DOSSIERS
Alle dossiers

Foto / beeld  

IEF 7955

De gestileerde rode roos ontbreekt

Vzr. Rechtbank Arnhem, 9 april 2009, LJN: BI6821, Reform- en Vitaminecentrum De Rooy B.V. tegen De Roode Roos B.V.

Auteursrecht. Databankenrecht. Executiegeschil. Geen dwangsommen verbeurd na eerder kortgedingvonnis (inhoudende een algemeen verbod tot gebruik van foto's en teksten die waren ontleend aan een website, zie IEF 7743). Veroordeling tot staking van executie van dat eerdere kortgedingvonnis.

4.4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan niet uitgesloten worden geacht dat De Rooy er tot 5 februari 2009 inderdaad niet van op de hoogte was dat Energetica Natura afbeeldingen van De Roode Roos op haar CD-rom had geplaatst. De foto’s zoals door Energetica Natura op CD-rom aan De Rooy geleverd, bevatten naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen kenmerken die dermate opvallend en oorspronkelijk zijn, dat het De Rooy meteen had moeten opvallen dat het afbeeldingen van De Roode Roos betrof. De kenmerkende afbeelding van een rode roos, zoals De Roode Roos die op haar afbeeldingen op haar website plaatst en de achtergrond ontbraken immers op de afbeeldingen zoals aanwezig op de CD-rom van Energetica Natura. De Rooy heeft onweersproken gesteld dat het in de branche niet ongebruikelijk is dat leveranciers aan distributeurs CD-roms met productfoto’s verstrekken. Van De Rooy hoefde onder die omstandigheden naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet te worden verwacht dat zij alle afbeeldingen van de CD-rom van Energetica Natura zou gaan vergelijken met de afbeeldingen van de website van De Roode Roos.

Nu De Rooy op 10 februari 2009, dus binnen vijf dagen na ontvangst van de brief van Energetica Natura, het gebruik van de in geding zijnde afbeeldingen heeft gestaakt, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk geworden dat De Rooy bewust heeft geprofiteerd van de inspanningen en investeringen van De Roode Roos en dat De Rooy daarmee onrechtmatig heeft gehandeld. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan in dit geval dus in ernst worden betwijfeld dat het handelen van De Rooy handelen betreft zoals door de voorzieningenrechter verboden in het vonnis van 22 mei 2008. Hierboven onder 4.1 is al overwogen dat het verbod van de voorzieningenrechter restrictief moet worden uitgelegd. Het strekt zich dus niet uit tot voornoemd handelen van De Rooy. Dat brengt met zich mee dat De Rooy onder deze omstandigheden geen dwangsommen heeft verbeurd.

Lees het vonnis hier.

IEF 7932

Ter uitvoering van het vonnis

Vzr. Rechtbank Zwolle-Lelystad, 20 mei 2009, KG ZA 09-230, Örnell B.V. tegen ABK Innovent B.V. (met dank aan Priska van Gaalen, Dommerholt)

Vonnis in een executie KG volgend op vzr. Rb. Zwolle,  5 maart 2009, IEF 7852 (auteursrecht brochures & wijnrekken) . De vzgr heft de eerder opgelegde dwangsommen op.
 
ABK was overgegaan tot het nemen van executiemaatregelen omdat zij van mening was dat Örnell niet had voldaan aan het vonnis van 5 maart 2009 en EUR 100.000 aan dwangsommen had verbeurd. Ornell was van mening dat zij volledig heeft voldaan aan het vonnis en de voorzieningenrechter rechter volgt haar daarin. 

5.3. ABK is in beginsel gerechtigd het in kort geding gewezen en uitvoerbaar hij voorraad verklaarde vonnis jegens Örnell ten uitvoer te leggen. Kern van het geschil betreft de vraag of de door ABK ingestelde executiemaatregelen  desondanks onrechtmatig zijn. Voor het antwoord op die vraag is bepalend of Örnell heeft voldaan aan hetgeen waartoe zij op basis van het in kort geding gewezen vonnis is veroordeeld (…).

5.4. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de vier door ABK gestelde punten, zoals hiervoor onder 5.2 opgenomen, niet door het vonnis van 5 mart 2009 worden gesanctioneerd met een dwangsom. ABK kan namelijk niet worden gevolgd in haar stelling dat Örnell op die punten niet aan het vonnis heeft voldaan. Hierbij wordt als uitgangspunt genomen dat de hiervoor onder 5.3 genoemde veroordelingen zien op door Örnell te verrichten handelingen. Deze veroordelingen om iets te doen dienen beperkt te worden geïnterpreteerd (HR 18-2-1 996, NJ 1966,208 en HR 20-5-1994, NJ 1994, 652). In het navolgende zullen de vier punten afzonderlijk worden besproken.

