DOSSIERS
Alle dossiers

Foto / beeld  

IEF 9194

Nijntje is niet zo banaal of triviaal

Rechtbank Amsterdam, 2 november 2010, LJN: BO2607, Mercis B.V. Sanrio Company Ltd (met gelijktijdige dank aan Anne Bekema, Houthoff)

Auteursrecht. Merkenrecht. Karakter. Gedaagde Sanrio maakt met het karakter Kathy (onderdeel van "Hello Kitty") inbreuk op de auteurs- en merkrechten van Dick Bruna m.b.t Nijntje.

Auteursrecht: 4.4.   Over de vorderingen die zien op het auteursrecht wordt het volgende overwogen. Nijntje kenmerkt zich door elementaire kleuren, dikke lijnen, door de karakteristieke verhouding tussen hoofd en lichaam, de vorm van het hoofd, de oren, de (stand van de) ogen, het jurkje met het kraagje, de stand van de handen en voeten en het zogenaamde “andreaskruis”, als neusje/mondje. Nijntje heeft door dit alles een eigen en oorspronkelijk karakter en draagt hierdoor het persoonlijk stempel van de maker. Het werk Nijntje is het resultaat van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes. Nijntje is niet zo banaal of triviaal dat daarachter geen creatieve arbeid van welke aard dan ook valt aan te wijzen. Nijntje kan derhalve als een auteursrechtelijk beschermd werk als bedoeld in artikel 10 Auteurswet (Aw) worden aangemerkt. Het door Sanrio als productie 6 in het geding gebrachte “Umfeld” maakt dit niet anders. Deze productie bevat een aantal afbeeldingen van speelgoedkonijnen (die overigens slechts gedeeltelijk dateren van vóór 1955) en die naar het oordeel van de voorzieningenrechter dermate afwijken van Nijntje dat niet kan worden gezegd dat Nijntje hierdoor geen eigen en oorspronkelijk karakter zou hebben.

4.5. De auteursrechtelijk beschermde trekken van Nijntje, zoals hiervoor omschreven, zijn overgenomen in de figuur van Kathy. De dikke lijnen, de verhouding tussen hoofd en lichaam, de vorm van het hoofd, de oren, de (stand van de) ogen, het jurkje met het kraagje en de stand van de handen en voeten zijn nagenoeg identiek aan Nijntje. Wat verder overeenkomt is dat het mondje en het neusje samenvallen (bij Nijntje in de vorm van een “andreaskruis” en bij Kathy in de vorm van een rondje). Het enige duidelijk waarneembare verschil tussen Nijntje en Kathy is de strik die Kathy in een van haar oren draagt. Dit maakt echter niet dat de totaalindrukken van Nijntje en Kathy niet nagenoeg hetzelfde zijn. Er is dan ook, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, sprake van een inbreuk op de auteursrechten van Mercis. Bij dit oordeel is betrokken dat Nijntje thans (niet duidelijk is vanaf wanneer) wordt afgebeeld met ronde oren, derhalve met andere oren dan in het geregistreerde beeldmerk. De ronde oren van Kathy zijn identiek aan de ronde oren van Nijntje. Dat hier sprake zou zijn van “omgedraaide ontlening” (Nijntje zou de oren van Kathy hebben “overgenomen”), zoals door Sanrio ter zitting betoogd, is door haar niet aannemelijk gemaakt. Kathy is hoe dan ook van latere datum dan Nijntje en Sanrio heeft niet met stukken aangetoond wanneer Kathy is ontworpen en wanneer Nijntje ronde oren heeft gekregen.

Merkenrecht: 4.7.  Over de vorderingen die zien op het merkenrecht wordt het volgende overwogen. Sanrio zal niet worden gevolgd in haar verweer dat Nijntje niet als merk (ter onderscheiding van waren of diensten als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 BVIE), maar slechts als karakter wordt gebruikt. Binnen de beperkingen die gelden in ieder kort geding, en zeker gezien het feit dat Sanrio dit verweer pas voor het eerst ter zitting heeft opgeworpen, heeft Mercis voldoende aannemelijk gemaakt dat Nijntje wel als merk wordt gebruikt. Zo heeft zij ter zitting een poppetje van Nijntje getoond en in het geding gebracht dat zich bevindt in een doosje waaraan een label is gehecht voorzien van het beeldmerk Nijntje. Evenmin zal Sanrio worden gevolgd in haar verweer dat Nijntje geen merk kan vormen omdat het een teken betreft dat een wezenlijke waarde aan de waar geeft (artikel 2.1 lid 2 BVIE). Dit artikel ziet immers op vormmerken. Van een vormmerk is sprake wanneer het merk “samenvalt” met de waar die het beoogt te onderscheiden dan wel met de verpakking ervan. Daarvan is in het geval van Nijntje geen sprake. Nijntje is een beeldmerk dat zich op verschillende wijzen “materialiseert” (tweedimensionaal in boekjes en als afbeelding op andere gebruiksvoorwerpen en in films, driedimensionaal als speelgoedpoppetje etc.). Voorshands is onvoldoende aannemelijk geworden dat Nijntje een verval- of nietigheidsactie niet zal overleven. In dit geding zal dan ook worden uitgegaan van de geldigheid van het beeldmerk Nijntje, zoals onder 2.2 van dit vonnis weergegeven.

4.8.  Voor beantwoording van de vraag of het karakter Kathy inbreuk maakt op het beeldmerk Nijntje is allereerst van belang vast te stellen dat Sanrio en/of haar licentienemers Kathy niet ter onderscheiding van waren of diensten gebruiken. Kathy wordt uitsluitend aangeduid als karakter, een vriendinnetje van Kitty, zoals Kitty nog heel veel andere vriendjes en vriendinnetjes heeft met wie zij speelt. Kathy, Kitty en de andere karakters worden allemaal op de markt gebracht onder het merk “Hello Kitty”. Kathy zelf kan derhalve niet als merk worden aangemerkt. Dit betekent dat Mercis zich in het kader van de merkinbreuk ten onrechte heeft beroepen op artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE. Daarvoor is immers vereist dat het inbreukmakende teken wordt gebruikt voor waren of diensten.

