DOSSIERS
Alle dossiers

Tekst  

IEF 7955

De gestileerde rode roos ontbreekt

Vzr. Rechtbank Arnhem, 9 april 2009, LJN: BI6821, Reform- en Vitaminecentrum De Rooy B.V. tegen De Roode Roos B.V.

Auteursrecht. Databankenrecht. Executiegeschil. Geen dwangsommen verbeurd na eerder kortgedingvonnis (inhoudende een algemeen verbod tot gebruik van foto's en teksten die waren ontleend aan een website, zie IEF 7743). Veroordeling tot staking van executie van dat eerdere kortgedingvonnis.

4.4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan niet uitgesloten worden geacht dat De Rooy er tot 5 februari 2009 inderdaad niet van op de hoogte was dat Energetica Natura afbeeldingen van De Roode Roos op haar CD-rom had geplaatst. De foto’s zoals door Energetica Natura op CD-rom aan De Rooy geleverd, bevatten naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen kenmerken die dermate opvallend en oorspronkelijk zijn, dat het De Rooy meteen had moeten opvallen dat het afbeeldingen van De Roode Roos betrof. De kenmerkende afbeelding van een rode roos, zoals De Roode Roos die op haar afbeeldingen op haar website plaatst en de achtergrond ontbraken immers op de afbeeldingen zoals aanwezig op de CD-rom van Energetica Natura. De Rooy heeft onweersproken gesteld dat het in de branche niet ongebruikelijk is dat leveranciers aan distributeurs CD-roms met productfoto’s verstrekken. Van De Rooy hoefde onder die omstandigheden naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet te worden verwacht dat zij alle afbeeldingen van de CD-rom van Energetica Natura zou gaan vergelijken met de afbeeldingen van de website van De Roode Roos.

Nu De Rooy op 10 februari 2009, dus binnen vijf dagen na ontvangst van de brief van Energetica Natura, het gebruik van de in geding zijnde afbeeldingen heeft gestaakt, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk geworden dat De Rooy bewust heeft geprofiteerd van de inspanningen en investeringen van De Roode Roos en dat De Rooy daarmee onrechtmatig heeft gehandeld. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan in dit geval dus in ernst worden betwijfeld dat het handelen van De Rooy handelen betreft zoals door de voorzieningenrechter verboden in het vonnis van 22 mei 2008. Hierboven onder 4.1 is al overwogen dat het verbod van de voorzieningenrechter restrictief moet worden uitgelegd. Het strekt zich dus niet uit tot voornoemd handelen van De Rooy. Dat brengt met zich mee dat De Rooy onder deze omstandigheden geen dwangsommen heeft verbeurd.

Lees het vonnis hier.

IEF 7952

De resterende voorraad

Rechtbank Utrecht, 3 juni 2009, LJN: BI6799, Eiseres tegen Nails International

Geen royaltyvergoeding verschuldigd over niet verkochte, resterende voorraad boeken. Niet gebleken is dat de uitgever categorisch verzuimd de boeken te verkopen.

4.8. De rechtbank begrijpt dat [eiseres] op grond van artikel 6:23 BW stelt dat Nails International in strijd met de redelijkheid en billijkheid handelt door de boeken niet meer te verkopen. Een voorwaarde geldt op grond van dit artikel immers voor vervuld, indien de redelijkheid en billijkheid dit verlangen.

4.9. Voorafgaand aan de comparitie en bij akte na comparitie heeft [eiseres] een aantal e-mails in het geding gebracht van klanten die eind 2008/begin 2009 interesse toonden in het boek. De rechtbank is echter van oordeel, mede gelet op het gemotiveerde verweer van de zijde van Nails International, dat deze e-mails de stelling van [eiseres], dat Nails International alle boeken had kunnen verkopen, onvoldoende onderbouwen. Mede redengevend voor dit oordeel is de omstandigheid dat de resterende voorraad vooral bestaat uit Duitstalige boeken, terwijl uit de e-mails in ieder geval weinig vraag naar Duitstalige boeken blijkt. Er kan dan ook niet worden geconcludeerd dat, als Nails International de verkoop had voortgezet, alle boeken zouden zijn verkocht.

Daar komt bij dat [eiseres] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die tot het oordeel kunnen leiden dat Nails International in strijd met de redelijkheid en billijkheid handelt door na ongeveer 4 jaar de resterende Duitstalige en Engelstalige boeken uit de verkoop te halen. Dit betekent dat onvoldoende is gebleken dat de redelijkheid en billijkheid in dit geval met zich meebrengen dat Nails International voor ieder boek dat nog op voorraad is, EUR 4,24 moet betalen aan [eiseres]. De primaire vordering van [eiseres] wordt daarom afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 7923

Komend auteurscontractenrecht

Herman Cohen Jehoram (Emeritus hoogleraar Recht van de Intellectuele Eigendom UvA): Komend auteurscontractenrecht. Eerder verschenen in IER 2008/6,p. 303-308.

