DOSSIERS
Alle dossiers

Vormgeving  

IEF 9294

De evidente bereidheid

Vzr.Rechtbank Arnhem, 12 november 2010, LJN: BO7612, Mejawa Holding B.V. tegen Haspel Productontwikkeling B.V.

Opheffingskortgeding  na ex parte m.b.t. auteursrecht op deurdrangers en conservatoir bewijsbeslag. “Ter beantwoording staat de vraag of de reactie van Mejawa Holding op de sommatie van Haspel van 17 september 2010 het ex parte bevel rechtvaardigde. Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord.”

4.6.  Uit de hiervoor onder 2.8 vermelde e-mailberichten van 21, 23 en 24 september 2010 en de bijbehorende bijlagen volgt de evidente bereidheid van Mejawa Holding om de productie en verhandeling van de in China geproduceerde deurdrangers geheel te staken, de voorraad te (laten) vernietigen, inzicht te verschaffen in de door haar behaalde winst, deze winst af te dragen en om (een deel van de) advocaatkosten te vergoeden. Daarmee is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter gegeven dat Haspel wilde voldoen aan de door haar gestelde sommatie. Zulks vindt ook steun in de onder 2.17 geciteerde e-mail van Mejawa Holding van 1 oktober 2010. Dat daarmee niet ten volle was voldaan aan de stricte letter van alle onderdelen van de sommatie, neemt niet weg dat onder die omstandigheden in ieder geval niet kan worden volgehouden dat Haspel op 28 september 2010 nog een spoedeisend belang had bij een ex parte bevel, terwijl evenmin kan worden gezegd dat er gegeven de reactie van Mejawa Holding nog onherstelbare schade dreigde door (verdere) inbreuk op het eventuele auteursrecht van Haspel op de deurdrangers. Het is aan Haspel om dit aannemelijk te maken en daarin is zij bepaald niet geslaagd.

4.7.  Het voorgaande leidt reeds tot de conclusie dat de voorzieningenrechter voldoende grond aanwezig acht de beschikking van deze rechtbank van 29 september 2010 houdende het ex parte bevel te herzien. Dat impliceert dat de vordering onder 3.1 primair onder a) toewijsbaar is, met uitzondering van de gevorderde herroeping. Daarvoor bestaat geen grondslag. De aard van de beschikking ex artikel 1019e lid 1 Rv. verzet zich tegen een herroeping daarvan, omdat lid 3 van dat artikel immers al voorziet in de mogelijkheid tot het vorderen van herziening van die beschikking. De ex parte beschikking van deze rechtbank van 29 september 2010 zal worden herzien zoals hierna is weergegeven in het dictum.

(…) 4.13.  Reeds uit hetgeen onder 4.6 ten aanzien van de vordering tot herziening van de ex parte beschikking is overwogen, volgt dat óók de beslagen als geheel onnodig gelegd moeten worden opgeheven.

Lees het vonnis hier.

IEF 9256

Decoratieve gebakjes & taarten

Siertaaarten - Promotion DesignRechtbank Dordrecht, 25 november 2010, KG ZA 10-253, Promotion Design tegen Appletree (met dank aan Rutger van Rompaey, QuestIE). 

Auteursrecht. Siertaarten en siergebak. De eerdere vaststellingsovereenkomst laat geen ruimte om dwaling aan te nemen omtrent de auteursrechtelijke beschermingsomvang van de siertaarten van eiseres (afbeelding).

4.3. Aan de vraag of sprake is van een inbreuk op het auteursrecht van Promotion Design of van slaafse nabootsing komt de voorzieningenrechter niet meer toe. Aan de wilsovereenstemming doet niet af dat bij Appletree na het sluiten van de overeenkomst is gaan betwisten dat het siergebak van Promotion Design bescherming geniet op grond van het auteursrecht dan wel op grond van het verbod op slaafse nabootsing. Dat doet niet af aan de rechtsgeldigheid van de reeds gesloten de vaststellingsovereenkomst. Zelfs indien aangenomen zou mogen worden dat de bescherming die Promotion Design inroept onterecht is en in strijd is met dwingende wetsbepalingen, dan nog kan dat Appletree niet baten. Een vaststelling ter beëindiging van onzekerheid of geschil op vermogensrechtelijk gebied is immers geldig ook als zij in strijd mocht blijken te zijn met dwingend recht. Dit zou anders zijn als de vaststelling tevens naar inhoud of strekking in strijd komt met de goede zeden of de openbare orde, maar daaromtrent is door Appletree niets gesteld (art.7:902 BW). Partijen kunnen een te respecteren belang hebben om, in geval van onzekerheid of geschil, in der minne - buiten de rechter om - een oplossing te bereiken, ook als hun problemen met dwingend recht verweven blijken te zijn. Gegeven het feit dat ook over de toepassing van dwingend recht in veel gevallen in redelijkheid verschil van mening mogelijk is, kan dit verkeersbelang niet worden gehonoreerd indien de overheidsrechter die de in een vaststelling neergelegde toepassing of niet-toepassing van een regel van dwingend recht onjuist vindt, dit steeds zou moeten corrigeren (TM, p. 114011; MvA, Kamerstukken I 1992/93, 17 779, nr. 95b, p. 3). Tegen deze achtergrond verdient de stelling van Appletree dat zij heeft gedwaald omtrent de auteursrechtelijke beschermingsomvang en de regels van slaafse nabootsing geen honorering in rechte. Het is bovendien vaste rechtspraak dat een dergelijke "rechtsdwaling" slechts onder bijkomende omstandigheden kan worden gehonoreerd en die zijn niet gesteld of gebleken.

Lees het vonnis hier.