4.9.  Daarentegen wordt geoordeeld dat in dit geval wel sprake is van inbreuk in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE. Kathy wordt immers gebruikt “anders dan ter onderscheiding van waren of diensten”. Hiervoor is in het kader van het auteursrecht al overwogen dat Nijntje en Kathy nagenoeg identiek zijn. Dit geldt ook wanneer Kathy wordt vergeleken met het beeldmerk Nijntje, ook al heeft die Nijntje spitse oren. De verschillen tussen de “oude” Nijntje en Kathy zijn weliswaar groter dan die tussen de “nieuwe” Nijntje en Kathy, maar dat neemt niet weg dat de gelijkenis tussen het beeldmerk Nijntje en het karakter Kathy nog steeds zeer groot is. Sanrio trekt met Kathy zonder geldige reden ongerechtvaardigd voordeel van Nijntje en doet hiermee afbreuk aan het onderscheidend vermogen en de reputatie van Nijntje. In dit verband heeft Mercis (onder meer in de punten 3.8 tot en met 3.11 van de dagvaarding) voorshands terecht aangevoerd dat Sanrio met Kathy in het kielzog van Nijntje vaart om te profiteren van de aantrekkingskracht en de reputatie van Nijntje. Zonder financiële vergoeding trekt Sanrio profijt uit de commerciële inspanningen van Mercis als merkhouder. Dit oordeel is er onder meer op gegrond dat Nijntje een merk is met een zeer grote bekendheid en een groot onderscheidend vermogen. Sanrio is een concurrent van Mercis die min of meer identieke waren op de markt brengt. Niet weersproken is dat Nijntje in 1955 is ontworpen en (volgens de dagvaarding) begin jaren ’70 in Japan is geïntroduceerd en dat Nijntje in Japan ongekende populariteit geniet. Met het karakter Kathy houdt Sanrio te weinig afstand van het beeldmerk Nijntje.

Lees het vonnis hier.

IEF 9133

Het verval is niet geheeld

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 28 september 2010, zaaknr. 105.003.741/01, Prodalimento tegen Khalaf Stores en 105.003.742/01, Betinjaneh tegen Khalaf Stores / Koninkrijk Jordanië (met dank aan Pim Jansen en Gertjan Kuipers, De Brauw Blackstone Westbroek)

Merkenrecht. Auteursrecht. Gecombineerde en  gecompliceerde zaken over (export)merken voor en zakken met poedermelk. Eindarrest na Gerechtshof Den Haag, 6 oktober 2009, IEF 8297

Heel kort, voor zover mogelijk, de feiten: Jordanië voert melkpoeder in, dat op de markt wordt gebracht onder het merk Halibna (“onze melk”), Khalaf heeft een niet exclusief contract tot levering, Prodalimenta deponeert het (woord)beeldmerk Halibna in de Benelux en Betinjaneh deponeert het teken Nohib Halibna als merk in Syrië en Libanon, Jordanië draagt haar rechten op het merk over aan Khalaf, Khalaf deponeert het in de Benelux, Prodalimenta draagt haar Beneluxmerk over aan Betinajeh, Khalaf vordert de vervallenverklaring van het door Prodalimenta gedeponeerde merk en  Betinjaneh vordert nietigverklaring van de merken van Khalaf.

In het onderhavige eindarrest oordeelt het hof dat Betinjaneh er niet in is geslaagd bewijs te leveren dat hij het merk met toestemming van Prodalimento in de Benelux in de relevante periode heeft gebruikt. Het verval is derhalve niet geheeld en de merken vervallen wegens non-usus. Het beroep op auteursrechten op de verpakking/het Arabische logo worden eveneens afgewezen: “Zij [Khalaf] heeft niet aangegeven dat van het aangevallen teken gebruik dreigt te worden gemaakt of zou kunnen worden gemaakt, dat wel onder een verbod tot auteursrecht inbreuk, maar niet onder een verbod tot merkinbreuk zou vallen.”

18. (…) Het hof heeft overwogen dat de Nederlandse rechter in casu weliswaar grensoverschrijdende bevoegdheid heeft om over de inbreukvordering te oordelen (nu het beroep op onbevoegdheid te laat is gedaan), maar dat, gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval, de aard van de verplichting - namelijk de verplichting van een Syriër om zich buiten Nederland te onthouden van een inbreuk op de auteursrechten van een Jordaniër - meebrengt dat op basis van artikel 3:296 BW niet een veroordeling tot naleving van die verplichting buiten Nederland kan worden uitgesproken. Dit alles leidt ertoe dat de op auteursrecht gebaseerde vordering van Khalaf slechts voor zover het gaat om een inbreuk in Nederland voor toewijzing in aanmerking zou kunnen komen.

19. Betinjaneh heeft tijdens het pleidooi in hoger beroep onbetwist gesteld dat hij thans geen gebruik meer maakt van de verpakking, maar nog wel van het Arabisch logo in combinatie met het woord HALIBNA. Het hof heeft in zijn tussenarrest beslist dat het woord HALIBNA in Latijns schrift niet voor auteurrechtelijke bescherming in aanmerking komt. Niet gesteld of gebleken is Betinjaneh het Arabisch logo anders heeft (gebruikt) of dreigt te gebruiken dan voor de handel in melkpoeder, derhalve in het economische verkeer voor dezelfde of soortgelijke waren als die waarvoor de merken van Khalaf zijn ingeschreven (Melk en melkprodukten; melkpoeder). Nu het door Khalaf in reconventie gevorderde merkinbreukverbod in zaak B voor de Benelux is toegewezen, is het litigieuze gebruik van het Arabisch logo in de Benelux reeds verboden op grond van de merkrechten van Khalaf. Van het gedeponeerde beeldmerk (de verpakking) is immers het Arabisch logo het dominerende en onderscheidende bestanddeel. In zijn tussenarrest heeft het hof reeds overwogen van oordeel te zijn dat Khalaf onder die omstandigheden geen belang meer heeft bij het gevorderde verbod om inbreuk te maken op zijn vermeende auteursrechten. In hun antwoordmemorie na enquête tevens akte houdende producties hebben Khalaf c.s (in punt 109) gesteld dat Khalaf belang houdt bij haar auteursrechtelijke vordering, omdat: "het voorwerp daarvan niet identiek is aan de ingeroepen merken. Niet uit te sluiten valt immers dat Betinjaneh de merkrechten van Khalaf zou weten te omzeilen, maar desalniettemin nog immer inbreuk zal maken op de auteursrechten". Strikt genomen is het juist dat het voorwerp van het auteursrecht niet identiek is aan dat van het merkrecht, maar dat doet er niet aan af dat het hof in dit geval geen concreet belang ziet. Nu het hof reeds in zijn tussenarrest had aangegeven van oordeel te zijn dat Khalaf in de onderhavige situatie geen belang meer had bij toewijzing van het door haar gevorderde verbod om inbreuk op haar auteursrechten te maken, had het op de weg van Khalaf gelegen dit concreet aan te geven. Dat heeft zij nagelaten. Zij heeft niet aangegeven dat van het aangevallen teken gebruik dreigt te worden gemaakt of zou kunnen worden gemaakt, dat wel onder een verbod tot auteursrecht inbreuk, maar niet onder een verbod tot merkinbreuk zou vallen. Het hof gaat dan ook aan de stelling van Khalaf dat zij nog wel belang heeft bij toewijzing als onvoldoende onderbouwd voorbij.

