DOSSIERS
Alle dossiers

Vormgeving  

IEF 2864

Posttassen

Rechtbank Amsterdam, 11 oktober 2006, KG 06-1808 P. Top Bagage International tegen Wistar Enterprises Group Ltd en Wistar Handbag Factory (Met dank aan Bjorn Schipper, Van der Steenhoven Advocaten).

Posttassenzaak over vermeende auteurs- en (ongeschreven) modelrechtelijke bescherming van een aantal voor Franse Post vervaardigde posttassen en vermeende overtreding van exclusiviteitsbepalingen uit een Franse productieovereenkomst tussen TBI en Wistar, waarop Frans recht van toepassing is verklaard,

TBI, een Franse onderneming in bagageproducten, laat  op de internationale Post Expo in de RAI in Amsterdam op 10 oktober jl. door een deurwaarder een proces-verbaal van constatering opmaken in de stand van Wistar, een eveneens Franse onderneming en o.a. producent van tassen van TBI. Amper 24 uur later staat Wistar voor de Voorzieningenrechter in Amsterdam. 

De rechter acht zich bevoegd een oordeel over de gehele zaak te geven, ondanks het feit dat het Franse contract in een uitgebreide arbitrageregeling voorziet en de Rechtbank in Den Haag bij uitsluiting bevoegd is om voor wat betreft het modellenrecht een oordeel te geven.
 
Vanwege het spoedeisend belang doet de Voorzieningenrechter uitspraak op de zitting. De vorderingen van TBI worden afgewezen. De in het geding zijnde posttassen missen een eigen en oorspronkelijk karakter en het persoonlijk stempel van de maker, te meer nu de uiterlijke vormgeving ervan met name door technische of functionele eisen wordt bepaald. De bescherming op basis van het niet-ingeschreven model deelt hetzelfde lot.

De rechter waagt zich vervolgens aan uitleg van de Franse exclusiviteitsbepalingen uit het contract. Wereldwijde exclusiviteit gaat de rechter veel te ver, exclusiviteit voor enkele grote landen uit Europa lijkt in dat opzicht wat aannemelijker. Onduidelijk is voorts voor welke producten deze exclusiviteit geldt, nu de bijlagen bij het Franse contract waarnaar wordt verwezen ontbreken.

Slotsom is dat van onrechtmatigheid aan de zijde van Wistar niet is gebleken. Zij mag terug naar de Post Expo in de RAI en doorgaan met het tentoonstellen van de door haar geproduceerde tassen, als "uithangbord" voor haar productiecapaciteit.
 
TBI wordt als verliezende partij tot slot conform de richtlijn conforme toepassing van de Handhavingsrichtlijn Intellectuele Eigendomsrechten veroordeeld in de volledige door Wistar gemaakte proceskosten, begroot op eur. 5.248,= (inclusief vastrecht). Op 11 oktober jl. - de dag van de uitspraak ter zitting - leek dat de eerste kostenveroordeling te zijn die brak met de reeds ingezette "Amsterdamse lijn" in kort geding zaken. Deze trendbreuk heeft inmiddels in Amsterdam navolging gekregen.       

Lees het vonnis hier.

IEF 2810

De Floris-lijn

Rechtbank Amsterdam 26 oktober 2006, 349272/KG 06-1421, Van Bommel tegen Van Woensel (Met dank aan zowel Peter Kits, Holland Van Gijzen als Thomas Berendsen, Banning Advocaten). 

Auteurs- en modelrechtzaak met wederom interessante overwegingen inzake de proceskostenveroordeling. Van Bommel verkoopt in haar 'Floris van Bommel-lijn' onder meer drie modellen herenschoenen. La Nueva Adelchi produceert en Van Woensel verkoopt een drietal schoenmodellen, waarvan Van Bommel meent dat deze inbreuk maken op haar auteurs- en modelrechten op de schoenen van de 'Floris'-lijn.

Van Woensel c.s. verweert zich door te stellen dat er geen sprake is van ontlening, omdat zij haar modellen eerder zou hebben ontworpen dan Van Bommel haar schoenmodellen naar buiten zou hebben gebracht. Hiertoe leggen Van Woensel c.s. een groot aantal verklaringen, facturen e.d. over, waarover de Voorzieningenrechter oordeelt dat dit leidt tot een te ingewikkeld feitencomplex, dat niet in kort geding behandeld kan worden:
 
De vraag of Adelchi haar modellen heeft ontworpen voordat de modellen van Van Bommel aan derden bekend konden zijn, vergt een nader onderzoek naar de feiten. Daarbij gaat het met name om onderzoek naar het waarheidsgehalte van de door Adelchi overgelegde verklaringen en de echtheid van de overgelegde facturen. Aangezien in een kort geding geen ruimte is voor zulk onderzoek, en voorshands niet geheel valt uit te sluiten dat Adelchi in de bodemprocedure in haar bewijs zal slagen – bijvoorbeeld door het (doen) horen van getuigen -, is thans onvoldoende komen vast te staan dat het verweer van Adelchi kennelijk ongegrond is en reeds op voorhand kansloos. Daarom zullen de vorderingen in conventie zowel ten Adelchi als tegen Van Woensel worden afgewezen. Daarbij wordt nog het volgende overwogen. De door Van Bommel gevraagde voorzieningen zijn zeer verstrekkend. Hoewel volgens vaste jurisprudentie in een auteursrechtzaak als deze niet snel mag worden aangenomen dat de feiten te complex zich bij te veel feitelijke onzekerheid terughoudend moet opstellen. In een bodemprocedure zal een alomvattende beslissing in dit geschil kunnen worden gegeven.

