DOSSIERS
Alle dossiers

Overig  

IEF 10633

Chemische, biologische, radiologische en nucleaire explosieven

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 5 december 2011, KG ZA 11-1292 (SMi Group Ltd tegen IB Consultancy en X)

Auteursrecht. Vertrouwelijke informatie (voormalig werknemer). Databankenrecht. Handelsnaamrecht op congres in Azië.

SMi is actief als organisator van congressen op diverse gebieden, waaronder defensie en veiligheid. De heer en mevrouw X waren de enige in Singapore gestationeerde werknemers van SMi die zich bezighielden met de organisatie van het congres. IBC, een in Nederland gevestigde onderneming die zich bezighoudt met advisering en het houden van presentaties en workshops op het gebied van defensie en veiligheid, heeft een workshop verzorgd bij een congres over chemische, biologische, radiologische en nucleaire explosieven (CBRN-E Asia).

De heer X dient zijn ontslag in en blijkt vervolgens werkzaam te zijn bij IBC. Op de IBC website staat aangekondigd dat er een congres wordt georganiseerd. Vermoeden bestaat dat X hier al maanden mee bezig is. Dit wordt bevestigd door regelmatig contact, uit telefoongegevens en vanwege de geopende digitale bestanden op X's computer.

Auteursrecht De rate cards en het congresprogramma, dat woordelijk is overgenomen, komt auteursrechtelijk bescherming toe. Dat de teksten gebruikelijk zouden zijn, of op zichzelf ontleend aan het werk van een ander is niet aannemelijk. Verbod wordt toegewezen. Omdat gebruik is gemaakt van vertrouwelijke informatie, mag het congres dat gepland stond van 23 tot 27 april 2012 in Bangkok, Thailand, niet vóór 23 augustus 2012 plaatsvinden.

Databank SMi stelt dat inbreuk is gemaakt op het databankenrecht betreffende congreslocatie met kostenplaatjes, persoonlijke gegevens en contactgegevens deelnemers, sponsoren, kosten, tarieven, etc. Aangezien niet inzichtelijk is welke omvang de databank heeft, moet er in dit kort geding uit worden gegaan van overname van hoogstens niet-substantiële delen, geen herhaald en systematisch opvragen of hergebruiken.

Proceskosten in conventie: 15% heeft IE-component (€2.250), in totaal €3.833,97.

De reconventionele vordering is gebaseerd op handelsnaamrecht. Het is niet aannemelijk dat de aanduiding "CBRNe Asia" en "CBRNe Asia 2012" als handelsnamen zijn gebruikt. Bewijs is niet overlegd, dus vordering strandt. IBC wordt veroordeeld in deze proceskosten ex 1019h Rv ad €3.000.

Auteursrecht
4.3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat een voortbrengsel voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt als het een eigen oorspronkelijk karakter heeft en het een persoonlijk stempel van de maker draagt.1 De eis dat een voortbrengsel een eigen, oorspronkelijk karakter moet bezitten houdt in dat de vorm ervan niet ontleend mag zijn aan die van een ander werk. De eis dat het voortbrengsel het persoonlijk stempel van de maker moet dragen, betekent dat sprake moet zijn van een vorm die het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes en die aldus voortbrengsel is van de menselijke geest.2 Daarbuiten valt in elk geval al hetgeen zo banaal of triviaal is, dat daarachter geen creatieve arbeid van welke aard ook valt aan te wijzen.3

Vertrouwelijke gegevens
4.14. De voorzieningenrechter acht gelet op het voorgaande aannemelijk dat er door de [X’s] de nodige vertrouwelijke informatie is aangewend ten behoeve van IBC, hetgeen onrechtmatig is jegens SMi4. Voor die fout is IBC als werkgever evenzeer aansprakelijk. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord welke consequentie daaraan zou moeten worden verbonden. Op zichzelf lijkt een oplossing in de vorm van schadevergoeding in de rede te liggen. In de rechtspraak is echter ook wel aangenomen dat een voorziening kan worden opgelegd waarbij de voorspong die een concurrent zich onrechtmatig heeft toegeëigend teniet wordt gedaan. Dit is ook wat SMi wil. In dat licht is echter een probleem dat het niet eenvoudig is in te schatten hoe groot die onterechte voorsprong is. SMi stelt op basis van haar ervaring dat het 18 maanden zou hebben moeten duren om een congres van deze omvang op te zetten, hetgeen IBC betwist. Aan SMi kan worden toegegeven dat niet valt te ontkennen dat het aantreden van de [X’s] bij IBC een en ander in een stroomversnelling lijkt te hebben gebracht. IBC stelt hiertegenover dat zij al sinds februari 2010 met de planning bezig was en zich sedertdien, ook al voordat de [X’s] in dienst kwamen, aanzienlijke inspanningen heeft getroost en bovendien reeds de nodige ervaring op dit gebied bezat, vooral in de vorm van het houden van workshops. Hierbij komt dat de [X’s] ontegenzeggelijk pertinente ervaring hadden vanwege de organisatie bij SMi van het vergelijkbare congres in april 2011. Nu SMi geen beroep doet op het nonconcurrentiebeding (artikel 6.2 van de arbeidsovereenkomst, zie r.o. 2.3), moet er in dit kort geding vanuit worden gegaan dat de [X’s] gerechtigd waren die ervaring (maar niet de vertrouwelijke kennis) opgedaan bij SMi in te zetten bij IBC.

4.15. Al deze omstandigheden overziende acht de voorzieningenrechter het voorshands aannemelijk dat IBC zich een onterechte voorsprong van minstens 4 maanden heeft verschaft. Nu hun congres gepland stond van 23-27 april 2012 zal gedaagden worden verboden hun CBRN-E Asia 2012 te houden vóór 23-27 augustus 2012. Deze termijnstelling heeft het bijkomende effect dat beide congressen ongeveer een half jaar uit elkaar zullen liggen (aangenomen dat gedaagden zodra dat kan hun congres zullen beleggen en gelet op de jaarlijkse herhaling) en zo IBC SMi zo min mogelijk (naar voorshands is geoordeeld: onterechte) concurrentie aandoet. Ter voorkoming van executiegeschillen zal aan het verbod de voorwaarde worden verbonden dat dit vonnis uiterlijk 2 januari 2012 zal zijn betekend. Voorts zal met dwangsom versterkt worden toegewezen dat gedaagden van SMi afkomstige en vertrouwelijke elektronische of papieren informatie dienen te vernietigen. Gelet op het verweer van gedaagden dienaangaand en ter voorkoming van executiegeschillen zal worden bepaald dat het hierbij gaat om informatie waarop staat dat deze van SMi is dan wel dit gezien de omstandigheden buiten redelijke twijfel is.

Databank
4.17. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat sprake is van een databank, is uit hetgeen hiervoor is overwogen duidelijk dat slechts delen van die databank van SMi zijn opgevraagd en hergebruikt. Nu tegenover de betwisting door gedaagden niet inzichtelijk is gemaakt welke omvang de databank van SMi precies heeft (bijvoorbeeld zullen daartoe ook de betreffende gegevens van de andere door SMi georganiseerde congressen behoren), moet er in dit kort geding van uit worden gegaan dat de eventuele overname hoogstens nietsubstantiële
delen betrof. In dit licht is door SMi niet duidelijk gemaakt dat er sprake is van een “herhaald en systematisch” opvragen of hergebruiken, zoals artikel 2 lid 1 onder b van de Databankenwet vereist. Reeds op die grond strandt het beroep van SMi op haar databankrechten.

Handelsnaam (reconventie)
4.22. Naar voorlopig oordeel is niet aannemelijk geworden dat IBC de aanduidingen “CBRNe Asia” en “CBRNe Asia 2012” als handelsnaam heeft gebruikt en dat het publiek dat zo ook zal hebben opgevat. Bewijs van de inschrijving van die handelsnamen in het handelsregister is niet overgelegd, daargelaten de vraag of die enkele, zeer recente inschrijving voldoende zou zijn om van geldige opgebouwde handelsnaamrechten te kunnen
spreken. Reeds op deze grond dienen de vorderingen van IBC te stranden.

