DOSSIERS
Alle dossiers

Foto / beeld  

IEF 8829

Daargelaten dat dit argument onjuist is

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, ex parte beschikking van 11 mei 2010, KG RK 10-1250, Eyeworks Film & TV Drama B.V. tegen F.T.D. B.V. 

Auteursrecht. Downloaden uit illegale bron is niet legaal. Ex parte bevel tegen Usenet applicatie FTD, waarmee het download-aanbod op usenet “daadwerkelijk gevonden kan worden.” Verzoek toegewezen: FTD maakt openbaar door het dowloaden van ‘opgeknipte’ werken mogelijk of  makkelijker te maken.

“2.1. De voorzieningenrechter heeft kennis genomen van het verweer dat FTD mogelijk zou willen voeren via haar website www.ftd.nu en de aldaar gepubliceerde dagvaarding in de zaak van FTD tegen Stichting Brein. Een sleutelargument dat FTD hanteert is dat downloaden ook uit illegale bron legaal is. Daargelaten dat dit argument onjuist is, kan dit argument in deze procedure ook niet worden ingeroepen omdat Eyeworks in dit ex parte geding haar pijlen niet richt op de downloader, maar op de verspreider van auteursrechtelijk beschermde content. Eyeworks heeft voldoende inzichtelijk gemaakt dat FTD is aan te merken als de partij die het werk “Komt een Vrouw bij de Dokter”” openbaar maakt.

2.2 Gelet op hetgeen in het verzoekschrift is aangevoerd, is voldoende aannemelijk dat uitstel onherstelbare schade voor Eyeworks zal veroorzaken.

Lees de beschikking hier.

Ook op DomJur

IEF 8823

Het openbaar maken van naaktbeelden

Lucas Cranach der Ältere – “Gerechtigkeit als nackte Frau mit Schwert und WaageGerechtshof Leeuwarden, 4 mei 2010, LJN: BM3169, Strafzaak plaatsen privéfilmpjes op internet (de zaak Manon Thomas).

Auteursrecht. Portretrecht. Strafrecht. Veroordeling ter zake van het opzettelijk inbreuk maken op eens anders auteursrecht en portretrecht. Geen gebruik van gegevens die met inbreuk op auteursrechten zijn verkregen (31a aanhef en onder a en/of b AW) en plaatsen op MSN in "gedeelde mappen" van zes contactpersonen is geen openbaarmaking ex art 31 juncto artikel 12 van de Auteurswet (beperkte kring van personen). Wel openbaarmaking door plaatsing op MSM m.b.t. portret benadeelde. Ten laste gelegde eenvoudige belediging onvoldoende feitelijk: het openbaar maken van naaktbeelden op zichzelf niet beledigend.

Verdachte heeft opzettelijk een privéfilmpje, gemaakt door [betrokkene] (partner benadeelde), van de computer van die [betrokkene] gekopieerd. Vervolgens heeft hij dat filmpje openbaar gemaakt en verspreid door het op de internetsite "You Tube" te plaatsen. Op dat filmpje is [benadeelde], bekend van televisie onder de naam [naam], tevens partner van [betrokkene] voornoemd, naakt te zien. Door deze handelwijze heeft verdachte niet alleen inbreuk gemaakt op het auteursrecht van die [betrokkene], maar heeft hij ook het portretrecht van die [benadeelde] geschonden. Daarnaast heeft verdachte het portretrecht van [benadeelde] eveneens geschonden door foto's in voor derden toegankelijke gedeelde mappen te plaatsen.

Het hof is van oordeel dat het onder 3A ten laste gelegde feit niet kan worden bewezen. Met name acht het hof niet bewezen het onderdeel "een (aantal) (computer)bestanden, waarin met inbreuk op eens anders auteursrecht een (aantal) werk(en) is/zijn vervat" hetgeen de kern van het delict is als omschreven in (de aanhef van) artikel 31a aanhef en onder a en/of b van de Auteurswet en derhalve van de hierop gebaseerde tenlastelegging. Deze wetsbepaling beoogt strafbaar te stellen diegene die gebruik maakt van gegevens die met inbreuk op auteursrechten zijn verkregen. Uit het dossier blijkt dat [betrokkene] (degene die het auteursrecht van de foto's en de filmpjes had) zelf degene is geweest die de bestanden in zijn eigen computer heeft geplaatst, maar daarbij is geen inbreuk gemaakt op zijn eigen auteursrecht. Verdachte heeft deze gegevens weliswaar zonder toestemming van die [betrokkene] van diens computer gekopieerd en zich daarbij mogelijk aan andere strafbare feiten schuldig gemaakt, maar dit doet aan het vorenstaande niet af.

Met betrekking tot het onder 3B ten laste gelegde is het hof van oordeel dat van de foto's niet bewezen kan worden dat deze openbaar zijn gemaakt als bedoeld in artikel 31 juncto artikel 12 van de Auteurswet. Uit het dossier en hetgeen ter zitting van het hof naar voren is gekomen blijkt, dat verdachte de foto's heeft geplaatst op MSN in "gedeelde mappen" van zes contactpersonen van verdachte. Deze beperkte kring van personen acht het hof van te geringe omvang om te kunnen spreken van openbaarmaking in de zin waarop feit 3B ziet. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen hetgeen met betrekking tot openbaarmaking in artikel 12 van de Auteurswet is opgenomen en de strekking van de Auteurswet die er op gericht is het commerciële belang van de auteursgerechtigde te beschermen.

Bewijsoverweging met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde.

Anders dan de raadsman, is het hof van oordeel, dat met het plaatsen door verdachte van foto's van [benadeelde] in gedeelde, voor zes contactpersonen toegankelijke, mappen - en het aldus aan derden ter beschikking stellen van de foto's - wel sprake is van openbaarmaking in de zin waarop feit 4 ziet. Daartoe overweegt het hof dat het bij feit 4 gaat om de schending van het portretrecht van [benadeelde]. Daarbij spelen niet alleen commerciële belangen een rol maar ook privacy-belangen van de geportretteerde.