20. Het hof is derhalve van oordeel dat de op auteursrecht gebaseerde vorderingen (sub iv), voor zover het hof tot kennisneming daarvan bevoegd is, dienen (zij het op andere gronden dan door de rechtbank) te worden afgewezen. Ook in zoverre zal het hof het bestreden vonnis (in zaak B), voor zover in reconventie gewezen bekrachtigen.

Lees het arrest hier.

IEF 9106

Geen transformatie

Rechtbank Roermond, 22 september 2010, HA ZA 08-822, Stichting Pictoright tegen Art & AllPosters International B.V. ( met dank aan Peter Claassen en Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht, AKD advocaten & notarissen).

Auteursrecht. Pictoright-zaak. ‘Canvas transfer’: maakt Art & Allposters door het overzetten van een auteursrechtelijk beschermde afbeelding op een poster (waarvoor zij een licentie heeft), middels een chemisch procedé, naar een canvasdrager, en vervolgens door het aanbieden,verkopen en leveren van deze canvasproducten inbreuk op de auteursrechten (exploitatierechten) van de rechthebbenden en op de persoonlijkheidsrechten van de kunstenaars? Nee, aldus de Rechtbank Roermond. Geen sprake van kopiëren en niet van transformeren, nu de bewerking geen nieuw exemplaar oplevert. Ook het aanbieden levert geen openbaarmakingshandeling op, nu de auteursrechten zijn uitgeput. Geen inbreuk op de persoonlijkheidsrechten van de kunstenaar: geen wezenlijk verschil tussen een ingelijste poster en een canvasproduct. 1019h proceskosten (gematigd): €30.395,00.

Verveelvoudigen: 4.6.4. De rechtbank stelt vast, dat partijen het erover eens zijn dat geen sprake is van verveelvoudigen in de zin van kopiëren. Resteert verveelvoudigen in de zin van het bewerken van een bestaand werk De rechtbank acht het standpunt van Art & Allposters op dit punt juist. Zij overweegt daartoe als volgt. Verveelvoudigen betekent letterlijk "in aantal doen toenemen". Nu voor 'canvas transfer' juist kenmerkend is, dat de afbeelding niet wordt vermeerderd, kan eenvoudigweg geen sprake zijn van verveelvoudigen. Er is en blijft sprake van één afbeelding.
Op zichzelf is de opvatting van Pictoright, dat nagenoeg iedere transformatie van een bestaand werk een verveelvoudiging oplevert, juist. Pictoright verliest echter uit het oog, dat een bewerking van een werk zoals bedoeld in artikel 13 Aw een ander, nieuw exemplaar veronderstelt. Dit wordt ook duidelijk, wanneer gekeken wordt naar de voorbeelden die artikel 13 Aw noemt. Bijvoorbeeld de vertaling. Wanneer een Nederlandstalige roman wordt vertaald in de Franse taal, is er het oorspronkelijke exemplaar in de Nederlandse taal en het bewerkte exemplaar in de Franse taal. Er is dus sprake van een vermeerdering van het aantal exemplaren waarin het werk is neergelegd. De wetgever heeft door te bepalen dat verveelvoudigen ook omvat het bewerken van een werk, bedoeld te waarborgen dat het auteursrecht van de rechthebbende zich niet alleen uitstrekt over het oorspronkelijke werk, maar ook over het geval waarin auteursrechtelijke trekken van een werk herkenbaar zijn overgenomen in een ander voortbrengsel, zonder dat dit voortbrengsel moet worden aangemerkt als een nieuw, oorspronkelijk werk. Het artikel geeft daarmee een uitbreiding van de auteursrechtelijke bescherming. Pictoright geeft dus een onjuiste uitleg aan de door haar geciteerde zinsnede.

4.6.5. Slotsom is, dat het proces 'canvas transfer' geen verveelvoudigingshandeling oplevert.

Openbaarmaken: 4.7.5. De rechtbank is met Art & Allposters van oordeel, dat geen sprake is van een dusdanige wijziging van de posterexemplaren, dat gesproken moet worden van een nieuwe openbaarmakingshandeling. De redenen voor dat oordeel zijn de volgende. De rechtbank acht in de eerste plaats van zwaarwegend belang, dat bij 'canvas transfer' het werk van de kunstenaar, de afbeelding zoals weergegeven op het posterexemplaar, in het geheel niet wordt veranderd. De abeelding wordt alleen op een andere drager geplaatst. Dat brengt de rechtbank op de tweede reden. Zowel een poster (al dan niet ingelijst) als een canvasdrager behoren tot de productgroep wanddecoratie. Beide dragers vervullen dus dezelfde functie en er wordt dus geen nieuwe markt aangesproken. Dat brengt de rechtbank op de derde reden. Het is weliswaar juist dat een canvasproduct ten opzichte van een papieren poster meer kost. Dat verschil dient echter direct gerelativeerd te worden. indien een canvasproduct wordt gekocht, heeft de klant als het ware poster en lijst ineen. De rechtbank is daarom van oordeel, dat een canvasproduct qua prijs niet vergeleken mag worden met een losse poster. Het canvasproduct dient naar het oordeel van de rechtbank vergeleken te worden met een ingelijste poster. Art & Allposters heeft onweersproken gesteld en met een voorbeeld toegelicht, dat de prijzen van een canvasproduct en een ingelijste poster dicht bij elkaar liggen. In die zin ontbeert het verweer van Pictoright een voldoende feitelijke grondslag. Of een canvasproduct het aanzien krijgt van een schilderij, kan tot slot naar het oordeel van de rechtbank voor de vraag of sprake is van inbreuk op de auteursrechten nauwelijks gewicht in de schaal leggen. Indien deze vraag namelijk bevestigend zou moeten worden beantwoord, brengt dat niet mee dat reeds daarom sprake is van een dusdanige wijzing dat sprake is van een nieuwe openbaarmakingshandeling.

4.7.6. Slotsom is dat het aanbieden, verkopen en leveren van werken van de kunstenaars geprint op canvasdragers geen openbaarmakingshandeling oplevert: de auteursrechten van de rechthebbenden zijn uitgeput als bedoeld in artikel 12b Aw. 4.8 De rechtbank is op grond van het in 4.5. tot en met 4.7.6

Persoonlijkheidsrechten: 4.1 1. De rechtbank herhaalt, dat zij bij beantwoording van de vraag of sprake is van een inbreuk op persoonlijkheidsrechten de in 4.3.1. genoemde uitgangspunten hanteert. Dit brengt met zich dat de rechtbank er onder andere vanuit gaat, dat de posters waarbij een deel is afgesneden, zo door de leveranciers van Art & Allposters aan haar zijn verkocht en geleverd, en dat dit met toestemming van de rechthebbende is gebeurd.

