DOSSIERS
Alle dossiers

Vormgeving  

IEF 3805

Klepaandrijvingen

klepaandrijvingen.jpgRechtbank ‘s-Gravenhage, 11 april 2007, zaaknr./rolnr. 239273 / HA ZA 05-942. Rotork Plc. tegen Shanghai Autork Digital Apparatus Co. Ltd. (met dank aan Gitta van der Meer, Lovells Amsterdam).

Klepaandrijvingen. Inbreuk op Gemeenschapsmodel, Gemeenschapsmerk en auteursrechten (folders) van Rotork. Redelijk recht-door-zee-vonnis, waarbij wel veel rechtsgebieden aan de orde komen.

Beiden partijen in het geding zijn leverancier van klepaandrijvingen. Eiser, Rotork, is houdster van Gemeenschapsmodellen van klepaandrijvingen, alsmede van de Gemeenschapsmerken ROTORK en IQ. Autork biedt klepaandrijvingen aan van type IK en IKT en heeft in haar stand op de ‘Valve World 2004 Conference & Expo’ folders aanwezig gehad, waarvan de inhoud in grote mate zou overeenstemmen met de inhoud van folders van Rotork.

In de zomer van 2004 hebben partijen besprekingen gevoerd over een mogelijke overname van Autork door Rotork. Nadat de onderhandelingen zijn afgebroken heeft Rotork in China gevorderd Autork te verbieden inbreuk te maken op een haar toekomend (Chinees) modelrecht/octrooirecht. Rotork stelt dat Autork door het produceren en in de EU aanbieden van de modellen IK en IKT inbreuk maakt op haar modelrecht en auteursrecht op het ontwerp van haar modellen IQ en IQT. Zij stelt dat de modellen van Autork klakkeloze imitaties zijn van haar producten en dat tevens sprake is van slaafse nabootsing. Het gebruik van de tekens AUTORK, IK en IKT beschouwt Rotork als inbreuken op haar merkrechten. De inhoud van de folder van Autork zou inbreuk maken op het auteursrecht van Rotork.
Autork erkent dat haar klepaandrijvingen gelijkenis vertonen met die van Rotork, maar meent dat er duidelijke verschillen zijn aan te wijzen. De gelijkenissen zouden bovendien terug te voeren zijn op de technische eisen die aan dergelijke producten worden gesteld.
Modelrecht
De rechtbank oordeelt dat de modellen van Autork geen andere algemene indruk wekken dat die van Rotork; de verschillen zijn hiervoor te gering. Omdat er sprake is van modelinbreuk, hoeft de vordering op basis van slaafse nabootsing en inbreuk op auteursrecht op de modellen niet nader te worden onderzocht.
Auteursrecht
Vergelijking van de folders van Autork en Rotork leert dat de folders van gedaagde vrijwel geheel -inclusief afbeeldingen- overeenstemt. Het dient dan ook te gelden als een verveelvoudiging, waarmee Autork inbreuk maakt op het aan Rotork toekomende auteursrecht.
Merkinbreuk
De rechtbank stelt dat Autork de gewraakte tekens gebruik voor dezelfde waren als waarvoor de merken van Rotork zijn geregistreerd. De merken Autork en Rotork stemmen auditief en visueel overeen. Ook is er sprake van begripsmatige overeenstemming: ‘tork’ verwijst naar ‘torque’ en betekent moment (van kracht). Hierdoor wordt verwarringsgevaar aannemelijk geacht.

IEF 3804

Eerst even voor jezelf lezen

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 11 april 2007, HA ZA 05-942. Rotork Plc. tegen Shanghai Autork Digital Apparatus Co. Ltd. (met dank aan Gitta van der Meer, Lovells Amsterdam).

Klepaandrijvingen. Inbreuk op Gemeenschapsmodel, Gemeenschapsmerk en auteursrechten (folders) van Rotork. 

Lees het vonnis hier.

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 11 april 2007, HA ZA 05-583. Bakker Hydraulic B.V. tegen JKB Transporttechniek B.V. (met dank aan Leo Kooy, Vriesendorp & Gaade).

Europees octrooi voor een knijperbak. Geen bak voor knijpers, maar een grijper voor hijskranen. De rechtbank vernietigt het Nederlandse deel van het octrooi (niet nieuw) .

Lees het vonnis hier.

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 11 april 2007, HA ZA 06-544. Single Buoy Moorings Inc. c.s. tegen Bluewater Energy Services B.V.

Gestelde inbreuk op Europees octrooi met betrekking tot turret mooring system. Partijen zijn elkaar al eerder in Den Haag tegengekomen.  De P-37 van gedaagde Bluewater,  zelfs als deze in een schip is ingebouwd, valt niet onder de conclusies van het, amper vernieuwende, octrooi. De rechtbank verklaart zich, in de geest van Gat/LuK, onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen, voor zover deze is gebaseerd op onrechtmatig handelen door Bluewater c.s. waarbij uitsluitend inbreuk op het buitenlandse maar niet tevens het Nederlandse deel van het Europese octrooi wordt verweten.