IEF 9253

Sint weerhouden van aankopen uit illegale bron

Vzr. Amsterdam, ex parte beschikking van 26 november 2010, M&G partners LLP c.s. tegen Wibra Supermarkt B.V. (met dank aan Wendela Bierman, Versteeg Wigman Sprey advocaten).

Auteursrecht. Make-Up & Hair Sketch Portfolio. Ex parte beschikking. Verzoek toegewezen. Gesteld spoedeisend belang i.v.m. Sinterklaasverkoop: “de verwachting is dat de Sint in de week voor Sinterklaas een groot aantal exemplaren zal inslaan.”

“Beveelt gerequestreerde om binnen acht uur na betekening van deze beschikking de in het verzoekschrift bedoelde inbreuk op de auteursrechten van verzoeksters te staken en gestaakt te houden. meer in het bijzonder de aanbieding en verhandeling van de Make-Up & Hair Sketch Portfolio dan wel enige andere daarop gelijkende ontwerpen onmiddellijk te staken en gestaakt te houden, waaronder uitdrukkelijk begrepen, maar niet beperkt tot de aanbieding en verhandeling van de Make-Up & Hair Sketch Portofolio dan wel andere daarop gelijkende ontwerpen in haar filialen en afbeeldingen van de Make-Up & Hair Sketch Portfolio uit haar aanbiedingenfolder, onder andere te zien op haar website, te verwijderen en verwijderd te houden.”

Lees de beschikking hier.

IEF 9252

Geen verwatering

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 30 november 2010, zaaknr. 200.022.658/01, Hansgrohe AG tegen Tiger Nederland B.V. (met dank aan Frits Gerritzen, Brinkhof).

(Gemeenschaps-)modellenrecht. Auteursrecht. Slaafse nabootsing Douchekoppen. Het gaat in dit geding, kort gezegd, om de vraag of Tiger met het verhandelen van de handregendouche genaamd "Niagara" inbreuk maakt op de rechten van Hansgrohe uit hoofde van haar  als Gemeenschapsmodel geregistreerde, hand-regendouche genaamd "Raindance", danwel op het auteursrecht van Hansgrohe met betrekking tot de Raindance, althans uit dien hoofde onrechtmatig handelt jegens Hansgrohe. (Klik op afbeelding voor vergroting)

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep (Rechtbank ‘s-Gravenhage, 1 oktober 2008, IEF 7129): de litigieuze douchekoppen wekken volgens het hof geen andere algemene indruk. Stijl of trend is in beginsel geen maatstaf. Verwatering is niet mogelijk. De "apparaatgerichte leer" geldt ook voor het (Gemeenschaps-)modellenrecht. Inbreuk op modelrecht en auteursrecht, onrechtmatige daad. In citaten:

7. De stellingen van partijen stellen allereerst de vraag aan de orde of  en in hoeverre het bestaan van een bepaalde stijl of trend van invloed kan zijn op de beschermingsomvang van een Gemeenschapsmodel. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

8. Aan de omstandigheid dat bepaalde elementen van een model als een uiting van een bepaalde stijl of trend kunnen worden beschouwd, komt, althans onder de vigeur van de GModVo, als zodanig geen betekenis toe. De maatstaf die moet worden toegepast bij beantwoording van zowel de vraag of aan een model individueel karakter toekomt, als de vraag of een later model inbreuk maakt op een eerder model, is of de beide modellen op de geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk maken. (…) Wel moet worden aangenomen dat, voor zover een Gemeenschapsmodel elementen bevat die kunnen worden beschouwd als een uiting van een bepaalde stijl of trend, het model in zoverre geen bescherming geniet, omdat in dergelijke elementen geen eigen karakter is belichaamd. Een (ander) model dat eveneens als een uiting van de betreffende stijl of trend kan worden beschouwd, wekt in zoverre bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk dan het vormgevingserfgoed waarin die stijl of trend tot uitdrukking is gebracht. In zoverre kan derhalve toch van belang zijn om vast te stellen of (elementen) van een model kunnen worden gezien als uitdrukking van een stijl of trend. Daarbij gaat het dan om een idee, een concept, resulterend in gemeenschappelijke, abstracte stijlkenmerken; niet om de concrete belichaming daarvan.

(…)

14. Het hof is van oordeel dat het door Tiger bepleite uitgangspunt, dat de beschermingsomvang van een (Gemeenschaps-)model geringer wordt naar de mate waarin het model navolging vindt, geen steun vindt in het recht, in het bijzonder de GModVo. Artikel 10 van de GModVo, waarin de beschermingsomvang blijkens het bepaalde in lid 2 wordt gerelateerd aan de vrijheid van de ontwerper, wijst veeleer op het tegendeel. Immers, de vrijheid van de ontwerper verandert niet; deze dient naar zijn aard te worden vastgesteld op het moment van ontwerpen, althans het depot. Ook de in r.o. 8 genoemde uitspraak van het Gerecht van de EU biedt geen steun aan het standpunt van Tiger. Uit het arrest van de Hoge Raad in de zaak Decaud/Mediamax (WR 29 december 1995, NJ 1996, 546) volgt naar het oordeel van het hof evenmin dat de door Tiger verdedigde opvatting juist is, Nog los van de omstandigheid dat deze uitspraak geen betrekking heeft op een modelrecht gebaseerd op de (toen nog niet geldende) GModVo, heeft de Hoge Raad daarin slechts verwoord dar aan her enkele ontwikkelen of inzetten van een bepaalde stijl of trend (welke stijl of trend in het geval dat daar aan de orde was overigens al bestond toen het concrete model waarvan bescherming werd gezocht werd gedeponeerd, c.q. openbaar gemaakt) geen bescherming krachtens auteurs- of modelrecht kan worden ontleend. Bij een stijl of' trend gaat het, zoals hiervoor in r.o. 8 is overwogen, om een idee, een concept, resulterend in gemeenschappelijke abstracte stijlkenmerken. De, in beginsel onafhankelijk van de wil en/of inspanning van de ontwerper of' houder van het modelrecht optredende, omstandigheid dat een model (in de zin van een concrete vormgeving) op grote schaal wordt nagevolgd, kan niet worden aangemerkt als "het ontwikkelen of inzetten van een bepaalde stijl of trend" in de door de Hoge Raad bedoelde zin, althans kan niet tot gevolg hebben dat de beschermingsomvang van het model afbrokkelt naar de mate waarin navolging plaatsvindt. Althans geldt dat in elk geval wanneer de houder van het modelrecht consequent optreedt tegen navolgingen binnen de beschermingsomvang van zijn model. In verband met dit laatste is van belang dat Hansgrohe, blijkens de overgelegde uitspraken en onthoudingsverklaringen (producties 5 tot en met 9, 15 a tot en met c en 16 a tot en met f en 23 van Hansgrohe), voldoende heeft ondernomen tegen (vermeende) inbreukmakers.