4.13. Resteert de vraag of Art & Allposters door het overzetten van de afbeelding van de papieren poster op een canvasdrager inbreuk maakt op de persoonlijkheidsrechten van de kunstenaars vanwege het aanzien van dat canvasproduct. (…)

4.14. De rechtbank is op grond van het in 4.9. tot en met 4.13. overwogene van oordeel, dat bij het overzetten van een auteursrechtelijk beschermde afbeelding van een poster naar een canvasdrager en vervolgens door het aanbieden, verkopen en leveren van deze canvasproducten geen inbreuk wordt gemaakt op de persooniijkheidsrechten van de kunstenaars.

Lees het vonnis hier.

IEF 9080

Typetjes met telkens een ander uiterlijk

Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 25 augustus 2010, HA ZA 10-510, D. tegen B ( Schilderen in Stijl). (Met dank aan Axel van Reek, Croon Davidovich)

Auteursrecht. Eiseres, beeldend kunstenaar-schilder, stelt dat gedaagde B. inbreuk maakt op haar auteursrechten m.b.t. enkele van haar schilderen en m.b.t. figuren die zij in haar schilderijen gebruikt. De rechtbank oordeelt dat drie schilderijen van gedaagde inderdaad vereenvoudigingen zijn van drie specifieke werken van eiseres, waarbij het verweer van gedaagde dat ze voor eigen oefening dienden wordt verworpen nu ze zichtbaar aanwezig waren in een voor belangstellenden toegankelijk gedeelte van zijn atelier, geen sprake van een ‘besloten kring'.

Het gebruik van soortgelijke figuren wordt echter niet als inbreukmakend aangemerkt. “De figuren die D. op haar schilderijen afbeeldt, zijn geen figuren met een door haar vastgelegd uiterlijk en karakter, zoals dat het geval is met Bambi, Suske en Wiske, Bassie en Adriaan, Barbie en Ken of Nijntje. D. daarentegen schildert typetjes met telkens een ander uiterlijk en in een andere rol, zij het in dezelfde stijl. Daarom mist de door D. aangehaalde rechtspraak omtrent de genoemde en andere dergelijke specifieke strip- en mediafiguren (die niet ten onrechte vaak met een anglicisme worden aangeduid als: "'karakters") relevantie.” Ondanks de aangenomen verveelvoudiging wordt eisers veroordeeld in de volledige, ongematigde 1019h proceskosten (€14.500.00).

Een wellicht opmerkelijk ten overvloede: “Aandacht verdient dat D. aan haar vorderingen uitsluitend het auteursrecht ten grondslag heeft gelegd. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat niet geheel ondenkbaar is dat de sterke overeenstemming tussen de werken van D.  en die van B. afhankelijk van de verdere omstandigheden van het geval tot één of meer van de door D. bij haar vorderingen ingeroepen rechtsgevolgen zou kunnen leiden (vgl. Hof Arnhem, 06-03-1979, BIE 1981/18, Bruna/Rolf). Maar de rechtbank kan daarop thans niet ingaan zonder de grenzen van het geschil zoals eiseres die heeft getrokken, te overschrijden.

4.2. Op 27 november 2007 fotografeert zekere M. in het atelier van B. drie van diens werken  die gelijkenis vertonen met drie werken van D. B. erkent dat deze drie werken van hem kunnen worden gezien als een verveelvoudiging van drie specifieke werken van D. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze drie werken van B. ook daadwerkelijk verveelvoudigingen van de bedoelde drie specifieke werken van D.: onderwerp, compositie, kleurgebruik en schilderstijl zijn zo verregaand overeenstemmend, dat hier sprake is van verveelvoudiging.

4.2.1. Het verweer dat niettemin geen sprake is van inbreuk omdat deze drie werken slechts dienden tot eigen oefening, studie of gebruik (art. f 6b Aw) faalt. De werken waren in ieder geval op 27 november 2007 zichtbaar aanwezig in een gedeelte van het atelier van B. dat toegankelijk was voor in zijn werk geïnteresseerde belangstellenden, ook al zou dat gedeelte niet openbaar maar slechts na afspraak toegankelijk zijn. Waar B. op zijn website het publiek oproept om hem in zijn atelier te bezoeken, is ook geen sprake van een "besloten kring". De aanwezigheid van die werken aldaar kan commercieel een nuttig effect hebben op die belangstellenden. Dan is slechts zijdelings, te weten: voor de beoordeling van de ernst van de overtreding, van belang dat die werken het atelier van B. nimmer verlaten hebben.

4.3. D. heeft ook bezwaar tegen andere schilderijen van B. omdat, naar de rechtbank uit onderdeel 1 van de vordering opmaakt, daarop figuren zijn geschilderd die inbreuk maken op het zelfstandig auteursrecht van D. op de in haar werken geschilderde figuren. Dienaangaande wordt overwogen:

4.3.1. De figuren die D. op haar schilderijen afbeeldt, zijn geen figuren met een door haar vastgelegd uiterlijk en karakter, zoals dat het geval is met Bambi, Suske en Wiske, Bassie en Adriaan, Barbi en Ken of Nijntje. D. daarentegen schildert typetjes met telkens een ander uiterlijk en in een andere rol, zij het in dezelfde stijl. Daarom mist de door D. aangehaalde rechtspraak omtrent de genoemde en andere dergelijke specifieke strip- en mediafiguren (die niet ten onrechte vaak met een anglicisme worden aangeduid als: "'karakters") relevantie.

4.3.2. Met juistheid doet D. aanvoeren dat ook auteursrechtelijk beschermwaardige elementen uit een werk als zelfstandig werk (zoals de figuur Bambi in de film Bambi) beschermd kunnen worden. Maar de wijze van afbeelden van een gezicht of een lichaamshouding, hoe consequent D. dat in haar werk ook doet, is en blijft een stijlelement dat geen zelfstandig auteursrechtelijk beschermd werk oplevert. Onderdeel 1 van de vordering moet op deze grond worden afgewezen

4.3.3. De door D. geschilderde figuren stemmen vooral overeen in de stijl waarin zij geschilderd zijn, zonder dat zij tekens herkenbaar zijn (zoals bijvoorbeeld bij Fokke en Sukke of Suske en Wiske het geval is). Om te beginnen hebben haar figuren niet een onderscheidende naam, maar ook de afbeeldingen vertonen onderling de nodige variatie. Naar geldend recht bataat er geen auteursrecht op de stijl waarin D. schildert en de personen op haar schilderijen afbeeldt, dat is: zolang de voorstelling (compositie, afbeelding, kleurgebruik) maar niet dezelfde is als die van een door haar vervaardigd werk.

(…)

4.5. Aandacht verdient dat D. aan haar vorderingen uitsluitend het auteursrecht ten grondslag heeft gelegd. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat niet geheel ondenkbaar is dat de sterke overeenstemming tussen de werken van D.  en die van B. afhankelijk van de verdere omstandigheden van het geval tot één of meer van de door D. bij haar vorderingen ingeroepen rechtsgevolgen zou kunnen leiden (vgl. Hof Arnhem, 06-03-1979, BIE 1981/18, Bruna/Rolf). Maar de rechtbank kan daarop thans niet ingaan zonder de grenzen van het geschil zoals eiseres die heeft getrokken, te overschrijden.