Bewezenverklaring

Het hof acht bewezen dat:

3B. hij in de periode van 1 november 2005 tot en met 19 november 2007 te [plaats 1], en/of te [plaats 2], opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van [betrokkene], immers heeft verdachte opzettelijk een privéfilmpje, gemaakt door [betrokkene], van de computer van die [betrokkene] gekopieerd en vervolgens openbaar gemaakt en verspreid door voornoemd filmpje op de internetsite "You Tube" te plaatsen;

4. hij in de periode van 1 november 2005 tot en met 19 november 2007 te [plaats 2], zonder daartoe gerechtigd te zijn een aantal portretten, te weten een privéfilmpje en een aantal foto's, waarop [benadeelde] naakt te zien is, openbaar heeft gemaakt, door voornoemd filmpje op de internetsite "You Tube" te plaatsen en door voornoemde foto's in gedeelde voor derden toegankelijke mappen van MSN te plaatsen.

Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 3B en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.

Kwalificatie: Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

onder 3B: opzettelijk inbreuk maken op eens anders auteursrecht;

en de overtreding: onder 4: zonder daartoe gerechtigd te zijn een portret openbaar maken.

Strafbaarheid: Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.

Lees het arrest hier.

IEF 8761

Behoefte aan voorlichting over een publiek persoon

Rechtbank Amsterdam, 14 april 2010, HA ZA 06-3100, Cruijff c.s. tegen Tirion Uitgevers  en Guus de Jong (met dank aan Kitty van Boven, i-ee).

Portretrecht. Merkenrecht. Uitgebreid vonnis, met voetnoten naar relevante literatuur en rechtspraak, over vrijwel alle aspecten van het portretrecht. Johan Cruijff kan zich niet met een beroep op zijn portret- en/of merkenrecht verzetten tegen de publicatie van een beeldbiografie over Cruijff in de periode dat hij bij Ajax voetbalde.

Geen ‘zelfbeschikkingsrecht’ geportretteerde. “De zaak Reklos laat daarom, evenals de zaak Caroline van Hannover, naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat ook indien "the right to the protection of one's image" in het concrete geval leidt tot het oordeel dat sprake is van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, een nadere belangenafweging moet plaatsvinden.”

Verzilverbare populariteit wijkt i.c. voor de vrijheid van meningsuiting, c.q. de ‘bij het publiek bestaande behoefte aan voorlichting over een publiek persoon’. Geen merkinbreuk, geldige reden: “Zij moet het onderwerp van het boek kunnen benoemen.” Enkele passages:

4.5. Het portretrecht verleent de geportretteerde derhalve geen absoluut recht "am eigenen bild”. Dit recht kan naar her oordeel van de rechtbank ook niet worden afgeleid uit de door Cruijff c.s. genoemde uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) in de zaken Reklos en Caroline van Hanover. De meeste aanknopingspunten voor de stelling van Cruijff C.S. zijn te vinden in de zaak Reklos. In die zaak overweegt het EHRM als volgt:

A person's image constitutes one of the chief attributes of his personality, as it reveals the person's unique characteristics and distinguishes the person from his or her peers. The right to he protection of one's image is thus one of the essential components of personal development and presupposes the right to control the use of that image. (. . .) in most cases the right to control such use involves the possibility for an individual to refuse publication of his or her image, it also covers the individual's right to object to the recording. (...) and the reproduction of that image by another person.

4.6. De hiervoor geciteerde overweging van het EHRM is opgenomen onder het kopje "General principles". Dit houdt naar het oordeel van de rechtbank niet in dat aan het uitgangspunt dat "the right to the protection of one's images (. . .) presupposes the right to control the use of that image" een (te) ruime strekking moet worden toegekend. De rechtbank wijst in dit verband op de concrete toepassing van dit uitgangspunt door het EHRM. Het EHRM volstaat niet met de conclusie dat, omdat er geen toestemming is gevraagd de foto's te maken, sprake is van een schending van het recht op privacy. Alvorens tot dat oordeel te kunnen komen, dienen de relevante omstandigheden van het geval bij de beoordeling te worden betrokken. In de zaak Reklos waren dat met name de omstandigheid dat zonder voorafgaande toestemming en met achterhouding van de negatieven, foto's van een baby waren genomen in een besloten ruimte welke alleen voor medisch personeel toegankelijk was. Dit geheel van feiten en omstandigheden leidde tot het oordeel dat het recht op privacy was geschonden. Bovendien biedt de zaak Reklos geen aanknopingspunten voor het antwoord op de vraag hoe te handelen in het geval sprake is van een botsing tussen artikel 8 en artikel 10 EVRM. Het Hof oordeelt met betrekking tot beeltenissen weliswaar in algemene zin dat "the right to control the use of that image (. . .) in most cases (curs. rb.) (. . .) involves the possibility for an individual to refuse publication of his or her image" maar het Hof komt tot dit oordeel in een casus waarin artikel 10 EVRM niet speelt. Artikel 8 EVRM vormt in de zaak Reklos het toetsingskader. Een nadere belangenafweging was niet aan de orde. De zaak Reklos laat daarom, evenals de zaak Caroline van Hannover, naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat ook indien "the right to the protection of one's image" in het concrete geval leidt tot het oordeel dat sprake is van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, een nadere belangenafweging moet plaatsvinden, alvorens tot het oordeel te kunnen komen dat de geportretteerde zich tegen publicatie kan verzetten.