De eerder door de advocaat van Örnell opgegeven winstberekening wordt door de accountant bevestigd. Het is daarnaast aan Örnell om te bepalen met welke winstmarges zij zaken wenst te doen. Omtrent de voorraad verklaart de accountant wel de juistheid, maar niet de volledigheid te kunnen bevestigen. Van Örnell dan wel diens accountant kan niet meer verwacht worden dan zij heeft gedaan ter uitvoering van het vonnis. Ook de rectificatie- /recallbrief was conform de wijze van formuleren van de eis door ABK.

Lees het vonnis hier

 

 

IEF 7895

Erkenning van makerschap op een bedrijfslogo-tevens-merk

Hoge Raad, 8 mei 2009, nr. 07/13358, 7-Eleven Inc. tegen Laprior N.V. (met dank aan Carine Jänsch, VanEps Kunneman VanDoorne)

Antilliaans (maar ook Nederlands) auteursrecht en merkenrecht. Eerst even voor jezelf lezen. Beroep in cassatie tegen Gemeenschappelijk Hof van Justitie Nederlandse Antillen en Aruba, 31 augustus 2007, IEF 4664. De Hoge Raad legt de vrij uitgebreide conclusie van de A-G (zie IEF 7821) grotendeels naast zich neer en vernietigt het vonnis van het hof.

"3.3 Het hof heeft in rov. 11 overwogen dat het beroep van 7-Eleven op het auteursrecht niet slaagt, reeds omdat onvoldoende gedocumenteerd is gesteld dat 7-Eleven als rechthebbende op het werk kan worden aangemerkt.

3.4 Het hiertegen gerichte middel klaagt terecht dat dit oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting op art. 8 van de Auteursverordening 1913, waarop 7-Eleven zich heeft beroepen. Uit die bepaling volgt immers dat 7-Eleven reeds op grond van de door haar gestelde openbaarmaking, waarbij zij niet een natuurlijk persoon heeft genoemd, zonder dat zij nadere documentatie behoefde over te leggen, behoudens tegenbewijs, als maker van haar logo dient te worden aangemerkt."

Lees het arrest hier. En inmiddels ook hier op rechtspraak.nl.

IEF 7851

(Impliciete) toestemming tot gebruik

Rechtbank Utrecht, 22 april 2009, LJN: BI1951, gevoegde zaken, Eiser tegen Non Plus Ultra B.V. en Non Plus Ultra B.V. tegen Moooi B.V.

Auteursrecht. Productfotografie. Interessante vraag of internetwinkel ervan mocht uitgaan dat zij toestemming had om auteursrechtelijk beschermde foto's op cd-rom te gebruiken in het geval die internetwinkel de cd-rom's van de leverancier krijgt toegestuurd. Rechtbank oordeelt dat foto's auteursrechtelijk beschermde werken zijn.  Bewijsopdracht waarbij gedaagde NPU moet aantonen op grond van de handelsrelatie met Moooi (impliciete) toestemming te hebben gehad om de productfoto’s te gebruiken. 
 
Eiser is beroepsfotograaf, NPU houdt zich bezig met de verkoop van producten via internet en Moooi handelt onder meer in designmeubelen. In opdracht van Moooi heeft eiser de objecten uit de collectie van Moooi gefotografeerd Medio 2007 heeft eiser geconstateerd dat op een tweetal designwebsites een groot aantal van de foto’s zijn afgebeeld. De foto’s zijn door NPU geplaatst. Na sommatie heeft NPU de foto’s van de websites verwijderd maar heeft de gestelde schade niet willen vergoeden. I.c. wordt Moooi door NPU in vrijwaring opgeroepen.

Auteursrecht: 5.4.  De rechtbank is, na bestudering van de in het geding zijnde foto’s, van oordeel dat deze foto’s een voldoende eigen oorspronkelijk karakter hebben om daaraan auteursrechtelijke bescherming toe te kennen. Daarvoor is redengevend dat - anders dan door NPU is gesteld - de door [eiser] gemaakte foto’s niet simpelweg bestaan uit een “fotografische” vastlegging van de producten van Moooi. De foto’s kenmerken zich namelijk door een eenvormige wijze van belichting (sterkte en hoek) en een specifieke schaduwvorming die daardoor ontstaat. Daarnaast valt op dat alle foto’s een zelfde kleurstelling hebben, die opvallend afsteekt tegen de telkens terugkerende witte achtergrond. Als gevolg van deze door [eiser] gemaakte keuzes bij het maken van de foto’s ontstaat een duidelijke en herkenbare lijn, die door [eiser] ter comparitie is aangeduid als “de constante”. Ten slotte blijkt uit de foto’s dat [eiser] bij ieder gefotografeerd object een standpunt van de camera heeft gekozen dat het object - naar zijn mening - het beste doet uitkomen. Ook dit element brengt mee dat de foto’s van [eiser] meer omvatten dan - uitsluitend - een technische weergave van gefotografeerde objecten en daarom auteursrechtelijk beschermde werken zijn.

