DOSSIERS
Alle dossiers

Overig  

IEF 512

Preekbeurten

Vonnis Rechtbank Amsterdam, 16 juni 2005, LJN: AT7612, 317128 / KG 05-1040. SBS tegen MTV en Quote Media Holding, over het al dan niet mogen publiceren van de programmagegevens van de drie SBS-zenders (SBS6, Net5 en Veronica) in het  door gedaagden uit te geven wekelijks tijdschrift InMagazine. (Zie ook eerdere berichtgeving.)

Gedaagden hebben zich als meest verstrekkend verweer erop beroepen dat zij de programmagegevens van SBS niet direct of indirect hebben ontleend aan een van SBS afkomstig geschrift, maar aan andere bronnen. Zij hebben daarbij gewezen op twee tweewekelijkse tijdschriften ( waarvan er iedere week één verschijnt), waarin de programmagegevens van alle omroepen voor de komende twee weken zijn gepubliceerd en voorts aangevoerd dat de programmagegevens van SBS reeds zo tijdig op internetsites te vinden zijn, dat publicatie in IN daardoor mogelijk wordt.

Dit verweer, dat door gedaagden niet eerder was gevoerd, is pas bij dupliek verduidelijkt door het tonen van ook het tweede tweewekelijkse tijdschrift. In het daarop volgende debat heeft de voorzieningenrechter toegezegd dat zij de behandeling van de zaak zou heropenen, indien dit verweer daartoe aanleiding zou geven. Dit is het geval. Indien voorshands aannemelijk is dat gedaagden in het bewijs zullen slagen dat zij de programmagegevens niet aan een geschrift van SBS hebben ontleend, moet het door SBS gevorderde gebod tot staking van de publicatie worden geweigerd. De voorzieningenrechter bepaalt dat de zaak zal worden heropend op een nader te bepalen tijdstip en houdt iedere verdere beslissing aan. Lees vonnis

IEF 476

Bestektekening simpel met Autocad

Arrest Gerechtshof Arnhem, 31 mei 2005, LJN: AT6749 (Verweij)  Verweij, een architectenbureau, heeft in opdracht van een projectontwikkelaar een bestektekening gemaakt voor te realiseren appartementen. De projectontwikkelaar draagt het pand over aan A en gaat kort daarna failliet. De rekening van Verweij is niet betaald. Verweij stuurt vervolgens wel op verzoek van een bouwbedrijf in opdracht van A de bestektekening aan haar toe tegen onkostenvergoeding in verband met aanpassing raamkozijnen.

Op basis van deze bestektekening wordt voor het appartement een tweede nieuwe bestektekening gemaakt. Deze gebruikt A voor een bouwaanvraag. Voor de Gemeente is de tweede bestektekening niet voldoende, waarna A medewerking vraagt aan Verweij. Verweij was hiertoe bereid tegen betaling van een vergoeding. A ziet hiervan af en de bouwvergunning wordt ingetrokken. In eerste aanleg vordert Verweij van A tot betaling van een bedrag aan schadevergoeding dat toevallig gelijk is aan het bedrag dat zij ooit in rekening had gebracht bij de projectontwikkelaar. De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen. In hoger beroep oordeelt de rechter dat de bestektekening van Verweij niet in aanmerking komt voor auteursrechtbescherming.

Volgens het Hof geeft de bestektekening slechts de feitelijke situatie weer. 'Het is zeer aannemelijk dat twee verschillende architecten tot een vrijwel gelijk resultaat komen, zeker wanneer zij daarbij beiden gebruik maken van hetzelfde bouwkundig computertekenprogramma (Autocad)'

Een beroep op geschriftenbescherming gaat ook niet op; volgens Verweij heeft hij de tekening slechts onder voorwaarden ter beschikking gesteld. Er is geen sprake van een openbaarmaking. Verweij betoogt verder dat A toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst tot gebruik van de bestektekening. Volgens Verweij mocht A de bestektekening uitsluitend gebruiken voor aanpassing kozijnen. Het Hof laat Verweij toe tot bewijslevering dat de bestektekening uitsluitend voor een beperkt doel mocht worden gebruikt en beveelt een getuigenverhoor. Zal een beroep op geschriftenbescherming toch opgaan, wanneer blijkt dat er sprake was van geen enkele beperking van het gebruik van de bestektekening? Lees vonnis.