15. Voor zover hierover al anders gedacht zou kunnen worden, geldt in dit geval bovendien dat Tiger niet aannemelijk heeft gemaakt dat reeds sprake was van een trend als door haar bedoeld op het moment waarop zij haar Niagara op de markt bracht en de bescherming van haar model door Hansgrohe werd ingeroepen, te weten (in elk geval) in de zomer van 2005. Immers, dat is het moment waarnaar de inbreukvraag dient te worden beoordeeld.(…)

16. Concluderend is het hof van oordeel dat de Raindance geen elementen bevat die de uitdrukking vormen van een bepaalde stijl of trend, behoudens wat betreft de, ook door de rechtbank als zodanig aangemerkte afgeronde, (organische) vormen, het overlopen van de handgreep in de douchekop en de chroomuitvoering. (…)

Techniekrestrictie

17. Artikel 8 lid 1 GModVo bepaalt: Een recht op een Gemeenschapsmodel geldt niet voor de uiterlijke kenmerken van een voortbrengsel die uitsluitend door de technische functie worden bepaald. Voor het vormmerk heeft het Hof van Justitie van de EU uitleg en invulling gegeven aan deze bepaling. In zijn uitspraak in de zaak Philips/Remington (HvJ EG 18 juni 2002, NJ 2003,48 1) overwoog het Hof ten aanzien van artikel 3 lid 1 sub e van de Merkenrichtlijn (Richtlijn 89/104/EEC):

78. De weigeringsgronden van artikel 3, lid 1, sub e, van de richtlijn hebben als ratio te verhinderen dat, als gevolg van de bescherming van het merkrecht, de merkhouder een monopolie wordt toegekend op technische oplossingen of gebruikskenmerken van een waar, waarnaar de consument mogelijkerwijs in de waren van concurrenten zoekt. (…0

84. Mitsdien moet op de vierde vraag worden geantwoord, dat artikel 3, lid 1, sub e, tweede streepje, van de richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat een teken dat uitsluitend bestaat in de vorm van een waar, op grond van deze bepaling niet kan worden ingeschreven indien wordt aangetoond dat de wezenlijke functionele kenmerken van die vorm uitsluitend aan de technische uitkomst zijn toe te schrijven. Bovendien kan het bewijs dat er nog andere vormen bestaan waarmee dezelfde technische uitkomst kan worden verkregen, de in deze bepaling vermelde grond voor weigering of nietigheid van de inschrijving niet opzij zetten.

In zijn arrest van 14 september 20 10 (C-48/09) in de zaak Lego/Mega Brands heeft het Hof van Justitie deze leer in het kader van Verordening 40194 inzake het Gemeenschapsmerk bevestigd.

Dit hof heeft al eerder beslist dat de hiervoor weergegeven leer van het Hof van Justitie (in het bijzonder ook de "apparaatgerichte leer", inhoudend dat de omstandigheid dat hetzelfde technische resultaat langs andere weg kan worden bereikt niet van belang is) ook geldt voor het (Gemeenschaps-)modelrecht (Hof Den Haag 24 februari 2009, IER 2009,49 inzake Camo/Reich). Inmiddels is in deze zin ook beslist in de overtuigend gemotiveerde uitspraak van de Third Board of Appeal van het OHIM van 22 oktober 2009 (Case R 69012007-3, door Hansgrohe overgelegd als productie 22). Ook de laatste zin van r.o. 46 van het Hof van Justitie in de zaak Lego/Megabrands, inhoudend dat de ratio van de techniekrestrictie eveneens geldt voor het Gemeenschapsmodelrecht, wijst in die richting. Voorts is het hof van oordeel dat de techniekrestrictie niet slechts een rol speelt waar de geldigheid van het model in het geding is, maar ook bij de vaststelling van de beschermingsomvang daarvan. Grief 6, waarin Hansgohe het tegendeel (de "resultaatsgerichte leer”') bepleit, faalt derhalve in zoverre.

18. Anders dan de rechtbank, is het hof evenwel van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verhouding tussen de grootte van de douchekop en de lengte van de handgreep van de Raindance uitsluitend door de technische functie is bepaald in voormelde zin. De rechtbank heek overwogen dat de verhouding tussen de grootte van de douchekop en de handgreep in die zin technisch bepaald is dat, hoe groter de douchekop is, des te korter de handgreep dient te zijn om te voorkomen dat deze, gevuld met water, vanuit het standaard bevestigingssysteem voorover kantelt. De rechtbank is, naar Hansgrohe onweersproken heek gesteld, tot dat oordeel gekomen op grond van een ter zitting door Tiger gehouden (onaangekondigde) demonstratie van met water gevulde en vervolgens afgesloten douchekoppen. Hansgrohe betwist in haar zevende grief gemotiveerd dat een dergelijk experiment representatief is.