Lees het arrest hier.

IEF 3776

Eerste Leeuwarder Jurkjeszaak (HB)

jrk.JPGGerechtshof Leeuwarden, 4 april 2007, rolnr. 0600269. Van der Meulen Sneek B.V. & Interoys Holland B.V. tegen Lucky Locket Ltd (met dank aan Evert van Gelderen & Michael Gerrits, De Gier & Stam).

Hoger beroep in de eerste Leeuwarder Jurkjeszaak. Lucky Locket, een Engelse kinderkledingfabrikant, brengt in Nederland een kinderjurk (verkleedjurk) op de markt van het model “Dragonfly’. Van der Meulen, im- en export van speelgoed, heeft in Nederland een kinderjurk op de markt gebracht onder de naam “Who’s that girl?”. Ik kort geding heeft de voorzieningenrechter de auteursrechtelijke inbreukvorderingen van Lucky Locket toegewezen. Het Hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter met een arrest dat niet veel nieuws oplevert, maar een paar aardige passages bevat.

Over de gestelde verwatering van het auteursrecht stelt het hof dat het theoretisch eigenlijk niet kan, maar geeft vervolgens aan hoe het misschien toch wel zou kunnen: “Van der Meulen stelt in dit hoger beroep o.a. dat het auteursrecht van Lucky Locket is verwaterd. (…) voorzover in het auteursrecht al gesproken zou kunnen worden van verwatering, in die zin dat een in aanvang beschermd werk verworden is tot een onbeschermde stijl - hetgeen zich overigens moeilijk laat inpassen in de systematiek van het auteursrecht -, heeft te gelden dat Van der Meulen volstrekt onvoldoende heeft gemotiveerd en onderbouwd waarom daar in het onderhavige geval sprake van is. Het had op de weg van Van der Meulen gelegen om aan de hand van de auteursrechtelijk beschermde trekken van de Dragonfly jurk, als opgesomd door de voorzieningenrechter in no. 6 van het bestreden vonnis, aannemelijk te maken dat de genoemde trekken op grote schaal terug te vinden zijn in andere kinder(verkleed)jurken, en wel in die mate dat gezegd moet worden dat (inmiddels) sprake is van algemene stijlkenmerken van de karakteristieken van de Dragonflyjurk voor kinder(verkleed)jurken. Dit heeft zij echter nagelaten, zodat hierop haar verwateringsverweer, wat daar verder ook van zij, strandt.” (10-11)

Over de richtlijnconforme proceskostenveroordeling stelt het hof dat er, hoewel de procedure dateert van voor de implementatiedatum, wel ruimte is voor richtlijnconforme interpretatie, zij het dat het eerdere kort gedingvonnis daar niet voor in aanmerking komt: 

“De voorzieningenrechter heeft Van der Meulen volgens de gebruikelijke liquidatietarieven veroordeeld in de proceskosten. Het hof onderschrijft het standpunt van Lucy Locket, dat zij op grond van art. 14 van de Handhavingsrichtlijn aanspraak zou kunnen maken op een volledige proceskostenvergoeding. Voor een beperkte uitleg van art. 14, in die zin dat slechts recht zou bestaan op een volledige proceskostenveroordeling indien sprake zou zijn van grootschalige namaak of piraterij -, ziet het hof voorshands onvoldoende aanknopingspunten in tekst en doel van de richtlijn.

De vraag is echter of er plaats is voor toepassing van de richtlijn, nu deze thans nog niet in het nationale recht is omgezet. Naar het voorlopig oordeel van het hof dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord, nu de richtlijn reeds op 29 april 2006 had moeten zijn geïmplementeerd. Op grond van de
gemeenschapstrouw dient het hof het nationale recht richtlijnconform te interpreteren. Dat de inleidende dagvaarding van vóór deze datum dateert, doet hieraan niet af. Niet gezegd kan worden dat zulks in strijd zou zijn met de rechtszekerheid, nu de Handhavingsrichtlijn gepubliceerd is en derhalve kenbaar was voor Van der Meulen. Ook overigens ziet het hof geen beletsel voor een richtlijnconforme interpretatie. Wel zal het hof de kostenveroordeling zoals uitgesproken door de voorzieningenrechter in stand laten, nu dit vonnis dateert van vóór 29 april 2006.”(22-23)

Lees het arrest hier. Eerder bericht + vonnis in kort geding: IEF 1721 (2 maart 2006). Eerder bericht 2e Leeuwarder jurkjeszaak: IEF 2413 (28 juli 2006).

IEF 3738

Grijpers

grprs.gifRechtbank van Eerste aanleg van het Arrondissement Kortrijk, beschikking van 17 januari 2007, zaak nr. 06/1365/A(a4a). Demolition and Recycling Equipment B.V., tegen bvba CUB (met dank aan Wouter Pors  en Bruno Vandermeulen, Bird & Bird)

Belgische zaak over auteursrecht en modelrecht op grijper. De niet zichtbare technische bepaalde onderdelen leggen het af tegen de totaalindruk

Demolition vordert (onder meer) dat de rechter in kort geding vaststelt dat CUB inbreuk pleegt op de auteursrechten van Demolition met betrekking tot de “Grijper” waarvoor eveneens een internationaal model is geregistreerd.