Bevoegdheid tot verveelvoudigen, artikel 12b AW: 5.6. (…) Mocht de situatie zo zijn dat de cd-rom’s met foto’s van [eiser] (met zijn toestemming) op de markt zijn gebracht en dat NPU eigenaar van één van die cd-rom’s is geworden, dan volgt uit deze omstandigheden en uit het bepaalde in artikel 12b Aw dat NPU bevoegd was om die cd-rom’s (verder) te verhandelen. Net zoals de eigenaar van een boek bevoegd is dat werk door te verkopen. Uit het bepaalde in artikel 12b volgt daarentegen niet - gelijk [eiser] ter comparitie heeft gesteld - dat het NPU was toegestaan de foto’s van de cd-rom te kopiëren en vervolgens op de websites te plaatsen (de eigenaar van een boek mag dat werk zonder toestemming van de auteursrechthebbende ook niet kopiëren en in die vorm verder exploiteren). Het gebruik dat NPU van de cd-rom heeft gemaakt gaat dus verder dan het in artikel 12b omschreven toegestane gebruik, zodat NPU een beroep op dat artikel in deze niet toekomt.

Bevoegdheid tentoonstellen etc., artikel 23 Aw: 5.7.  Verder doet NPU een beroep op het bepaalde in artikel 23 Aw. In dit artikel wordt aan de eigenaar, bezitter of houder van een werk de bevoegdheid gegeven om dit werk te verveelvoudigen of openbaar te maken voor zover dat noodzakelijk is voor openbare tentoonstelling of openbare verkoop van dat werk, een en nader met uitsluiting van enig ander commercieel gebruik. Naar het oordeel van de rechtbank mist dit artikel in de onderhavige situatie toepassing. Dit oordeel steunt op de omstandigheid dat het in deze zaak niet gaat om het recht van NPU om op de websites afbeeldingen te plaatsen ter promotie van door haar te koop aangeboden (auteursrechtelijk beschermde) artikelen van Moooi, maar om de vraag of zij daarbij gebruik mag maken van auteursrechtelijk beschermde foto’s. De vergelijking die NPU in haar processtukken maakt tussen de onderhavige kwestie en de zaak Swatch/Makro (gerechtshof Amsterdam 19 mei 1994, LJN AK2167) gaat reeds daarom niet op. Daarnaast is het zo dat het voor NPU niet noodzakelijk was om ter promotie van de verkoop van de artikelen van Moooi de door [eiser] gemaakte foto’s te gebruiken. NPU had immers ook zelf foto’s van die artikelen kunnen (doen) maken en voor promotiedoeleinden kunnen gebruiken. Nu op grond van deze omstandigheden de conclusie al is dat het beroep van NPU op artikel 23 Aw wordt verworpen, kan het antwoord op de vraag of de foto’s door NPU zijn gebruikt ten behoeve van “een openbare tentoonstelling of openbare verkoop”, en zo niet, of dat toepassing van artikel 23 Aw wel of niet in de weg staat, in het midden blijven.

Afweging van belangen (Dior/Evora): 5.8.  Onder verwijzing naar genoemde zaak Swatch/Makro en de zaak Evora/Dior (HR 20 oktober 1995, LJN ZC1845) heeft NPU voorts gesteld dat een redelijke en billijke afweging van de belangen van [eiser] en NPU tot het oordeel moet leiden dat NPU de foto’s van eerstgenoemde op de websites heeft mogen gebruiken ter promotie van de artikelen van Moooi. Om dezelfde redenen als hiervoor onder 5.7. genoemd slaagt dit verweer van NPU niet. Uit genoemde uitspraken kan weliswaar - kort gezegd - de conclusie worden getrokken dat de wederverkoper van artikelen ook reclame voor die artikelen moet kunnen maken, bijvoorbeeld door het plaatsen van foto’s in een brochure, maar uit dat recht volgt niet dat die wederverkoper daarvoor auteursrechtelijke beschermde foto’s van derden mag gebruiken dan wel dat dit gebruik noodzakelijk is. Voorts is de rechtbank van oordeel dat bij een redelijke afweging van de belangen van partijen het belang van NPU bij het gebruik van de foto’s niet (zonder meer) prevaleert boven het belang van [eiser] bij handhaving van de aan hem toekomende auteursrechten. Redengevend hiervoor is dat ook in de huidige informatiemaatschappij, waarbij het steeds eenvoudiger is om werken te reproduceren, een toereikende bescherming van het auteursrecht moet worden gegarandeerd. Het reproductierecht vormt immers de essentie van het auteursrecht en is het daarom aan de auteur om de verveelvoudiging van zijn werk toe te staan of te verbieden. Dat NPU mogelijk een belang heeft (gehad) bij het gebruik van de foto’s op de websites is op zichzelf geen rechtvaardiging om aan deze keuzevrijheid van de auteur (door middel van een belangenafweging) afbreuk te doen.