19, Het hof stelt voorop dat de bewijslast van de stelling dat de verhouding tussen de grootte van de douchekop en de lengte van de handgreep van de Raindance uitsluitend door de technische functie is bepaald op Tiger rust. Met de door haar ter zitting van de rechtbank gehouden demonstratie heeft zij niet aan die bewijslast voldaan. Immers, de door Hansgrohe in haar grief tegen bedoelde demonstratie ingebrachte bedenking (te weten: dat een situatie waarin een douchekop gevuld met water wordt afgesloten niet vergelijkbaar is met de normale situatie waarin het water in een constante stroom door de douchekop lieen stroomt) is niet op voorhand zonder grond. (…)

 23. Vanuit bovengenoemde uitgangspunten dient vervolgens de vraag te worden beantwoord of de Niagara bij de geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk wekt dan de Raindance. Het hof is van oordeel dat dat niet het geval is. De algemene indruk van de Raindance en van de Niagara wordt (in aflopende mate van belang) vooral bepaald door:
(a) de combinatie van een douchekop met een diameter van 15 cm. met een handgreep die aanmerkelijk korter is dan deze diameter;
(b) de afgeplatte vorm van de bovenkant van de douchekop; en
(c) de vorm van de handgreep (het, vanaf de douchekop, breder uitlopen en
vervolgens weer versmallen daarvan).

(…)

27. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Tiger met het gebruik van de Niagara, in de zin van artikel 19 GModVo, inbreuk maakt op het uitsluitende recht van Hansgrohe als houder van het (Gemeenschaps-)modelrecht met betrekking tot de Raindance. Grief 8 slaagt derhalve.

30. De grieven 9 en 10 dienen echter desalniettemin te worden besproken en wel met het oog op de proceskostenveroordeling. Wat betreft het auteursrecht geldt het volgende. Niet betwist is dat Hansgrohe auteursrechtelijke aanspraken op de Raindance heeft. De vraag is of Tiger daarop, met de Niagara, inbreuk maakt. Gelet op hetgeen in de r.o. 23 tot en met 26 is overwogen, is het hof van oordeel dat de Niagara de auteursrechtelijk beschermde trekken van de Raindance vertoont en dat daardoor de totaalindrukken van de beide modellen overeenkomen. De Niagara moet derhalve worden beschouwd als een ongeoorloofde verveelvoudiging van de Raindance. Ook wat betreft de grondslag onrechtmatige daad is het hof van oordeel dat Hansgrohe het gelijk aan haar zijde heeft. Hetgeen in de r.o. 23 tot en met 26 is overwogen leidt tot het oordeel dat Tiger, zonder aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid afbreuk te doen, op de punten van overeenstemming evengoed een andere weg had kunnen inslaan en door dat niet te doen bij het in aanmerking komende publiek onnodige verwarring heeft gesticht tussen de Raindance en de Niagara.

Lees het arrest hier.

IEF 9249

Ter kennis gekomen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 29 november 2010, KG ZA 10-1186, Golden Dream B.V. & Firma Empire. tegen Polyether Beddenhal B.V.

Modellenrecht. Bedmeubels. Gedaagde maakt met, althans door het gebruik van het bedmeubel ‘Magic’ inbreuk op het niet-ingeschreven Gemeenschapsmodellenrecht m.b.t. het bedmeubel ‘Baltimore’ van eisers. Poolse modelregistratie volstaat als ‘beschikbaar stellen het publiek’ van een niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel. Onder ‘gebruik van een model of het in voorraad hebben ervan’ valt ook het ‘hanteren voor haar website en ten behoeve van een meubelbeurs waarop zij producten van haar aanbood.’

Voor publiek beschikbaar: 4.4. PBH betwist dat het model van [X] binnen de Gemeenschap voor het publiek beschikbaar is gesteld, maar dat wordt verworpen. Niet in geschil is dat voor het ontwerp “Baltimore” op 9 februari 2009 in Polen een nationale modelregistratie is aangevraagd door Empire. Aangenomen moet worden dat een dergelijke registratie bij een nationale instantie van een van de Lidstaten van de Europese Unie "redelijkerwijs ter kennis kan zijn gekomen van ingewijden in de betrokken sector" in de zin van art. 11(2). Daarmee is deze potentiële ter kenniskoming van het model voorshands voldoende aannemelijk te achten. Golden Dream heeft naar voorlopig oordeel voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat het ingeroepen niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel een eigen karakter heeft. Dat is niet steekhoudend weersproken door PBH, die in dit verband bijvoorbeeld geen ter zake dienende schets heeft verschaft van het vormgevingserfgoed met betrekking tot bedmeubels van de in geschil zijnde categorie. Voorshands wordt mitsdien aangenomen dat aan de vereisten van artt. 11 (beschermingsvoorwaarden voor niet-ingeschreven Gemeenschapsmodellen) en 85(2) (vereisten voor vermoeden van geldigheid van niet-ingeschreven Gemeenschapsmodellen) GModVo is voldaan in het onderhavige geval. Zodoende komt [X] met betrekking tot het onderhavige ontwerp in beginsel aanspraak toe op de bescherming voor een niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel.