“Op dringend verzoek van de vaste commissie voor Justitie van de Tweede Kamer heeft de minister van Justitie deze Kamer toegezegd nu spoedig met een wetsvoorstel te zullen komen ter regeling van het auteurscontractenrecht.  Een en ander ten vervolge op eerdere publicaties van een in opdracht van het ministerie in 2004 verricht onderzoek van het Instiutut voor Informatierecht ‘Auteurscontractenrecht: naar een wettelijke regeling?’ en het in 2008 gepubliceerde advies hierover van de Commissie Auteursrecht uit 2006. Een voorontwerp van wet zal dit najaar worden afgerond en begin 2009 in openbare consultatie worden gegeven.

De auteur van dit artikel bespreekt de teksten in kwestie en houdt herhaaldelijk een pleidooi voor oplossingen die eigenlijk al gegeven waren in het Voorontwerp voor een Titel 7.8 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek ‘Uitgave van werken’ uit 1972.

(…) Terecht heeft de Nederlandse regering besloten een aantal bepalingen in de wetgeving op te nemen ter regeling van contracten tussen auteurs en hun exploitanten. Een eerste aanzet hiertoe is gegeven in een onderzoeksrapport uitgebracht door het Amsterdamse Instituut voor Informatierecht, dat een groot aantal voorstellen bevatte. Het betrof een voorkeursbehandeling van de auteur (in dubio pro auctore), specificeringsplicht, afschaffing van de artikelen 2 Auteurswet en artikel 9 Wet op de naburige rechten (overdracht van rechten), beperkte werkingssfeer van de regeling, recht op een billijke vergoeding van de auteur, een disproportionaliteitsregel, verduidelijking van artikel 45 d Auteurswet (filmrecht), rekenschapsplicht van de exploitant, recht op herroeping van het contract wegens non-usus, bilaterale standaardcontracten, internationaal privaatrecht en verruimde bevoegdheden tot handhaving in rechte door de exploitant.

De Commissie Auteursrecht heeft uitgebreide kritiek geuit op vele van de gedane voorstellen en deze geamendeerd. Op enkele punten lijkt de kritiek te ver te zijn gegaan. Betoogd wordt dat een verrassend aantal voorstellen reeds adequate formulering heeft gevonden in het uit 1972 stammende voorstel tot regeling van het uitgavecontract in het Nieuw BW Boek 7.

De Commissie Auteursrecht heeft harerzijds nog een aantal voorstellen gedaan met betrekking tot ongeoorloofde contractsbepalingen die niet boven alle kritiek verheven zijn.

Noch het IVIR-rapport noch het advies van de Commissie Auteursrecht heeft voorstellen gedaan om een einde te maken aan de regelmatige praktijk van de Nederlandse Mededingingsautoriteit om tariefs- en tariefadviesbepalingen in collectieve contracten tussen verenigingen van auteurs enerzijds en van exploitanten anderzijds in strijd te verklaren met het mededingingsrecht. Hiermede zijn uiterst nuttige tariefafspraken die nog het meeste weg hebben van collectieve loonafspraken in cao’s onmogelijk gemaakt. De regering heeft nu aangekondigd toch de Europese Commissie ter zake nader te raadplegen.

Een mogelijke regeling van het auteurscontractenrecht is nu van vele kanten belicht en de tijd lijkt rijp om tot wetgeving over te gaan."

Lees het gehele artikel hier.

IEF 7812

De wens om over eigen commerciële uitingen baas te blijven

Rechtbank Alkmaar, 8 april 2009, HA ZA 07.966, Stichting Baas In Eigen Huis tegen Vero Sales B.V. (met dank aan Els Leuftink, Kennedy Van der Laan).

Auteursrecht. Huizenzoekmachine. Eerst even voor jezelf lezen. Gedaagde Zuka dient volledige objectgegevens die zij van makelaars overneemt op Zuka.nl slechts aan te passen indien en nadat een makelaar bezwaar heeft gemaakt bij Zuka.