Dictum
5.1. verbiedt elk van de gedaagden om het CBRN-E Asia 2012 congres dat aanvankelijk gepland stond van 23 tot 27 april 2012 in Bangkok, Thailand, vóór 23 augustus 2012 te laten plaatsvinden,

5.3. beveelt gedaagden om binnen vijf werkdagen na de betekening van dit vonnis alle vertrouwelijke elektronische of papieren informatie, waarop staat dat deze van SMi is dan wel dit gezien de omstandigheden buiten redelijke twijfel is, te vernietigen onder toezicht van een deurwaarder, waarbij de deurwaarder een rapport zal opstellen van de vernietiging van de informatie en dit rapport zal toezenden aan de advocaat van SMi,

IEF 10631

Online betaaldienst

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 6 december 2011, KG ZA 11-1183 (Stichting BREIN tegen Techno Design "Internet programming" B.V.) -  persbericht BREIN

Met dank aan Dirk visser, Marloes Bakker en Arnout Groen, Klos Morel Vos & Schaap.

Auteursrecht. Provider als tussenpersoon. Klantgegevens. 

Technodesign is een payment provider en biedt een online-betaaldienst aan met behulp waarvan bezoekers van een website betalingen kunnen verrichten aan de beheerder van de website. Op internet was tot voor kort een website beschikbaar die fungeerde als platform voor het uitwisselen van entertainmentbestanden, via zogenaamde torrents. BREIN heeft, zonder succes, getracht de identiteit van de verantwoordelijken te achterhalen omdat die naar haar oordeel met de website auteursrechtinbreuken door derden faciliteerden. Bezoekers konden tokens kopen waarmee ze gebruik konden maken van betere functionaliteiten en sneller konden downloaden. Voor de afhandeling van de betaling van de tokens worden diensten van Techno Design gebruikt.

Conform criteria uit de rechtspraak, waaronder Lycos/Pessers, moet Techno Design de gegevens van de verantwoordelijken verstrekken aan BREIN. Hieronder wordt verstaan de naw-gegevens, e-mail en ip-adressen en het bankrekeningnummer. De gegevens van personen die "anderszins als tussenpersoon tussen Techno Design en de verantwoordelijken voor de website diensten verlenen voor de verantwoordelijken voor de website" hoeven niet te worden overlegd. Dit alles onder last van een dwangsom ad €1.000 tot een maximum van €25.000. Techno Design wordt veroordeeld in de kosten ex liquidatietarief ad €1.466,81.

4.3. Naar voorlopig oordeel kan bij de beoordeling van de gevorderde gegevensverstrekking worden aangesloten bij de criteria die in de rechtspraak zijn ontwikkeld voor de beantwoording van de vraag onder welke omstandigheden een hosting provider identificerende gegevens van zijn klant moet verstrekken aan een derde die stelt dat die klant onrechtmatig jegens hem handelt via een door de provider gehoste website ([Lycos - Pessers]). In beide gevallen gaat het immers om een partij die gegevens wil hebben van een dienstverlener teneinde een klant van die dienstverlener te kunnen aanspreken op onrechtmatig gedrag.

a. de mogelijkheid dat de informatie, op zichzelf beschouwd, jegens de derde onrechtmatig en schadelijk is, is voldoende aannemelijk;
b. de derde heeft een reëel belang bij de verkrijging van de NAW-gegevens;
c. aannemelijk is dat er in het concrete geval geen minder ingrijpende mogelijkheid bestaat om de NAW-gegevens te achterhalen;
d. afweging van de betrokken belangen van de derde, de serviceprovider en de websitehouder (voor zover kenbaar) brengt mee dat het belang van de derde behoort te prevaleren.

Zoals hierna per criterium zal worden toegelicht, moet toetsend aan die criteria voorhands worden geoordeeld dat op Techno Design een op maatschappelijke zorgvuldigheidnormen gebaseerde rechtsplicht rust om identificerende gegevens betreffende de verantwoordelijken te verstrekken aan BREIN.

4.4. Ten eerste staat voorshands vast dat via de onder 2.4 beschreven website (hierna: de website) structureel en grootschalig inbreuken zijn gepleegd op auteursrechten en naburige rechten van bij BREIN aangesloten rechthebbenden en dat ook de verantwoordelijken voor de website zelf grootschalig inbreuk hebben gepleegd op die rechten. Techno Design heeft dat niet betwist. Techno Design heeft ook niet bestreden dat er sprake is van “evident onrechtmatig handelen”, dat wil zeggen: handelen waarvan ook voor een derde die erop wordt gewezen, zoals Techno Design, duidelijk moet zijn dat het onrechtmatig is. In zoverre is de positie van Techno Design in dit geval minder lastig dan die van de gedaagde in de hiervoor genoemde Lycos – Pessers zaak. In die zaak ging het immers om handelingen waarvan de aangesproken provider volgens het hof niet zonder meer kon vaststellen of die onrechtmatig waren.

4.5. Ten tweede is niet in geschil dat BREIN een reëel belang heeft bij verkrijging van identificerende gegevens van de verantwoordelijken voor de website. BREIN heeft die gegevens immers nodig om die verantwoordelijken te kunnen aanspreken en aldus de voortdurende inbreuken op de rechten van de bij haar aangesloten partijen te kunnen stoppen. Dat belang bestaat ook nog na de verandering van de domeinnaam waaronder de website wordt gepubliceerd. Niet in geschil is namelijk dat de verantwoordelijken hun onrechtmatig gedrag onverminderd voortzetten onder de nieuwe domeinnaam.

4.6. Ten derde is voorhands niet aannemelijk dat BREIN in dit geval minder ingrijpende mogelijkheden heeft om de gevorderde gegevens te achterhalen. Het enige alternatief dat Techno Design naar voren heeft gebracht, is het starten van een procedure tegen de hosting provider. Dat alternatief is zowel voor de betreffende provider, als voor de personen op wie de gegevens betrekking hebben, naar voorlopig oordeel even ingrijpend als de onderhavige procedure. Techno Design heeft ook niet toegelicht waarom haar alternatief minder ingrijpend is. Bovendien heeft BREIN aangevoerd dat als het gaat om de verkrijging van gegevens, het effectiever is om een payment provider aan te spreken dan een hosting provider. Een payment provider zoals Techno Design moet op zijn minst bepaalde identificerende gegevens van zijn klanten bijhouden om de dienst te kunnen uitvoeren. Om de geïncasseerde gelden door te leiden naar haar klant moet Techno Design immers beschikking hebben over ten minste de naam en het rekeningnummer van die klant. Techno Design heeft ook niet bestreden dat zij over die gegevens beschikt. Een hosting provider daarentegen kan zijn diensten verrichten zonder identificerende gegevens van de klant en een eventuele betaling voor die dienst kan anoniem worden verricht. Volgens BREIN leert de ervaring dan ook dat de partijen die zich schuldig maken aan grootschalige inbreuken, doorgaans niet traceerbaar zijn op basis van de gegevens die hosting providers bijhouden. Ook dat heeft Techno Design niet bestreden. Gelet daarop kan naar voorlopig oordeel niet

4.7. Ten vierde moet naar voorlopig oordeel in dit geval het hiervoor genoemde belang van de bij BREIN aangesloten partijen om te kunnen optreden tegen de grootschalige inbreuken op hun rechten zwaarder wegen dan de belangen van de verantwoordelijken voor de website en de belangen van Techno Design. Het belang van de verantwoordelijken om anoniem te blijven prevaleert in dit geval niet. De verantwoordelijken opereren namelijk niet in de privé-sfeer, maar zijn in het economisch verkeer actief. Daarom moet hun identiteit duidelijk kunnen worden vastgesteld (vgl. HvJ EU 12 juli 2011, LJN BR3605, r.o. 142 (L’Oréal – eBay)). De dienst die zij aanbieden moet bovendien worden gekwalificeerd als een dienst van de informatiemaatschappij in de zin van artikel 3:15d lid 3 van het Burgerlijk Wetboek. BREIN heeft er naar voorlopig oordeel terecht op gewezen dat die diensten niet anoniem mogen worden aangeboden (art. 3:15d lid 1 sub a BW).