Onrechtmatig handelen: 5.10.  (…)  Indien veronderstellenderwijs aangenomen zou worden dat NPU deze cd-rom’s van Moooi (per post) heeft ontvangen in het kader van de handelsrelatie die tussen hen bestond, is de rechtbank van oordeel dat NPU erop mocht vertrouwen dat zij de op die cd-rom bevindende informatie, waaronder begrepen de foto’s, kon gebruiken ten behoeve van de verkoop van die producten via internet. Zeker als met betrekking tot het gebruik van die informatie, zoals door NPU is gesteld, geen voorbehoud door Moooi is gemaakt. Het is immers gebruikelijk dat informatiemateriaal, dat rechtstreeks afkomstig is van de producent/leverancier, door de afnemer van de producten waarop dat informatiemateriaal ziet ten behoeve van de verkoop van die producten in de regel wordt gebruikt en mag worden gebruikt. Dit uitgangspunt wordt overigens bevestigd door de omstandigheid dat ook andere afnemers van Moooi-producten, dus niet zijnde NPU, op hun websites de door [eiser] gemaakte foto’s toonden (en thans tonen). Dat dit officiële dealers van Moooi betroffen, die op grond van de afspraken tussen [eiser] en Moooi hiertoe wel bevoegd waren, en dat dus met betrekking tot het gebuik van het informatiemateriaal een onderscheid werd gemaakt tussen verschillende afnemers, hoefde NPU niet te bevroeden. In het licht van dit een en ander gaat het te ver om aan NPU een onderzoeksplicht op te leggen aangaande (1) het mogen gebruiken van dat materiaal (2) en/of de mogelijkheid dat op dat materiaal auteursrechten van een derde, niet zijnde Moooi, rustte (3) en/of de vraag of Moooi toestemming van die derde had gekregen om het materiaal aan (alle) afnemers voor promotiedoeleinden ter beschikking te stellen.

Bewijsopdracht (impliciete) toestemming: 5.13.   Omdat NPU zich beroept op een door Moooi gegeven (impliciete) toestemming tot gebruik van de foto’s rust - met het oog op het bepaalde in artikel 150 Rv - de bewijslast met betrekking tot het bestaan van die toestemming op NPU. Uitgangspunt is dan ook dat NPU feiten moet aandragen, waaruit bedoelde toestemming kan worden afgeleid. (…) In het licht van dit een en ander zal NPU worden opgedragen te bewijzen dat zij de cd-rom’s in het kader van haar handelsrelatie met Moooi rechtsreeks (per post) van Moooi heeft ontvangen en dat met betrekking tot het gebruik van de informatie op de cd-rom’s geen voorbehoud door Moooi is gemaakt.

Lees het vonnis hier.

IEF 7826

Niet het portretrecht maar het auteursrecht

Rechtbank Maastricht, sector kanton, 15 april 2009, LJN: BI1157, Eiser tegen Gedaagde (Gebruik eigen portret)

Auteursrecht. Portretrecht. Gebruik eigen portret in strijd met auteursrecht fotograaf. Algemene voorwaarden van de Fotografenfederatie zijn niet van toepassing op de (niet-contractuele) relatie, maar vormen wel een rechtens aanvaardbaar en geaccepteerd uitgangspunt om - naar analogie - op die basis de schade te begroten.

Eiser stelt dat  gedaagde zonder toestemming twee foto’s heeft geplaatst op gedaagdes eigen website www.careercommitment.com. De foto’s zijn genomen bij een interview van gedaagde in het najaar van 2005 en gepubliceerd in het magazine U&UWV. Met eiser is de kantonrechter van oordeel dat het gebruiken van het eigen portret in het kader van de Auteurswet 1912 enkel is toegestaan indien de opdracht tot het maken van dat portret door gedaagde zelf was gegeven. In dit geval is de opdracht verstrekt door het UWV (voormalig werkgeefster van gedaagde), zodat het verweer van gedaagde niet opgaat. Niet het portretrecht maar het auteursrecht staat in deze kwestie centraal.  (…) Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, concludeert de kantonrechter dat ten aanzien van de beide foto’s sprake is van schending van het auteursrecht van eiser door gedaagde.

Voor wat betreft de hoogte van de schadevergoeding heeft het navolgende te gelden.De algemene voorwaarden van de Fotografenfederatie zijn weliswaar niet van toepassing op de (niet-contractuele) relatie tussen eisende partij en gedaagde, maar vormen wel een rechtens aanvaardbaar en geaccepteerd uitgangspunt om - naar analogie - op die basis de schade te begroten, zodat de kantonrechter de vordering voor dat gedeelte aan [eisende partij] zal toewijzen.

(…) Veroordeelt [gedaagde] om aan [eisende partij] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 900,- en  tot betaling van de kosten van het geding, in totaal begroot op €425,25.

Lees het vonnis hier.  