4.6. Ten aanzien van de inhoudelijke kant van de zaak overweegt de rechtbank als volgt. Naar is gebleken uit hetgeen over en weer is betoogd en uit de stukken, in het bijzonder uit de overgelegde afbeeldingen zoals die door de desbetreffende makelaars op hun eigen website zijn geplaatst en de weergave van die objecten door Zuka, neemt Zuka die objecten, te weten de combinaties van foto en tekst, één op één over. Zuka heeft betoogd dat de desbetreffende teksten als beschrijvend moeten worden aangemerkt, met andere woorden dat er maar één enkele manier van beschrijving van de respectieve woningen mogelijk is, maar dat betoog wordt verworpen. Niet ontkend kan worden dat er in het merendeel van de woningadvertenties prijzende en lovende bewoordingen worden gebruikt, maar dat wil niet zeggen dat alle makelaars overeenkomstige bewoordingen gebruiken.   De rechtbank is van oordeel dat de combinatie van fotografische afbeelding en de daarbij gepresenteerde tekst door de respectieve makelaars voldoende eigen oorspronkelijk karakter bezit en voldoende het persoonlijk karakter van de maker draagt om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te komen. Ofschoon de tekst deels zal bestaan uit een puur feitelijke beschrijving van de woning en de indeling daarvan, is de wijze waarop de makelaar de woning aanprijst en de opmaak van de advertentie als geheel het resultaat van scheppende arbeid, waarbij creatieve keuzes worden gemaakt. Dat geldt evenzeer voor de wijze waarop de woning wordt gefotografeerd. De stichting beroept zich dan ook terecht op het auteursrecht van de makelaars voor wie zij opkomt en kan aanspraak maken op restricties aan het gebruik van de betrokken objecten.

4.7. Namens Zuka is betoogd dat de stichting slechts een financieel belang nastreeft en dat een dergelijk belang niet wordt beschermd door het auteursrecht. De rechtbank verwerpt die stelling. De wens om over eigen commerciële uitingen baas te blijven heeft meer dan een louter financiële strekking. De rechthebbende kan immers ongewenste verspreiding en daardoor verwatering van zijn recht voorkomen. Verder is er niet voor niets een systeem van licenties, waarbij de rechthebbende veelal als uitbater van zijn recht optreedt.

(…)

De rechtbank (….) verbiedt gedaagde om na 48 uur na het tijdstip van betekening van het vonnis een website te exploiteren waarop zij objectgegevens, onder welke objectgegevens wordt verstaan fotoreportages, de daarvan deel uitmakende foto's en de beschrijvingen die door de desbetreffende makelaar gemaakt zijn van de door hem in zijn hoedanigheid van makelaar te koop aangeboden huizen, van websites van in Nederland gevestigde makelaars en makelaarskantoren overneemt en publiceert, tenzij de overgenomen en gepubliceerde gegevens niet meert omvatten dan (i) een tekst met maximaal 155 tekens, (ii) daarnaast de adresgegevens en (iii) de vraagprijs van het object, alsmede één hij een en ander te plaatsen foto met een formaat van ten hoogste 2 x 3 centimeter, dan wel een half procent van de getoonde pagina,

een en ander voor zover het objectgegevens betreft van websites van in Nederland gevestigde makelaars en makelaarskantoren die aan de stichting en aan Zuka schriftelijk te kennen hebben gegeven, of te kennen zullen geven, bezwaar te maken tegen de verveelvoudiging en openbaarmaking van hun objectgegevens op de door Zuka geëxploiteerde website www.zuka.nl, zonder dat Zuka hun voorafgaande, expliciete toestemming heeft verkregen, indien en nadat dit bezwaar aan Zuka ter kennis is gebracht.

Lees het vonnis hier.

IEF 7791

Ergonomische software

Rechtbank Zwolle, 20 februari 2009, LJN: BH9291, Wellnomics Limited tegen Ergodirect B.V.

Eerst even voor jezelf lezen. Distributieovereenkomst en IE-rechten ergonomische software. Ontbinding, opschorting. Mededinging Overdracht domeinnamen, verbod verder gebruik software, documentatie en materialen, verbod suggestie wederverkoper te zijn. 

5.21.  In de artikelen 12.2 en 13.2 van de Overeenkomst is, kort gezegd, bepaald dat Ergodirect na het einde van de Overeenkomst de software van Wellnomics Ltd niet zal verkopen en geen vertrouwelijke informatie of intellectueel eigendomsrecht van Wellnomics Ltd zal gebruiken om computer software te ontwikkelen. Deze bepalingen kunnen niet gezien worden als een afspraak tussen Wellnomics Ltd en Ergodirect die de mededinging verhindert. Het enkele feit dat na het einde van de Overeenkomst de software van Wellnomics Ltd niet meer door Ergodirect mag worden gedistribueerd maar door Wellnomics Ltd zelf, althans door Wellnomics B.V., zal worden gedistribueerd, maakt niet dat de mededinging met betrekking tot ergonomische software op de Nederlandse markt wordt belemmerd, verhinderd of vervalst. Integendeel, van ‘Reseller’ van Wellnomics Ltd is Ergodirect potentiële concurrent van Wellnomics Ltd geworden. Het staat Ergodirect, en elke andere onderneming, immers in beginsel en binnen de rechtmatigheidsgrenzen die voortvloeien uit de omstandigheid dat Ergodirect Reseller is (geweest) van Wellnomics Ltd, vrij om zelf (andere) ergonomische software op de markt te brengen. Dat Wellnomics Ltd het intellectuele eigendomsrecht op de door haar ontwikkelde software middels deze bepalingen beschermt, betekent niet dat daaruit een beperking van de mededinging voortvloeit.