IEF 418

Een brug te ver

Vzr Rb 's-Gravenhage 31 mei 2005, KG 05/402 Zwarts Jansma Architecten B.V. v Gemeente Zoetermeer en Holland Railconsult Holding B.V.

Het ontwerp dat Zwarts & Jansma Architecten B.V. hadden ingeleverd voor een fietsbrug in Zoetermeer werd door de gemeente afgekeurd: het was niet uitvoerbaar. De gemeente gaf Holland Railconsult vervolgens opdracht een wel bouwbare brug te ontwerpen. Nu de brug bijna klaar is, vroegen Z&J de rechter stopzetting van de bouw ervan wegens geclaimde auteursrechtinbreuk. De vordering wordt afgewezen, al hadden gedaagden volgens de rechter de schijn tegen. Er rust auteursrecht op het "lijnenspel" van het ontwerp van Z&J en ontlening daaraan bij het ontwerp van de nieuwe brug wordt aannemelijk geacht.Toch verschilt het ontwerp van Z&J behoorlijk van de brug zoals die wordt gebouwd. Het eerdere ontwerp had een draagconstructie in een V-vorm, de gebouwde brug hangt aan een A-vorm. Die V-vorm bleek constructief niet haalbaar.

Rov 21. Aldus lijkt de kernvraag op dit punt te zijn of het uitvoeren van de draagconstructie in een A-vorm wel of niet een technisch voor de hand liggende uitwerking vormt van het ontwerp van Zwarts & Jansma. Die vraag kan in het bestek van het dit kort geding niet worden beantwoord, doch zal nader moeten worden onderzocht in een bodemprocedure, waarin verder debat tussen partijen kan plaatsvinden en mogelijk een deskundigenbericht noodzakelijk zal zijn.

Inbreuk staat dus onvoldoende vast om in kort geding maatregelen te nemen. Lees vonnis

IEF 400

Heet van de naald

Rechtbank Amsterdam, 26 mei 2005, LJN: AT6301, 314443/KG 05-767 Schiffmacher tegen Vara. Uitspraak in de zaak over het vermeende onrechtmatige gebruik door de Vara van tatoeages van Henk Schiffmacher in de decorstukken van Kopspijkers. Conflict blijkt al een tijdje te spelen maar loopt nu slecht af voor Schiffmacher, omdat er teveel onduidelijk is over gemaakte afspraken en vooral veel onduidelijkheid over de ware auteursrechthebbende op de afbeeldingen.

In afwachting van een mogelijk gunstiger hoger beroep kan Schiffmacher in ieder geval in zijn zak steken dat hij de vice-president van de Rechtbank Amsterdam uitgaat van het feit dat hij een “kunstenaar is met een internationale reputatie op het gebied van tattoos, schilderijen, verzamelingen en boeken.” Dat is nu dus officieel.

Vastgesteld is ook dat De Vara vanaf februari 2004 en april 2005 in het decor delen van afbeeldingen uit het door Schiffmacher geredigeerde “1000 Tattoos.” Zonder voorafgaande toestemming- De onderhandelingen na begin van gebruik zijn in onenigheid gesmoord. Vervelend conflict, maar de rechter begint gewoon bij de auteursrechtelijke basis en die blijkt er dus (nog) niet te zijn.

“Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of aan [eiser1] c.s. het auteursrecht toekomt op de afzonderlijke afbeeldingen in het boek. [eiser2] en [eiser3] stellen dat zij als de ontwerpers van de tattoos, de “tattoo-artists” dan wel als de fotografen van de desbetreffende afbeeldingen moeten worden aangemerkt. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de Vara hebben zij deze stelling echter niet met bewijsstukken gestaafd. Uit de desbetreffende afbeeldingen uit het boek kan dit niet worden afgeleid. Hun namen staan immers niet bij die afbeeldingen vermeld, terwijl bij sommige andere afbeeldingen wel de namen van de ontwerper en de fotograaf staan vermeld. [eiser2] en [eiser3] kunnen dan ook niet enig recht op de afbeeldingen hebben overgedragen aan [eiser1].