(…)

Gebruik: 4.7. PBH heeft erkend (..) dat zij zowel op haar website (…) als op de woonbeurs in het HTC-gebouw (…) gebruik heeft gemaakt van een (nagenoeg) exacte kopie van het model voor de “Baltimore” onder het hanteren van de aanduiding "Magic". Zij stelt evenwel dat zij dit bedmeubel slechts heeft gebruikt om haar eigen producten, te weten matrassen van het type “Magic”, te presenteren. Zij betwist uitdrukkelijk dat bedmeubels volgens dit model door haar werden of worden aangeboden of verkocht, zoals Golden Dream onderbouwd stelt. Het betreffende meubel zou afkomstig zijn van eerder genoemde Lion Beddenshop B.V. PBH stelt in dit verband bovendien dat het namens Golden Dream BV gekochte beweerdelijk inbreukmakende bedmeubel (vgl. hiervoor onder 2.8) niet van haar maar van een derde, Meubella B.V. afkomstig is, een niet met haar gelieerde onderneming..

4.8. De vraag of PBH zelf of door tussenkomst van Meubella B.V. bedmeubels naar het model “Baltimore” verkoopt en welke band bestaat tussen PBH en Meubella B.V. kan in het in het midden worden gelaten. Een rechthebbende op een niet-ingeschreven Gemeenschapsmodelrecht kan niet alleen optreden tegen het zonder zijn toestemming aanbieden of in de handel brengen van een nagemaakt model. Onder de voorbehouden handelingen valt ook het gebruik van een dergelijk model of het in voorraad hebben ervan. Nu PBH heeft erkend dat zij een (nagenoeg) exacte kopie van het model “Baltimore” heeft gebruikt in haar bedrijf (in de zin van hanteren voor haar website en ten behoeve van een meubelbeurs waarop zij producten van haar aanbood), kan een inbreukverbod met betrekking tot meerbedoeld niet-ingeschreven Gemeenschapsmodelrecht worden toegewezen als in het dictum verwoord.

Lees het vonnis hier.

IEF 9235

Een realistische interactieve pluchen hamster

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 19 november 2010, KG ZA 10-1319, Cepia LLC c.s. tegen Raadgevend Ingenieursbureau Sigma B.V.

Merkenrecht. Modellenrecht. Auteursrecht. Aangenomen inbreuk door groothandelaar middels de verhandeling van Counterfeit Zhu Zhu Pet Hamsters. Verstekvonnis inclusief dagvaarding; gedaagde Sigma is ‘behoorlijk opgeroepen’, maar niet verschenen. (Neven)vorderingen grotendeels toegewezen, inclusief de 1019h proceskostenveroordeling, nu gedaagde ‘door betekening van een staat van kosten tijdig is geïnformeerd.’

3.1. Nu de vordering de voorzieningenrechter noch onrechtmatig noch ongegrond voorkomt, zal de vordering –op de wijze als hierna vermeld– worden toegewezen.

3.4. Sigma zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. In deze zaak, welke tot inzet heeft de handhaving van IE rechten in de zin van artikel 1019 Rv, zijn deze te bepalen aan de hand van de maatstaf van artikel 1019h Rv. Door betekening van een staat van kosten is Sigma tijdig geïnformeerd omtrent het door Cepia als proceskosten gevorderde bedrag en de specificatie daarvan. Het gevorderde bedrag van € 13.392,08 excl BTW zal worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9216

De wijze van belichting

Dyson (boven) - Dirt Devil (onder)Vzr. Rechtbank Amsterdam, 12 november 2010, KG ZA 10-1718 SR/MV, Dysron Ltd c.s. tegen Royal Appliance International GmbH (met dank aan Charles Gielen, NautaDutilh).

Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Stofzuigers & reclamemateriaal. Eiser Dyson stelt dat gedaagde met de  verhandeling van de VS8 stofzuiger (afbeelding onder) en het bijbehorende reclamemateriaal inbreuk maakt op het auteursrecht van Dyson (afbeelding boven). Wel auteursrecht op Dysons stofzuigers, geen inbreuk door de Dirt Devil van gedaagde. Vorderingen afgewezen.

Auteursrecht: 4.3. De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of de VS8 als een inbreuk op het auteursrecht op de Dysonstofzuiger kan worden aangemerkt. (…) De totaalindruk van de VS8 is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter minder robuust en “robotachtig” dan die van de VS8. De totaalindruk van de VS8 is lichter, kleiner en eenvoudiger dan die van de Dysonstofzuigers. In de VS8 zijn minder afzonderlijke details zichtbaar of zijn de wel zichtbare details minder opvallend vormgegeven. Wanneer de afzonderlijke elementen met elkaar worden vergeleken, zijn tal van verschillen te benoemen die bijdragen aan de verschillende totaalindrukken. (…)

Slaafse nabootsing: 4.4. Weliswaar is verdedigbaar dat Royal Appliance zich op zijn minst heeft laten inspireren door Dyson (en - zoals hiervoor reeds weergegeven – op sommige punten de grenzen van het toelaatbare heeft opgezocht), maar dat neemt niet weg dat Royal Appliance op tal van andere punten (…) is afgeweken van het Dysonontwerp. Daar komt bij dat Royal Appliance haar merk Dirt Devil redelijk prominent op de stofzuiger heeft geplaatst. (…) De verwarring bij de gemiddeld oplettende consument is voorshands echter niet dermate aannemelijk dat op grond hiervan de (verstrekkende) vorderingen van Dyson bij wijze van voorlopige voorziening kunnen worden toegewezen.