Lees het vonnis hier.

IEF 7680

Creatieve keuzes

Rechtbank Amsterdam, 28 januari 2009, LJN: BH5886, A tegen Civas
 
Auteursrecht. Inbreuk op het op een vragenlijst (voor gebruikers van de Bachbloesemtherapie) rustende auteursrecht.  Eerst even voor jezelf lezen.

4.4.  Met [A] is de rechtbank voorts van oordeel dat de door [A] ontwikkelde/vervaardigde vragenlijst een bewerking is in de zin van artikel 10 lid 2 Aw en als zodanig auteursrechtelijke bescherming toekomt. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Ten opzichte van de vragenlijst van [B] en [C] heeft [A] duidelijk andere creatieve keuzes gemaakt bij de ontwikkeling/vervaardiging van haar vragenlijst. Deze creatieve keuzes zijn niet alleen af te leiden uit het aantal vragen en een andere lay-out maar ook uit de formulering. [A] heeft er onder meer voor gekozen de vragen te formuleren vanuit een ik-perspectief in plaats van in algemene bewoordingen. Daarbij heeft [A] haar vragenlijst voorzien van een inleiding, die een instructie geeft voor het gebruik van de lijst, en is de lijst qua inhoud en samenstelling wezenlijk anders doordat [A] aan elke hoofdvraag één of meer subvragen en bijpassende remedies heeft toegevoegd en op andere plaatsen bewust subvragen en remedies heeft weggelaten.

Lees het vonnis hier.

IEF 7612

Informatiearchitectuur

Rechtbank Rotterdam, 24 december 2008, LJN: BH3372, eiser tegen Architectuur, Informatie & Management (A.I.M.).

Auteursrecht. Euroforum-cursus stemt in te veel essentiële en karakteristieke aspecten overeen met de cursus van AIM Opleidingen om van een nieuw oorspronkelijk werk te kunnen spreken. Inbreuk op het aan AIM Opleidingen toekomend auteursrecht. Geen afschuiving van verantwoordelijkheid: Gedaagde heeft immers zelf de cursus zonder toestemming van eiseres sub 1 [ met wie hij  ‘een affectieve relatie gehad’ en heeft samengewerkt]  verveelvoudigd ten behoeve van de verdere verveelvoudiging en openbaarmaking door Euroforum en daartoe ook de auteursrechten ter zake overgedragen aan Euroforum. Daarmee heeft gedaagde inbreuk gemaakt op het aan eiseres sub 1  toekomend auteursrecht, welke inbreuk hem ook is toe te rekenen, zodat hij in beginsel gehouden is tot vergoeding van de dientengevolge door eiseressen geleden schade.”

Inbreuk: 5.4. Een vergelijking tussen beide in het geding gebrachte cursussen levert het navolgende beeld op. De Euroforum cursus vertoont eenzelfde opbouw, systematiek en indeling als de cursus van [eiseres sub 1]. (…) Op tal van plaatsen volgt de Euroforum cursus - zij het niet letterlijk - de bewoordingen als gehanteerd in de cursus van [eiseres sub 1], met gebruikmaking van veelal dezelfde schema’s of voorbeelden ter illustratie. Hierdoor vertoont het geheel een zeer grote mate van gelijkenis. De aanwezige verschillen in tekst en/of bepaalde volgorde van behandeling alsmede de nieuw toegevoegde teksten binnen de deelonderwerpen kan aan deze totaalindruk niet afdoen. Deze verschillen lijken vooral te zijn ingegeven ter nadere aanvulling of ter vervolmaking van de cursus.

(…) Deze overeenkomsten en de daardoor ontstane sterke gelijkenis zijn door [gedaagden] als zodanig niet betwist. Wel heeft hij daar tegenover gesteld dat een en ander voortvloeit uit het feit dat beide cursussen zijn gebaseerd op theorieën die eerder door [gedaagde sub 1] zijn ontwikkeld en op eerdere publicaties van zijn hand in de periode voor oprichting van [eiseres sub 1]. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze omstandigheid bij de beoordeling echter geen rol spelen, nu tussen partijen niet in geschil is dat het auteursrecht van de cursus van [eiseres sub 1], welke cursus kennelijk mede is gebaseerd op eerdere publicaties van [gedaagde sub 1], geheel bij [eiseres sub 1] berust, zodat uitsluitend beslissend kan zijn de mate waarin de Euroforum cursus met deze cursus overeenstemt.

De conclusie moet zijn dat de Euroforum cursus in te veel essentiële en karakteristieke aspecten overeenstemt met de cursus van [eiseres sub 1] om van een nieuw oorspronkelijk werk te kunnen spreken, zodat met deze cursus inbreuk wordt gemaakt op het aan [eiseres sub 1] toekomend auteursrecht.