(…)

4.1 1. Het beroep op het Discodanser-arrest gaat niet op. Aan die uitspraak ligt immers de gedachte ten grondslag dat bij de opname van een portret in een reclame voor een product of dienst de geportretteerde door het publiek geassocieerd zal worden met het product of de dienst. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Niet in geschil is dat het boek een beeldbiografie is over "de Amsterdamse gloriejaren" van Cruijff. Bij de opname van portretten van Cruijff in een beeldbiografie over Cruijff, zal het publiek op grond van die portretten niet menen dat Cruijff heeft meegewerkt aan de totstandkoming van het boek. Alle foto's zijn in het kader van de vrije nieuwsgaring gemaakt tijdens de periode dat Cruijff nog actief was als voetballer en betreffen publiekelijke optredens van Cruijff als voetballer. Hij heef niet speciaal voor de foto's geposeerd. Het publiek zal Cruijff niet met het boek associëren op de wijze als bedoeld in het Discodanser-arrest, maar zal menen dat het boek over Cruijff gaat. Partijen zijn het eens dat de portretten niet in een onwenselijk associërende of diskwalificerende context worden geplaatst. Cruijff heeft (in afwijking daarvan) ter zitting nog wel gesteld dat op de achterzijde een foto van hem met een sigaret en een mogelijk alcoholisch drankje is opgenomen en dat hij daarmee niet (langer) in verband wil worden gebracht, maar dit legt onvoldoende gewicht in de schaal. Mede gelet op het voorgaande, alsmede gelet op het feit dat Cruijff een publiek figuur is, behoeft in het onderhavige geval, vanuit het oogpunt van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, niet in een ruime bescherming (als in het Discodanser-arrest) te worden voorzien. Van een redelijk belang is naar het oordeel van de rechtbank in zoverre geen sprake.

(…)

4.15. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is het redelijk belang van Cruijff zijn verzilverbare populariteit. Zoals overwogen onder 4.2. is ook indien sprake is van een redelijk belang een nadere belangenafweging nodig om te kunnen oordelen of de publicatie achteraf bezien onrechtmatig is. Hierbij is van belang dat Tirion zich kan beroepen op artikel 10 EVRM. Het redelijk belang van Cruijff brengt immcrs een beperking met zich van het recht van Tirion om vrijelijk inlichtingen te verstrekken. Cruijff is een publiek figuur die (mede gelet op zijn sportprestaties uit het verleden) voortdurend in de belangstelling staat. Ben beeldbiografie is een adequaat middel om het publiek over een specifiek deel van de sportieve periode van Cruijff voor te lichten en het jongere publiek een tijdsbeeld te schetsen. Gelet op het tweede lid van artikel 10 EVRM is een beperking van artikel 10 EVRM slechts toegestaan als de beperking is voorzien bij wet, sprake is van één van de in artikel 10 lid 2 EVRM genoemde belangen en de beperking nodig is ter bescherming van dat belang in een democratische samenleving. Omdat de beperking bij wet is voorzien (artikel 21 Aw) en het erkende commerciële belang van Cruijff is te brengen onder 'de rechten van anderen'. gaat het erom of de beperking nodig is ter bescherming van dat belang in een democratische samenleving.

4.16. Bij de beoordeling van deze noodzakelijkheidstoets stelt de rechtbank voorop dat het boek een beeldbiografie behelst. Met de beelden (en summiere begeleidende teksten) wordt getracht informatie te verstrekken over de periode dat Cruijff bij Ajax heeft gespeeld. Het feit dat het boek geen link legt met de actualiteit, gelijk Cruijff stelt, maakt niet dat het boek niet ander de reikwijdte van artikel 10 EVRM valt te scharen. De beeldbiografie levert wellicht geen bijdrage aan een publiek debat en speelt niet in op de actualiteit, maar voorziet wel in de bij het publiek bestaande behoefte aan voorlichting over een publiek persoon die, gelet op zijn (vroegere) optredens, nog volop in de actualiteit staat. Ook de enkele omstandigheid dat met de verkoop van het boek (de portretten) een omzet wordt gehaald, staat daaraan niet in de weg. Tegenover genoemd belang staat het commerciële belang van Cruijff dat is gelegen in het ontvangen van een redelijke vergoeding. Cruijff stelt dat hij voor het verlenen van toestemming aan Tirion een vergoeding van € 100.000,00 had kunnen bedingen. Hij heeft dit bedrag - ook na betwisting - in het geheel niet onderbouwd. Gelet hierop, alsmede gelet op het feit dat de foto's in het kader van de vrije nieuwsgaring zijn gemaakt op momenten dat Cruijff als voetballer in de openbaarheid trad en Tirion Cruijff voorafgaand aan de publicatie een vergoeding heeft aangeboden, komt de rechtbank tot het oordeel dat de verzilverbare populariteit van Cruijff in het onderhavige geval het recht op vrijheid van meningsuiting niet opzij kan zetten. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat Cruijff in het geheel niet op het aanbod van Tirion heeft gereageerd en ook nadien niet heeft onderbouwd dat en waarom dit aanbod niet redelijk was, hetgeen gelet op de omzetcijfers met betrekking tot het boek en de hoogte van het aanbod wel op de weg van Cruijff c.s. had gelegen, terwijl Cruijff zelf stelt dat als een redelijke vergoeding wordt aangeboden, niet langer met succes een beroep kan worden gedaan op het commercieel belang (randnummer 5.3 pleitnotitie Cruijff c.s.).

4.17. De conclusie van het voorgaande is dat de vorderingen van Cruijff, voor zover gebaseerd op zijn portretrecht, moeten worden afgewezen.

(…)

4.22. Er is sprake van een geldige reden wanneer voor de gebruiker van het teken een zodanige noodzaak bestaat om juist dat teken te gebruiken, dat van hem in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij zich van dat gebruik onthoudt. Dat is hier het geval. Van Tirion kan immers niet verwacht worden dat zij zich bij een boek over Cruijff onthoudt van het gebruik van zijn naam. Zij moet het onderwerp van het boek kunnen benoemen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8740

Een getekend stripverhaal

Rechtbank ’s-Gravenhage, 7 april 2010, HA ZA 09-2258, [X] tegen [Y] (Mountain Mike)

Domeinnaam. Auteursrecht. Auteur van de strip Mountain Mike vordert de ooit op zijn verzoek door gedaagde geregistreerde  domeinnaam www.mountainmike.nl. Vordering afgewezen: onduidelijkheid over de stand van de overdracht. Geen aantasting auteursrechtelijk werk door website niet te actualiseren. Geen imagoschade. In beginsel wel 1019h proceskosten, maar onvoldoende onderbouwd. In citaten:

4.5. Het enkele feit dat de domeinnaam nog niet op naam van [X] staat vormt onvoldoende motivering aangezien er nog beslag op de domeinnaam rust en [X] niet heeft gesteld dat hij de SIDN heeft verzocht de domeinnaam op naam van [X] te stellen op basis van het overdrachtsformulier, onder aanbieding van opheffing van het beslag, maar dat de SIDN dat op die basis heeft geweigerd.