Voorshands wordt geoordeeld dat aan [eiser1] zelf evenmin het auteursrecht op de afzonderlijke afbeeldingen toekomt. Voorzover [eiser1] heeft willen stellen dat het auteursrecht op de foto’s in het boek ”1000 Tatoos” bij The Amsterdam Tattoo Museum berust, omdat in het colofon van het boek vermeld staat ““(...) ? 1996 for the illustrations: The Amsterdam Tattoo Museum, Amsterdam” en hij in feite The Amsterdam Tattoo Museum is, geldt dat de copyright-notice op zich geen bewijs oplevert voor het auteursrecht. [eiser1] dient dan ook bij betwisting door de Vara aan te tonen dat hij de rechthebbende op de afbeeldingen in het boek is. [eiser1] heeft in dit verband ter zitting aangevoerd dat hem als fotograaf van de hiervoor onder 1d5 en 1d9 genoemde afbeeldingen, het auteursrecht op die afbeeldingen toekomt. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de Vara, heeft [eiser1] deze stelling vooralsnog echter niet met bewijsstukken gestaafd. Bij de bewuste afbeeldingen in het boek staat zijn naam niet als fotograaf vermeld, terwijl bij sommige andere afbeeldingen in het boek de naam van de fotograaf wel wordt gegeven.

Het antwoord op de vraag of [eiser1] c.s. daadwerkelijk de ontwerper dan wel de fotograaf is, vergt derhalve een nader onderzoek naar de feiten, waarvoor in dit kort geding geen plaats is. Tenslotte kan [eiser1] ook geen rechten ontlenen aan artikel 9 van de Auteurswet, nu hij in het boek niet staat vermeld als de uitgever of de drukker. De slotconclusie moet dan ook zijn dat vooralsnog niet kan worden aangenomen dat [eiser1] c.s. auteursrechten heeft op de afzonderlijke afbeeldingen, die zijn geschonden door de Vara.

Ten slotte moet de vraag worden beantwoord of aan [eiser1] het auteursrecht toekomt op de verzameling van afbeeldingen, als belichaamd in het boek.
Artikel 10 lid 2 Aw bepaalt dat verzamelingen van werken als zelfstandige werken worden beschermd. Daarbij is uitgangspunt dat een verzamelwerk moet voldoen aan het in artikel 1 Aw gestelde vereiste dat het werk een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt. De enkele verzameling is niet voldoende om zich op een verzamelauteursrecht te beroepen. Een verzameling als de onderhavige komt slechts dan als zodanig voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking als deze het resultaat is van een selectie, die een persoonlijke visie van de maker tot uitdrukking brengt. Voorshands is onvoldoende gebleken dat dit criterium ten aanzien van [eiser1] opgaat.

In het colofon van het boek staat immers [editor R.] vermeld als “editor and designer”. Nergens blijkt uit dat aan [eiser1] het auteursrecht op de verzameling toekomt. Voorts is niet aannemelijk dat het boek als verzamelwerk voldoet aan het oorspronkelijkheidscriterium. Naast de indeling in drie categorieën lijken de foto’s willekeurig te zijn ingedeeld. Het meest opmerkelijke is de hoeveelheid afbeeldingen, waarnaar ook de titel van het boek verwijst.

Maar zelfs wanneer zou worden aangenomen dat [eiser1] het auteursrecht heeft op de verzameling, dan zou hij zich alleen kunnen verzetten tegen de openbaarmaking en verveelvoudiging van de gehele verzameling, of hoogstens van een zodanig gedeelte dat daarin zijn creatieve verzamelaarshand is aan te wijzen. Het gaat hier om negen (volgens [eiser1]) dan wel zeven (volgens de Vara) afbeeldingen uit het boek. Van die afbeeldingen kan echter niet op voorhand worden gezegd dat daarin de creatieve verzamelaarshand van [eiser1] is aan te wijzen. De voorlopige conclusie is dan ook dat aan [eiser1] geen auteursrecht op de verzameling van de afbeeldingen toekomt. Lees vonnis

Lees hier meer over tatoeages en auteursrecht: The Tattoo Copyright Controversy (source of picture)

IEF 337

Kort geding Schiffmacher - VARA

Het kort geding in de zaak Schiffmacher - Vara heeft gisteren plaatsgevonden bij de rechtbank in Amsterdam. De zaak, over het gebruik van tattoo-kunstwerken voor het decor van het programma Kopspijkers, lijkt niet te worden geschikt. Volgens Schiffmachter werd hij door de juridische afdeling van de Vara "absoluut als een stuk stront" behandeld. De kunstenaar eist een bedrag van 80.000 euro en wil dat de decorstukken worden ingeleverd. Ook moet de VARA stoppen met de verkoop van dvd's van het amusementsprogramma. De vraag onder welke voorwaarde het decor mee mag naar Tien is vooralsnog niet aan de orde gekomen. Zie ook berichtgeving op Noordzee.nl en Planet.nl