Toerekening inbreuk: 5.5 [gedaagden] heeft ten verwere nog aangevoerd dat Euroforum de cursus openbaar heeft gemaakt, zodat [gedaagden] niet degene is die inbreuk op het auteursrecht heeft gemaakt. Dit verweer faalt. [gedaagden] heeft immers zelf de cursus zonder toestemming van [eiseres sub 1] verveelvoudigd ten behoeve van de verdere verveelvoudiging en openbaarmaking door Euroforum en daartoe ook de auteursrechten ter zake overgedragen aan Euroforum. Daarmee heeft [gedaagden] inbreuk gemaakt op het aan [eiseres sub 1] toekomend auteursrecht, welke inbreuk hem ook is toe te rekenen, zodat hij in beginsel gehouden is tot vergoeding van de dientengevolge door [eiseressen] geleden schade.

Proceskosten: 5.17 De rechtbank overweegt reeds thans dat voor een vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten in dit geding geen plaats is, nu de datum van dagvaarding zijnde 4 augustus 2005 is gelegen ruimschoots vóór de datum waarop de Handhavingsrichtlijn (richtlijn 2004/48/EG) in de nationale wetgeving diende te zijn geïmplementeerd, te weten 29 april 2006 en bijzondere omstandigheden die een integrale proceskostenveroordeling om andere redenen zou kunnen rechtvaardigen, gesteld noch gebleken zijn.

Lees het vonnis hier.

IEF 7603

De bewerkte broncode-bestanden

Vzr. Rechtbank Zutphen, 20 februari 2009, KG ZA 09-30, Dejoha B.V. tegen Digicontrol Benelux B.V. & GFR MbH. (met dank aan Martin Hemmer , AKD Prinsen Van Wijmen).

 Auteursrecht op bewerkte broncodebestanden. Software. Faillissement na eerdere samenwerking.

4.4. Op grond van het vorenstaande is voldoende aannemelijk geworden dat de curator de auteursrechten op de bewerkte broncode-bestanden rechtsgeldig heeft overgedragen aan Dejoha. Het verweer van Digicontrol dat Dejoha geen belangheeft bij deze procedure en misbruik van recht maakt aangezien Dejoha niets met de auteursrechten kan aanvangen op grond dat de door Wans Beheer tot stand gebrachte bestanden zonder de software van GFR van generlei waarde zijn slaagt niet, aangezien onweersproken is dat het belang van Dejoha erin gelegen is om de door Wans Beheer bewerkte broncodebestanden, waarin Costermregelstrategiën zijn opgenomen, te beschermen tegen onbevoegd gebruik door derden.

4.5. Digicontrol heeft erkend dat GFR al hetgeen zij onder zich had krachtens de samenwerking met Wans Beheer, aan Digicontrol ter beschikking heeft gesteld en dat zij dit op de Nederlandse markt beeft gebracht Onweersproken is dat Digicontrol de binnen Wans Beheer gewijzigde en tot stand gebrachte broncode-bestanden heeft gebruikt en dat de broncode-bestanden van het door Digicontrol gebruikte en geësxploitemde programma WebCad identiek zijn aan de broncode-bestanden van CAE2000. Dat Digiconbul inbreuk maakt op de auteursrechten van Dejohjaha, is hiermee voldoende aannemelijk geworden. Het door Dejoha onder 1. en 2. gevorderde is dan ook toewijsbaar.

Lees het vonnis hier.

IEF 7445

Aan de uitgever ter beschikking gesteld

Key Management Models 2nd edition (klik voor vergroting)Rechtbank Utrecht, 24 december 2008, 257497/KGZA08-1l08, Ten Have, Ten Have & Stevens tegen de Berenschot Groep B.V. (met dank aan Marloes Bakker, Klos Morel Vos & Schaap en Hendrik Struik en Menno Briët , CMS Derks Star Busmann).

Kerstvakantie-kort: (Werkgevers-) auteursrecht en post-contractuele verhoudingen. Gedaagde Berenschot wil nieuwe editie van Engelstalig managementboek publiceren, maar ziet zich daarin gestuit door de auteurs- en persoonlijkheidsrechten van de eerdere mede-auteur en de uit post-contractuele verhoudingen voorvloeiende persoonlijkheidsrechten van ex-medewerkers die aan de eerste druk hebben meegewerkt. Berenschot kan de verantwoordelijkheid voor de uitgave niet bij de uitgever leggen. Grensoverschrijdend inbreukverbod.