Lees het vonnis hier.

IEF 9055

Geen zelfstandig karakter verkregen

711- 1948 1968 2010 + 7-Alive

Gemeenschappelijk Hof van Justitie Nederlandse Antillen en Aruba, 27 augustus 2010, AR 326/03-H.220/06, 7-Eleven Inc tegen Laprior, h.o.d.n. 7 Alive Grocery en 7 Alive (met dank aan Niels Mulder, DLA Piper).

Merkenrecht. “The world's largest retail store did not leave one stone unturned and not a court within the Kingdom unvisited in its bid to prevent the Simpson Bay supermarket from using its name and logo. To no avail, it emerged Friday, because the Joint Court of the Netherlands Antilles and Aruba also ruled against the mega concern,” bericht The Daily Herald over de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof na de terugverwijzing door de Hoge Raad (Hoge Raad, 8 mei 2009, IEF 7895).

7-Eleven kan zich niet op een haar toekomend merkrecht in de Antillen en op Aruba beroepen en het hof oordeelt i.c. dat de beschermingsduur van een eventueel Auteursrecht op het logo van 7-eleven inmiddels zou zijn verstreken. “Al met al is het Hof van oordeel dat het logo van 1946 en het logo van 1968, in kleur naast elkaar bezien, niet juridisch relevant van elkaar afwijken, zodat het logo van 1968 niet als voldoende nieuw of vernieuwend kan worden aangemerkt om een zelfstandig karakter te hebben verkregen. Aldus slaagt het verweer van Laprior dat het auteursrecht is vervallen en hoeven de overige verweren niet te worden beoordeeld.”

2.1.2 Dit oordeel van de Hoge Raad brengt onder meer met zich dat het Hof dient te onderzoeken of 7-Eleven auteursrecht op haar logo heeft en of zij dit (nog) kan handhaven.

2.2 Laprior heeft meerdere verweren aangevoerd tegen de stellingen van 7-Eleven dat 7- Eleven een auteursrecht heeft op het logo in geschil én dat zij dit auteursrecht hier te lande tegen Laprior kan handhaven. Om proces-economische redenen zal het Hof eerst het verweer van Laprior beoordelen dat, voor zover 7-Eleven dit auteursrecht al heeft (hetgeen zij betwist), de beschermingsduur daarvan is verstreken. Zij stelt hiertoe dat het 7- Elevenlogo in 1946 voor het eerste openbaar is gemaakt en dat het auteursrecht daarop op grond van art. 39 Av is vervallen omdat sindsdien meer dan 50 jaar zijn verlopen. 7-Eleven voert hiertegen aan dat haar onder het auteursrecht vallend logo dat in dit geding in geschil is, pas in 1968 voor het eerst openbaar is gemaakt en dat in 1946 alleen de naam 7-Eleven en een ander logo dat sterk verschillend is van het in 1968 openbaar gemaakte logo, zijn geïntroduceerd.

Ter onderbouwing van haar stelling dat het logo in 1968 niet rechtens relevant afwijkt van het logo dat in 1946 is geopenbaard, heeft Laprior overgelegd het boek "Oh thank heaven! The story of The Southland Corporation", waarbij zij met name heeft gewezen op de pagina's 75, 103, 114 en 134. Zij heeft hierbij nog opgemerkt dat de getekende man en vrouw links naast het logo op pag. 134 niet tot het logo behoren.
Uit de bijbehorende teksten bij de foto's op de pagina's blijkt dat het "trapeziumlogo" inderdaad in de jaren veertig is geopenbaard. 7-Eleven heeft niet betwist dat het betreffende logo op die pagina's in 1946 is geopenbaard. 7-Eleven heeft niet betwist dat de inkleuring van het logo van 1946 gelijk is aan de inkleuring van het logo van 1968.
Zichtbaar is verder dat de vorm en stand van het trapezium (waarin het getal 7 is vermeld) gelijk is gebleven en dat nog steeds in letters het woord "eleven" door de verticale lijn van het cijfer 7 is geschreven.
Het lettertype waarmee het woord "eleven" is geschreven in het logo van 1968 wijkt niet noemenswaardig af van het lettertype waarmee dit woord in het logo van 1946 is geschreven en de plaats van dat woord is ook min of meer gelijk, namelijk ongeveer halverwege de verticale lijn van de 7.
De verhoudingen in beide logo's zijn eveneens gelijk gebleven.
De verschillen tussen het logo van 1946 en dat van 1968 zijn zeer miniem. Zo is het cijfer 7 in het logo van na 1968 iets gestyleerder omdat er een witte streep staat tussen de horizontale en verticale streep die tezamen de 7 vormen en is de hoek rechtsboven de verticale streep van de 7 anders "afgeknot". Verder staat de verticale streep van het cijfer 7 in het logo van 1968 iets meer gebogen met de "buik" naar links dan diezelfde streep in het logo van 1946. Tenslotte staat het woord "eleven" in de verticale lijn van de zeven in het logo van 1946 iets scheef terwijl dit woord in het logo van 1968 horizontaal staat en staat het onderste stukje van de verticale streep van de 7 in het logo van 1946 niet door de onderste balk van het trapezium terwijl in het logo van 1968 het onderste stukje van die verticale streep wel in het bovenste deel van de onderste balk van het trapezium valt.
Al met al is het Hof van oordeel dat het logo van 1946 en het logo van 1968, in kleur naast elkaar bezien, niet juridisch relevant van elkaar afwijken, zodat het logo van 1968 niet als voldoende nieuw of vernieuwend kan worden aangemerkt om een zelfstandig karakter te hebben verkregen. Aldus slaagt het verweer van Laprior dat het auteursrecht is vervallen en hoeven de overige verweren niet te worden beoordeeld.

2.3 De slotsom is dat het bestreden vonnis wordt bevestigd. 7-Eleven wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure in appel en in de losten gerezen na de beslissing van de Hoge Raad, aan de zijde van Laprior begroot op NAF. 5.100,- aan gemachtigdensalaris en NAF. 195,50 aan verschotten.

Lees het vonnis hier.

IEF 9017

Een rol die functioneel van aard is

Gerechtshof Amsterdam, 27 juli 2010, zaaknr. 200.031.457/01, Eisers S. & D. tegen Stichting Maroc.nl (met dank aan Reindert van der Zaal, Kennedy Van der Laan).

Auteursrecht. Portretrecht. Eisers (fotograaf en ouder) maken bezwaar tegen het plaatsen van een door eiser gemaakte foto van het kind van eiser D. op het forum van website Maroc.nl. De foto is geplaatst door een gebruiker van het forum. De rechtbank wees de vorderingen af en het hof bekrachtigt i.c. het vonnis waarvan beroep (Rechtbank Amsterdam, sector Kanton, 21 januari 2009, IEF 7509).