IEF 327

Onder advocaten

Voorzieningenrechter Rechtbank Utrecht, 12 mei 2005, LJN: AT5424, 193275/KGZA 05-357/EV. Kort geding tussen J.M.N. en  Marxman Advocaten/ Uitgeverij Inmerc.

Advocaat schrijft onder werktijd en in dienstverband een boek over medische aansprakelijkheid, neemt ontslag en vindt dat zijn bijdrage in het eindresultaat wordt gebagatelliseerd. De vraag die in dit kort geding voorligt is of advocaat N. zich primair op grond van auteursrecht en/of persoonlijkheidsrechten, subsidiair op grond van een tussen partijen gesloten overeenkomst kan verzetten tegen openbaarmaking en/of verveelvoudiging van het boek.

Voor de beantwoording van voormelde vraag dient allereerst te worden geoordeeld bij wie het auteursrecht op het boek ligt. N. stelt dat het auteursrecht op het boek bij hem (en bij H.) ligt, Marxman heeft daartegenover aangevoerd dat zij, als werkgever van N., op grond van artikel 7 Auteurswet 1912 (Aw) het auteursrecht op het boek heeft. Artikel 7 Aw bepaalt, kort gezegd, dat als een werk wordt vervaardigd in dienst van de werkgever, deze werkgever als maker van het werk wordt aangemerkt, tenzij partijen anders zijn overeengekomen. Ook Inmerc stelt zich op het standpunt dat het auteursrecht op het boek bij Marxman ligt.

In dit kort geding is onbetwist dat N. zijn deel voor het boek heeft geschreven op verzoek van Marxman en dat N. - op het moment van het verzoek - in dienst was bij Marxman. Voorts is voldoende aannemelijk geworden dat Marxman aan H. en N. ten behoeve van de totstandkoming van het boek de nodige faciliteiten heeft geboden; N. en H. mochten kantooruren besteden aan het boek en ook stond hen een student-stagiare ter beschikking. Of N. het boek binnen de kantooruren van het dienstverband heeft geschreven, dan wel in zijn eigen tijd, is voor de beoordeling van de vraag bij wie het auteursrecht ligt niet relevant. N. was immers vrij in de keuze van de uren waarop hij aan het boek wilde werken (binnen dan wel buiten kantooruren). Voldoende aannemelijk is derhalve dat H. en N. het boek binnen hun dienstverband met Marxman hebben geschreven. Daar komt nog bij dat Inmerc een overeenkomst van opdracht heeft gesloten met Marxman en dat de auteursrechten op het werk (het boek) volgens die overeenkomst toekomen aan Marxman. N. was van deze overeenkomst, ook voordat deze door Marxman is ondertekend, op de hoogte. Voor zover N. heeft betoogd dat N. en Marxman ten aanzien van aan N. toekomende (auteurs)rechten een afwijkende (stilzwijgende) overeenkomst hebben gesloten kan zulks in het kader van dit kort geding niet worden vastgesteld. Voorshands is echter niet aannemelijk geworden dat op grond van een afwijkende overeenkomst tussen Marxman en N. de auteursrechten op het boek aan N. toekomen. Er moet derhalve van worden uitgegaan dat Marxman auteursrechthebbende is op het boek.

Iets anders is dat N. (en derhalve ook H.) zich, ondanks het wettelijk auteursrecht van Marxman, naar het oordeel van de voorzieningenrechter onder omstandigheden wel kan beroepen op inbreuk op de in artikel 25 Aw genoemde persoonlijkheidsrechten. Artikel 25 lid 1 Aw bepaalt dat de maker van een werk, zelfs nadat hij zijn auteursrecht heeft overgedragen, het recht heeft om zich te verzetten tegen onder meer openbaarmaking van het werk zonder vermelding van zijn naam of aanduiding als maker, tegen de openbaarmaking onder een andere naam dan de zijne alsmede tegen het aanbrengen van wijzigingen in de benaming of aanduiding van de maker alsook tegen elke andere wijziging in het werk, een en ander tenzij de redelijkheid zich daartegen verzet.