Auteursrecht / persoonlijkheidsrechten /naamsvermelding: “4.10: Op grond van het voorgaande moet als uitgangspunt gelden dat het auteursrecht van Stevens met betrekking tot de Editie 2003 tevens omvat het recht om een beroep te doen op de persoonlijkheidsrechten van artikel 25 Auteurswet. Tussen partijen is thans nog wel in geschil of Steven en Wouter Ten Have als feitelijke makers van de Editie 2003 zich kunnen beroepen op de persoonlijkheidsrechten van artikel 25 Auteurswet

4.11. (…) Vaststaat dat in het onderhavige geval Berenschot op grond van artikel 7 Auteurswet geldt als fictieve maker van de Editie 2003.(…).

4.12. De omstandigheid dat de wetgever niet met zoveel woorden heeft bepaald dat het persoonlijkheidsrecht ook aan de fictieve maker toekomt, rechtvaardigt niet de conclusie dat het persoonlijkheidsrecht aan de feitelijke maker toekomt. (…)

4.13. De voorzieningenrechter is wel van oordeel dat (zoals eisers hebben aangevoerd) de post-contractuele verhouding tussen Steven en Wouter ten Have enerzijds en Berenschot anderzijds meebrengt dat Berenschot bij de uitoefening van haar auteursrechten met betrekking tot de Editie 2003 rekening moet houden met de gerechtvaardigde belangen van Steven en Wouter ten Have, en in het bijzonder met de belangen die verband houden met de persoonlijke betrekking die bestaat tussen Steven en Wouter ten Have en de Editie 2003. Naamsvermelding op het werk vormt de ultieme uiting van deze persoonlijke betrekking tussen de feitelijke maker en zijn werk, en vormt daarmee een gerechtvaardigd belang waarmee Berenschot rekening had behoren te houden. Steven en Wouter ten Have kunnen derhalve in zoverre, en uitsluitend jegens hun ex-werkgever, Berenschot, wél aanspraak maken op honorering van hun persoonlijkheidsrechten met betrekking tot de Editie 2003.”

Inbreuk: “4.20. Uit het voorgaande volgt dat Steven een beroep toekomt op zijn auteursrecht met betrekking tot de Editie 2003, en dat Berenschot door het zonder toestemming van Stevens uitbrengen van de Editie 2008 in strijd met dit auteursrecht heeft gehandeld. In beginsel heeft Stevens dan ook het recht om staking van de publicatie van de Editie 2008 dan wel iedere andere bewerkte versie van de Editie 2003 te vorderen.

4.21. Ten aanzien van Steven en Wouter ten Have geldt dat zij geen auteursrechten hebben met betrekking tot de Editie 2003, maar ´slechts’ persoonlijkheidsrechten. Zij hebben niet (althans onvoldoende concreet) gesteld dat de inhoud van de Editie 2008 in strijd komt met hun persoonlijkheidsrechten met betrekking tot de Editie 2003, zodat zij geen aanspraak kunnen maken op staking van de verveelvoudiging van de Editie 2003 op dezelfde voet als Stevens. Zij hebben hun bezwaar tegen publicatie van een verveelvoudiging van de Editie 2003 uitsluitend gericht op het ontbreken van de vermelding van hun naam. De schending van de plicht tot naamsvermelding betekent dat Steven en Wouter ten Have aanspraak kunnen maken op staking van de publicatie van de huidige Editie 2008 of een andere bewerking van de Editie 2003 zonder vermelding van hun namen op dezelfde wijze waarop deze heeft plaatsgevonden in de Editie 2003. Zij kunnen daaraan niet het recht ontlenen om zich tegen enige andere bewerking te verzetten. De vordering is dan ook in beginsel in zoverre toewijsbaar.

4.22. Een belangenafweging brengt hierin geen verandering. Ondanks het feit dat de namen van eisers duidelijk op de omslag van de Editie 2003 waren vermeld als auteurs, heeft Berenschot geen enkel contact met hen opgenomen omtrent hun belang bij de Editie 2008, noch het uitkomen daarvan aan eisers aangekondigd. Zij heeft de Editie 2008 geheel buiten eisers om tot stand gebracht en laten drukken. Ook nadat eisers hadden aangegeven bezwaar te hebben tegen het ontbreken van de naamsvermelding op de Editie 2008, heeft Berenschot de publicatie voortgezet. Ook indien, zoals Berenschot stelt, de Editie 2008 thans reeds gedrukt is, heeft Berenschot dat, en daarmee ook eventuele schade die zou ontstaan als de Editie 2008 niet kan worden verkocht, dan ook aan zichzelf te wijten, en betekent dit dus niet dat haar belang bij het voortzetten van publicatie opweegt tegen het belang van eisers bij honorering van hun auteurs- respectievelijk persoonlijkheidsrechten.