De plaatsing van het betreffende krantenartikel met bijbehorende foto op het internetforum van Maroc-NL als (toelaatbaar) citaat in de zin van artikel 15a Auteurswet worden beschouwd. De functie van de foto bij het artikel is functioneel van aard en vergroot de zeggingskracht van het artikel en verbeeldt op doeltreffende wijze het schrijnende karakter van het aangesneden onderwerp (kinderlokken op internet). Het Hof komt daardoor niet toe aan de vraag of Maroc-NL aansprakelijk kan worden gehouden voor inbreuken door haar gebruikers op haar forum.
 
Het beroep van S. c.s. op het portretrecht slaagt evenmin onder meer wegens het gebrek aan een redelijk belang; de foto wordt gebruikt in een context die gelijk of in elk geval vergelijkbaar is met die waartoe toestemming is verleend. Procesrecht: portretrecht is geen IE-recht in de zin van 1019h Rv.

4.5. In het onderhavige geval betreft het echter de plaatsing van een artikel met bijbehorende foto, overgenomen uit (de site van) een dagblad waarin de desbetreffende foto rechtmatig openbaar is gemaakt, zulks in het kader van een discussie over het in het artikel besproken (actuele) onderwerp op het internetforum van Maroc. Het hof is van oordeel dat deze plaatsing, in de gegeven context als (toelaatbaar) citaat in de zin van artikel 15a Auteurswet moet worden beschouwd. Het (relatief korte) artikel wordt immers in het kader van een discussie op het internetforum van commentaar voorzien, de (sterk verkleinde) bij behorende foto speelt daarbij een rol die functioneel van aard is; de foto vergroot immers de zeggingskracht van het artikel en verbeeldt op doeltreffende wijze het schrijnende karakter van het in de discussie aangesneden onderwerp.

4.6. Nu een citaat ingevolge het bepaalde in artikel 15a Auteurswet niet als inbreuk op het auteursrecht op een werk wordt beschouwd brengt het voorgaande mee dat in het midden kan blijven of Maroc in de gegeven omstandigheden voldoende heeft gedaan om te voorkomen dat op haar site zodanige inbreuken worden gepleegd.

4.7. Grondslag van de vordering van Dubos is de schending van het portretrecht van I. Vast staat dat de desbetreffende foto destijds met toestemming van D. door S. aan De Telegraaf ter beschikking is gesteld ten behoeve van de illustratie van een artikel over het lokken van kinderen via het internet. De foto is op de wijze waarop deze in het dagblad en op de site van De Telegraaf is verschenen (sterk verkleind, tezamen met het bewuste artikel) op de site van Maroc geplaatst. Het beroep van D. op inbreuk op het portretrecht van I. moet reeds worden verworpen omdat D. niet voldoende heeft toegelicht welk redelijk belang er van de zijde van I. bestaat om zich tegen een dergelijke openbaarmaking van de foto te verzetten. Deze heeft immers plaatsgevonden in een context die, zo niet gelijk, dan in ieder geval vergelijkbaar is met die waartoe toestemming was verleend. Dat het bestaan van een redelijk belang zonder nadere toelichting niet valt aan te nemen, geldt temeer nu I. op de foto niet duidelijk herkenbaar in beeld is gebracht, en in ieder geval op de verkleinde foto niet aanstonds zodanig herkenbaar was dat aan te nemen valt dat de verschijning op de site van Maroc (op relevante schaal) tot herkenning door derden zal hebben geleid.

Lees het arrest hier.

IEF 8993

Geen portofoliorecht

Rechtbank Amsterdam, 21 juli 2010, HA ZA 08-2967 en 30 september 2009, HA ZA 08-2967 (tussenvonnis) Kraaijeveld tegen SpecialSauce B.V. c.s. (met dank aan Fulco Blokhuis, Boekx Advocaten)

Auteursrecht. Geschil betreffende de auteursrechten op foto’s gemaakt door eiser, een (culinair) fotograaf en voormalig aandeelhouder en (later) werknemer van gedaagde, een fotostudio. Geen auteursrecht gedaagde o.g.v. artikel 7 Aw bij wèl ontvangen van loon maar bij ontbreken van zeggenschap. Geen auteursrecht eiser op de foto’s die tijdens het daaropvolgende (echte) dienstverband zijn gemaakt, met uitzondering van de foto’s die als vrij werk zijn aan te merken, of waarvan dat niet of onvoldoende is weersproken (ook al zijn die in de studio van gedaagde gemaakt). Wapperverbod, o.a. m.b.t. uitingen op flickr.com. Schenden van concurrentiebeding leidt mogelijk tot schadevergoeding, maar leidt niet tot overgaan auteursrecht. Geen beroep op het zogenaamde portofoliorecht (het gestelde gewoonterecht van een fotograaf om alle gemaakte foto’s in het eigen portofolio (of gebruikelijker ook: portfolio) op te nemen, ongeacht wie de rechthebbende is: “Het portofoliorecht kan niet worden aangemerkt als een persoonlijkheidsrecht in de zin van artikel 25 Aw.” Het eindvonnis ziet voornamelijk op de beoordeling van individuele en reeksen foto’s, in het tussenvonnis wordt het geschil meer juridisch-inhoudelijk behandeld.

Concurrentiebeding: 2.25 (eindvonnis). De rechtbank volgt Specialsauce c.s. niet in haar stelling dat de auteursrechten op de foto's van het Brouwerskolkje bij haar berusten omdat Kraaijeveld de foto's in strijd met het concurrentiebeding zou hebben gemaakt. Indien sprake zou zijn van een schending van het concurrentiebeding brengt dat wellicht een recht op schadevergoeding met zich wegens het niet nakomen van de overeenkomst, maar het gevolg hiervan is niet dat de auteursrechten op grond van de tussen partijen geldende arbeidsovereenkomst zouden overgaan van Kraaijeveld op Specialsauce. Voor deze stelling van Specialsauce C.S. kan geen grondslag worden gevonden in de wet.

Wapperverbod: 2.44. (…) Ten aanzien van de overige foto's (…) is - gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - echter niet gebleken dat het auteursrecht op deze foto's niet bij Kraaijeveld zou berusten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de uitingen bij die foto's op flickr.com lichtvaardige beschuldigingen bevatten en derhalve onrechtmatig kunnen worden geacht. De rechtbank zal voor recht verklaren dat Specialsauce en  O. onrechtmatig hebben gehandeld door de uitingen te doen bij of omtrent de foto's met nummers (…) van Kraaijeveld die op flickr.com geplaatst waren. De rechtbank zal Specialsauce c.s. voorts verbieden om over de foto's die in de onderhavige procedure in geschil zijn en waarvan niet is gebleken dat de auteursrechten niet bij Kraaijeveld berusten mededelingen te doen aan (potentiële) afnemers en opdrachtgevers van Kraaijeveld met de strekking dat hij inbreuk zou maken op aan Specialsauce toekomende auteursrechten.