In een geval als het onderhavige, waar de werkelijke makers, N. en H., in dienst van de wettelijke maker, Marxman, het boek hebben geschreven en waar derhalve de het werk in feite de creatieve prestatie van N. en Marxman is, brengt de tussen Marxman enerzijds en N. en H. anderzijds (voorheen) bestaande contractuele verhouding met zich mee dat N. en H. niet hoeven te dulden dat hun namen niet, althans in beduidend bescheidener mate dan aanvankelijk de bedoeling was worden vermeld. Bij persoonlijkheidsrechten gaat het immers bij uitstek om de bewaking van de bijzondere band tussen de (persoon van de) auteur en zijn werk. Onbetwist is dat N. en H. de teksten voor het boek volledig zelfstandig en zonder tussenkomst en bemoeienis van Marxman hebben geschreven. Marxman heeft weliswaar ondersteuning geboden in uren en ten behoeve van onderzoek, echter het zogenoemde geestelijke voortbrengsel is afkomstig van N. en H.. Onder deze omstandigheden mag N. (en dus ook H.) verlangen dat daarmee bij de naamsvermelding rekening wordt gehouden. Dit betekent dat het beroep van N. op handhaving van zijn persoonlijkheidsrechten in beginsel slaagt en dat het verweer van Marxman dat alle persoonlijkheidsrechten op grond van artikel 7 Aw aan Marxman toekomen, wordt verworpen (Hof Amsterdam 31 juli 2003 AMI 2004,43).

De vraag is echter of N. zich, op grond van zijn persoonlijkheidsrechten kan verzetten tegen een publicatie van het boek die afwijkt van de drukproef van 21 januari 2005. Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord. Naast het belang van N. bij handhaving van zijn persoonlijkheidsrechten staat het belang van Marxman bij handhaving van haar exploitatierechten en het gebruik van het boek als marketingtool. Daarbij moet worden opgemerkt dat zowel het voorwoord als de omslag van het boek de exploitatierechten van Marxman raken. Marxman heeft derhalve belang bij (de wijze van) vermelding van haar naam en N. kan, op grond van zijn persoonlijkheidsrechten, de rol van Marxman in het voorwoord en op de omslag niet beperken. Een dergelijke beperking doet geen recht aan de positie van Marxman als auteursrechthebbende.

Hoewel de vorderingen van N. worden afgewezen, is daarmee niet komen vast te staan op welke wijze het boek kan worden gepubliceerd, zonder schending van het persoonlijkheidsrecht van N. (en H.). Van een dergelijke schending zal in ieder geval naar voorlopig oordeel geen sprake zijn, indien voor het voorwoord wordt uitgegaan van het voorstel van Inmerc (haar productie 2), waarbij de positie van N. en H. als auteurs prominenter tot uitdrukking wordt gebracht en waarbij de rol van D. wordt beperkt tot zijn bijdrage aan literatuur- en jurisprudentie-onderzoek. Met betrekking tot het colofon zou eveneens kunnen worden aangesloten bij het voorstel van Inmerc, met dien verstande dat N. geen recht kan doen gelden op het daarbij plaatsen van een foto. Tenslotte wordt opgemerkt dat inachtneming van de naamsvermeldingen als hiervoor weergegeven (in het voorwoord en in het colofon) het achterwege laten van naamsvermelding op de voor-, achter- en/of zijkant van het boek geen schending van de persoonlijkheidsrechten van N. en H. oplevert. Het staat Marxman jegens N. en H. in dat geval vrij om haar naam op de voor-, achter- en zijkant te vermelden. Lees vonnis.

IEF 258

wijzer gewezen

Vonnis nog niet gezien, maar webwereld.nl bericht dat het Leidse Eurodusnie de domeinnaam referendumstemwijzer.nl moet overdragen aan het Instituut voor Publiek en Politiek (IPP). De rechtbank van Den Haag heeft dat woensdagmiddag bepaald in de rechtszaak die was aangespannen door het IPP.

Het IPP vond dat domeinnaam referendumwijzer.nl en de opzet van de stemtest van Eurodusnie te veel leken op domeinnaam stemwijzer.nl en de daarbij behorende stemtest van het IPP. De Haagse rechtbank oordeelde ook dat de stemtest van Eurodusnie  inbreuk maakt op het auteursrecht van het IPP.