IEF 7821

Erkenning van makerschap op een bedrijfslogo-tevens-merk

Conclusie AG Verkade bij Hoge Raad 13 februari 2009, nr. 07/13358 (7-Eleven Inc. tegen Laprior N.V..) - toegevoegd: LJN BH2956

Met dank aan Leonie Kroon, DLA Piper Nederland).

Antilliaans (maar ook Nederlands) auteursrecht en merkenrecht. Eerst even voor jezelf lezen. Beroep in cassatie tegen Gemeenschappelijk Hof van Justitie Nederlandse Antillen en Aruba, 31 augustus 2007, IEF 4664, waarin het hof oordeelde dat er geen sprake was van normaal gebruik van het (supermarkt)merk 7-Eleven door de omstandigheid dat het Antilliaanse publiek programma’s kan ontvangen, websites kan bezoeken of films kan huren waarin reclame voor 7-Eleven wordt gemaakt.

De cassatie spitst zich naast het procesrecht ook gedeeltelijk toe op Artikel 8 AV/ AW: De erkenning van makerschap op een bedrijfslogo-tevens-merk ten behoeve van in dat logo geïdentificeerde onderneming. De conclusie van A-G Verkade strekt primair tot verwerping en meer subsidiair tot vernietiging en terugwijzing van het beroep.

4.35. Artikel 8 Auteursverordening 1913 luidt: 'Indien eene openbare instelling, eene vereeniging, stichting of vennootschap, een werk als van haar afkomstig openbaar maakt, zonder daarbij eenig natuurlijk persoon als maker er van te vermelden, wordt zij, tenzij bewezen wordt, dat de openbaarmaking onder de bedoelde omstandigheden onrechtmatig was, als de maker van dat werk aangemerkt.'

4.36. Het artikel is gelijkluidend aan het uit 1912 daterende art. 8 van de Nederlandse Auteurswet (Aw). Voor zover mij bekend bestaat over art. 8 Aut.vo. geen rechtspraak van de Hoge Raad, en over art. 8 Aw slechts één arrest. Er bestaat voorts lagere rechtspraak, en - uiteraard - literatuur. Gelet op het concordantiebeginsel van art. 39 van het Statuut voor het Koninkrijk, kan aansluiting gezocht worden bij de in het Europese deel van het Koninkrijk voorhanden bronnen.

4.38. Blijkens de wetsgeschiedenis is art. 8 niet bepaald bedoeld voor een geval als het onderhavige: erkenning van makerschap op een bedrijfslogo-tevens-merk ten behoeve van in dat logo geïdentificeerde onderneming. De tekst van art. 8 staat daaraan echter ook niet in de weg. Uit de wetsgeschiedenis blijkt voorts dat, hoewel het gaat om toedeling van het makerschap in de relatie tussen de openbaarmakende rechtspersoon en de werkelijke ontwerper, het artikel juist ook ertoe dient dat de openbaarmakende vennootschap zich jegens derden op dit auteursrecht krachtens wetsbepaling kan beroepen.

4.39. mocht de Hoge Raad over de tardiviteit van 7-Eleven's beroep op art. 8 Aut.vo. heenstappen, dan slaagt het middel. Dat beroep van 7-Eleven bracht immers mee dat, gegeven de door haar gestelde openbaarmaking ('Op alle stukken die hier zijn overgelegd waarop het Beeldmerk (of het werk) staat afgebeeld staat de naam 7-Eleven Inc. dan wel haar vroegere naam The Southland Corporation'), zonder een natuurlijk persoon te noemen, zij om die reden als maker van het werk (in de zin van art. 8 Aut.vo.) diende te worden aangemerkt: en dus zonder nadere documentatie. 's Hofs rov. 11 kan niet als een toereikende weerlegging hiervan kan worden gezien.

(…) 4.42. Aldus strekt mijn meer subsidiaire conclusie tot vernietiging en terugverwijzing.

Lees de conclusie hier

IEF 7818

Kennen om te herkennen

Gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, 14 april 2009, zaaknr. 200.017.796, Tirion Uitgevers B.V. tegen Marieke Sauerbreij en Bas Elhorst  (met dank aan Kitty van Boven, Heitmann Vermeer Kolle).

Portretrecht. Eerst even voor jezelf lezen. Hoger beroep in de zaak over de al dan niet herkenbare snowboarders (zie Vzr. Rechtbank Utrecht, 3 oktober 2008, IEF 7136). Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep. Nadat het Hof heeft geoordeeld dat er sprake is van portretten, oordeelt het dat de afgebeelde snowboarders geen redelijk belang hebben zich tegen deze publicatie te verzetten, omdat er geen sprake is van een verzilverbare populariteit. Ook het beroep van Elhorst op een persoonlijk belang omdat hij zich niet kan verenigen met de beweerdelijke lesmethode wordt verworpen.