Met betrekking tot de gevorderde proceskosten ad € 33.247,45 is de Voorzieningenrechter van oordeel dat deze onredelijk hoog zijn en beperkt ze tot € 15.000,00:

Van Bommel heeft zich tegen deze eis in reconventie verweerd voorzover het gaat om toewijzing van de kosten die Adelchi heeft gemaakt in het kader van dit kort geding, aangezien Adelchi reeds ten tijde van het eerder aanhangig gemaakte kort geding het verweer had voorberid en nadien geen noemenswaardige werkzaamheden meer behoefden te worden verricht. Met Van Bommel is de voorzieningenrechter van oordeel dat Adelchi met haar totaalbedrag van EUR 33.247,45 wel een zeer hoog bedrag vordert. Artikel 14 van de richtlijn bepaalt dat de algemene regel is dat de redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt door de verliezende partij zullen worden gedragen. De vraag wat in deze procedure valt onder zulke kosten, vergt een nader onderzoek naar de feiten, waarvoor een kort geding zich niet leent. Bij wege van voorschot zal aan Adelchi evenwel een bedrag worden toegewezen waarvan voorshands aannemelijk is dat het in de bodemprocedure in ieder geval zal worden toegewezen. Gelet op hetgeen hiervóór is overwogen, zal dit bedrag worden gesteld op EUR 15.000,= te vermeerderen met het door Adelchi betaalde vastrecht.

Lees het vonnis hier. Eerder bericht hier.

IEF 2771

De heer K.

lmp.bmpRechtbank Middelburg ,14 september 2006, LJN: AY9645. KSI Gastronomiezubehör-Handels- Und Produktions Gesellschaft-mbH tegen Gedaagde.

Zeeuws vonnis over  Artikel 8 Auteurswet, auteursrechtelijke onderzoeksplicht, (artikel-) nummers die als zodanig niet voor bescherming in aanmerking komen en de formulering van het petitum.

KSI legt zich toe op sfeerlampen voor de horeca en de daarbij behorende olievullingen. KSI heeft Nederland onderverdeeld in rayons. Gedaagde was van 1998 tot 2005 distributeur, laatstelijk voor het rayon Zeeland.

Gedaagde distribueert nu, na het opzegging van de overeenkomst met KSI, horeca-sfeerlampen en olievullingen met dezelfde artikelnummers als de olievullingen van KSI voor Karl Sauer GmbH (KS). Volgens KSI maakt Gedaagde hiermee o.a. inbreuk op het aan KSI op de horeca-sfeerlampen en olievullingen toekomende auteursrecht.

Volgens de beoordeling van de voorzieningenrechter is het  voorshands aannemelijk geworden dat de lampen ontworpen en bedacht zijn door de heer K., direkteur en enig aandeelhouder van KSI zodat mitsdien niet KS, zoals Gedaagde stelt, maar KSI, op grond van artikel 8 van de Auteurswet, auteursrechthebbende is op de horeca-sfeerlampen.

Niet bestreden is dat op de horeca sfeerlampen auteursrecht rust. Uit de stellingen van partijen in onderlinge samenhang bezien volgt voorts dat de lampen die KS aan Gedaagde levert de lampen zijn waarop, zoals de voorzieningenrechter vorenstaand heeft overwogen, KSI en niet KS het auteursrecht heeft.

Immers, Gedaagde stelt dat het de originele lampen betreft en KSI gaat ervan uit dat KS de lampen levert uit de voorraad van door haar voor KSI geassembleerde lampen. Door deze lampen zonder toestemming van KSI te verkopen maakt Gedaagde dus inbreuk op het aan KSI toekomende auteursrecht. Het feit dat KS Gedaagde één en andermaal verzekerd zou hebben dat zij auteursrechthebbende is doet daaraan niet af. Gelet op de eerder tussen KSI en Gedaagde bestaand hebbende groothandelsovereenkomst had Gedaagde niet op grond van de enkele toezegging van KS aan mogen nemen dat het hem vrijstond de lampen via KS te verkopen. Voor Gedaagde bestond, gelet op de omstandigheden, een onderzoeksplicht.

Aannemelijk is dat KSI bedoeld heeft een verbod op het verhandelen door Gedaagde van de inbreukmakende lampen te vorderen en het maken van afbeeldingen daarvan als reclame-uiting doch een dergelijke vordering is niet terug te lezen in het petitum van de dagvaarding en met name niet in het petitum onder II. Deze vordering ziet niet op verkoop door Gedaagde van de lampen of openbaarmaking door middel van afbeeldingen en komt dan ook niet overeen met de stellingen in de dagvaarding. Onder verveelvoudigen in de zin van de Auteurswet valt niet het verkopen.

