen, projectinformatie etc.) hebben gekopieerd naar externe gegevensdragers. Zij heeft conservatoir bewijsbeslag ex art. 1019 Rv onder gedaagden laten leggen en vordert inzage in de in beslag genomen zaken. Inzake het conservatoir bewijsbeslag en de vraag of inzage moet worden toegestaan in de inbeslaggenomen zaken, wordt geoordeeld dat het niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van een (dreigende) inbreuk op auteursrechten, databankrechten of geschriftenbescherming. Het beslag is ten onrechte gelegd en wordt daarom opgeheven.

2.6. Naar het oordeel van de rechtbank is het op basis van de thans voorhanden gegevens onvoldoende duidelijk geworden dat (sommige van) de betreffende gekopieerde/verzonden bestanden kunnen worden aangemerkt als werk in de juistbedoelde zin. Aan dit oordeel doet niet af dat gedaagden nauwelijks inhoudelijke informatie hebben gegeven over deze bestanden, omdat het vooreerst op de weg van Vosta lag om aannemelijk te maken dat sprake was van een (dreigende) inbreuk op een auteursrecht.

2.7. (...) Anders dan Vosta stelt, is het niet aannemelijk te achten dat talrijke gekopieerde/verzonden bestanden door (een van de) gedaagden zijn verspreid naar derden, zoals onderaannemers, opdrachtgevers of externe tekenaars. Niet blijkt dat dergelijke bestanden zijn terechtgekomen bij gedaagde of op het kantoor van Holland MT Groep.

2.8. Aldus is niet aannemelijk geworden dat door gedaagden inbreuk is gemaakt op een auteursrechtelijk beschermd werk.

2.9. Voor de zogenaamde geschriftenbescherming van art. 10 lid 1 aanhef en onder 1* Auteurswet is vereist dat de betreffende geschriften - zonder eigen of persoonlijk karakter - zijn openbaar gemaakt of bestemd zijn om te worden openbaar gemaakt (...) aan dit vereiste is niet voldaan.

2.10. voor bescherming door het databankenrecht moet - kort gezegd - sprake zijn van een geordende verzameling van gegevens die afzonderlijk toegankelijk zijn en waarvan de verkrijging in kwalitatief of kwantitatief opzicht getuigt van een substantiële investering. (...) Voor de vereisten substantiële investering komt het vooral aan op de inspanningen bij het verzamelen van de betreffende gegevens en niet om de investeringen in de activiteit waarvan de gegevensverzameling een afgeleide is en die niet waren gericht op het tot stand brengen van die verzameling. Dat in de hier bedoelde zin een substantiële investering is gedaan, is niet gebleken en kan in dit stadium van de procedure niet worden aangenomen, zodat geen sprake is van één of meer beschermde databanken.