Eiser Demolition produceert onder meer schroot-sorteergrijpers, waaronder de “Grijper”.CUB is actief in dezelfde branche en produceert een sloop- en sorteergrijper onder de naam “CUB Sloop-Sorteergrijper”. Demolition is van oordeel dat deze machines van CUB slaafse nabootsingen (zo te lezen in België eerder een overkoepelend begrip en niet een laatste vangnet zoals in Nederland)  betreffen van de Grijper.

De rechter is van oordeel dat de Grijper van Demolition een auteursrechtelijk beschermd werk is. Demolition heeft door middel van een oorspronkelijke combinatie van al dan niet originele elementen vorm gegeven aan de Grijper, die getuigt van een oorspronkelijkheid die het resultaat is van haar persoonlijke visie. Bovendien stelt de rechter vast dat het merendeel van de verschillen met de CUB-grijper niet zichtbaar zijn en enkel betrekking hebben op de technische werking, of louter technische details betreffen die nauwelijks waarneembaar zijn en geen invloed hebben op de algemene vormgeving van het werk.

Nu deze elementen zonder manipulaties van de grijper niet zichtbaar of moeilijk zichtbaar zijn, hebben ze volgens de rechter geen invloed op de algemene vormgeving en zijn derhalve niet relevant voor de inbreukvraag. De verschillen die wel zichtbaar zijn hebben ook geen invloed op de algemene indruk van de vormgeving.

De rechter is ten slotte van oordeel dat CUB duidelijk de bedoeling heeft gehad om de Grijper te imiteren en om de potentiële klant in verwarring te brengen. “Het algemene beeld dat de verweerster door middel van CUB-grijper gerealiseerd heeft, benadert dat van de Grijper op zeer gelijkende wijze, derwijze dat de verweerster inbreuk gepleegd heeft op de Auteurswet.”

Lees de beschikking hier.

IEF 3659

Minder is meer

fotostrip.JPGRechtbank Amsterdam, 14 maart 2007, HA ZA 06-2540, Out of the Blue KG tegen Invotis B.V., Berck en Leusink. (met dank aan Willem Hoorneman, CMS Derks Star Busmann).

Interessante uitspraak over het onrechtmatig versturen van een sommatiebrief. Verklaring voor recht procedure inzake auteursrechten en slaafse nabootsing. De rechtbank is van oordeel dat de door Berck en Leusink ontworpen fotostrip geen werk is in de zin van de Auteurswet en dat er geen sprake is van gevaar voor herkomstverwarring.

"Out of the Blue stelt dat de door Berck en Leusink ontworpen fotostrip niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt en dat evenmin sprake is van slaafse nabootsing door Out of the Blue. Door te lichtvaardig Expo, een grote afnemer van Out of the Blue, te sommeren hebben Invotis c.s. onrechtmatig jegens Out of the Blue gehandeld."

Invotis c.s stellen zich op het standpunt dat de fotostrip een baanbrekend ontwerp is en voor bescherming in aanmerking komt, en, indien dit in rechte niet gestand houdt, er om deze reden geen sprake kan zijn van onrechtmatig handelen. Out of the Blue stelt dat de fotostrip kan worden gekwalificeerd als een gebruiksvoorwerp, waarbij de vorm en uitvoering volledig zijn gebaseerd op eisen van functionaliteit en bruikbaarheid.

De rechtbank oordeelt dat de fotostrip onvoldoende oorspronkelijk is om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te komen. Hoewel de rechtbank meegaat in het betoog van Invotis c.s. dat ten aanzien van functionele elementen ruimte kan bestaan voor auteursrechtelijke bescherming, oordeelt zij dat in casu hiervan geen sprake is. Het eerste idee om een product te maken waarin foto’s onder elkaar worden gehangen in transparante mapjes is onvoldoende. De uitwerking telt en niet het idee.

De rechtbank oordeelt bovendien dat de fotostrip onvoldoende onderscheidend vermogen heeft om van gevaar voor verwarring te kunnen spreken en verwerpt het beroep van Invotis c.s. op slaafse nabootsing.

Door de handelsrelatie van Out of the Blue te sommeren, oordeelt de rechtbank dat Invotis c.s. niet de zorgvuldigheid in acht hebben genomen die van hen mocht worden geëist. Het beroep van Invotis c.s. op het octrooi-arrest Bakels/Storck verwerpt de rechtbank. Voor aanspreken op auteursrecht gelden strengere eisen: auteursrecht ontstaat in tegentelling tot een octrooirecht immers van rechtswege. Er is geen onderzoek dat een claim eventueel zou kunnen rechtvaardigen. Nu de fotostrip een gebruiksvoorwerp betreft dat zijn vormgeving voor een belangrijk deel ontleent aan haar functie, wist Invotis c.s. of hadden zij moeten beseffen dat er een aanzienlijk risico bestond dat in rechte zou worden vastgesteld dat het geen werk is.