Reclamemateriaal: 4.6. Die wijze van belichting maakt immers dat de uitstulpingen en de twee keer om de stofzuiger gedraaide slag – elementen die ook Dysonstofzuigers kenmerken –extra opvallen. Wat hier ook van zij,  de wijze van belichting van een product op een foto van een product kan niet bijdragen aan het oordeel dat sprake zou zijn van auteursrechtinbreuk of op slaafse nabootsing van het product zelf. De wijze van belichting speelt dan ook bij de vraag of vorderingen (geheel of gedeeltelijk kunnen worden toegewezen geen zelfstandige betekenis.

Lees het vonnis hier

IEF 9203

Behoefte aan uitwisselbaarheid

V.l.n.r. Traffic (Hedex), Johns (AIF)Vzr. Rechtbank Utrecht, KG ZA 10-877, 29 oktober 2010, All In Fashion B.V. tegen Hedex Fashion Group B.V. (met dank aan Camiel Beijer, Van Diepen Van der Kroef).

Auteursrecht Slaafse nabootsing. Opheffingskortgeding na ex parte. Vorderingen toegewezen: het in de beschikking toegewezen bevel wordt alsnog geweigerd. Geen auteursrechtelijke bescherming chino-broek 'Traffic' van Hedex (afbeelding links, verzoekster in de ex parte procedure) en geen slaafse nabootsing:  “dat (...) vormgeving en maatvoering voortvloeit uit de wensen (rond gebruiksgemak en lichaamsvorm) van de doelgroep (...) behoefte bestaat aan uitwisselbaarheid met de reeds bestaande zogenaamde chino [een bepaald model broek – IEF] en voorts dat de aan AIF verweten nabootsing van de specifieke kenmerkende elementen (…) juist die uitwisselbaarheid mogelijk maakt. Dat betekent dat de keuze voor een andere uitvoering van de Johns broek door Traffic zou afdoen aan de bruikbaarheid ervan. Dat betekent (…) dat, ook al zou de gelijkheid van de beide broeken tot de bedoelde verwarring leiden, geen sprake is van onrechtmatig handelen door AIF jegens Hedex door de nabootsing van de Traffic broek.

Auteursrecht: 4.5. De stelling van AIF dat alle vijf de elementen reeds voor 2002 voor kwamen in pantalons die (in Nederland) verhandeld werden, is door haar met bewijsbescheiden gestaafd (met name verkoopfolders met daarin afbeeldingen van die elementen) en door Hedex niet voldoende betwist. Daarmee staat vast dat aan die elementen in de Traffic broek niet een eigen oorspronkelijk karakter toekomt en dat Hedex ten aanzien van die elementen derhalve geen auteursrechtelijke bescherming geniet. Dat geldt ten aanzien van de riem bovendien op grond van het door Hedex erkende feit dat een ander van die riem auteursrechthebbende is. Gegeven dit oordeel, dient gekeken te worden of de combinatie van de elementen in zijn totaliteit een uniek, oorspronkelijk karakter heeft en een persoonlijke stempel van de maker draagt. AIF heeft, gezien producties 3 tot en met 12, voldoende aangetoond dat de elementen ook in hun (wisselende onderlinge) samenstelling ook al jarenlang bekend waren voor 2002. (…) Mede op basis van eigen waarneming van de broeken ter zitting acht de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk dat de Traffic broek door de combinatie van de vijf elementen daarom aan het hiervoor onder 4.3. geschetste criterium voldoet. Door Hedex is bovendien onvoldoende aannemelijk gemaakt dat - zoals zij beweert - haar keuze van de soort wol en katoen voor de Traffic broeken en hun precieze maatvoering (ook ondanks het voorgaande) ertoe leiden dat die broeken voor Hedex auteursrechtelijk beschermd zijn.

4.6. Uit het voorgaande volgt dat voorshands onvoldoende aannemelijk is geworden dat aan de broek die Hedex onder de merknaam Traffic op de markt brengt (modellen C4553 en C5673) auteursrechtelijke bescherming toekomt. De primaire vordering van AIF zal daarom worden toegewezen, in die zin dat de beschikking van 21 september 2010, houdende het bevel als onder punt 2.8. weergegeven, zal worden herzien als na te melden.

Slaafse nabootsing: 4.15. Ook die kwestie moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter ten nadele van Hedex worden beslist. Nabootsing van een product van een ander, voor zover nodig om tegemoet te komen aan bij een deel van de afnemers bestaande wensen ten aanzien van uiterlijk of eigenschappen van een product, is op zichzelf niet onrechtmatig jegens de fabrikant van het nagebootste product, ook al zou die verwarring over de herkomst van het product kunnen wekken. Als door Traffic gesteld en door Hedex niet voldoende weersproken moet er hier van worden uitgegaan dat de door Hedex gehanteerde vormgeving en maatvoering voortvloeit uit de wensen (rond gebruiksgemak en lichaamsvorm) van de doelgroep, zijnde traditionele doch modebewuste mannen in de leeftijd vanaf 45 jaar, en dat die doelgroep zich bij de aankoop van een chino juist daardoor laat leiden. Voldoende aannemelijk is dan ook dat bij een aanmerkelijk deel van het desbetreffende publiek behoefte bestaat aan uitwisselbaarheid met de reeds bestaande zogenaamde chino en voorts dat de aan AIF verweten nabootsing van de specifieke kenmerkende elementen (met name de steekzakken voor en de coin pocket met het ronde stiksel in combinatie met de paspelzakken aan de achterkant met daarboven het merkteken, de stretchbanden, de plaats van de riemlussen, de bandverlenging van de knoop voor in zowel ronde als driehoekige vorm, alsmede de maatvoering) juist die uitwisselbaarheid mogelijk maakt. Dat betekent dat de keuze voor een andere uitvoering van de Johns broek door Traffic zou afdoen aan de bruikbaarheid ervan. Dat betekent voorst dat voorshands moet worden geoordeeld dat, ook al zou de gelijkheid van de beide broeken tot de bedoelde verwarring leiden, geen sprake is van onrechtmatig handelen door AIF jegens Hedex door de nabootsing van de Traffic broek.