4.6. Gegeven de substantiëringsplicht van [X] op grond van artikelen 21 en 111 lid 2 Rv, had het op de weg van [X] gelegen om nader te motiveren waarom het verhuisformulier een voorwaarde is voor de wijziging van de tenaamstelling van de domeinnaam. (…) Dientengevolge is de rechtbank van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat de ondertekening en retournering door [Y] van het verhuisformulier een voorwaarde is voor de wijziging van de tenaamstelling van de domeinnaam.

4.7. [X] vordert voorts dat [Y] een kopie van een identiteitsbewijs overlegt. (…) [X] heeft niet gesteld dat er een concrete aanleiding is om te twijfelen aan de echtheid van de door [Y] op het overdrachtsformulier geplaatste handtekening. De rechtbank acht dan ook onvoldoende grondslag aanwezig voor toewijzing van dit onderdeel van de vordering.

4.8. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de gevorderde medewerking aan de tenaamstelling van de domeinnaam op naam van [X] afwijzen.

4.9. [X] baseert zijn schadevergoedingsvordering primair op een inbreuk op zijn persoonlijkheidsrechten in de zin van artikel 25 sub d Aw. Deze bepaling beschermt de maker van een werk tegen verminking, misvorming of andere aantasting van zijn werk. Voor zover [X] in het onderhavige geval al schade zou hebben geleden, is deze echter niet te wijten aan de verminking, misvorming of andere aantasting van de auteursrechtelijke werken op de website. De website is niet gewijzigd door [Y] en het enkele verouderen van het werk door tijdsverloop kan niet als een aantasting van het werk worden beschouwd. Voor een beroep op artikel 25 sub d Aw is dan ook geen grond.

4.10. Subsidiair beroept [X] zich op een aantasting van zijn eer en goede naam in de zin van artikel 6:106 BW. Ter zitting heeft [X] verklaard dat zijn schade bestaat uit imagoschade doordat er geen actuele website openbaar werd gemaakt onder de domeinnaam en doordat ten onrechte de indruk werd gewekt dat de Mountain Mike strips niet op het internet verkrijgbaar waren. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt niet in te zien dat hij hierdoor in zijn eer en goede naam is aangetast. De door [X] gestelde schade lijkt eerder te kwalificeren als een vorm van vermogensschade. De vordering tot betaling van immateriële schadevergoeding is dan ook niet toewijsbaar.

Lees het vonnis hier.

IEF 8690

(Geen kwekersrecht)

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 19 maart 2010, KG ZA 10-225, Room Seven B.V. tegen Blokker B.V.

Auteursrecht. Dessins. Room Seven stelt dat Blokker met een op o.a. poefen, fietstassen en zadelhoezen afgebeeld dessin van rozen met witte stippen inbreuk maakt op de aan Room Seven toekomende auteursrechten op het dessin Polka Red Rose (afbeelding links). Vorderingen toegewezen. Geen sprake van een stijlbescherming, ook 'binnen dezelfde stijl zijn er vele verschillende manieren waarop je een roosdessin kunt vormgeven en zijn op zeer veel punten creatieve keuzes mogelijk.' Dezelfde totaalindruk, ontlening aangenomen.

Auteursrechthebbende: 4.4. (…) Wat er ook zij van het mogelijke knip-en-plak-werk, niet gemotiveerd gesteld is dat dit zou zijn gebeurd uit werk van een ander dan Elsa Bakker-Godaert zelf in het kader van haar ontwerpwerkzaamheden. De voorzieningenrechter ziet voorshands geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van haar verklaring. Als onweersproken staat voorts vast dat Room Seven de print als van haar afkomstig, namelijk met de vermelding: ‘Copyright 2007 Room Seven B.V.’, voor het eerst openbaar gemaakt heeft in februari 2007 in de brochure van haar zomercollectie.

Stijl / creatieve keuzes: 4.7. De voorzieningenrechter oordeelt daarover als volgt. Aan Blokker kan worden nagegeven dat het gebruik van de afbeelding van een roos een ieder vrij staat, evenals het gebruik van de Polka dot (een effen achtergrond met witte stippen). De specifieke combinatie van de kenmerkende elementen, zoals in de Polka Red Rose print, kan echter wel als een oorspronkelijk werk worden aangemerkt dat het persoonlijk stempel van de maker draagt. Uit de door Blokker overgelegde voorbeelden – waarvan overigens degene die in dezelfde stijl als de Polka Red Rose print zijn uitgevoerd vrijwel allemaal dateren van na februari 2007 – blijkt dat er vele verschillende manieren zijn waarop je een roosdessin – ook binnen dezelfde stijl – kunt vormgeven en dat op zeer veel punten creatieve keuzes mogelijk zijn en door de maker van de Polka Red Rose print ook zijn gemaakt. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat Room Seven zich niet op het standpunt stelt dat de roosdessins in dezelfde stijl inbreuk zouden maken op haar auteursrecht, maar slechts bezwaar maakt tegen het overnemen van de combinatie van auteursrechtelijk beschermde trekken uit de Polka Red Rose print in de door Blokker gebruikte dessins. De stelling dat het oordeel dat de door Blokker toegepaste dessins inbreuk maken op de print van Room Seven zou neerkomen op stijlbescherming, zoals door Blokker is aangevoerd, wijst de voorzieningenrechter dan ook van de hand.

Totaalindruk: 4.9. In de dessins die Blokker heeft gebruikt voor haar poef, reistas en portemonnee zijn alle hiervoor genoemde auteursrechtelijk beschermde trekken terug te vinden. Opvallend is de identieke positionering van de bladeren en de flankerende rode bloemen, het gebruik van de niet natuurgetrouwe kleur blauw voor enkele van de buitenste bladeren rond het flankerende groepje rode bloemen, alsmede de bruin weergegeven nerven aan de basis van enkele bladeren. Ook de accenten en schaduwen in de roos zijn op dezelfde manier in de roos van Blokker te herkennen. Voorts is ook het niet aanstonds voor de hand liggende en pas bij nadere bestudering herkenbare patroon op exact dezelfde wijze terug te vinden in het door Blokker gebruikte dessin. Het resultaat is dat de totaalindruk die de dessins wekken naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter dezelfde is.