De rechtbank houdt iedere beslissing aan en laat Out of the Blue toe de schade te bewijzen die zij heeft geleden vanwege het versturen van de sommatiebrief aan haar handelsrelatie door Invotis c.s.

Lees het vonnis hier.

 

IEF 3654

Eerst even voor jezelf lezen

 - Rechtbank Utrecht, 16 maart 2007, gevoegde zaken KG ZA 07-125 en KG ZA 07-124. Goossens tegen Technip Benelux B.V. B.V. /  Johnson tegen Technip  Benelux B.V. (met dank aan Olaf Trojan en Edward de Lange, Simmons & Simmons)

Opheffingskortgeding auteursrechtelijk beslag op computers en andere gegevensdragers. In november 2006 heeft Technip beslag gelegd op de computers en gegevensdragers van eisers. Eisers vorderen opheffing beslag nu dit onrechtmatig zou zijn. De Voorzieningenrechter loop het hele "beslagspoorboekje" af en komt tot afwijzing van de eis om opheffing" en veroordeelt eisers conform Handhavingsrichtlijn.

Lees het vonnis hier.

- Gerechtshof ’s-Gravenhage, 15 maart 2007, 05/867. Cordis Europa B.V. tegen Schneider (Europe) GmbH (met dank aan Simon Dack, De Brauw Blackstone Westbroek). 

Bodemprocedure in de catheterzaak tussen twee dochterondernemingen van Johnson & Johnson en Boston Scientific.

De zaak gaat uiteindelijk over de betekenis van het woord "a" ("a polyethlyene"). Het hof volgt het argument van Cordis dat een vakman het woord "a" zou begrijpen als een verwijzing naar de vele verschillende homopolymeren van PE-materialen, met allerlei verschillende dichtheden, en niet naar alle mogelijke co-polymeren van PE. De catheters van Cordis vallen niet letterlijk binnen de conclusies van het octrooi van Schneider en vallen  ook niet onder de equivalentietheorie binnen de beschermingsomvang van het octrooi. Het vonnis in eerste aanleg wordt vernietigd. Het octrooi is geldig, maar Cordis pleegt geen inbreuk.

Schneider had het vonnis in eerste aanleg al betekend en wordt nu veroordeeld de als gevolg van de tenuitvoerlegging van het vonnis geleden schade te vergoeden.

Lees het arrest hier.

- Rechtbank Amsterdam, 14 maart 2007, HA ZA 06-2540, Out of the Blue KG tegen Invotis B.V., Berck en Leusink. (met dank aan Willem Hoorneman, CMS Derks Star Busmann)

Belangrijke uitspraak over het onrechtmatig versturen van een sommatiebrief. Het betreft een  verklaring voor recht procedure inzake auteursrechten en slaafse nabootsing. De rechtbank is van oordeel dat de door Berck en Leusink ontworpen fotostrip geen werk is in de zin van de Auteurswet en dat er geen sprake is van gevaar voor herkomstverwarring. De rechtbank laat Out of Blue toe de schade te bewijzen die zij heeft geleden vanwege het versturen van de sommatiebrief.

Lees het vonnis hier

- HvJ EG, 15 maart 2007, zaak C-171/06, OHIM tegen T.I.M.E. ART Uluslararasi Saat Ticaretive dis Ticaret AS (verzoekster in eerste aanleg Devinlec Développement Innovation Leclerc SA (Nederlandse versie nog niet beschikbaar)

Procesrechtelijk aspecten in een merkenzaak. Aanvrager van gemeenschapsmerk komt in hoger beroep tevergeefs op tegen de beslissing tot verwerping van de oppositie door het OHIM. Het Hof oordeelt dat het GvEA de juiste criteria heeft toegepast voor de vergelijking van de merkaanvrage QUANTUM en het ouder nationaal merk Quantième en de vaststelling van het verwarringsgevaar.

Lees het arrest hier.

- Rechtbank 's-Gravenhage, 15 maart 2007, HA ZA 07-238, Kabushiki Kaisha Sony Computer Entertainment etc. tegen PSXSHOP SHOP B.V.

Merkenzaak over parallelimport. De voorzieningenrechter komt tot het voorlopige oordeel dat PsxShop geen toestemming had tot import van buiten de EER van het PS3 materiaal met Sonymerken en wijst het gevorderde verbod toe.

Lees het vonnis hier.

IEF 3644

Kruiwagens

TK-100.gifGerechtshof ’s-Hertogenbosch, 13 maart 2007, rolnummer KG C0600323/HE: Altrad S.A./Van Cranenbroek Schijndel c.s. (met dank aan Ernst-Jan Louwers, Louwers IP/Technology Advocaten
voor het inzenden van het vonnis).

Arrest over beschermbaarheid van kruiwagens. Auteursrecht. Interessante overwegingen met betrekking tot merkgebruik en (herkomst)verwarring bij vermeende slaafse nabootsing.