12.2 Waar het om gaat is echter of die bekendheid ook verzilverbaar is, dat wil zeggen of ze zodanig is dat commerciële exploitatie ervan door openbaarmaking van portretten redelijkerwijs mogelijk kan worden geacht. Die verzilverbaarheid zou kunnen blijken uit het metterdaad exploiteren van het portretrecht door Sauerbereij en Elhorst. Wat zij daarover meedelen, stelt echter teleur. (…)

12.3 (…) Als de portretten met het oog op de identiteit van de geportretteerden en wegens een daaraan toegeschreven wervende kracht gebruikt zouden zijn, zou dat toch slechts kunnen werken ten opzichte van hen die de geportretteerden goed genoeg kennen om hen te herkennen en zoals hiervoor reeds werd overwogen, zou dat een nogal beperkte kring zijn en zou de commerciële betekenis van dat gebruik dus ook nogal beperkt te zijn. Om die reden acht het hof het commerciële gebruik van de foto’s slechts in zo geringe mate toegespitst te zijn op en voort te vloeien uit de identiteit van de geportretteerden dat daaruit het bestaan van een verzilverbare populariteit niet kan worden afgeleid.

Lees het arrest hier. Pdf van de omslag van het boek hier

IEF 7814

Onder de naam Obergurgl

Vzr. Rechtbank Utrecht, 15 april 2009, KG ZA 09-113, Redczus/N8W8 Media tegen Peter Hahn Nederland B.V., Heinrich Heine B.V.  en Giesswein Walkwaren A.G.  (met dank aan Jurian van Groenendaal , Boekx).

Auteursrecht. Gebruik gedeelte van foto als decoratie op laarzen. Auteursrecht en inbreuk aangenomen, vorderingen alleen toegewezen voor Nederland. Proceskosten gecompenseerd, omdat niet alle vorderingen worden toegewezen. 

Eiser heeft in 2004 in opdracht van een Duitse onderneming foto's gemaakt voor een uitgebreide reclame- en promotiecampagne ten behoeve van het Duitse eiland Borkum. De foto 'de stoel van Borkurn' vormde het boegbeeld van de campagne. Kleding- en schoenenproducent Giesswein heeft een laars onder de naam Obergurgl op de markt gebracht met daarop een afbeelding van de op de auteursrechtelijke beschermde foto 'de stoel van Borkum' afgebeelde strandstoel. Gedaagden Hahn en Heine zijn de Nederlandse vestigingen van twee Duitse postorderbedrijven.

Bevoegdheid Nederlandse rechter: 4.2. (…) Van een dergelijke situatie is in het onderhavige geval sprake aangezien de vorderingen op de twee in Nederland gevestigde gedaagden Hahn en Heine. tegen wie de Nederlandse rechter op grond van artikel 2 RV rechtsmacht toekomt, als de vordering van jegens Giesswein op dezelfde rechtsgrond (te weten inbreuk op auteursrechten) zijn gebaseerd. Voor de toepassing van artikel 6 lid 1 EEX-Vo behoeft, anders dan Giesswein meent, niet vast te staan dat de vorderingen niet enkel zijn ingesteld om één van gedaagden te ontrekken aan de bevoegdheid van de rechter van de lidstaat waar hij zijn woonplaats heeft (Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen I1 oktober 2007. LJN BC0247).

Foto is werk: 4.7. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het door Giesswein overgenomen element van de foto een voldoende eigen oorspronkelijk karakter om daaraan auteursrechtelijke bescherming toe te kennen. Daartoe is redengevend dat de door Redczus gemaakte foto niet simpelweg bestaat uit een 'fotografisch' beeld van een standstoel op het eiland Borkum. Allereerst valt op dat voor de foto een bijzondere lens, een zogenaamde fish-eye lens, is gebruikt waardoor het beeld als het ware vervormd is tot een 180 graden beelden de strandkorf een ronde vorm heeft gekregen Dat heeft Redczus gedaan om, naar hij ter zitting heeft verklaard, de stoel 'zacht en rond' te maken. Bijzonder daarbij is ook op de foto het houtwerk van de voetsteunen vrijwel geheel is weggevallen.

De foto kenmerkt zich mede daardoor, en doordat deze vanuit een punt laag bij de grond is genomen, door het vloeiende lijnenspel van de blauw-wit gestreepte bekleding vanaf de voetsteunen tot in de kap van strandstoel. Als gevolg van deze kenmerken krijgt de stoel een bijzonder uitnodigend karakter, hetgeen door Redczus tijdens de mondelinge behandeling ook is aangeduid als "de stopkracht" van de foto. Al deze elementen brengen mee dat de foto van de strandstoel een eigen, oorspronkelijk karakter bezit en het persoonlijk stempel van Redczus draagt en daarom een auteursrechtelijk beschermd werk is.