Artikel 8 Aw: 4.4. (tussenvonnis) (…) De rechtbank is van oordeel dat Kraaijeveld als de maker van de foto's waar het in de onderhavige procedure over gaat kan worden aangemerkt. De stelling van Specialsauce c.s. dat Specialsauce de maker van de foto's is op grond van artikel 8 Aw gaat niet op, omdat dit artikel slechts een bewijsvermoeden bevat van waar het auteursrecht rust. Dit bewijsvermoeden speelt geen rol in de onderhavige zaak nu tussen partijen niet in geschil is dat Kraaijeveld de foto's heeft gemaakt. Voor zover Specialsauce c.s. met haar stelling dat het grootste creatieve proces plaats vindt in de studio heeft bedoeld te stellen dat er meerdere makers zijn, is de rechtbank van oordeel dat zij deze stelling onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd.

Artikel 7 Aw: 4.5. Het oordeel dat Kraaijeveld de maker van de foto's is, brengt in beginsel met zich dat Kraaijeveld ook de auteursrechthebbende van de foto's is, tenzij hij het auteursrecht heeft overgedragen of een ander krachtens een wetbepaling als de 'maker' wordt aangemerkt. Tussen partijen is niet in geschil dat Kraaijeveld zijn auteursrechten nooit conform artikel 2 Aw heeft overgedragen aan Specialsauce. Daarnaast zijn partijen het er over eens dat de auteursrechten van de foto's die Kraaijeveld heeft gemaakt voor Specialsauce en haar klanten in het kader van zijn dienstverband op grond van artikel 7 Aw bij Specialsauce berusten. Partijen verschillen wel van inzicht ten aanzien van de aanvang en dus de duur van het dienstverband tussen Kraaijeveld en Specialsauce

4.8. De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is dat Specialsauce zeggenschap als bedoeld in artikel 7 Aw had over de vorm waarin de foto's van Kraaijeveld tot stand zijn gekomen. Ter comparitie heeft Kraaijeveld gesteld dat er geen sprake was van een gezagsverhouding tussen hem en Specialsauce, althans  O.. Kraaijeveld was eindverantwoordelijke voor het creatieve deel en had derhalve beslissende invloed op de foto's, terwijl  O. eindverantwoordelijke was voor het financiële deel.  O. heeft ter comparitie weliswaar gesteld dat Specialsauce wel inhoudelijke zeggenschap had over het werk van Kraaijeveld, maar heeft dit naar het oordeel van de rechtbank desgevraagd niet voldoende nader gemotiveerd. De stelling dat Kraaijeveld in zijn creatieve vrijheid beperkt werd door de beschikbare financiële middelen, de tijd en de wensen van de klant is hiertoe onvoldoende.

4.9. De rechtbank concludeert - los van de vraag of er tussen 1 oktober 2004 en 1 januari 2006 een dienstverband bestond tussen Kraaijeveld en Specialsauce - dat Specialsauce niet als maker en dus auteursrechthebbende van de foto's die Kraaijeveld heeft gemaakt tussen 1 oktober 2004 en 1 januari 2006 kan worden aangemerkt op grond van artikel 7 Aw, nu voornoemde zeggenschap bij Specialsauce ontbreekt.

Aandeelhouder: 4.12. Vast staat dat Kraaijeveld de maker is van de foto's die in de periode dat hij tevens aandeelhouder van Specialsauce was zijn gemaakt en dat hij het auteursrecht op deze foto's niet heeft overgedragen aan Specialsauce. Er is geen (ander) aanknopingspunt in de wet te vinden op basis waarvan Specialsauce als de auteursrechthebbende kan worden aangemerkt van de foto's die Kraaijeveld in zijn hoedanigheid van aandeelhouder heeft gemaakt. De rechtbank is, met Kraaijeveld, van oordeel dat Specialsauce van de betreffende foto's gebruik heeft kunnen maken op basis van een stilzwijgende licentie van Kraaijeveld. Ter comparitie heeft Specialsauce C.S. de stelling van Kraaijeveld dat bij de overdracht van de aandelen geen auteursrechten zijn overgedragen niet gemotiveerd betwist. De rechtbank concludeert derhalve dat de auteursrechten op de foto's die Kraaijeveld in de periode dat hij aandeelhouder was van Specialsauce heeft gemaakt, bij hem berusten.

Privé-foto’s: 4.14. Ter comparitie zijn partijen het alsnog eens geworden dat de auteursrechten van de foto's die Kraaijeveld heeft gemaakt ten behoeve van studie, vakantie- en/of privéaangelegenheden in de periode dat hij een dienstverband had met Specialsauce, bij Kraaijeveld berusten.

Portofoliorecht: 4.18. Subsidiair heeft Kraaijeveld een beroep gedaan op zijn persoonlijkheidrecht, inhoudende dat hij om klanten te werven en te behouden zijn foto's mag tonen op zijn website, ook die foto's waarvan op grond van artikel 7 Aw de auteursrechten bij Specailsauce berusten. Kraaijeveld stelt dat een dergelijk portofoliorecht gebruikelijk is in de fotografie. Specialsauce C.S. betwist de persoonlijkheidsrechten van Kraaijeveld niet en erkent dat Kraaijeveld zijn in het verleden gemaakte werk aan een (beoogde) klant mag tonen. Het via zijn website edof www.flickr.com in grotere, onbeperkte kring tonen van de foto's waarvan het auteursrecht bij Specialsauce rust, gaat Specialsauce c.s. echter te ver.

4.19. De rechtbank overweegt dat Kraaijeveld niet voldoende nader heeft gemotiveerd waar het door hem zogenoemd portofoliorecht op gebaseerd is en is van oordeel dat het portofoliorecht niet kan worden aangemerkt als een persoonlijkheidsrecht in de zin van artikel 25 Aw. Het via zijn website enlof www.flickr.com in grotere, onbeperkte kring tonen van de foto's is naar het oordeel van de rechtbank een vorm van verveelvoudiging van de foto's. Kraaijeveld kan met een beroep op zijn persoonlijkheidsrecht niet een dergelijke auteursrechtelijke bevoegdheid uitoefenen ten aanzien van de foto's die Kraaijeveld in de periode vanaf 1 januari 2006 tot 1 april 2008 heeft gemaakt voor Specialsauce en haar klanten in het kader van zijn dienstverband, omdat de auteursrechten hiervan - op grond van Kraaijevelds eigen stellingen - bij Specialsauce berusten.

Lees het eindvonnis hier, het tussenvonnis hier.

IEF 8978

De wijze waarop het haar is geschikt

Rechtbank Haarlem, sector kanton, 7 juli 2010, LJN: BN0985, [Eiser] h.o.d.n. Fotografie [xxx] tegen Ringfoto Nederland B.V.