4.14. De proceskosten zullen niet worden begroot op basis van artikel 1019h van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, alleen al omdat BREIN dat niet heeft gevorderd en zij geen overzicht van haar kosten in het geding heeft gebracht. De proceskosten zullen dus worden begroot op basis van het reguliere liquidatietarief, te weten op € 816,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 560,00 aan griffierecht en € 90,81 aan kosten deurwaarder.

Op de blogs:
DomJur

IEF 10590

Verspreiding digitale nieuwsbrief

Rechtbank Amsterdam 26 oktober 2011, LJN BU6269 (Energy Intelligence Group Inc. tegen ABN-Amro Bank N.V.)

Auteursrecht. Verspreiding digitale nieuwsbrief onder collega's zonder toestemming van de uitgever is een ongeoorloofde verveelvoudiging. Toewijzing vorderingen. Proceskostenveroordeling ex 1019h Rv gematigd.

EIG houdt zich bezig met het uitgeven en verspreiden van publicaties op het gebied van de internationale energiemarkt. EIG biedt haar uitgaven aan door middel van verschillende abonnementsvormen, zoals verzending per e-mail als pdf-bestand, in druk (hard copy) en beschikbaarheid via internet. ABN AMRO/Fortis is sinds jaren geabonneerd op PIW en NC. Zij gebruikt de nieuwsbrieven voor haar Commodities Energy afdeling.

De verspreiding aan 10 collega's staat vast als openbaarmaking zonder toestemming. ABN Amro voert aan dat uitsluitend moet worden uitgegaan van de abonnementsvergoeding en dat het niet in het Nederlandse rechtsstelsel past 'punitive damages' toe te kennen. Op grond van art. 27 lid 2 Aw heeft de rechter de mogelijkheid in passende gevallen de schade op een forfaitair bedrag vast te stellen. Er wordt uitgegaan van één uitgave tegen abonnementsprijzen tegen vermenigvuldigingsfactor van 12 overeenkomstig aantal adressanten.

Proceskostenvergoeding (ook inzet Amerikaanse advocaat) wordt een bedrag van €15.000 passend geacht. 

4.7.  In het midden kan blijven of de verspreiding van de digitale nieuwsbrieven van EIG door [A] aan twaalf collega’s binnen de afdeling Commodities Energy van Fortis heeft te gelden als een ‘openbaarmaking’ als bedoeld in artikel 12 Aw en de Richtlijn. Met het doorsturen per e-mail van de als pdf-bestanden aangehechte nieuwsbrieven aan haar twaalf collega’s heeft [A] deze uitgaven immers zonder toestemming van EIG op digitale wijze gekopieerd en daarmee gereproduceerd. ABN AMRO heeft dit ook niet weersproken. Hiermee is de schending van het exclusieve recht van EIG op verveelvoudiging van de nieuwsbrieven gegeven, ook indien sprake zou zijn van de door ABN AMRO bedoelde uitputting als bedoeld in artikel 12b Aw. ABN AMRO heeft aldus inbreuk gemaakt op de auteursrechten van EIG en daarmee onrechtmatig gehandeld. Zij is hierdoor in beginsel schadeplichtig.

4.11.  Tegen de schadeberekening van EIG heeft ABN AMRO aangevoerd dat uitsluitend moet worden uitgegaan van de abonnementsvergoeding die Fortis zou hebben betaald als zij voor haar (gemiddeld) 10 werknemers op de afdeling Commodities Energy aparte abonnementen op PIW en NC had afgenomen. Volgens haar is de werkelijke schade dus hoogstens tien maal de abonnementsprijs. Als het gaat om de nieuwsbrieven van 22 en 25 februari 2010 is dat USD 531,30 voor NC en USD 460,90 voor PIW, samen USD 992,20. In de visie van ABN AMRO vordert EIG meer dan alleen de werkelijk geleden schade, hetgeen naar Nederlands recht niet is toegestaan.

4.12.  Terecht voert ABN AMRO aan dat het Nederlandse rechtstelsel alleen een schadevergoedingsplicht ten aanzien van daadwerkelijk geleden schade kent en geen zogeheten ‘punitive damages’. Dit laat evenwel onverlet dat artikel 27 lid 2 Aw de rechter de mogelijkheid biedt om de schade in passende gevallen vast te stellen op een forfaitair bedrag. In dit geval bestaat voldoende aanleiding voor de veronderstelling dat Fortis, indien zij zich had onthouden van inbreukmakend handelen, voor de 12 collega’s van [A] binnen de afdeling Commodities Energy digitale abonnementen had afgesloten op NC en PIW. Mede gelet op het door ABN AMRO toegelichte belang van de uitgaven voor de werkzaamheden van die afdeling, het feit dat voor [A] reeds digitale abonnementen waren afgesloten en het relatieve prijsverschil tussen abonnementen en wekelijkse losse uitgaven, ligt niet voor de hand dat Fortis voor de desbetreffende medewerkers steeds losse uitgaven of artikelen had ingekocht. In dit opzicht heeft EIG haar schade, voor zover deze is gebaseerd op een vergoeding per artikel of losse uitgave, onvoldoende onderbouwd. Een en ander betekent dat zal worden uitgegaan van één uitgave van NC en PIW tegen abonnementsprijzen. Daarbij geldt een vermenigvuldigingsfactor van 12, gegeven het overeenkomstige aantal adressanten in de e-mails van [A].

4.19.  Deze proceskosten als bedoeld in artikel 1019h Rv kunnen uitsluitend worden toegewezen voor zover het gaat om kosten samenhangend met de inbreuk op intellectuele eigendomsrechten en voor zover deze kosten redelijk en evenredig zijn en voor zover de billijkheid zich niet daartegen verzet. De onderhavige procedure moet worden aangemerkt als een betrekkelijk eenvoudige bodemzaak zonder repliek en dupliek en/of pleidooi. Op grond van de indicatietarieven in IE-zaken behoort de procedure daarmee tot de categorie waarvoor een advocaatkostenveroordeling van € 8.000,-- (exclusief griffierechten, verschotten en BTW) het uitgangspunt is. De door EIG gevorderde advocaatkosten zijn ruim negen maal zo hoog. Bij een dergelijke afwijking van de indicatietarieven worden strenge eisen aan de motivering gesteld. Onder de gegeven omstandigheden wordt een bedrag van € 15.000,-- een passende vergoeding geacht. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank, naast de complexiteit van de zaak, onder meer dat de advocaatkosten kennelijk niet alleen betrekking hebben gehad op aspecten van intellectuele eigendomsrechten, maar voor een belangrijk deel ook op het verbintenisrechtelijke leerstuk van de wanprestatie, waarvoor geen volledige proceskostenveroordeling mogelijk is. Anderzijds is duidelijk geworden dat de internationale kant van de zaak (namelijk toepasselijkheid van Amerikaans recht) overleg met en werkzaamheden door een Amerikaanse advocaat noodzakelijk maakte.

4.20.  De proceskosten van EIG worden aldus begroot op een bedrag van € 15.708,89, waarvan € 635,-- aan griffierecht, € 15.000,-- aan salaris advocaat en € 73,89 aan dagvaardingskosten. De wettelijke rente over de proceskosten zal als onweersproken worden toegewezen als gevorderd.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf)

IEF 10563

Post mortem persoonlijkheidsrechten

BGH, Beschluss des I. Zivilsenats vom 9.11.2011 - I ZR 216/10 ("Stuttgart 21") - OLG Stuttgart 6 oktober 2010, 4 U 106/10

Uit't persbericht. Duitsland. Persoonlijkheidsrechten ontwerp stationsgebouw post mortem. Kort gezegd: Aan persoonlijkheidsrechten komt na jaren of decennia na de dood van de auteur minder gewicht toe. In dit geval is er meer dan drie kwart van de auteursrechtelijke termijn verlopen, dus komt er minder bescherming toe.