Ontlening: 4.12. Gelet op de mate van overeenstemming tussen de door Blokker gebruikte dessins en de Polka Red Rose print van Room Seven moet voorshands worden aangenomen dat de dessins van Blokker niet door haar of een derde zijn ontworpen, maar zijn ontleend aan de Polka Red Rose print. Blokker heeft daar nog tegenin gebracht dat Von Hebel de dessins zelf zou hebben ontworpen, maar dat standpunt wordt verworpen. Uit haar verklaring blijkt veeleer dat Von Hebel de dessins níet zelf heeft ontworpen, maar dat zij deze heeft uitgezocht bij een leverancier en op een polka dot achtergrond heeft laten plaatsen. Von Hebel heeft ter zitting benadrukt dat zij de Polka Red Rose print van Room Seven niet kende. Wat daarvan zij, ook als dat zo zou zijn staat dat niet in de weg aan het aannemen van ontlening (door de leverancier van Blokker) en het opkomen tegen de verhandeling van de producten waarvoor de ontleende dessins zijn gebruikt door Room Seven op grond van het haar toekomende auteursrecht op de Polka Red Rose print. Blokker heeft ook niet op andere wijze aannemelijk kunnen maken dat van ontlening door Blokker of haar leverancier geen sprake zou zijn, bijvoorbeeld door middel van stukken waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de leverancier van Blokker de dessins zelf heeft ontworpen, voordat de Polka Red Rose print op de markt is gekomen. 

Lees het vonnis hier.

IEF 8680

Hun herinneringen aan de bewuste fotoshoot

Rechtbank Rotterdam, 10 maart 2010, HA ZA 06-3273, eisers tegen RVP (met dank aan Kitty van Boven,I-EE)

Portretrecht. Eindvonnis na Rechtbank Rotterdam, 30 juli 2008, IEF 6578. Eisers zijn herkenbaar afgebeeld in een erotisch maandblad terwijl zij stellen met de fotograaf (mondeling)  hadden afgesprokendat zij onherkenbaar, verpixeld,  zouden worden afgebeeld. Ten aanzien van die afspraak kregen eisers een bewijsopdracht. De rechtbank oordeelt nu dat eisers geslaagd zijn in het leveren van bewijs. Vorderingen toegewezen.

2.11 Naar het oordeel van de rechtbank wordt iedere partijverklaring voor wat betreft het bestaan van een afspraak tussen de fotograaf en eisers om eisers onherkenbaar in beeld te brengen bekrachtigd door zowel de verklaringen van de andere drie eisers als de verklaringen van L. en H. Weliswaar wordt de tegenovergestelde verklaring van de fotograaf dat met eisers een dergelijke afspraak niet is gemaakt ondersteund door de in contra-enquête afgelegde verklaringen van V. , G. en B. , echter al deze verklaringen refereren aan een vaste werkwijze van de fotograaf waarvan niet is komen vast te staan dat deze bij de fotoshoot is gehanteerd. Gebleken is onder meer dat, met of zonder het model, geen groepsfoto is gemaakt waarop alle deelnemers staan (dus met daarop ook de later binnengekomen M' en MI ). Twijfel bestaat of de fotograaf (voorafgaand aan de fotoshoot) de vraag heeft gesteld of de deelnemers al dan niet herkenbaar in beeld wilden worden gebracht. De verklaringen van de fotograaf, V., G. en E spreken elkaar op dit essentiële punt van de gevolgde werkwijze tegen, als ook op de essentiële punten van het aantal deelnemers aan de fotoshoot, het doel van het nemen van een groepsfoto en door wie en op welk moment het onherkenbaar maken van de gezichten op de foto's gebruikelijkerwijs geschiedt.

Ook voor het overige heeft geen van hen in het kader van het al dan niet herkenbaar in beeld brengen van eisers in concreto overeenstemmende herinneringen aan de fotoshoot. Daarenboven is gebleken dat de fotograaf, V. ,G. en B. vóór en na het plaatsvinden van de fotoshoot - zulks in verschillende hoedanigheden - al aan meerdere erotische fotoreportages voor Rosie hebben meegewerkt en met elkaar hebben samengewerkt. Niet uit te sluiten valt dat dit hun herinneringen aan de bewuste fotoshoot met eisers heeft beïnvloed.

2.12 Onbetwist is namens eisers gesteld dat zij geen andere ervaring hebben met (deelname aan en de gang van zaken bij) een fotoreportage van een dergelijk expliciet karakter als de fotoshoot in de VIP-swingerclub; aangenomen mag dan ook worden dat de fotoshoot in de VIP-swingerclub hen mede daarom nog helder voor de geest staat. Om die reden acht de rechtbank de verklaringen afgelegd door een ieder van eisers geloofwaardig.

2.13 Gelet op de aan de zijde van eisers afgelegde getuigenverklaringen en overgelegde stukken die op essentiële punten in onderling verband en samenhang beschouwd overtuigend zijn te achten moet de conclusie zijn dat eisers in de bewijsopdracht zijn geslaagd en dat is komen vast te staan dat eisers met de fotograaf de afspraak hebben gemaakt dat zij op de in de juli 2005 uitgave van Rosie te publiceren foto's onherkenbaar zouden worden gemaakt. 

Lees het vonnis hier.

IEF 8638

Collectieve actie

Hoge Raad, 26 februari 2010, LJN: BK5756, Stichting Baas In Eigen Huis tegen Plazacasa B.V. (met conclusie A-G Huydecoper)

Procesrechtelijke uitwerking auteursrechtzaak. Makelaars richten stichting op en beginnen collectieve actie tegen vermeend inbreukmakende huizensite Jaap.nl. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen grotendeels toegewezen, het hof verklaart de stichting niet-ontvankelijk verklaard en de Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof.