Kantonzaak. Auteursrecht op (niet officiële) 'pasfoto'. Eiser vordert vergoeding van schade die hij heeft geleden doordat gedaagde zonder zijn toestemming een door eiser gemaakt portret van de website van eiser heeft gekopieerd en openbaar heeft gemaakt op haar eigen website. Gedaagde voert aan dat de foto niet meer is dan een pasfoto, die niet voor bescherming op grond van de Auteurswet in aanmerking komt.

De kantonrechter is van oordeel dat de door eiser gemaakte foto kan worden aangemerkt als een auteursrechtelijk beschermd werk in de zin van de Auteurswet. De vordering wordt (gedeeltelijk) toegewezen. Bij de begroting van de schade gaat de kantonrechter uit van de licentievergoeding die eiser zou hebben bedongen bij voorafgaande toestemming. Voorts wordt rekening gehouden met de beperkte periode dat de foto op de website van gedaagde heeft gestaan (€1500,00).

1. (…) Uit de vergelijking van de gewone pasfoto van [YYY] met de foto waarop het onderhavige geschil betrekking heeft, blijkt naar het oordeel van de kantonrechter in voldoende mate van persoonlijke, creatieve keuzes die [eiser] heeft gemaakt teneinde het verschil met de gewone pasfoto tot uitdrukking te brengen. Het mag dan zo zijn, dat de beide foto’s niet (zichtbaar) verschillen in achtergrond en kleding van [YYY], de overige aspecten, zoals de uitsnede van de foto, de pose van [YYY], de belichting van haar gezicht, de wijze waarop het haar is geschikt, getuigen van even zovele zelfstandige, subjectieve keuzes van de maker bij het tot stand brengen van het portret, zodat het portret van [YYY] kan worden aangemerkt als een werk in de zin van artikel 10 van de Auteurswet en aldus voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt.

2. Vaststaat dat Ringfoto het portret van [YYY] van Google heeft gehaald en op haar eigen website heeft geplaatst. Met [eiser] is de kantonrechter van oordeel, dat het enkele feit dat de foto op Google stond, Ringfoto niet ontslaat van de op haar rustende plicht zich ervan te vergewissen dat daarop geen auteursrechtelijke bescherming rustte. (...)

Lees het vonnis hier.

IEF 8908

Het beeldmateriaal

Rechtbank ’s-Gravenhage, 9 juni 2010, HA ZA 10-32, Aerodata Intenational Sutveys BVBA tegen Mzoem Reclamehuis B.V. & St. Groene Hart Bureau voor Toerisme.

Auteursrecht. Vrijwaringsincident. Mzoem mag Google in vrijwaring oproepen in auteursrechtelijk geschil over beeldmateriaal van Aerodata dat op Google Earth en Google Maps wordt getoond. Mzoem stelt een licentie van Google te hebben verkregen voor het gebruik van het beeldmateriaal.

2.2 (…) Aerodata is houdster van auteursrecht op een deel van het beeldmateriaal dat op Google Earth en Google Maps wordt getoond. Zij heeft daarvoor met Google een licentieovereenkomst gesloten. Mzoem heeft in opdracht, althans voor rekening en risico van de Stichting, beeldmateriaal van Aerodata gebruikt om folders c.q. brochures voor de Stichting te vervaardigen en de Stichting heeft die folders c.q. brochures vrijelijk verspreid. Dit beeldmateriaal heeft Mzoem van Google Earth en Google Maps gehaald. Mzoem c.s. hebben geen toestemming gevraagd of verkregen van Aerodata om het beeldmateriaal, waar Aerodata het auteursrecht op heeft, te gebruiken. (…).

3.1. Mzoem c.s. (…) stellen daartoe, zakelijk weergegeven, dat zij regres kunnen nemen op Google indien een beslissing in de hoofdzaak voor hen nadelig uitvalt omdat zij een licentie van Google hebben verkregen voor het gebruik van het beeldmateriaal. Met betrekking tot de omvang van die licentie zijn zij gerechtvaardigd afgegaan op de door Google aan hen verstrekte informatie zowel via de website van Google als telefonisch.

3.4. (…) De door Aerodata opgeworpen twijfel of daadwerkelijk een licentieovereenkomst is gesloten is niet relevant voor de beoordeling van de incidentele vordering. Of dat het geval is zal moeten worden vastgesteld in de vrijwaringszaak.

4.1. staat Mzoem c.s. toe om Google in vrijwaring te doen dagvaarden (…).

Lees het vonnis hier.

IEF 8907

De door haar gevorderde e-mailcorrespondentie

Rechtbank Haarlem, 9 juni 2010, HA ZA 10-170, Han Lans Amsterdam B.V. tegen New York Creatives World Wide B.V. c.s. (met dank aan Bjorn Schipper, Bousie).

Auteursrecht. Vonnis in incident. 843a Rv. In hoofdzaak betreft het geschil de voortzetting van een gebruikslicentie voor het (her)gebruik van (reclame)fotomateriaal van eiser door gedaagde, in dit incident vordert gedaagde de verstrekking van bepaalde e-mailcorrespondentie van eiser. De vordering wordt afgewezen:

2.6. Met Lans  c.s. is de rechtbank van oordeel dat van een rechtmatig belang van NY Creatives  c.s. bij verstrekking van de door haar gevorderde e-mailcorrespondentie thans geen sprake is. Gelet op het debat tussen partijen, voor zover dat thans kan worden beoordeeld, zal in de hoofdzaak (primair) de vraag dienen te worden beantwoord of de auteursrechten op het fotomateriaal al dan niet bij Lans  c.s. rusten op grond van artikel 1 Auteurswet dan wel aan NY Creatives  c.s. zijn overgedragen (zoals door NY Creatives betoogd en door Lans  c.s. betwist). Ingevolge artikel 2 lid 2 Auteurswet geschiedt de levering, vereist voor gehele of gedeeltelijke overdracht, door een daartoe bestemde akte en omvat de overdracht alleen die bevoegdheden waarvan dit in de akte is vermeld of uit de aard of strekking van de titel noodzakelijk voortvloeit. Uit de enkele stelling van NY Creatives  c.s. dat Lans  c.s. per e-mail aangegeven zou hebben dat de (auteurs)rechten van het te vervaardigen fotomateriaal bij NY Creatives zullen liggen, volgt niet zonder een nadere toelichting, die ontbreekt, dat sprake zou zijn van een door de overdrager ondertekende en door de verkrijger aanvaarde op de levering gerichte akte. De stelling van NY Creatives  c.s., die zij door middel van de gevraagde e-mail correspondentie wil bewijzen, is derhalve ontoereikend om daaruit een rechtsgeldige overdracht in de zin van artikel 2 Auteurswet af te kunnen leiden.

Lees het vonnis hier.