Altrad heeft uit een faillissement van Fort Kruiwagens de onbezwaarde intellectuele eigendomsrechten met betrekking tot drie modellen kruiwagens overgenomen. Van Cranenbroek brengt in China geproduceerde kruiwagens in haar winkels op de markt die nagenoeg identiek zijn aan de drie modellen kruiwagens. Altrad heeft ex artikel 28 auteursrechtelijk beslag doen leggen onder Van Cranenbroek op een aantal kruiwagens.

Altrad vordert in conventie een verbod met nevenvorderingen. Van Cranenbroek vordert in reconventie opheffing van het beslag, een verbod op verdere beslagen en een voorschot op schadevergoeding. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Altrad afgewezen en de vorderingen van Van Cranenbroek, met uitzondering van het voorschot, grotendeels toegewezen.

De grieven zijn ten eerste gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de kruiwagens onvoldoende het subjectieve persoonlijke karkater in zich tot uitdrukking brengen. Het hof overweegt dat ‘het primaat van de vormgeving van de verschillende (…) aangeduide onderdelen van de kruiwagens bij het technisch effect ervan [ligt] en niet bij de persoonlijke invulling van de maker (waarvan overigens niet duidelijk is geworden wie, en op welk moment, als zodanig kan worden aangemerkt)’, waarna het hof de verschillende onderdelen afloopt (r.o. 4.6).

Ten tweede richten de grieven zich op het oordeel van de voorzieningenrechter dat er zich geen slaafse nabootsing voordoet. Het hof oordeelt eerst dat de kruiwagens van Van Cranenbroek vrijwel identiek zijn aan de drie Fort-kruiwagens. Vervolgens oordeelt het hof als volgt:

‘Afgezien van het merk is zo op het oog het enige verschil gelegen in de minder verzorgde afwerking bij de kruiwagens van Van Cranenbroek. Bij de Fort-kruiwagens die bij het pleidooi zijn getoond, is op de zijkant in grote letters het merk FORT in profiel (of in reliëf) aangebracht. De kruiwagens van Van Cranenbroek zijn merkloos. Door Altrad is desgevraagd meegedeeld dat de kruiwagens op zich ook zonder merk geleverd kunnen worden maar dat zij in Nederland en België steeds het merk FORT dragen. Door dit merkgebruik is naar voorlopig oordeel van het hof niet te verwachten dat er bij het in aanmerking komende publiek verwarring is te duchten. De kruiwagens van Van Cranenbroek zijn duidelijk merkloze producten waarbij verder geen enkele verbinding met Fort of Altrad wordt gemaakt, terwijl de kruiwagens van Altrad zich manifesteren als originele Fort-kruiwagens. Kortom: de nabootsing is zonneklaar maar het is geen nabootsing waartegen Altrad zich op de hier behandelde grondslag kan verzetten.’

Het hof oordeelt dat ook de andere grieven worden verworpen. Met betrekking tot de beslagen oordeelt het hof dat daarvoor geen grond is, zodat de desbetreffende vorderingen van Van Cranenbroek voor toewijzing als in het vonnis in eerste aanleg in aanmerking komen. De proceskosten in eerste aanleg dienen gezien het resultaat van die procedure voor rekening van Altrad te komen.

Lees het arrest hier.

IEF 3636

Een lichte associatie met het woord Gras

metbeeld.JPGRechtbank Arnhem, 12 maart 2007, KG ZA 07-71. Metaforum B.V., Metafoor Ruimtelijke Ontwikkeling en Vastgoed B.V., Metafoor Software B.V tegen Buro Beeld B.V. & Vastenhout (met dank aan Michiel Rijsdijk, Van der Steenhoven).

Over beelden en metaforen. Gesteld auteursrecht op rekenprogramma en foldermateriaal, gestelde verwarring tussen de merken GRAS en FRIS. Stellig geen merkinbreuk, maar voor het overige is de voorzieningenrechter samenvattend van oordeel dat hij zich niet het voor een verantwoorde beslissing vereiste inzicht heeft kunnen verschaffen over de vraag of er sprake is van inbreuk op auteursrecht of slaafse nabootsing. En dat er dus ook nog geen ruimte is voor een volledige proceskostenveroordeling. 

Metafoor, een consultant op het gebied van ruimtelijke ordening, maakt voor de grondexploitatieberekening gebruik van (onder meer) het rekensysteem met de naam GRAS, afkorting van Grondgebruikanalyse systeem.  De naam `GRAS GrondgebruikAnalyseSysteem' is in 2004 als Benelux-woordmerk ingeschreven.

Buro Beeld richt zich ook op advisering aan de overheid op het gebied van ruimtelijke ordening. Bij Buro Beeld werken een aantal ex-medewerkers van Metafoor, waaronder ook gedaagde Vastenhout. Buro Beeld maakt voor de grondexploitatieberekening gebruik van het systeem genaamd FRIS, afkorting van Financieel Ruimtelijk Informatie Systeem.

Metafoor stelt dat FRIS een ongeautoriseerde verveelvoudiging is van het auteursrechtelijk beschermde computerprogramma GRAS van Metafoor. De uitdraai van een berekening met FRIS stemt visueel geheel overeen met een uitdraai van een berekening met GRAS. Ook de tekst op de website van Buro Beeld zou een  verveelvoudiging van het promotiemateriaal van Metafoor zijn. Metafoor stelt ook dat het merk FRIS visueel, auditief en begripsmatig overeenstemt met het merk GRAS.