“De omstandigheid dat eenderde van de makelaars met het oog op een zo groot mogelijke verspreiding van hun aanbod juist voorstander is van publicatie van hun objectdata op Jaap.nl, [staat] op zichzelf niet in de weg aan de conclusie dat de Stichting met haar vordering opkomt voor gelijksoortige belangen als bedoeld in art. 3:305a. Het hof heeft immers niet vastgesteld dat de belangen ter bescherming waarvan deze vordering strekt, zich niet lenen voor bundeling. (…) Nu het gaat om een (in cassatie veronderstellenderwijs aan te nemen) inbreuk van Plazacasa op auteursrechten van de makelaars, kan van de makelaars die wel instemmen met publicatie van hun objectdata op Jaap.nl, zeer wel worden gevergd kenbaar te maken - eventueel op verzoek van Plazacasa, dat de inbreukmakende handelingen wenst te verrichten - dat het op vordering van de Stichting uit te spreken verbod ten opzichte van hen geen werking heeft.”

Niet betwiste 1019h proceskosten moeten worden toegewezen.

4.2 Het gaat hier om de vraag of voldaan is aan de eis dat de door de Stichting ingestelde rechtsvordering 'strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen' als bedoeld in art. 3:305a BW. Aan die eis is voldaan indien de belangen ter bescherming waarvan de rechtsvordering strekt, zich lenen voor bundeling, zodat een efficiënte en effectieve rechtsbescherming ten behoeve van de belanghebbenden kan worden bevorderd. Aldus kan immers in één procedure geoordeeld worden over de door de rechtsvordering aan de orde gestelde geschilpunten en vorderingen, zonder dat daarbij de bijzondere omstandigheden aan de zijde van de individuele belanghebbenden betrokken behoeven te worden.
De omstandigheid dat een (al dan niet aanmerkelijk) deel van de personen ter bescherming van wier belangen een collectieve actie strekt, niet instemt met (het doel van) de rechtsvordering of zelfs een tegenovergesteld standpunt inneemt, staat op zichzelf niet in de weg aan het oordeel dat de vordering strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen. Ook dan is voldoende dat de belangen ter bescherming waarvan de rechtsvordering strekt, zich lenen voor bundeling, zodat een efficiënte en effectieve rechtsbescherming wordt bevorderd. Zoals blijkt uit de wetsgeschiedenis, vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 12 en 13, heeft de wetgever bewust ervan afgezien om representativiteit van de eisende rechtspersoon als voorwaarde in de wet op te nemen, zodat niet als eis gesteld kan worden dat de collectieve actie kan rekenen op de steun van een aanmerkelijk deel van de in aanmerking komende belanghebbenden. Hierbij is van belang dat personen die niet wensen dat een door middel van de collectieve actie verkregen rechterlijke uitspraak jegens hen werkt, zich op de voet van het vijfde lid van art. 3:305a aan de werkingssfeer van die uitspraak kunnen onttrekken (behoudens de aan het slot van lid 5 vermelde uitzondering).

4.3 In het onderhavige geval heeft het hof in rov. 4.4 vastgesteld dat de Stichting aan haar rechtsvordering ten grondslag legt dat makelaars op de door hen vervaardigde foto's en beschrijvingen van het huizenaanbod auteurs-recht hebben, dat de auteursrechten op deze 'objectdata' identiek zijn, dat de inbreuken van Plazacasa op die rechten door overname van de objectdata op haar website Jaap.nl eveneens identiek zijn, en dat de handhavingsbelangen van de makelaars parallel lopen omdat het in beginsel voor iedere makelaar van belang is dat een derde eerst toestemming vraagt alvorens materiaal te kopiëren en te exploiteren waarop de makelaar auteursrecht bezit.
In dit licht staat de door het hof vermelde omstandigheid dat eenderde van de makelaars met het oog op een zo groot mogelijke verspreiding van hun aanbod juist voorstander is van publicatie van hun objectdata op Jaap.nl, gelet op het hiervoor in 4.2 overwogene op zichzelf niet in de weg aan de conclusie dat de Stichting met haar vordering opkomt voor gelijksoortige belangen als bedoeld in art. 3:305a. Het hof heeft immers niet vastgesteld dat de belangen ter bescherming waarvan deze vordering strekt, zich niet lenen voor bundeling.
Anders dan het hof voorts heeft overwogen, biedt het vijfde lid van art. 3:305a in een geval als het onderhavige wel degelijk soulaas voor makelaars die niet instemmen met de vordering van de Stichting. Gelet op de aard en inhoud van het gevorderde (en in eerste aanleg opgelegde) verbod met dwangsom, kan de werking daarvan ten opzichte van bepaalde personen worden uitgesloten, zodat makelaars die niet instemmen met de vordering van de Stichting zich desgewenst op de voet van voormeld vijfde lid kunnen verzetten tegen de werking van de uitspraak ten opzichte van hen, zoals het hof op zichzelf ook heeft onderkend. Nu het gaat om een (in cassatie veronderstellenderwijs aan te nemen) inbreuk van Plazacasa op auteursrechten van de makelaars, kan van de makelaars die wel instemmen met publicatie van hun objectdata op Jaap.nl, zeer wel worden gevergd kenbaar te maken - eventueel op verzoek van Plazacasa, dat de inbreukmakende handelingen wenst te verrichten - dat het op vordering van de Stichting uit te spreken verbod ten opzichte van hen geen werking heeft. Mede gelet op het wettelijk systeem, zoals dat tot uitdrukking komt in lid 5 van art. 3:305a, heeft het hof dan ook een te vergaande eis gesteld door (impliciet) van de Stichting te verlangen dat zij haar vordering beperkt tot de makelaars die bezwaar hebben tegen de openbaarmaking van hun objectdata op Jaap.nl en dat zij daartoe de gegevens van die 'tegenstanders' verzamelt.