Lees het vonnis hier.

IEF 9197

Het bewijs van geen van beide stellingen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 27 oktober 2010, HA ZA 09-287, Bonnie Doon Europe B.V. tegen Angro Hosiery B.V. c.s. (met dank aan Lars Bakers, Bingh)

Auteursrecht. Gemeenschapsmodellenrecht. ‘Beenmode’. Eiser Bonnie Doon stelt dat gedaagde Angro inbreuk maakt op haar auteurs- en niet-ingeschreven modelrechten m.b.t. de Exquisite Legging (afbeelding, links). Gedaagde Angro stelt in reconventie dat de Exquisite Legging juist inbreuk maakt op haar wel-ingeschreven Gemeenschapsmodelrecht en auteursrecht m.b.t. de Angro Legging.

Dat de Exquisite Legging van Bonnie Doon eerder is ‘gepresenteerd’ dan de Angro Legging wordt aangenomen: het geschil cirkelt rond de vraag wanneer de leggings van partijen nu precies zijn ontworpen en, daarmee samenhangend, of de legging van Angro is ontleend aan die van Bonnie Doon.  Aangenomen wordt dat de Exquisite Legging een auteursrechtelijk beschermd werk is en voorshands wordt ook aangenomen dat de Angro Legging een verveelvoudiging is, maar onduidelijk is of er sprake is van ontlening. De rechtbank draagt Angro daarom op te bewijzen dat de Angro Legging een 'zelfstandige schepping is die niet de vrucht is van ontlening.'

Over het niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel van Bonnie Doon m.b.t. de Exquisite Legging, oordeelt de rechtbank dat een presentatie aan afnemers kan worden gekwalificeerd als ‘voor het publiek beschikbaar stellen’ in de zin van art. 11 lid 1 GModVo. Ook hier wordt voorshands aangenomen dat sprake is van namaak door Angro, tenzij Angro er in slaagt te bewijzen de Angro Legging een zelfstandige schepping is.

Mocht Angro slagen in het bewijs, dan dient zij echter t.g.v. een voorwaardelijke eis eveneens te bewijzen dat de Ango Legging niet is ontleend aan een eveneens door Bonnie Doon geopenbaard styling element (de bovenkant van de Lacy Ribbon sok). Als Angro ‘slaagt in de levering van het bewijs van geen van beide stellingen’ m.b.t. de Exquisite Legging wordt aan deze voorwaardelijke eis echter niet toegekomen.

Het ingeschreven Gemeenschapsmodel van Angro m.b.t. de Angro Legging wordt nietig verklaard wegens gebrek aan nieuwheid, aangezien de Exquisite Legging al eerder aan het publiek ter beschikking was gesteld.

De reconventionele  inbreukvordering van Angro wordt afgewezen. De Exquisite Legging van Bonnie Doon kan geen ontlening zijn van de Angro Legging, aangezien aangenomen wordt dat de Exquisite Legging is ontworpen voor de openbaarmaking  van de Angro Legging. 

Lees het vonnis hier.

IEF 9194

Nijntje is niet zo banaal of triviaal

Rechtbank Amsterdam, 2 november 2010, LJN: BO2607, Mercis B.V. Sanrio Company Ltd (met gelijktijdige dank aan Anne Bekema, Houthoff)

Auteursrecht. Merkenrecht. Karakter. Gedaagde Sanrio maakt met het karakter Kathy (onderdeel van "Hello Kitty") inbreuk op de auteurs- en merkrechten van Dick Bruna m.b.t Nijntje.

Auteursrecht: 4.4.   Over de vorderingen die zien op het auteursrecht wordt het volgende overwogen. Nijntje kenmerkt zich door elementaire kleuren, dikke lijnen, door de karakteristieke verhouding tussen hoofd en lichaam, de vorm van het hoofd, de oren, de (stand van de) ogen, het jurkje met het kraagje, de stand van de handen en voeten en het zogenaamde “andreaskruis”, als neusje/mondje. Nijntje heeft door dit alles een eigen en oorspronkelijk karakter en draagt hierdoor het persoonlijk stempel van de maker. Het werk Nijntje is het resultaat van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes. Nijntje is niet zo banaal of triviaal dat daarachter geen creatieve arbeid van welke aard dan ook valt aan te wijzen. Nijntje kan derhalve als een auteursrechtelijk beschermd werk als bedoeld in artikel 10 Auteurswet (Aw) worden aangemerkt. Het door Sanrio als productie 6 in het geding gebrachte “Umfeld” maakt dit niet anders. Deze productie bevat een aantal afbeeldingen van speelgoedkonijnen (die overigens slechts gedeeltelijk dateren van vóór 1955) en die naar het oordeel van de voorzieningenrechter dermate afwijken van Nijntje dat niet kan worden gezegd dat Nijntje hierdoor geen eigen en oorspronkelijk karakter zou hebben.