Auteursrecht

De voorzieningrechter kan, zo te lezen wellicht een beetje met het oog op het Technip-criterium, nog niet met zekerheid te zeggen of er sprake is van een auteursrechtelijk beschermd werk. “ Duidelijk is dat voor GRAS gebruik wordt gemaakt van reeds bestaande computerprogramma's, zoals Microsoft Excel en Acces, zodat geen van beide partijen een beroep op oorspronkelijkheid kan doen, voor zover de opbouw, volgorde en / of lay-out van GRAS en FRIS zijn bepaald door deze bestaande programma's. De voorzieningenrechter sluit echter niet uit dat zowel (het oudere-IEF) RM 97 en RM 2000 als GRAS als een zodanig oorspronkelijke samenvoeging, selectie of bewerking van diverse functionaliteiten kunnen worden gezien dat daarin de persoonlijke, subjectieve visie oftewel het `persoonlijke stempel' van Schreurs en Vastenhout (en in GRAS wellicht ook van Romkes) tot uitdrukking wordt gebracht. Ook sluit de voorzieningenrechter niet uit dat aan GRAS ten opzichte van RM 97 en RM 2000 nieuwe elementen zijn toegevoegd op zodanige wijze dat GRAS moet worden gezien als een nieuw, oorspronkelijk werk en als een zelfstandig werk in de zin van artikel 10, tweede lid, Aw. In dit kort geding is dit echter op basis van de stellingen en de toelichtingen van partijen en de in het geding gebrachte stukken nog niet met voldoende zekerheid vast te stellen om, al is het maar voorlopig, een uitsluitend recht aan te nemen en een verbod tot gebruik van een soortgelijk rekenmodel of programma te rechtvaardigen. Daarvoor is nader feitenonderzoek nodig, waarbij getuigen moeten worden gehoord, en waarvoor mogelijk een deskundigenbericht nodig is.”

Werkgeversauteursrecht

Ook over een mogelijk artikel 7 Aw werkgeversauteursrecht is volgens de voorzieningenrechter nog niets met zekerheid te zeggen. “De voorzieningenrechter stelt vast dat Schreurs en Vastenhout eventuele auteursrechten op GRAS of eerdere rekenmodellen niet bij akte  overeenkomstig artikel 2 Aw aan Metafoor hebben overgedragen en daarover ook geen  afspraken hebben gemaakt met Metafoor. (…)De door Metafoor  overgelegde arbeidsovereenkomsten met Schreurs en Vastenhout bieden onvoldoende  aanknopingspunten voor het oordeel dat het (door)ontwikkelen van het systeem GRAS tot  de taak van Schreurs en Vastenhout behoorde en dat Metafoor zeggenschap had over de  vorm waarin het systeem tot stand zou komen.” Ook de feitelijke situatie (betaalde overuren etc. is onvoldoende helder.

Auteursrechten op promotiemateriaal.

Partijen zijn het erover eens dat het folder- / promotiemateriaal een auteursrechtelijk beschermd werk in de zin van artikel 10 Aw is, en dat de tekst over het systeem FRIS daarmee  grotendeels overeenstemt of zelfs identiek is. Wel betwisten Buro Beeld c.s. dat de  auteursrechten daarop aan Metafoor toekomen. Vastenhout zou de tekst hebben bedacht en geschreven, zonder daartoe de opdracht van Metafoor te hebben gekregen. Ook hier is de  voorzieningenrechter van oordeel dat onvoldoende duidelijk is geworden of het schrijven van het foldermateriaal in dienst van Metafoor tot de taak van Vastenhout behoorde, zodat de voorzieningenrechter ook op dit punt zonder nader onderzoek geen oordeel kan geven.  

Merkinbreuk

Op het punt van merkinbreuk is de voorzieningenrechter wel stellig: “Het op dit punt op zichzelf correcte  betoog van Metafoor, namelijk dat de aanwezige verschillen tussen merk en teken worden  gecompenseerd door de grote mate van overeenstemming tussen de beide rekensystemen,  waardoor toch verwarring kan ontstaan bij de gebruikers, gaat naar voorlopig oordeel van de  voorzieningenrechter in dit geval niet op. Voor het risico op verwarring zijn de visuele,  auditieve en begripsmatige verschillen tussen enerzijds het woordmerk GRAS en anderzijds  het teken FRIS te groot. De visueel en auditief overeenstemmende tweede letter R en vierde  letter S en het gebruik van hoofdletters vormen daarvoor onvoldoende grondslag. Mogelijk  roept het woord FRIS een lichte associatie op met het woord GRAS, maar naar voorlopig oordeel in dit geval onvoldoende om te kunnen spreken van verwarring en dus merkinbreuk.  in de zin van artikel 2.20 lid 1, sub b van het Benelux Verdrag Intellectuele Eigendom  (BVIE). Daarbij speelt een rol dat GRAS en FRIS afkortingen zijn van Grondgebruik  Analyse Systeem respectievelijk Financieel Ruimtelijk Informatie Systeem, hetgeen  duidelijk in het promotiemateriaal en op de website wordt vermeld en hetgeen het risico op  verwarring verkleint.”