Proceskosten: 5.2 De Hoge Raad ziet evenwel aanleiding - ten overvloede - te overwegen dat onderdeel 1.2.1 van het middel terecht klaagt dat het hof de door Plazacasa op de voet van art. 1019h Rv. gevorderde en gespecificeerde kosten niet toewijsbaar heeft geacht op de grond dat in de specificatie niet inzichtelijk is gemaakt hoe van de, door onderscheiden personen bestede, uren tot het vermelde honorarium is gekomen, terwijl ook niet aanstonds duidelijk is op grond waarvan de gevorderde kosten redelijk en evenredig zijn als bedoeld in die bepaling. Nu de door Plazacasa op de voet van art. 1019h gevorderde en gespecificeerde kosten niet door de Stichting waren betwist, ook niet wat betreft de redelijkheid en evenredigheid als bedoeld in die bepaling, stond het het hof niet vrij deze kosten op voormelde grond niet toewijsbaar te achten.
 
Lees het arrest hier.

IEF 8622

Nu echter onduidelijkheid bestaat

Vzr. Rechtbank Haarlem, 25 februari 2010, KG ZA 10-10, Verenigde Speelgoedindustrieën Elcee-Haly B.V. tegen Deco World c.s. (met dank aan Mischa Bitter, Willemse & van Poorten Advocaten).

Auteursrecht. Merktekens. Souvenirartikelen. Eiseres gebruikt merkteken en afbeelding op haar Delfstblauw beschilderde aardewerk en maakt bezwaar tegen het gebruik van het merkteken op een aardewerken hartvormig doosje van gedaagde en van de afbeelding op andere producten. Vorderingen afgewezen. “Nu echter onduidelijkheid bestaat of het door Elcee-Haly en Kroonenberg aangetroffen doosje met het merkteken van Elcee-Haly (in zijn geheel) door Deco World in het verkeer is gebracht, bestaat geen grond voor de conclusie dat Deco World het merkteken van Elcee-Haly heeft gebruikt en daarmee inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van Elcee-Haly op het merkteken of anderszins onrechtmatig jegens Elcee- Haly heeft gehandeld.”

Ook het gebruik door Deco World van de door eiseres Elcee-Haly gebruikte afbeelding met molen, levert geen inbreuk op. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat eiseres de afbeelding heeft ontwerpen of laten ontwerpen en daarmee het auteursrecht op de afbeelding heeft. Geen slaafse nabootsing. Afbeeldingen in het vonnis.

Merkteken: 4.2. Deco World heeft het auteursrecht van Elcee-Haly op het merkteken niet betwist. (…) Deco World heeft erkend dat zij weliswaar bij De Klomp doosjes heeft besteld met een deksel met de afbeelding, zoals hiervoor weergegeven onder 4.1 (linkerafbeelding) en in haar catalogus staat afgebeeld (afbeelding onder 2.7), maar zij stelt dat zij klaarblijkelijk andere doosjes, met een tekening zoals hierboven weergegeven en zonder het merkteken van Elcee-Haly, heeft ontvangen en ook heeft verkocht.

4.3. Gelet op het verweer van Deco World heeft Elcee-Haly niet aannemelijk gemaakt dat de door haar aangetroffen doosjes met het merkteken van Elcee-Haly, zoals weergegeven onder 4.1. door Deco World op de markt zijn gebracht. De enkele verklaring van Kroonenberg van het Marriot Hotel dat zij de doosjes van Deco World geleverd heeft gekregen is onvoldoende, nu Deco World aannemelijk heeft gemaakt dat zij andere hartvormige doosjes verhandelt met haar eigen merkteken, zoals door haar ter zitting getoond (afbeelding onder 4.2). Daar komt bij dat, zoals de voorzieningenrechter ter zitting uit eigen waarneming heeft vastgesteld, het doosje zoals dat in de catalogus van Deco World staat vermeld (afbeelding onder 2.7) een andere onderkant heeft dan het doosje zoals Elcee- Haly dat heeft aangetroffen en ter zitting heeft getoond (afbeelding onder 4.1).  (…) Daaruit moet worden geconcludeerd dat ook het doosje zoals dat in de catalogus van Deco World staat afgebeeld en dat Deco World bij De Klomp heeft besteld niet het merkteken van Elcee-Haly bevat. Evenmin is daarom uitgesloten, zoals door Deco World gesuggereerd, dat in geval van de doosjes waarover Kroonenberg heeft verklaard sprake is geweest van een verwisseling doordat een onderkant met het merkteken van Elcee-Haly is voorzien van een deksel van een ander doosje die, gelet op de afbeelding in haar catalogus, in de richting van Deco World wijst. Nu echter onduidelijkheid bestaat of het door Elcee-Haly en Kroonenberg aangetroffen doosje met het merkteken van Elcee-Haly (in zijn geheel) door Deco World in het verkeer is gebracht, bestaat geen grond voor de conclusie dat Deco World het merkteken van Elcee-Haly heeft gebruikt en daarmee inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van Elcee-Haly op het merkteken of anderszins onrechtmatig jegens Elcee- Haly heeft gehandeld.

Afbeelding: 4.10 (…) Die omstandigheden doen verder afbreuk aan de stelling van Elcee-Haly dat Piket de afbeelding in december 2003 in Delftsblauw-witte uitvoering heeft ontworpen, nu Deco World onderbouwd heeft gesteld dat zij in elk geval vóór die tijd het doosje met de afbeelding heeft laten fotograferen en de afbeelding dus mogelijk reeds eerder bestond.

Lees het vonnis hier.

IEF 8567

Groeten of andere boodschappen

Vzr Rechtbank Amsterdam, 28 januari 2010. KG ZA 09-2630 SR/MB, Stichting Pictoright tegen Art & Allposters International B.V. (met dank aan Lisette Varossieau,Pictoright)

Auteursrecht. Pictoright-zaak. Digitale ansichtkaarten. Het met toestemming verhandelen van posters impliceert niet de toestemming voor het aanbieden van e-cards. E-cards zijn geen passende wijze van reclame maken voor posters (Dior-Evora), maar een nieuw product, een nieuwe verschijningsvorm van het werk. Geen uitputting.

4.3. in dit specifieke geval zal er voorts van worden uitgegaan dat Allposters de op haar website te bestellen posters van werken van de Kunstenaars verhandelt met toestemming van de rechthebbenden. Pictorìght heeft haar aanvankelijke betwisting daarvan - doch uitdrukkelijk slechts voor zover het deze procedure betreft - niet langer gehandhaafd, Het gaat haar in dit geding enkel en alleen om de e-cards die van de desbetreffende werken worden aangeboden via de websites van Allposters. De vraag die voorligt, en die partijen verdeeld houdt, is dan ook of het met toestemming verhandelen van de desbetreffende posters de toestemming voor het aanbieden van e-cards impliceert.