Het Centraal Station van Stuttgart is gebaseerd op een ontwerp van prof. Dipl.-Ing. Paul Bonatz en gebouwd in het jaar 1911. Dit ontwerp is auteursrechtelijk beschermd. Auteursrechtelijke bescherming duurt voort, nadat de architect overleed in 1956, tot het einde van het jaar 2026.

De planning van het door Deutsch Bahn AG gepresenteerde infrastructuurproject "Stuttgart 21" voorziet daarin dat de zijvleugels en de trap in de grote zaal worden gesloopt. Eén van deze vleugels is al gesloopt in 2010.

Eiser ziet in dit plan, en de reeds gedeeltelijk sloop van het stationsgebouw, een inbreuk op de persoonlijkheidsrechten van Paul Bonatz. Met die actie hij de reconstructie van de noordwestelijke vleugel bewerkstelligen, en de afbraak van de zuid-oostelijke vleugel en de trap voorkomen.

Zowel de rechtbank als het Oberlandesgericht van Stuttgart hebben de vorderingen verworpen. De herziening werd niet goedgekeurd door het Oberlandesgericht. Het BGH bevestigt de beslissing van het Oberlandesgericht Stuttgart en ziet geen gronden voor een revisie.

1. Die von der Beschwerde als grundsätzlich erachtete Rechtsfrage, ob im Rahmen der gebotenen Abwägung der betroffenen Interessen des Urhebers einerseits und des Eigentümers andererseits den urheberpersönlichkeitsrechtlichen Interessen des Urhebers nach seinem Tode ein geringeres Gewicht als zu seinen Lebzeiten beigemessen werden kann, ist bereits geklärt. Der Senat hat entschieden, dass die Urheberinteressen Jahre oder Jahrzehnte nach dem Tod des Urhebers nicht notwendig dasselbe Gewicht haben wie zu seinen Lebzeiten (Urteil vom 13. Oktober 1988 - I ZR 15/87, GRUR 1989, 106, 107 - Oberammergauer Passionsfestspiele II). Daran hat der Senat in seiner jüngeren Rechtsprechung festgehalten (Urteil vom 19. März 2008 - I ZR 166/05, GRUR 2008, 984 Rn. 29 = WRP 2008, 1440 - St. Gottfried). Die Nichtzulassungsbeschwerde hat keine beachtlichen Gründe für eine Überprüfung dieser Rechtsprechung dargelegt. Das Berufungsgericht konnte daher ohne Rechtsfehler berücksichtigen, dass die (postmortale) Schutzfrist des Urheberrechts von Paul Bonatz 56 Jahre nach dessen Tod bereits zu mehr als drei Vierteln abgelaufen ist.

 

IEF 10520

Kunstgrepen De Wenende Madonna

Hof van Beroep Brussel 15 november 2011, Rolnr. 2001AR665 (Erven van A.W. tegen L.R c.s.)

Als randvermelding. België. Kunstgrepen. Overeenkomst opberging schilderijen in gemeenschappelijke kluis. Wilsgebreken. Bedrog. Verkoop. Gevorderd is de teruggave van de schilderijen "De Wenende Madonna", en een "Cabinet Anversois" (Intérieur de château), alsmede verschillende kunstvoorwerpen, bestaande uit Vlaamse primitieven, houten en bronzen beelden, jade, koraal e.d., ter waarde te samen van tevens 1.000.000 BEF of 24.789,35 euro ; onder last van dwangsom (bijna €50.000) [afbeelding betreft slechts ter illustratie]

Bedrog veronderstelt dat één van de partijen bij de contractsluiting kunstgrepen aanwendt (materieel element) en bewust (psychologisch element) de wederpartij doet dwalen, zonder welke kunstgrepen zij klaarblijkelijk het contract niet zou hebben aangegaan. Er is sprake van bedrog wanneer bij het sluiten van een overeenkomst feiten verzwegen werden die zodanig zijn dat, indien de contractpartij er kennis van had gehad, tegen voor deze minder bezwarende voorwaarden zou zijn gecontracteerd.

Er is sprake van misbruik van vertrouwen en "De Wenende Madonna" dient te worden teruggegeven. Schadevergoeding wegens nodeloze kopzorgen wordt uitgesproken en deze morele schade betreft €2.000.

2.7. Bijgevolg staat afdoend vast dat M. R. op het ogenblik van de aankoop wel degelijk meende zich een werk te hebben aangeschaft daterend van de periode van de Vlaamse primitieven en dat W., misbruik makend van het vertrouwen dat R. in hem stelde, een werk versaste, dat blijkbaar van zeer goede kwaliteit was maar van een veel latere periode (19e eeuw of nog jonger ).

Terwijl W. wist (zie verklaring van 15 juni 1979)dat het werk in kwestie, waarvan hij voorheen de exclusieve eigenaar was, niet onder de omschrijving viel, opgenomen in de overeenkomst van 22 april 1977, staat vast dat R. hiervan niet op de hoogte was, zelfs niet kon zijn, gezien de consorten R. thans blijven volhouden dat in 1977 wel degelijk een echte Vlaamse primitieve werd verhandeld, quod non.

De overeenkomst van 22 april 1977 dient dan ook te worden vernietigd op grond van bedrog.

2.8. De vernietiging van de overeenkomst van 22 april 1997 brengt met zich mee dat geïntimeerden gehouden zijn het schilderij " De Wenende Madonna " - dat thans in handen is van de gerechtsdeurwaarder - terug te geven aan de consorten W. en dat deze laatste partij gehouden is tot teruggave van het " cabinet Anversois " of bij gebreke hiervan tot betaling van de tegenwaarde van 1.000.000 BEF en tot teruggave van de diverse kunstvoorwerpen, vermeld in deze overeenkomst, of bij gebreke hiervan tot betaling van de tegenwaarde van 1.000.000 BEF.

2.9 (...) Er kan niet ontkend worden dat de hele hetze rond het schilderij " De Wenende Madonna " voor de consorten R. heel wat nodeloze kopzorgen met zich meebracht. De morele schade die zij uit dien hoofde geleden hebben, wordt in alle redelijkheid, ex aequo et bono geraamd op 2.000 euro . 

Dictum
Het hof verklaart de hogere beroepen gegrond in de hierna volgende mate. 
Verklaart het incidenteel beroep ontvankelijk en gegrond in de hierna volgende mate. 
Bevestigt het bestreden vonnis (zaak 92.371 en 22.245) in zoverre hierin: 
- de overeenkomst van 22 april 1977 vernietigd werd ten nadele van W.; 
- de consorten W. veroordeeld worden tot teruggave van een "Cabinet Anversois" (Intérieur de château) ter waarde van 1.000.000 BEF of 24.789,35 euro alsmede verschillende kunstvoorwerpen, bestaande uit schilderijen, houten en bronzen beelden, jade, koraal e.d., ter waarde te samen van tevens 1.000.000 BEF of 24.789,35 euro ; 
- gezegd wordt voor recht dat geïntimeerden gehouden zijn het schilderij "Wenende Madonna", thans in bewaring bij gerechtsdeurwaarder Libbrecht, terug te geven aan appellanten; 
- de gerechtskosten begroot worden. Hervormend voor het overige,

Lees het arrest hier (Juridat en pdf)

IEF 10513

Geplastificeerde gebruiksaanwijzingen en waarschuwingen

Vzr. Rechtbank Almelo 11 november 2011, LJN BU4888 (Friends Hygiene B.V. tegen Savon B.V.)