Slaafse nabootsing.

“Met betrekking tot  dit beroep is de voorzieningenrechter van oordeel dat Metafoor onvoldoende heeft  onderbouwd dat Buro Beeld c.s. evengoed een andere weg hadden kunnen inslaan zonder  afbreuk te doen aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van het rekensysteem. Het is de  voorzieningenrechter, mede in het licht van de eerder door Schreurs en Vastenhout  ontwikkelde rekenmodellen RM 1997 en RM 2000, onvoldoende duidelijk geworden of het  product wel voldoende onderscheidend is en welke (technische) elementen strikt  noodzakelijk zijn voor de deugdelijkheid en de bruikbaarheid van het systeem en welke  elementen niet.”

Samenvattend is de voorzieningenrechter van oordeel dat hij zich niet het voor een verantwoorde beslissing vereiste inzicht heeft kunnen verschaffen over de vraag of er sprake is van inbreuk op auteursrecht of slaafse nabootsing.  De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af, waarbij ook meespeelt dat er al een bodemprocedure aanhangig over dit en een veel meer omvattend geschil tussen partijen.  

Proceskosten.

“Buro Beeld en Vastenhout hebben gevorderd om bij een afwijzend vonnis  Metafoor te veroordelen in de volledige feitelijke door hen gemaakte proceskosten in de zin van artikel 14 van de Richtlijn 2004/48/EG betreffende de handhaving van intellectuele  eigendomsrechten. De voorzieningenrechter stelt vast dat in beginsel ook de eisende partij  die vergeefs een beroep doet op IE-rechten in de volledige proceskosten kan worden  veroordeeld, nu artikel 14 van deze handhavingsrichtlijn spreekt van `de in het ongelijk  gestelde partij'. Hierboven is echter al gebleken dat het gelijk in dit kort geding deels in het midden blijft, omdat de voorzieningenrechter zich in dit kort nog niet het vereiste inzicht  heeft kunnen verschaffen voor een verantwoorde beslissing over de gestelde  auteursrechtinbreuk dan wel de gestelde slaafse nabootsing. In dat Licht, terwijl dit kort  geding in feite een deelproces vormt van een veel omvangrijkere bodemprocedure, verzet de billijkheid zich, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, in dit kort geding tegen een  volledige proceskostenveroordeling van Metafoor. Metafoor zal als de deels in het ongelijk gestelde partij op de gebruikelijke wijze door vaststelling van een forfaitair bedrag worden  veroordeeld in de proceskosten van Buro Beeld en Vastenhout.”      

Lees het vonnis hier.

IEF 3523

Sloophout interieurstukken

tafel piet hein eek.jpgRechtbank Alkmaar, 20 februari 2007, zaak 92890/KG  ZA  07-19. Piet Hein Eek BV c.s. tegen Esfera VOF c.s.

Het geschil heeft betrekking op gestelde auteursrechten op interieurstukken van sloophout en of tafel sloophout kleur, dressoir sloophout, stamtafel sloophout, toonbank sloophout, spiegel 3-luik van gedaagden daarop inbreuk zouden maken. Vordering tot vergoeding volledige proceskosten afgewezen vanwege geringe impact inbreuken.

De voorzieningrechter neemt als uitgangspunt dat het idee van of met sloophout meubelen te vervaardigen niet auteursrechtelijk beschermd is. Hij bevestigt dan ook dat het bezigen van hetzelfde materiaal door gedaagden, het bewerken daarvan volgens eenzelfde, een bepaald artistiek effect opleverende methode en het volgen van een stijl naar vaste rechtspraak op zichzelf geen inbreuk op auteursrechten van eisers opleveren.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter komen de interieurstukken van eiseres gemaakt van sloophout voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking.

“Ondanks de min of meer noodzakelijke vorm van de betrokken voorwerpen en de vrijheid van een ieder om sloophout als materiaal daarvoor te gebruiken, heeft eiser sub 2 onmiskenbaar op het resultaat van deze voorwerpen zijn persoonlijk stempel gedrukt. Dit heeft hij gedaan door een bijzondere wijze van schikking van het gebruikte sloophout met de daarop voorkomende dan wel aangebrachte kleurtinten, het kiezen van zekere productieprocessen en bepaalde hulpstoffen. Het is niet goed denkbaar dat een ander onafhankelijk van eiser sub 2 bij het maken van een dergelijk werk tot precies hetzelfde resultaat zou komen.”

De voorzieningrechter wijst de vorderingen ten aanzien van de afvaltafel en de afvalkast toe. De overige vorderingen ten aanzien van de stamtafel, de toonbank en de spiegel wijst  hij af.