4.6. Allposters heeft betwist dat het aanbieden van de e-card een vorm van openbaar maken e/of verveelvoudigen van de werken is, omdat de ontvanger enkel een hyperlink krijgt doorgestuurd, waarmee hij naar de website van Allposters wordt geleid, zodat geen sprake is van het verzenden van een afbeelding. Dit neemt echter niet weg dat de e-card op de voor het pubIiek toegankelijke website van Allpostas op verschillende manieren te zien is, uiteindelijk in de vorm van een digitale ansichtkaart. Ook zonder dat de afbeelding zelf rechtstreeks verzonden wordt, is dat al een vorm van het openbaar maken en verveelvoudigen van het werk.

4.7. Allposters heeft verder betoogd dat het aanbieden van de e-cards niets anders is, dan op in de branche gebruikelijke wijze reclame maken voor de posters. Volgens haar staat het op deze wijze digitaal tonen van de door haar op rechtmatige wijze te verhandelen posters binnen haar eigen website enkel in het teken van de wederverkoop en is geen sprake van een zelfstandig product. Zoals uitgemaakt in het Dior-Evora arrest is het de wederverkoper van met toestemming van de rechthebbende op de markt gebrachte producten in beginsel ook toegestaan om voor die producten op passende wijze reclame te maken. Ook met dit uitgangspunt voor ogen, deelt de voorzieningenrechter de zienswijze van Allposters echter niet.

Anders dan Allposters meent, kunnen e-cards immers wel degelijk als een nieuw product, als een nieuwe verschijningsvorm van het werk worden beschouwd. De e-card heeft een zelfstandige functie, dezelfde als die van een traditionele ansichtkaart, te weten het (doen) overbrengen van groeten of andere boodschappen, wat in de regel bij de ontvanger bepaalde emoties teweeg brengt, met als illustratie een door de verzender gekozen afbeelding. Dit karakter van de e-card wordt nog eens onderstreept doordat Allposters op de e-cards (fictieve, digitale) postzegels heeft aangebracht, Dat de ontvanger van een e-card tevens (in dit geval) terecht kan komen op de website van Allposters en mogelijk verleid wordt tot het aankopen van daar te bestellen posters, kan een bijeffect zijn, maar is niet de voornaamste functie van een e-card, Daar komt bij dat het product e-card wezenlijk verschilt van een pure reclameuiting, aangezien het initiatief tot de verzending ervan niet ligt bij het reclamemakende bedrijf, maar bij degene die de groet/boodschap wil overbrengen Verder kunnen met de e-mailbestanden van de verzenders en ontvangers van de e-cards, los van de verkoop van de desbetreffende posters, commerciële activiteiten worden verricht en/of inkomsten worden gegeneerd via telefonie bedrijven en/of internet providers, zoals Pictoright terecht heeft gesteld, Dat de e-cards gratis zijn en dat Allposters heeft verklaard de e-mailbestanden van de ontvangers in elk geval niet verder te (doen) gebruiken, doet daar niet aan af, Het zelfstandig karakter van de e-card komt ook tot uitdrukking in de door Pictoright in het geding gebrachte e-mails van de buitenlandse zustrorganisaties van Pictoright (aangehaald onder 2.10 tot en met 2.12), waaruit onder meer valt af te leiden dat voor e-cards aparte licenties worden warden verstrekt.

Lees het vonnis hier.

IEF 8519

Appelgrens niet bereikt

Gerechtshof Amsterdam, 27 oktober 2009, LJN: BK3979, Stichting Sociale Databank Nederland tegen X

Auteursrecht. Oorspronkelijk zaak over auteursrechtinbreuk middels het plaatsen van een foto op een website, hoger beroep betreft echter alleen de proceskostenveroordeling. Eiser is niet ontvankelijkheid. Appelgrens niet bereikt, nu financieel belang van de zaak onder het in art 332 lid 1 Rv genoemde bedrag van €1.750,- ligt. Toegekende proceskosten blijven daarbij buiten beschouwing, ook indien die proceskosten zijn bepaald met inachtneming van art. 1019h Rv. Richtlijn 2004/48/EG voert niet tot een ander oordeel.  Ook i.c. geen 1019h proceskosten, aangezien het onderhavige incident naar het oordeel van het hof geen geschil van intellectuele eigendom betreft.

3.7  Het uitgangspunt is dat bij de bepaling van de  appellabiliteit de proceskosten in de zin van de artikel 237 e.v. Rv buiten beschouwing blijven (HR 24 februari 1938, NJ 1938/952).

3.8 De proceskostenvergoeding als bedoeld in artikel 1019h Rv. omvat niet alleen de kosten ter instructie van de zaak en ter voorbereiding van de gedingstukken, maar ook kosten die (vóór de implementatie van Richtlijn 2004/48/EG van 29 april 2004) krachtens artikel 6:96 BW voor vergoeding in aanmerking komen.

3.9 Aan de hand van de in eerste aanleg overgelegde urenstaat stelt het hof vast dat de gevorderde proceskostenvergoeding ten bedrage van € 2.002,30 aan salaris ziet op werkzaamheden ter voorbereiding en instructie van de zaak als bedoeld in artikel 237 Rv. SDN heeft het opgegeven aantal uren bestreden maar heeft overigens geen van die vaststelling afwijkende standpunten ingenomen. Daarom dienen in dit geval deze kosten bij de berekening van het beloop van de vordering ter bepaling van de appellabiliteit buiten beschouwing te blijven.

3.11 Het bovenstaande betekent dat SDN niet ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep moet worden verklaard. SDN zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden veroordeeld.

3.13 Aangezien het onderhavige incident naar het oordeel van het hof geen geschil van intellectuele eigendom is, zullen de proceskosten op de voet van artikel 239 Rv worden begroot aan de hand van het toepasselijke liquidatietarief.

Lees het vonnis hier.