4.23. Ook het verweer van Berenschot dat zij geen zeggenschap meer heeft over de publicatie van de Editie 2008 (omdat dit berust bij de uitgever), en dat mitsdien de vordering tot staking van de publicatie niet kan worden toegewezen, wordt verworpen. Berenschot is de partij die de drukproeven van de Editie 2008 aan de uitgever ter beschikking heeft gesteld, en is partij bij de uitgeefovereenkomst met de uitgever. Op grond daarvan moet Berenschot in staat worden geacht voldoende invloed op de uitgever uit te kunnen oefenen om de publicatie van het boek tegen te houden. Daarbij komt dat blijkens de overgelegde producties de uitgever ook gevoelig blijkt te zijn voor gerezen onduidelijkheden of problemen met betrekking tot auteurs- en persoonlijkheidsrechten. Bovendien geldt dat indien Berenschot er niet in zou slagen om de uitgever tot staking van de publicatie te bewegen, dat voor haar rekening en risico komt, aangezien zij al vanaf juli 2008 wist van de bezwaren van eisers tegen de publicatie van de Editie 2008, en zij desondanks heeft besloten om het proces tot publicatie voort te zetten.

4.24. Voorts heeft Berenschot verzocht het bevel tot staking te beperken tot Nederlands grondgebied, aangezien in het onderhavige geval geen grensoverschrijdend bevel kan worden gegeven. Met deze stelling miskent Berenschot dat in casu geen sprake is van een buitenlandse veroordeelde partij, maar van een veroordeelde partij die in Nederland is gevestigd. Ten aanzien daarvan is naar vaste rechtspraak de voorzieningenrechter zonder beperking bevoegd maatregelen op te leggen die een grensoverschrijdend karakter hebben.

4.25. Het voorgaande betekent dat de primaire vordering ten aanzien van Stevens zal worden toegewezen in die zin dat de inbreuk op diens auteursrecht dient te worden gestaakt, waaronder de publicatie van de Editie 2008 alsmede elke andere bewerking van de Editie 2003.

4.26. Ten aanzien van Steven en Wouter ten Have zal de primaire vordering in die zin worden toegewezen dat Berenschot bevolen wordt iedere inbreuk op hun persoonlijkheidsrechten te staken ir die zin dat zij de publicatie staakt van de Editie 2008 dan wel iedere bewerking daarvan die geen vermelding bevat van hun namen op dezelfde plaatsen en op dezelfde lenergrootte als waarop deze namen in de Editie 2003 waren vermeld.

4.28. Berenschot zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Ter zitting hebben partijen meegedeeld dat zij hebben afgesproken over en weer hun vordering in verband met advocaatkosten te stellen op EUR 15.000,-. Gelet op deze overeenstemming van partijen zal de voorzieningenrechter Berenschot dienovereenkomstig veroordelen in de proceskosten."

Lees het vonnis hier.

IEF 7432

Flankerende (aan)duidingen

Gerechtshof Leeuwarden, 9 december 2008,  LJN: BG6638, Ingenieursbureau Ir. (persoonsnaam) B.V. tegen DVJ Infra en Milieu BV,

Geen auteursrecht op offertes. Geen geschriftenbescherming, geen databankbescherming en geen onrechtmatige daad. Appellant verwijt geïntimeerde dat deze, zonder haar toestemming, in haar rapportage van 30 augustus 2005 passages heeft overgenomen uit de offertes van appellant. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.

Auteursrecht: “6. Het hof onderschrijft volledig hetgeen de rechtbank onder 5 van het bestreden vonnis heeft overwogen ter motivering van haar verwerping van deze grondslag. De kern daarvan is dat de passages in de offertes die DVJ in haar rapportage heeft overgenomen, overwegend objectieve historische en technische feiten bevatten, waarvan de beschrijving uitsluitend functioneel en zakelijk van aard is. Die passages missen derhalve het creatieve element dat is vereist om te kunnen spreken van een werk dat een eigen oorspronkelijk karakter bezit en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Noch in de toelichting op grief II, die zich richt tegen deze rechtsoverweging, noch in de overige inhoud van de stukken ziet het hof enig aanknopingspunt om hierover anders te oordelen. Dit geldt in het bijzonder voor het gestelde gebruik van korte zinnen en "flankerende (aan)duidingen". Ook het enkele feit dat de offertes het resultaat zijn van menselijk werk is ongenoegzaam voor het oordeel dat sprake is van een werk dat een eigen oorspronkelijk karakter bezit en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Het gestelde omtrent evaluatie en interpretatie van historische gegevens is verder niet onderbouwd en te vaag om tot een ander oordeel te komen. Voor zover het bewijsaanbod van appellant hierop betrekking heeft, wordt het dan ook gepasseerd."