De tafels zijn volgens de voorzieningenrechter niet identiek maar geven eenzelfde totaalindruk. “De auteursrechtelijk beschermde trekken in het exemplaar van eiser sub 2 - met name de afmetingen en kleurstelling van de plankjes, de mozaïekvorm waarin deze zijn aangebracht - zijn herkenbaar overgenomen in de tafel van gedaagden. Door deze trekken bestaat een grote gelijkenis die wordt versterkt door de onderlinge gelijkenis van niet auteursrechtelijk beschermde elementen, zoals de rechthoekigheid van de tafel, het gebruik van sloophout en de vormgeving van de T-poten.”

De voorzieningenrechter komt ook tot dit oordeel ten aanzien van de dressoirkast. De afwijkende kleurstelling van beide exemplaren levert inderdaad enig verschil in stemming op, maar dit aspect doet te weinig af aan het oordeel dat ook hier sprake is van een ongeoorloofde bewerking of nabootsing van het (eerdere) meubel van eiser sub 2.

Volgens de voorzieningenrechter is de totaalindruk bij beide tafels geheel anders, ook nog vanwege de onderling afwijkende kleurstelling. “Het belangrijkste is echter dat de auteursrechtelijk beschermde elementen - met name de wijze waarop de plankjes van sloophout zijn verwerkt - aanmerkelijk verschilt.”

De toonbank van gedaagde maakt volgens de voorzieningenrechter geen inbreuk. “De omstandigheid dat de toonbank van gedaagden enige gelijkenis met die van eiser sub 2 vertoont berust, gelet op de gebruikseisen en het volgen van het idee sloophout aan te wenden, dan ook veeleer op toeval dan op een ongeoorloofde bewerking of nabootsing.”

Ook de spiegel van gedaagde maakt volgens de voorzieningenrechter geen inbreuk. Gedaagden hebben aangetoond dat het vervaardigen van spiegels in drieluik, met gebruikmaking van afvalhout, niet ongewoon is. Het enkele feit dat gedaagden ook een drieluik-spiegel hebben gemaakt,  betekent volgens de voorzieningenrechter nog niet dat  zij auteursrechtelijk beschermde trekken van het werk van eiser sub 2 hebben overgenomen.

Nu eiseressen onweersproken hebben gelaten dat gedaagden slechts één "tafel sloophout kleur" hebben gemaakt, wijst de voorzieningenrechter grotendeels de nevenvorderingen af.

Voor toewijzing van de volledige proceskosten (6) ingevolge artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn 2004/48/EG bestaat in dit kort geding onvoldoende grond, gelet op de vrij geringe "impact" van de door gedaagden gepleegde inbreuken. Lees het vonnis hier.

IEF 3497

Daarop voortbordurende maar wel daarvan afwijkende (2)

bizniz.bmpRechtbank Middelburg 24 januari 2007, HA ZA 06-410, LJN: AZ8608, Eiser tegen Art Bizniz

Auteursrecht op wandreliëfs. Schadeberekening.

Naar aanleiding van dit vonnis is een vennoot van Art Bizniz een kort geding-procedure gestart teneinde te bewerkstelligen dat de executie zou worden geschorst. In reconventie heeft eiser overlegging van een verklaring van een registeraccountant gevorderd.
In het onderhavige geschil vordert eiser wederom onder meer een door een registeraccountant gecertificeerde verklaring. Het primaire verweer dat eiser niet-ontvankelijk is wordt verworpen. Het feit dat eiser niet in hoger beroep is gegaan tegen het kort geding-vonnis brengt niet met zich mee dat hij zijn rechten om een bodemprocedure aan te spannen heeft verspeeld.

Kern van het geschil is de vraag of Art Bizniz inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van eiser. De rechtbank oordeelt dat eiser, maker van wandreliëfs waarvoor hij afbeeldingen heeft gebruikt die hij uit klei heeft geboetseerd, auteursrechthebbende is op de werken. Nu Art Bizniz heeft erkend de vormen te hebben gebruikt om dezelfde wandreliëfs zonder toestemming op de markt te brengen, gemaakt door een andere gipsengieterij staat daarmee de inbreuk op het auteursrecht van eiser vast.

 

Art Bizniz stelt vervolgens te goeder trouw te hebben gehandeld, nu zij niet is gewezen op het bestaan van eventuele rechten, geen enkele registratie aanwezig is en zij genoodzaakt was met een andere beeldengieterij in zee te gaan teneinde te kunnen voldoen aan haar leveringsverplichting. De rechter volgt Art Bizniz hierin niet.

Het in opdracht van Art Bizniz opgestelde rapport is aldus het oordeel van de rechtbank te beschouwen als een gecertificeerde verklaring van een registeraccountant. De vordering van eiser tot het laten verrichten van een accountantsverklaring is dan ook niet toewijsbaar en dit rapport zal als uitgangspunt van de verdere schadeberekening worden gehanteerd. De door Art Bizniz genoten winst over de 12 verkochte nabootsingen ad EUR 44,-- is inmiddels aan eiser uitgekeerd. De misgelopen provisie stelt de rechtbank vast op 15% en de vordering tot schadevergoeding wordt daarmee toegewezen.

Lees het vonnis hier.