"De hele opzet van de test - de vormgeving, de antwoordcategorieën et cetera - is te vergelijken met een tv-format, zo heeft de rechter bepaald. Dat mag je dus niet zomaar kopiëren", zegt Jochum de Graaf van het IPP. Marco van Duijn van Eurodusnie vindt de uitspraak 'heel ver gaan'. "Dit betekent dat niemand meer een stemwijzer kan maken in de vorm van het IPP. Bij het IPP heb je de antwoordcategorieën 'eens', 'oneens', 'neutraal' en 'geen mening'. Ik zou niet weten hoe je dat anders moet doen."

Eurodusnie is niet van plan om in beroep te gaan. "Dat heeft waarschijnlijk weinig zin. Het IPP had een professioneel advocatenkantoor ingeschakeld, terwijl wij werden verdedigd door een net afgestudeerde advocaat. Het is een soort David tegen Goliath. Maar in tegenstelling tot de Bijbelse vertelling winnen wij het deze keer niet."

Artikel vermeldt niet of de net afgestudeerde advocaaat nog is betrokken bij de uitgekookte vervolgactie van eurodusnie. Op de oude site staat nu onder andere de tekst "De uitspraak betekent echter niet dat wij van Eurodusnie onze digitale politieke voorkeurstest opgeven. Het IPP mag dan wel onze domeinnaam hebben ingepikt, onze inmiddels 6000 keer ingevulde referendumstemwijzer blijft beschikbaar op www.referendumstemwijze.nl." Zonder de R van Registered Trademark mag het wel? Benieuwd naar het vonnis.

IEF 251

Déja Vu

Om de 10 jaar duiken de Delftsblauwe KLM huisjes weer op in de jurisprudentie. Op 21 april jl. heeft het Hof Den Haag zich weer eens over de bescherming van de huisjes gebogen en komt in twee uitspraken tot een gedeeltelijke weerspreking van de eerdere huisjes-jurisprudentie uit de jaren 80 en 90. Voor liefhebbers van verzamelaarsauteursrecht, verzamelingen als werk en ongeoorloofde mededinging.

Verzamelaarsauteursrecht: Voorzover partijen het oog hebben op het (tweedehands) verzamelaarsauteursrecht als bedoeld in artikel 10 lid 2 en 5 Aw is daarvoor creatieve verzamelaarsarbeid door selectie en ordening vereist. Ook voor verzamelwerken gelden de gewone auteursrechtelijke vereisten. De verzamelaar moet de afzonderlijke werken op een bepaalde wijze hebben samengevoegd, waardoor het verzamelwerk een eigen oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Dat Bols de KLM-huisjes op een bepaalde wijze heeft samengevoegd tot een verzameling is niet gesteld of gebleken, laat staan dat van creatieve verzamelaarsarbeid van Bols sprake is. De verzameling is ontstaan door gedurende een periode van vele jaren telkens een nieuw KLM-huisje toe te voegen. Het hof is derhalve van oordeel dat geen sprake van een verzamelwerk als bedoeld in voormelde artikelen in de auteurswet.

Verzameling als werk:
Een andere vraag is of de in de loop de jaren ontstane verzameling van KLM-huisjes tezamen als één bepaald werk is te beschouwen. De rechtbank heeft overwogen dat door de consequente toepassing van een aantal visuele elementen en de wijze van detaillering van de individuele KLM-huisjes een serie miniatuur huisjes is ontstaan, die op kenmerkende punten met elkaar overeenstemmen en als zodanig één geheel vormen en dat dat geheel is aan te merken als een werk waaraan auteursrechtelijke bescherming toekomt . Het auteursrecht beschermt alleen bepaalde werken -  een bepaalde vormgeving/gestalte - en niet een bepaalde stijl  - als zodanig een abstractie - waarin een werk of verschillende werken is/zijn gemaakt. Bescherming toekennen aan de collectie van KLM-huisjes zou naar het oordeel van het hof  neerkomen op het ten onrechte beschermen van een bepaalde stijl, hetgeen ook wel blijkt uit de gevolgtrekking die de rechtbank aan het aannemen van de collectie als één bepaald werk verbindt, er op neer komend dat de gemeenschappelijke kenmerken van de individuele huisjes auteursrechtelijke bescherming toekomt. Deze vraag wordt door het hof dan ook ontkennend beantwoord.