Inbreuk: 4.8. Tussen partijen is niet in geschil dat Giesswein de strandstoel van 'de stoel van Borkum' zonder toestemming van Redczus voor commerciële doeleinden heeft gebruikt door de foto op een laars af te beelden en in productie te nemen. Vaststaat ook dat zowel Giesswein als Hahn en Heine exemplaren van de betreffende laars in Nederland hebben verkocht.

4.9. Op grond van het vorenstaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat Hahn, Heine en Giesswein inbreuk hebben gemaakt op het auteursrecht dat Redczus op de foto 'de stoel van Borkum' heeft.

Lees het vonnis hier.

IEF 7812

De wens om over eigen commerciële uitingen baas te blijven

Rechtbank Alkmaar, 8 april 2009, HA ZA 07.966, Stichting Baas In Eigen Huis tegen Vero Sales B.V. (met dank aan Els Leuftink, Kennedy Van der Laan).

Auteursrecht. Huizenzoekmachine. Eerst even voor jezelf lezen. Gedaagde Zuka dient volledige objectgegevens die zij van makelaars overneemt op Zuka.nl slechts aan te passen indien en nadat een makelaar bezwaar heeft gemaakt bij Zuka.

4.6. Ten aanzien van de inhoudelijke kant van de zaak overweegt de rechtbank als volgt. Naar is gebleken uit hetgeen over en weer is betoogd en uit de stukken, in het bijzonder uit de overgelegde afbeeldingen zoals die door de desbetreffende makelaars op hun eigen website zijn geplaatst en de weergave van die objecten door Zuka, neemt Zuka die objecten, te weten de combinaties van foto en tekst, één op één over. Zuka heeft betoogd dat de desbetreffende teksten als beschrijvend moeten worden aangemerkt, met andere woorden dat er maar één enkele manier van beschrijving van de respectieve woningen mogelijk is, maar dat betoog wordt verworpen. Niet ontkend kan worden dat er in het merendeel van de woningadvertenties prijzende en lovende bewoordingen worden gebruikt, maar dat wil niet zeggen dat alle makelaars overeenkomstige bewoordingen gebruiken.   De rechtbank is van oordeel dat de combinatie van fotografische afbeelding en de daarbij gepresenteerde tekst door de respectieve makelaars voldoende eigen oorspronkelijk karakter bezit en voldoende het persoonlijk karakter van de maker draagt om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te komen. Ofschoon de tekst deels zal bestaan uit een puur feitelijke beschrijving van de woning en de indeling daarvan, is de wijze waarop de makelaar de woning aanprijst en de opmaak van de advertentie als geheel het resultaat van scheppende arbeid, waarbij creatieve keuzes worden gemaakt. Dat geldt evenzeer voor de wijze waarop de woning wordt gefotografeerd. De stichting beroept zich dan ook terecht op het auteursrecht van de makelaars voor wie zij opkomt en kan aanspraak maken op restricties aan het gebruik van de betrokken objecten.

4.7. Namens Zuka is betoogd dat de stichting slechts een financieel belang nastreeft en dat een dergelijk belang niet wordt beschermd door het auteursrecht. De rechtbank verwerpt die stelling. De wens om over eigen commerciële uitingen baas te blijven heeft meer dan een louter financiële strekking. De rechthebbende kan immers ongewenste verspreiding en daardoor verwatering van zijn recht voorkomen. Verder is er niet voor niets een systeem van licenties, waarbij de rechthebbende veelal als uitbater van zijn recht optreedt.

(…)

De rechtbank (….) verbiedt gedaagde om na 48 uur na het tijdstip van betekening van het vonnis een website te exploiteren waarop zij objectgegevens, onder welke objectgegevens wordt verstaan fotoreportages, de daarvan deel uitmakende foto's en de beschrijvingen die door de desbetreffende makelaar gemaakt zijn van de door hem in zijn hoedanigheid van makelaar te koop aangeboden huizen, van websites van in Nederland gevestigde makelaars en makelaarskantoren overneemt en publiceert, tenzij de overgenomen en gepubliceerde gegevens niet meert omvatten dan (i) een tekst met maximaal 155 tekens, (ii) daarnaast de adresgegevens en (iii) de vraagprijs van het object, alsmede één hij een en ander te plaatsen foto met een formaat van ten hoogste 2 x 3 centimeter, dan wel een half procent van de getoonde pagina,

een en ander voor zover het objectgegevens betreft van websites van in Nederland gevestigde makelaars en makelaarskantoren die aan de stichting en aan Zuka schriftelijk te kennen hebben gegeven, of te kennen zullen geven, bezwaar te maken tegen de verveelvoudiging en openbaarmaking van hun objectgegevens op de door Zuka geëxploiteerde website www.zuka.nl, zonder dat Zuka hun voorafgaande, expliciete toestemming heeft verkregen, indien en nadat dit bezwaar aan Zuka ter kennis is gebracht.

Lees het vonnis hier.