Auteursrecht op geplastificeerde gebruiksaanwijzingen en waarschuwingen. Verbodsvordering alternatieve producten voor doseerunits. Stukgelopen samenwerking. Over en weer hebben partijen afname van reinigingsproducten enerzijds en hygiënepapier anderszijds afgesproken. Partijen hebben hun samenwerkingsafspraken niet aan het papier toevertrouwd. Kennelijk is definitief en onvoorwaardelijk door partijen afgesproken om “de stekker er uit te trekken”.

In reconventionele vordert Savon een verbod op auteursrechtelijke inbreuk op geplastificeerde gebruiksaanwijzingen en waarschuwingen die behoren bij de betreffende vaatwasproducten. Vrees voor inbreuk is niet gesteund door feiten en/of omstandigheden, en de vraag is of geplastificeerde overzichten met daarin standaardteksten en standaard waarschuwingen, inderdaad auteursrechtelijke bescherming verdienen.

Verbod op aan derden aanbieden van alternatieve producten voor gebruik in de aldaar geplaatste Savon-doseerunits. Ook deze vordering wordt afgewezen nu er geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd dat het gestelde gevaar (agressieve chemische) waaruit spoedeisend belang moet blijken, kan openbaren.

18. De voorzieningenrechter moet vaststellen dat deze vrees – gelijk door Friends bij wijze van verweer is benadrukt - niet wordt gesteund door feiten en/of omstandigheden waaruit volgt dat Friends inderdaad reeds buiten de van Savon afkomstige leveringen om, dergelijke overzichten is gaan afleveren bij afnemers. Uit niets blijkt voorts dat Friends voornemens is die geplastificeerde overzichten in eigen beheer te laten maken. Door Friends is gemotiveerd weersproken dat door haar de gestelde auteursrechtinbreuken zijn gedaan en dat zij voornemens is dergelijke inbreuken te gaan doen. Daarbij komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook nog eensde beperking dat het auteursrecht alleen bescherming biedt voor geschreven tekst die ook nog eens aan het oorspronkelijkheidvereiste moet voldoen. Door Friends is terecht aangevoerd dat bij gebrek aan meer informatie voorshands oordelend niet kan worden getoetst of de aangevoerde werken– met daarin standaardteksten en standaard waarschuwingen - inderdaad auteursrechtelijke bescherming kunnen verdienen. De in reconventie onder I verzochte voorlopige voorziening zal dan ook moeten worden afgewezen.

19.Onder II wordt in reconventie gevorderd om Friends op straffe van een dwangsom te verbieden om aan derden alternatieve producten (te weten andere producten dan die afkomstig van Savon) te leveren aan derden voor het gebruik bij die derden in de aldaar geplaatste doseerunits van Savon. Door Friends is weersproken dat zij doende is of van zins is dergelijke alternatieve producten aan derden te leveren. De spoedeisendheid van deze vordering baseert Savon op de omstandigheid dat wisseling van deze meestal agressieve producten chemisch gevaar voor de gebruikers kan opleveren. De voorzieningenrechter is van oordeel dat ook deze reconventionele vordering moet worden afgewezen nu door Savon geen feiten en/of omstandigheden zijn aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat het gestelde gevaar zich juist door toedoen van Friends bij derden kan openbaren. Uit niets blijkt dat Friends doende is alternatieve producten voor gebruik in deze doseerunits (omstreeks 300 in NL) in te kopen c.q. te laten vervaardigen. Evenmin isgebleken van door Friends ontplooide verkoopactiviteiten waaruit kan worden afgeleid dat Friends doende is c.q. moet zijn om alternatieve producten in de plaats te stellen van de voor Friends dus niet meer verkrijgbare producten van Savon.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf)

IEF 10502

Door nodeloos haar stijl na te bootsing

Hof 's-Hertogenbosch 15 november 2011, LJN BU4770 (Duijsens tegen Broeren)

Met dank aan Marc de Kemp en Bas Le Poole, Houthoff Buruma.

Stijlnabootsing. Bescherming van karakters. Auteursrecht op figuren op schilderijen / slaafse nabootsing. Zowel Duijsens als Broeren zijn beeldend kunstenaar/schilder. Duijsens exposeert sinds 1999 in binnen- en buitenland. Broeren verkoopt via o.m. IQ kunst en MondiArt. In principaal appel stelt Duijsens dat zij haar eigen stijl heeft ontwikkeld en dat Broeren vanaf 2006 zijn schilderijen/nabootsingen openbaar is gaan maken.

Duijsens claimt auteursrecht op alle 'figuren', een vergelijking met Nijntje, als een bekend en herkenbaar individu, wordt getrokken, maar de figuren op de schilderijen missen zulke herkenbaarheid. (r.o. 4.10).

Of er sprake is van auteursrechtinbreuk door de schilderijen van Broeren, wordt per geval bekeken (klik afbeelding rechts):
4.11.3. Geen ongeoorloofde verveelvoudiging; voldoende verschillen
4.11.4. Wel ongeoorloofde verveelvoudiging; houding van afbeelde vrouw, kijkrichting, fles wijn in rechterhand, glas in linkerhand, parelsnoer, model jurk, verschil in diktes van armen.
4.11.5. Geen ongeoorloofde verveelvoudiging
4.11.6. Geen ongeoorloofde verveelvoudiging
4.11.7. Geen ongeoorloofde verveelvoudiging; wel (stijl)kenmerken van een zangkoor.
4.11.8. Geen ongeoorloofde verveelvoudiging; minder abstract en meer gedetailleerd geschilderd en duidelijk aanwezige tafel met taart en theepot.
4.11.9. Niet voldoende verschillend: helderheid, aanwezigheid van proviand en rodere blossen op de wangen.
4.11.10. Geen inbreuk op auteursrecht

Uit het dictum: bekrachtiging en aanvulling van inbreukmakende werken; inbreuk op ten processe opgevoerde producties onthouden; staken van verkopen/aanbieden; schriftelijke opgave accountant; terugnemen van schilderijen; vernietiging; onder last van dwangsom €1.000 met maximum van €100.000. Proceskostenveroordeling eerste aanleg €20.000, terugbetalen proceskosten eerste aanleg €14.500 en hoger beroep ad 1019h Rv €10.000 allen met wettelijke rente.

Stijlnabootsing 4.12.3 Al de hierboven opgesomde kenmerken van de stijl van Duijsens komen in meer of mindere mate terug in voornoemde werken van Broeren. Niet alleen de vormgeving van de voluptueuze vrouwen en stevige mannen en hun gezicht zijn nagenoeg gelijk, maar ook het felle kleurgebruik, de feestelijke setting, de houding van de mannen en vrouwen, de parelsnoeren en vlinderdassen en de wijze van vasthouden van glazen en kopjes zijn nagenoeg volledig nagebootst van de werk van Duijsens. De verschillen waar Broeren op wijst, zoals de strakkere lijnen, de preciezere schilderwijze en het verschil in concrete afbeelding vallen pas op indien schilderwerken van beide kunstenaars naast elkaar worden bekeken.

4.12.4. De stijlnabootsing van Broeren is naar het oordeel van het hof niet alleen opvallend, maar ook nodeloos. (...)

4.12.6. Op grond van het voorgaande en mede gelet op de reeds geconstateerde inbreuken op de auteursrechten van Duijsens met betrekking tot vijf voornoemde werken van Broeren, is hof van oordeel dat Broeren door het vervaardigen en exploiteren van de werken zoals overlegd (...) onrechtmatig handelt jegens Duijsens door nodeloos haar stijl na te bootsing.
Het hof zal de gevorderde verklaring voor recht en de op slaafse nabootsing gebaseerde verboden en geboden van Duijsens derhalve toewijzen met dien verstande dat de toewijzing zich enkel uitstrekt over de ten processe middels producties aan de orde gestelde werken van Broeren.