4.5. De auteursrechtelijk beschermde trekken van Nijntje, zoals hiervoor omschreven, zijn overgenomen in de figuur van Kathy. De dikke lijnen, de verhouding tussen hoofd en lichaam, de vorm van het hoofd, de oren, de (stand van de) ogen, het jurkje met het kraagje en de stand van de handen en voeten zijn nagenoeg identiek aan Nijntje. Wat verder overeenkomt is dat het mondje en het neusje samenvallen (bij Nijntje in de vorm van een “andreaskruis” en bij Kathy in de vorm van een rondje). Het enige duidelijk waarneembare verschil tussen Nijntje en Kathy is de strik die Kathy in een van haar oren draagt. Dit maakt echter niet dat de totaalindrukken van Nijntje en Kathy niet nagenoeg hetzelfde zijn. Er is dan ook, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, sprake van een inbreuk op de auteursrechten van Mercis. Bij dit oordeel is betrokken dat Nijntje thans (niet duidelijk is vanaf wanneer) wordt afgebeeld met ronde oren, derhalve met andere oren dan in het geregistreerde beeldmerk. De ronde oren van Kathy zijn identiek aan de ronde oren van Nijntje. Dat hier sprake zou zijn van “omgedraaide ontlening” (Nijntje zou de oren van Kathy hebben “overgenomen”), zoals door Sanrio ter zitting betoogd, is door haar niet aannemelijk gemaakt. Kathy is hoe dan ook van latere datum dan Nijntje en Sanrio heeft niet met stukken aangetoond wanneer Kathy is ontworpen en wanneer Nijntje ronde oren heeft gekregen.

Merkenrecht: 4.7.  Over de vorderingen die zien op het merkenrecht wordt het volgende overwogen. Sanrio zal niet worden gevolgd in haar verweer dat Nijntje niet als merk (ter onderscheiding van waren of diensten als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 BVIE), maar slechts als karakter wordt gebruikt. Binnen de beperkingen die gelden in ieder kort geding, en zeker gezien het feit dat Sanrio dit verweer pas voor het eerst ter zitting heeft opgeworpen, heeft Mercis voldoende aannemelijk gemaakt dat Nijntje wel als merk wordt gebruikt. Zo heeft zij ter zitting een poppetje van Nijntje getoond en in het geding gebracht dat zich bevindt in een doosje waaraan een label is gehecht voorzien van het beeldmerk Nijntje. Evenmin zal Sanrio worden gevolgd in haar verweer dat Nijntje geen merk kan vormen omdat het een teken betreft dat een wezenlijke waarde aan de waar geeft (artikel 2.1 lid 2 BVIE). Dit artikel ziet immers op vormmerken. Van een vormmerk is sprake wanneer het merk “samenvalt” met de waar die het beoogt te onderscheiden dan wel met de verpakking ervan. Daarvan is in het geval van Nijntje geen sprake. Nijntje is een beeldmerk dat zich op verschillende wijzen “materialiseert” (tweedimensionaal in boekjes en als afbeelding op andere gebruiksvoorwerpen en in films, driedimensionaal als speelgoedpoppetje etc.). Voorshands is onvoldoende aannemelijk geworden dat Nijntje een verval- of nietigheidsactie niet zal overleven. In dit geding zal dan ook worden uitgegaan van de geldigheid van het beeldmerk Nijntje, zoals onder 2.2 van dit vonnis weergegeven.

4.8.  Voor beantwoording van de vraag of het karakter Kathy inbreuk maakt op het beeldmerk Nijntje is allereerst van belang vast te stellen dat Sanrio en/of haar licentienemers Kathy niet ter onderscheiding van waren of diensten gebruiken. Kathy wordt uitsluitend aangeduid als karakter, een vriendinnetje van Kitty, zoals Kitty nog heel veel andere vriendjes en vriendinnetjes heeft met wie zij speelt. Kathy, Kitty en de andere karakters worden allemaal op de markt gebracht onder het merk “Hello Kitty”. Kathy zelf kan derhalve niet als merk worden aangemerkt. Dit betekent dat Mercis zich in het kader van de merkinbreuk ten onrechte heeft beroepen op artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE. Daarvoor is immers vereist dat het inbreukmakende teken wordt gebruikt voor waren of diensten.

4.9.  Daarentegen wordt geoordeeld dat in dit geval wel sprake is van inbreuk in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE. Kathy wordt immers gebruikt “anders dan ter onderscheiding van waren of diensten”. Hiervoor is in het kader van het auteursrecht al overwogen dat Nijntje en Kathy nagenoeg identiek zijn. Dit geldt ook wanneer Kathy wordt vergeleken met het beeldmerk Nijntje, ook al heeft die Nijntje spitse oren. De verschillen tussen de “oude” Nijntje en Kathy zijn weliswaar groter dan die tussen de “nieuwe” Nijntje en Kathy, maar dat neemt niet weg dat de gelijkenis tussen het beeldmerk Nijntje en het karakter Kathy nog steeds zeer groot is. Sanrio trekt met Kathy zonder geldige reden ongerechtvaardigd voordeel van Nijntje en doet hiermee afbreuk aan het onderscheidend vermogen en de reputatie van Nijntje. In dit verband heeft Mercis (onder meer in de punten 3.8 tot en met 3.11 van de dagvaarding) voorshands terecht aangevoerd dat Sanrio met Kathy in het kielzog van Nijntje vaart om te profiteren van de aantrekkingskracht en de reputatie van Nijntje. Zonder financiële vergoeding trekt Sanrio profijt uit de commerciële inspanningen van Mercis als merkhouder. Dit oordeel is er onder meer op gegrond dat Nijntje een merk is met een zeer grote bekendheid en een groot onderscheidend vermogen. Sanrio is een concurrent van Mercis die min of meer identieke waren op de markt brengt. Niet weersproken is dat Nijntje in 1955 is ontworpen en (volgens de dagvaarding) begin jaren ’70 in Japan is geïntroduceerd en dat Nijntje in Japan ongekende populariteit geniet. Met het karakter Kathy houdt Sanrio te weinig afstand van het beeldmerk Nijntje.

Lees het vonnis hier.