Geschriftenbescherming:  “7. Ook hier onderschrijft het hof volledig de motivering van de rechtbank, zoals deze blijkt uit rechtsoverwegingen 6 tot en met 10 van het bestreden vonnis. De kern daarvan is dat gesteld noch gebleken is dat de offertes zijn geopenbaard, terwijl voorts hun bestemming ook niet was om geopenbaard te worden maar om tussen twee partijen te worden gehanteerd. Noch in de toelichting op grief III, die zich (mede) richt tegen deze rechtsoverweging, noch in de overige inhoud van de stukken ziet het hof enig aanknopingspunt om hierover anders te oordelen. Dit geldt in de eerste plaats voor het gestelde omtrent openbaarmaking in besloten kring. Niet onderbouwd is immers dat daarvan sprake is geweest. Het enkele feit dat de offertes door garagebedrijf aan DVJ ter hand zijn gesteld, zoals appellant stelt, is onvoldoende om daartoe te kunnen concluderen. Ook de stelling van appellant dat het vooronderzoek door belanghebbenden krachtens de Wet openbaarheid van bestuur of het Verdrag van Aarhus in voorkomende gevallen zou kunnen worden opgevraagd, dan wel dat deze gegevens op grond van de Wet bodembescherming in voorkomende gevallen dienen te worden overgelegd, brengt het hof - wat er zij van de juistheid van deze stelling - niet op een andere opvatting. Ook al zou dit alles juist zijn en ook al zou dit in casu niet alleen gelden voor de rapportage van DVJ maar ook voor de niet aanvaarde offertes van appellant, dan wil dat immers nog niet zeggen dat die offertes zijn bestemd om openbaar te worden gemaakt. Hun bestemming was - hoe dan ook - om aan garagebedrijf een onderbouwd voorstel over te brengen tot uitvoering van een bodemonderzoek. Een op openbaarheid gerichte bedoeling valt daar niet in te ontwaren.

Databankenrecht: “9. Volgens de meer subsidiaire stellingname van appellant, zoals toegelicht in grief III, is haar rapportage (het hof: de offertes) een verzameling van gegevens ten aanzien van de bodemgesteldheid van het bedrijventerrein van garagebedrijf, die systematisch geordend en toegankelijk zijn en die een substantiële investering van appellant hebben gevergd. Voorts stelt zij dat DVJ zonder haar toestemming "het relevantste en substantieelste deel" van de verzameling van de databank heeft geëxploiteerd. DVJ heeft een en ander bestreden.

10. Het hof stelt vast dat de offertes een doorlopende tekst bevatten, waarin onder meer informatie is terug te vinden over de onderzoekslocatie, de historische activiteiten op die locatie en een eerder onderzoek in 1990. Deze tekst is summierlijk in kopjes onderverdeeld. Van een systematische ordening van gegevens over de bodemgesteldheid, zoals appellant stelt, is geen sprake, laat staan dat deze gegevens afzonderlijk met elektronische middelen of anderszins toegankelijk zijn gemaakt. De kosten voor het vergaren, controleren en presenteren van deze informatie heeft appellant zelf begroot op € 567,92. Hoewel uit de richtlijn en de wet niet duidelijk wordt wat precies substantieel is en wat niet, is het naar het oordeel van het hof evident dat een investering waarvoor een bedrag in deze orde van grootte in rekening wordt gebracht, niet als substantieel kan worden aangemerkt. De stelling van appellant dat niet alleen naar deze kosten moet worden gekeken maar ook naar het verdere gebruik van de databank, acht het hof onbegrijpelijk, nu niet tevens wordt gesteld dat en welke verdere investeringen daarmee gemoeid gaan. Op grond van dit alles concludeert het hof dat geen sprake is van een beschermde databank in de zin van de Databankenwet.”

Onrechtmatige daad: “11. Naar het oordeel van het hof heeft appellant de meest subsidiaire grondslag, zoals naar voren gebracht in de toelichting op grief III, niet of nauwelijks feitelijk onderbouwd. Dit lag wel op haar weg. Anders dan appellant ingang tracht te doen vinden, levert namelijk het enkele feit dat DVJ in haar rapportage passages heeft overgenomen uit de offertes van appellant, die blijkens het vorenstaande niet voldoen aan de materiële voorwaarden voor bescherming krachtens de Auteurswet of de Databankenwet, niet zonder meer een schending op van een volgens ongeschreven recht door DVJ jegens appellant in acht te nemen zorgvuldigheidsnorm. Blijkens de rechtspraak (zie o.a HR 27 juni 1986, NJ 1987/191, HR 20 november 1987, NJ 1988/311, HR 23 oktober 1987, NJ 1988/310, HR 23 mei 2003, NJ 2003/494) moet hier terughoudendheid worden betracht. Onrechtmatigheid kan in beginsel slechts worden aangenomen indien wordt geprofiteerd van een prestatie die van dien aard is dat die op één lijn valt te stellen met prestaties die wel (door middel van een absoluut recht van intellectueel eigendom) zijn beschermd, of in geval van andere bijkomende omstandigheden. Gesteld noch gebleken is dat deze uitzonderingen zich hier voordoen.”

Lees het arrest hier.