4.13. Duijsens komt in haar eerste grief op tegen het oordeel van de rechtbank dat de afbeelding die als achtergrond op een webpagina dan wel op een visitiekaartje van Broeren staat (productie 14 Duijsens) niet als ongeoorloofde verveelvoudiging in de zin van auteurswet heeft te gelden. Deze grief slaagt.

Lees het vonnis hier (grosse, LJN, schone pdf)

IEF 10459

WINAp-bestanden

Rechtbank 's-Gravenhage 9 november 2011, HA ZA 09-3039 (KNMP tegen ID/Farma B.V.)

Auteursrecht. Licentie. Onrechtmatig handelen. Zeer casuïstische zaak. Enkele citaten gevolgd door ingekort dictum, uitgebreide samenvatting volgt later:

Impliciete licentie WINAp-bestanden?
4.1. De kern van hetgeen partijen verdeeld houdt betreft de vraag of partijen met inachtneming van het Haviltexcriterium redelijkerwijs over en weer dienden te begrijpen dat sprake was van een stilzwijgende (duur)(licentie) overeenkomst voor het aanleveren van WINAp bestanden, zoals Id/farma aanvoert, maar KNMP gemotiveerd betwist. Dat wil zeggen:
een stilzwijgende overeenkomst die los stond van de met wederzijdse instemming op termijn van 2 jaar beëindigde KOMBI/rom IV overeenkomst. De rechtbank beantwoordt die vraag – evenals het hof voorshands deed in hoger beroep van het kort geding en anders dan de voorzieningenrechter van deze rechtbank op basis van de toen door partijen betrokken stellingen deed – ontkennend. Daarvoor is het navolgende redengevend.

Geldige beëindiging G-standaard licentie?
4.6. In het verlengde van de in 4.1 gestelde kernvraag ligt de volgende: Is de Gstandaard licentie geldig beëindigd door KNMP door opzegging op termijn van 3 maanden bij brief van 27 april 2007 tegen 1 augustus 2007? Die vraag beantwoordt de rechtbank – evenals het hof dat voorshands in hoger beroep van het kort geding deed – bevestigend,
waartoe als volgt wordt overwogen.

5.1. verklaart voor recht dat Id/farma onrechtmatig heeft gehandeld door het ten processe bedoelde in hoger beroep vernietigde vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 27 april 2007 te executeren en KNMP te dwingen zich naar het in kort geding gegeven bevel te gedragen;

5.2. verklaart voor recht dat Id/farma inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van KNMP door het openbaarmaken en verveelvoudigen van WINAp-bestanden a) op de website www.kombirom.nl na 1 januari 2007, b) via KOMBI/rom, KOMBI/card en andere ten processe bedoelde KOMBI/producten na 1 mei 2007;

5.3. veroordeelt Id/farma tot betaling van de kosten voor doorlevering van de WINApbestanden na 27 april 2007 tot aan 27 oktober 2007 ten bedrage van € 47.710,- binnen 15 werkdagen na betekening van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van betaling;

5.4. veroordeelt Id/farma tot a. vergoeding van de door KNMP geleden schade als gevolg van het ten processe bedoelde onrechtmatig handelen jegens KNMP in de vorm van het plegen van auteursrechtinbreuk met betrekking tot de WINApbestanden, voor zover dit publicatie van de KOMBI/rom cd-rom, KOMBI/ on-card, KOMBI/key, KOMBI/lan en KOMBI/tip betreft vanaf 27 april 2007 en voor zover dit de KOMBI/rom online betreft vanaf 1 januari 2007, welke schade dien te worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet, alsmede b. afdracht van de met de KOMBI/rom, KOMBI/on-card, KOMBI/key, KOMBI/lan, KOMBI/tip en KOMBI/rom online behaalde winst voor zover die is toe te rekenen aan auteursrechtinbreuk op de WINAp-bestanden in de respectieve sub a genoemde periodes, althans, voorzover cumulatie van de sub a en b bedoelde bedragen volgens de stand van de rechtspraak niet is toegestaan, betaling van het hoogste van deze bedragen;

5.5. veroordeelt Id/farma om binnen één kalendermaand na betekening van dit vonnis aan de advocaat van KNMP te doen toekomen een schriftelijke, door een registeraccountant gecontroleerde en gewaarmerkte opgave van de volgende informatie;(...)

5.6. veroordeelt Id/farma tot betaling van een dwangsom van € 5.000,- voor elke dag of deel daarvan dat Id/farma niet voldoet aan het in 5.5 bepaalde, met een maximum van € 75.000,-;

5.7. veroordeelt Id/farma in de kosten van deze procedure in conventie, tot aan deze uitspraak aan de zijde van KNMP begroot op € 1.287,25 aan verschotten en € 4.127,20 aan salaris advocaat;

IEF 10455

Hans Klok - Lijdend voorwerp draagt een kostuum

Rechtbank 's-Gravenhage 9 november 2011 KG ZA 11-1144 (Act One BVBA tegen Invisible B.V.)

Met dank aan Martin Hemmer en Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht, AKD advocaten 

Auteursrecht op illusies. Samenwerking. Magic consultant Rafael van Herck is werkzaam als illusionist en als ‘magic consultant’. Onder de werkzaamheden als consultant valt onder meer het opzetten van routines en choreografieën met betrekking tot reeds bestaande illusies. Illusionist Hans Klok heeft een aantal routines in zijn show opgenomen die voorwerp zijn van dit geschil. Hiermee treedt hij op over de gehele wereld en heeft grote bekendheid verworven. Voor zijn theatershow “The Beauty of Magic” in Las Vegas maakt gebruik van de diensten van eiser. De routine van de ‘head drop’ en de combinatie met hand through body zijn originele creaties zijn en mitsdien auteursrechtelijk beschermd in de zin van artikel 10 lid 1 onder 2 en onder 4 Aw.

Auteursrecht op routine 'hand through body' wordt afgewezen vanwege eerdere opvoering Duitse illusionisten, de routine 'head-drop' komt auteursrechtelijk bescherming toe evenals de combinatie van voorgaande. Wereldwijd verbod voor vertonen van ´head drop´. De handhaving wordt versterkt met een dwangsom van €5.000 per keer met een maximum van €50.000.

Auteursrecht op kostuum de getekende onthoudingsverklaring in deze ziet op de uiterlijke vormgevingsaspecten, maar het spoedeisend belang is niet aannemelijk gemaakt. Know how bescherming voor de binnenkant van het kostuum (uitbreiding van grondslag) wordt eerst pas ter zitting aangevoerd en wordt aldus afgewezen. Beroep op slaafse nabootsing van kostuums afgewezen. Proceskostenveroordeling ad €12.205,17 met uitgebreide berekening.

Auteursrecht ‘hand through body’ routine 
4.4. De routine van de ‘hand through body’, zoals (onbestreden) bedacht door [X] vormt voorshands oordelend geen auteursrechtelijk beschermd werk. De voorzieningenrechter stelt vast dat Siegfried en Roy, Meister der Illusion (productie 1 van [Y] c.s.) reeds in 1988 uitvoering gaven aan de ‘hand through body’ illusie in een meesterbediende formatie. Daarbij maakten Siegfried en Roy gebruik van een kostuum [vertrouwelijk], alsmede een dienblad met daarop een glas water, waarnaar de meester door het lichaam van de bediende reikt. [X] heeft niet betwist dat de routine van Siegfried en Roy eerder bestond (en hij deze kende), doch heeft zich op het standpunt gesteld dat hij creatieve elementen heeft toegevoegd waardoor zijn routine is aan te merken als een auteursrechtelijk beschermd werk. De voorzieningenrechter is voorshands echter van oordeel dat in feite het enige element dat [X] heeft toegevoegd aan deze reeds bestaande routine is dat de bediende wegdraait op het moment dat de meester het glas water tracht te pakken. Hiervan heeft [Y] c.s. terecht gesteld dat die enkele beweging te triviaal is om aan het geheel een eigen, oorspronkelijk karakter en een persoonlijk stempel van de maker te geven. Op de routine van de ‘hand through body’, zoals bewerkt door [X], rust derhalve naar voorlopig oordeel geen auteursrechtelijke bescherming toebehorend aan [X].  