Ongeoorloofde nabootsing: De president heeft overwogen dat S&T onrechtmatig handelt omdat door de verhandeling van deze huisjes afbreuk wordt gedaan aan het exclusieve en prestigieuze karakter van de KLM-huisjes. Nog daargelaten dat het exclusieve en prestigieuze karakter in casu uitsluitend kan voortvloeien uit het (bijzondere) gebruik dat de klant van Bols/Henkes, KLM van de huisjes (gevuld met jenever) maakt - en niet uit de producten zelf of handelingen van de producent - en zonder nadere toelichting - welke ontbreekt - niet direct valt in te zien waarom daardoor verhandeling van de Herengracht-huisjes in dit opzicht onrechtmatig ten opzichte van Bols/Henkes zou zijn, kan naar het voorlopig oordeel van het hof dit “afbreuk doen” slechts onrechtmatig zijn indien aan de overige voormelde eisen voor ongeoorloofde nabootsing is voldaan. Dat geldt ook voor de door Bols gestelde stijlnabootsing, nog daargelaten dat het hier - anders dan in de Bruna-zaken - niet gaat om een door Bols c.s. ontwikkelde stijl. Zoals hiervoor is overwogen, is niet aannemelijk geworden dat aan die eisen (kort gezegd, nodeloos verwarringsgevaar) is voldaan.  

Afgebeelde huisje is overigens een replica van slijterij/proeflokaal Wijnand Fockink (Pijlsteeg, Amsterdam) waar de beste Jenever van Nederland wordt geschonken.

 

 

IEF 79

Onder architectuur gewezen

Arrest auteursrecht: LJN: AS7898, Gerechtshof Arnhem, 2003/1166, datum uitspraak: 15-02-2005, hoger beroep. Van de Looi en Jacobs Architecten tegen JPO Projecten. Architecten hebben recht  op materiële schadevergoeding wegens gederfde auteursrechtelijke licentievergoeding, nu Projecten het ontwerp van LJA zonder toestemming heeft gebruikt, aangpast en gewijzigd om de bouwkosten te drukken. Waarschuwing voor iedereen die denkt dat een architect toch zeker voor hem werkt en verder dus z'n kop moet houden en nuttig voor architecten die wel eens willen narekenen wanneer ze recht hebben op wat.  
IEF 78

Format geen éénlijnsprestatie

Auteursrecht / Formats: Rechtbank Amsterdam, 12 december 2005 (publ. 11/02/2005) Zaaknr. 282430/ H 04.0321, LJN: AS5802. Eerste aanleg, Jok Foe tegen BNN. Zaak over het format van het BNN programma "Op zoek naar aids." Eisers proberen nu eindelijk eens duidelijkheid te verkrijgen over de juridische status van tv-formats en vorderen voor recht te verklaren "dat de prestatie van eisers op één lijn te stellen is met prestaties die de bescherming van het intellectueel eigendomsrecht genieten, welke ertoe strekt om eisers de mogelijkheid te geven tot exploitatie van hun prestatie over te gaan en zich er tegen te verzetten dat hun prestatie zonder hun toestemming wordt verveelvoudigd en openbaar gemaakt."

 

Rechtbank gaat hier niet in mee: " Eisers doen geen beroep op enig auteursrecht dat hen met betrekking tot de programma-formule zou toekomen, zodat aangenomen moet worden dat de door eisers bedoelde creatieve c.q. originele keuzes niet er toe leiden dat sprake is van een werk in auteursrechtelijke zin. Er is dan sprake van een prestatie die niet op grond van zijn eigen en oorspronkelijk karakter voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt. Een dergelijke prestatie komt naar het oordeel van de rechtbank ook niet voor bescherming als zogenaamde éénlijnsprestatie in aanmerking uitsluitend omdat degene die de prestatie heeft geleverd daar in geld, tijd en energie heeft geïnvesteerd."   

 

Rechtbank vindt verder wel dat BNN programma in niet onaanzienlijke mate is ontleend aan de programmaformule van eisers, maar dat er geen omstandigheden zijn die - indien bewezen - aanleiding geven om af te wijken van de hoofdregel dat profiteren van andermans inspanning niet onrechtmatig is.

 

Lees>