IEF 7808

Door niet mee te werken aan overdracht

Rechtbank ’s-Gravenhage, 14 april 2009, KG ZA 09-268, Newfigure Clinics B.V. tegen Olfers

Onderscheid auteursrecht op in beeldmerk gebruikt logo en het recht op het beeldmerk. Inschrijving merk op naam bestuurder / enig aandeelhouder vennootschap geen depot te kwader trouw en niet onrechtmatig jegens de (auteursrechthebbende) vennootschap. Bestuurder is niet verplicht het merk in te brengen in de vennootschap waarvan hij op dat moment enige aandeelhouder en bestuurder was. Aangenomen moet worden dat de bestuurder het depot heeft verricht met toestemming van de vennootschap. Als enig bestuurder van de vennootschap is de wil van de bestuurder gelijk te stellen met de wil van de vennootschap.

Opmerkelijke, althans interessante, 1019h-overweging: “Gezien de door NewFigure aangevoerde rechtsgronden – overeenkomst en onrechtmatige daad - betreft het hier echter geen geschil over handhaving van een recht van intellectuele eigendom. Ook voor zover NewFigure zich beroept op het auteursrecht op het logo zien haar vorderingen niet op handhaving van dat auteursrecht. Op een dergelijk geschil is Titel 15 van het derde boek van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering niet van toepassing.”

 

4.3. NewFigure lijkt geen onderscheid te maken tussen het aan haar toekomende auteursrecht op het in het beeldmerk gebruikte logo en het recht op het beeldmerk. Dat zij auteursrechthebbende is betekent uiteraard nog niet dat zij dan ook rechthebbende op het merk is.

4.4. De voorzieningenrechter is het vooralsnog met Olfers eens dat niet is in te zien dat de registratie van het merk op zijn eigen naam als onrechtmatig jegens te vennootschap zou moeten worden aangemerkt. Olfers is niet verplicht dat merk in te brengen in de vennootschap waarvan hij op dat moment enige aandeelhouder en bestuurder was. Van een merkdepot te kwader trouw in de zin van artikel 2.4 onder f BVIE is geen sprake omdat moet worden aangenomen dat Olfers het depot heeft verricht met toestemming van NewFigure oud. Als (enig) bestuurder van de vennootschap is de wil van Olfers gelijk te stellen aan die van de vennootschap.

4.5. Denkbaar is dat er omstandigheden zijn waaronder een dergelijk handelen in strijd komt met de door artikel 2:9 B.W. voorgeschreven behoorlijke taakvervulling indien Olfers een ernstig verwijt kan worden gemaakt van de wijze waarop hij zijn taak heeft vervuld (vergelijk H.R. 10 januari 1997, LJN: ZC2243), maar voor een dergelijk verwijt heeft NewFigure onvoldoende gesteld. Daarvoor is in ieder geval niet doorslaggevend dat de vennootschap de kosten van het ontwerp van het logo en de merkregistratie heeft gedragen. Terecht stelt Olfers dat gebruikelijk is dit soort privé-uitgaven in een rekeningcourantverhouding met de vennootschap te boeken. Zo dat niet is gebeurd bestaat mogelijk een vordering ter hoogte van die kosten op Olfers. Het is echter geen grond voor overdracht van het merkrecht. Evenmin hecht de voorzieningenrechter veel belang aan het standpunt van NewFigure oud in een eerdere procedure. Dat standpunt zag mogelijk op het auteursrecht op het logo. Als NewFigure oud of Olfers in die procedure bedoeld heeft te stellen dat NewFigure oud merkhoudster was, was dat standpunt gezien de in deze procedure overgelegde merkinschrijving kennelijk fout.

4.6. Aansprakelijkheid van Olfers jegens NewFigure oud zou bovendien slechts kunnen leiden tot vorderingen op Olfers van de vennootschap. Uit de hiervoor weergegeven overeenkomsten tussen de curator en Sirius en Sirius en NewFigure is niet af te leiden dat ook deze vorderingen aan NewFigure zijn overgedragen.

4.8. Gelet op het voorgaande handelt Olfers niet in strijd met enig aan NewFigure toekomend recht of met door hem in acht te nemen ongeschreven normen door niet mee te werken aan overdracht.

4.9. De vorderingen dienen te worden afgewezen. NewFigure wordt als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Partijen hebben beide aanspraak gemaakt op de volgens 1019h Rv. te berekenen proceskosten. Gezien de door NewFigure aangevoerde rechtsgronden – overeenkomst en onrechtmatige daad - betreft het hier echter geen geschil over handhaving van een recht van intellectuele eigendom. Ook voor zover NewFigure zich beroept op het auteursrecht op het logo zien haar vorderingen niet op handhaving van dat auteursrecht. Op een dergelijk geschil is Titel 15 van het derde boek van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering niet van toepassing. De proceskosten worden om die reden begroot aan de hand van het liquidatietarief.

Lees het vonnis hier.