Auteursrecht ‘head drop’ routine 4.6. Dat de routine van de ‘head drop’ enkel zou bestaan uit banale of triviale onderdelen, zoals [Y] c.s. heeft aangevoerd, is voorshands niet aannemelijk geworden. Getuige de door [Y] c.s. overgelegde fragmenten van uitvoeringen van de ‘head drop’ bestaan er vele manieren om de ‘head drop’ uit te voeren. [X] heeft specifiek gekozen voor het gegeven dat de illusie door twee personen gezamenlijk wordt uitgevoerd, een meester en een bediende. In de als productie 2 overgelegde routines wordt de ‘head drop’ telkens uitgevoerd door één illusionist. Daarnaast heeft [X] de keuze gemaakt voor een schouderklop van de meester die het vallen van het hoofd lijkt te veroorzaken. Ook heeft [X] gekozen voor het effect dat het hoofd met de kin op het dienblad lijkt te vallen in plaats van in het luchtledige, de schrikreactie van de meester gevolgd door het al dan niet uitspuwen van de slok water en het specifieke samenspel van de meester en de bediende. Hoewel deze elementen wellicht ieder voor zich al bekend waren respectievelijk enigszins triviaal overkomen, is voorshands voldoende aannemelijk dat het totaalbeeld van de routine wordt bepaald door een eigen verhaal van de maker en daarmee van creatieve keuzes die leiden tot het persoonlijk stempel van die maker. De routine van de ‘head drop’ komt derhalve voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking.

4.7. Voorshands oordelend maakt [Y] c.s. inbreuk op het auteursrecht van [X] door de routine op exact dezelfde wijze uit te voeren. [Y] c.s. maakt in zijn shows eveneens gebruik van een meester-bediende formatie, een dienblad en een glas water, een schouderklop die het vallen van het hoofd veroorzaakt en een schrikreactie van de meester. Door niet altijd de slok water uit te spuwen, zoals tijdens de show in Roermond in augustus 2011 en in het Japanse televisiefragment uit september 2011, wordt naar voorlopig oordeel onvoldoende afstand gecreëerd ten opzichte van de routine van [X]. De act in zijn geheel is nagenoeg identiek. Met name het feit dat het samenspel tussen de meester en de bediende, welke kenmerkend is voor de routine van [X], op dezelfde wijze is vormgegeven, maakt dat de totaalindruk van de routines dezelfde is, hetgeen overigens door [Y] c.s. niet is betwist. De vordering met betrekking tot het auteursrecht op de ‘head drop’ routine zal derhalve worden toegewezen zoals in het dictum verwoord.

Auteursrecht gecombineerde routine 4.8. Gelet op de auteursrechtelijke bescherming van de routine van de ‘head drop’, wordt de gecombineerde routine, waarbij deze volgend op de ‘hand through body’ in één verhaal wordt gepresenteerd weergegeven in 2.6, voorshands eveneens aangemerkt als een auteursrechtelijk beschermd werk.

Auteursrecht kostuum 4.9. [X] heeft aangevoerd dat [Y] c.s. door het kopiëren van de uitwendige vormgeving van het kostuum inbreuk maakt op het auteursrecht van [X] alsmede onrechtmatig heeft gehandeld door het kostuum slaafs na te bootsen. De voorzieningenrechter stelt vast dat [Y] c.s. inmiddels een onthoudingsverklaring heeft getekend die ziet op de uiterlijke vormgevingsaspecten van het kostuum, waarvan [X] niet heeft gesteld dat de inhoud daarvan onvoldoende zou zijn. In het licht van deze onthoudingsverklaring heeft [X] geen (spoedeisend) belang aannemelijk gemaakt bij een inbreukverbod of een veroordeling op grond van slaafse nabootsing, noch is een dergelijk belang anderszins gebleken. Deze vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.

Knowhow kostuum 4.10. [Y] c.s. heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen uitbreiding (van de grondslag van de vordering) met knowhow bescherming voor de binnenkant van het kostuum. Met [Y] c.s. heeft de voorzieningenrechter uit de dagvaarding noch de daarbij behorende producties af kunnen leiden dat de vordering van [X] ten aanzien van het kostuum tevens ziet op de specifieke techniek van het geraamte, de knowhow van (de binnenkant van) het kostuum. [X] heeft in de dagvaarding de nadruk gelegd op het uiterlijk van het kostuum. Eerst bij pleidooi heeft [X] een ontwikkeld standpunt ingenomen ten aanzien van de specifieke knowhow en bijbehorende voordelen van de binnenkant van het door hem ontworpen kostuum. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, gelet op de uitdrukkelijke bezwaren daartegen van [Y] c.s., behandeling van deze eerst ter zitting aangevoerde gronden in strijd komt met de eisen van een goede procesorde, zodat het betoog ten aanzien van de knowhow moet worden gepasseerd. De vordering op grond van artikel 6:162 BW jo. artikel 39 TRIPs Verdrag zal om die reden eveneens worden afgewezen.

Proceskosten 4.15. [Y] c.s. (met uitzondering van gedaagde sub 2) zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. Gedaagde sub 2 daarentegen wordt in het gelijk gesteld zodat zij haar kosten vergoed dient te krijgen. Voor [X] komt dit op het volgende neer. Zijn kostenopgave, waarin 50% van de kosten, een bedrag van EUR 15.214,75, is toegerekend aan het geschil dat betrekking heeft op intellectuele eigendomsrechten, komt overeen met de indicatietarieven in IE-zaken voor de categorie ‘overige kort gedingen’ en is inhoudelijk niet betwist, zodat deze voor toewijzing in aanmerking komt, vermeerderd met 50% van het liquidatietarief, zijnde EUR 408,-. Voorts worden daarbij opgeteld de kosten van de dagvaarding en de griffierechten (EUR 90,81 incl. BTW respectievelijk EUR 560,-). [X] krijgt van dit totaal dan ¾ vergoed, zijnde EUR 12.205,17. De aan gedaagde sub 2 toe te kennen kosten zijn eveneens uitgaande van 50% IE-gerelateerd en uitgaande van ¼ van de kosten voor de vier gedaagden: ¼ x 50% x EUR 18.507,15 (IE-gerelateerd) = EUR 2.313,39 + ¼ x 50% x EUR 816,- (liquidatietarief) = EUR 102,- + ¼ x EUR 560,- (griffierecht) = EUR 140,- = totaal EUR 2.555,39.

Lees het vonnis (update 11:30: gelinkt onder citeerwijze, direct onder titel), update 12:09 LJN, zie de routines hier YouTube

IEF 10352

Merk als metatag

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage 17 oktober 2011, KG ZA 11-1043 (Zumba Fitness LLC tegen X c.s.)

Merkrecht, handelsnaamrecht, domeinnaamrecht en auteursrecht. Zumba Fitness houdt zicht sinds 2001 bezig met ontwikkeling van fitnessprogramma's onder het merk ZUMBA. Zij heeft een netwerk van regionale contactpersonen. Daar maakte X deel van uit (ZIN-ovk) tot juni 2010, op dit moment biedt X c.s. een soortgelijk fitnessprogramma aan onder de naam LABOOCA.

De ZIN-overeenkomst is per 19 augustus 2011 rechtsgeldig beëindigd. Toestemming om het teken ZUMBA in handelsnamen te gebruiken vervalt daarmee, ook dat er lessen worden gegeven door personen die zijn aangesloten bij ZIN, maakt nog niet dat X c.s. het teken ZUMBA daarmee mag voeren. Handelsnaam moet worden uitgeschreven.

Domeinnamen met het teken ZUMBA moet o.g.v. Beneluxmerk worden gestaakt, ook het merk als metatag op de websites waarover X c.s. zeggenschap heeft. 

Auteursrecht op muziek en choreografie wordt afgewezen omdat onvoldoende duidelijk is wat wordt geclaimd, ook getuigenverklaring en een "interview" is onvoldoende. Rectificatie op website en sociale media profielen wordt afgewezen. Vernietiging is naar zijn aard een onomkeerbare maatregel en in beginsel wordt dit niet toegewezen zolang inbreuk niet is vastgesteld in een bodemprocedure. Opgave winst behaald op evenementen dient niet te worden overlegd. Proceskostenveroordeling ex 1019h Rv ad €16.809,31, X c.s. wordt veroordeeld.

Handelsnaam 
4.7. Het feit dat in de sportschool van [X c.s.] lessen worden gegeven door personen die wel nog zijn aangesloten bij het ZIN en die dus nog wel van de merken gebruik kunnen maken, kan niet leiden tot een ander oordeel. De merken worden immers niet (alleen) gebruikt door die ZIN-leden, maar (ook) door [X c.s.], die zelf inmiddels geen licentie meer heeft. Onder omstandigheden zou [X c.s.] wel een beroep kunnen doen op de artikelen 2.23 lid 1 sub b BVIE en 12 sub b GMVo voor zover hij de ZUMBA-merken gebruikt als aanduiding van de Zumba-lessen die ZIN-leden in zijn sportschool geven. Ervan uitgaande dat [X c.s.] heeft bedoeld een beroep op die bepaling te doen, kan dat niet slagen omdat het opnemen van de ZUMBA-merken in de handelsnamen in dit geval naar voorlopig oordeel niet in overeenstemming is met de eerlijke handelsgebruiken in de zin van die bepalingen. Het opnemen van de ZUMBA-merken in de handelsnamen wekt naar voorlopig oordeel namelijk de – onjuiste – indruk dat er nog steeds een economisch verband bestaat tussen [X c.s.] en Zumba Fitness. Daar komt bij dat [X c.s.] niet alleen de ZUMBA-lessen van de ZIN-leden aanbiedt, maar ook andere fitnessprogramma’s zoals het LABOOCA programma. Voorshands is aannemelijk dat het publiek een verband zal leggen tussen de handelsnamen en alle diensten die [X c.s.] aanbiedt en dus ten onrechte zal kunnen denken dat ook die andere programma’s met toestemming van Zumba Fitness worden aangeboden.

4.9. Het feit dat [X c.s.] zelf veel heeft geïnvesteerd in de bekendheid en populariteit van het ZUMBA-merk, kan ook niet leiden tot een ander resultaat. Dat feit impliceert niet dat [X c.s.] het merk in zijn handelsnamen mag blijven gebruiken na beëindiging van de samenwerking.

Domeinnamen
4.10. Zumba Fitness kan zich naar voorlopig oordeel, in ieder geval op grond van het Beneluxmerk, verzetten tegen het gebruik van het teken “zumba” in domeinnamen die automatisch doorverwijzen naar de website van [X c.s.] onder de domeinnaam www.[X].com. Daarbij kan in het midden blijven of dat gebruik moet worden gekwalificeerd als het gebruik voor waren en diensten in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE of als gebruik anders dan ter onderscheiding van waren en diensten in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE. In beide gevallen is sprake van een inbreuk omdat [X c.s.] niet steekhoudend heeft bestreden dat het merk bekend is en dat [X c.s.] door het gebruik van het teken, zonder geldige reden, ongerechtvaardigd voordeel trekt uit het onderscheidend vermogen en de reputatie van het merk. Voor zover [X c.s.] de verweren die hij naar voren heeft gebracht in de discussie over de handelsnamen (onderscheidend vermogen, oudere gebruik, de ZIN-leden en eigen investeringen) ook in dit verband heeft willen voeren, moeten die ook in dit kader op de genoemde gronden worden verworpen.

Overig 
4.13. [X c.s.] heeft verklaard dat hij (i) het gebruik van het teken “zumba” als metatag op zijn website zal staken, (ii) het gebruik van het teken “ZES” in zijn handelsnamen heeft gestaakt en (iii) het teken “Zumba” niet op zodanig wijze op zijn profiel bij sociale media zoals Hyves, Linkedin en Facebook zal gebruiken dat de indruk ontstaat dat hij nog altijd samenwerkt met Zumba Fitness. Hij heeft ook niet steekhoudend weersproken hij tot een en ander verplicht is. Dat brengt mee dat de daarop gerichte vorderingen toewijsbaar zijn. Zumba Fitness houdt ondanks de verklaring spoedeisend belang bij die vorderingen omdat [X c.s.] de verklaring pas op de zitting naar voren heeft gebracht en die niet wordt ondersteund door een boete. Voor de duidelijkheid merkt de voorzieningenrechter hierbij op dat ervan uitgegaan moet worden dat de tekst op de door [X c.s.] ter zitting overlegde uitdraai van zijn homepage aan de eisen voldoet omdat daarin wordt gemeld “nowadays, [X] stepped away from Zumba […]”. Naar voorlopig oordeel wordt daarmee voldoende duidelijk gemaakt dat de samenwerking is beëindigd Inbreuk auteursrechten

4.14. Het gevorderde verbod op inbreuk op auteursrecht op muziek en choreografie moet worden afgewezen. Zumba Fitness heeft namelijk onvoldoende duidelijk gemaakt op welke muziek en choreografie zij auteursrechten claimt. Zumba Fitness stelt deze muziek en choreografie te verspreiden op CD en DVD. Zumba Fitness heeft die CD’s en DVD’s echter niet overgelegd en heeft de geclaimde muziek en choreografie ook niet op een andere wijze gespecificeerd. De voorzieningenrechter kan zich dus geen oordeel vormen over de vraag of de muziek en choreografie in aanmerking komen voor auteursrechtelijke bescherming ([X c.s.] bestrijdt dat) en of en in hoeverre [X c.s.] die muziek en choreografie op dit moment nog gebruikt in zijn lessen ([X c.s.] stelt een nieuw programma te hebben ontwikkeld). De enige onderbouwing die Zumba Fitness heeft gegeven van de gestelde inbreuk is een “interview” dat een door haar ingeschakelde rapporteur zou hebben gehouden met een anonieme getuige (productie 27 van Zumba Fitness). Daargelaten dat de getuige verklaart dat zij de choreografie heeft ervaren als een mix van “Zumba” en anderen stijlen zoals ThaiBo (en dus in ieder geval niet als identiek aan een Zumba-choreografie), is dat enkele interview onvoldoende om een inbreuk te kunnen aannemen

5.1. beveelt [X c.s.] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis ieder inbreukmakend gebruik van de ZUMBA-merken of een daarmee overeenstemmend teken te staken en gestaakt te houden, waarbij onder inbreukmakend gebruik van – in ieder geval – het Beneluxmerk mede wordt verstaan:
- het gebruik van de domeinnaam www.zumbaholland.com;
- het gebruik van het merk als metatag op de website [X].com of enige andere website waarover [X c.s.] de zeggenschap heeft; 
- het registreren en geregistreerd houden en gebruiken van een met het merk overeenstemmende handelsnaam; 
- het gebruik van het merk of een overeenstemmend teken op posters in de sportschool, in promotiemateriaal, op lesroosters en op inschrijfformulieren, tenzij het publiek duidelijk wordt gemaakt dat het merk uitsluitend verwijst naar de Zumba-lessen van een instructeur die is aangesloten bij het ZIN; 
- het gebruik van het merk of een overeenstemmend teken binnen sociale media, zoals Hyves, Linkedin en Facebook voor zover door dit gebruik bij het publiek de indruk kan ontstaan dat er (nog steeds) een economische band bestaat tussen [X c.s.] en Zumba Fitness;

Op andere blogs:
DomJur 2012-826