Gelet op het ontoereikende petitum kan in het kader van deze procedure dan ook geen veroordeling volgen. De vordering zoals geformuleerd in het petitum onder III zal ook worden afgewezen.

Vaststaat dat Gedaagde de horeca-sfeerlampen verkoopt maar het begrip “slaafse nabootsing” omvat niet de verkoop van nagebootste producten zodat ook deze vordering zal worden afgewezen, dit nog afgezien van het feit of met betrekking tot de vullingen er al sprake van slaafse nabootsing kan zijn.

De vordering gedaagde te gebieden het gebruik van de artikelnummers 40,45, 50 en/of 80 te staken en gestaakt te houden zal ook worden afgewezen. Nummers als zodanig komen niet voor bescherming in aanmerking.

Lees het vonnis hier.

IEF 2765

40/4

tutcur.bmpRechtbank ’s-Gravenhage, 17 oktober 2006, KG ZA 06-1079, Howe A/S tegen Casala Meubelen Nederland B.V.

Inbreuk op auteursrecht en ongeregistreerd gemeenschapsmodelrecht tafel. Poging tot Prior Art slaagt niet. Interessante, gemotiveerde proceskostenveroordeling.

Eiser Howe maakt designmeubelen, met name voor de projectmatige markt. Het meest succesvolle product van Howe is een stoel, genaamd 40/4, die zich kenmerkt door een licht uiterlijk en het feit dat hij goed stapelbaar is. Wereldwijd zijn hiervan ongeveer 10 miljoen exemplaren verkocht. Gedaagde Casala houdt zich bezig met het verhandelen van designmeubelen voor de projectmatige markt. Casala heeft in 2004 een stapelbare stoel met een licht uiterlijk op de markt gebracht onder de naam Curvy.

Ontwerper Bollen heeft voor eiser een tafel ontworpen die past bij de 40/4: de Tutor. De tafel wordt door Howe voor het eerst getoond op een meubelbeurs in Keulen op 19 oktober 2004. Op dezelfde meubelbeurs introduceert Casala een soortgelijke tafel,  bedoeld als tafel bij de Curvy-stoel.

De rechtbank overweegt het volgende omtrent de door Howe gestelde inbreuk op haar auteurs- en modelrechten:

Auteursrecht. Casala heeft weliswaar betoogd dat er sprake zou zijn van een “druk bezet omveld”, maar op één uitzondering na lijken de door haar ter illustratie van dat omveld getoonde producten, in de verste verte niet op het ontwerp van de Tutor. Voorshands oordelend vertoont die omklapbare stoel evenwel onvoldoende overeenstemming met het ontwerp van de Tutor om aan auteursrechtelijkebescherming daarvan in de weg te staan.

De voorzieningenrechter acht het ontwerp van de Curvy-tafel een verveelvoudiging van het ontwerp van de Tutor. Naar ter terechtzitting aan de hand van daar getoonde exemplaren van de beide tafels is waargenomen, stemt de totaalindruk van de Curvy-tafel geheel overeen met die van de Tutor. De verschillen tussen beiden zijn zeer gering van aard en doen aan de overeenstemming niet af. De Curvy-tafel maakt derhalve inbreuk op de auteursrechten van Howe c.s.

Modelrecht. Overgenomen wordt hetgeen in het vorenstaande is overwogen ten aanzien van de oorspronkelijkheid van het ontwerp van de Tutor en de overeenstemming daarmee van de Curvy-tafel. Dat betekent dat het model van Howe c.s. nieuw is en een eigen karakter heeft en dat Howe c.s. zich terecht op het standpunt stellen dat de Curvy-tafel inbreuk maakt op dat niet ingeschreven Gemeenschapsmodel, nu die Curvy-tafel geen andere algemene indruk wekt dan de Tutor, het aangevochten gebruik valt binnen 3 jaar na 19 oktober 2004 en niet geacht wordt voort te vloeien uit onafhankelijk scheppend werk van Casala, terwijl evenmin redelijkerwijs kan worden aangenomen dat Casala het model van Howe c.s. niet kende.

Proceskosten. Uitgebreid gemotiveerde proceskostenveroordeling, waarin o.m. drie discussiepunten, kort geding, piraterij en redelijke tarieven, aan de orde komen:

” De proceskostenveroordelingmet toepassing van de handhavingsrichtlijn blijft een toekenning van proceskosten overeenkomstig de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hetgeen betekent dat de rechter die de zaak beslist gehouden is een oordeel omtrent de hoogte van die kosten te geven, ook in kort geding.

” betoogt dat de vordering (…) tot betaling van volledige proceskosten dient te worden afgewezen omdat de richtlijn ziet op de bestrijding van piraterij en daarvan in dit geval geen sprake is. Dat betoog gaat niet op, reeds omdat een beperking van volledige proceskostenvergoeding tot piraterij in de evengeciteerde bepaling van de richtlijn niet is te lezen. In het midden kan dan ook blijven of het copiëren van de Tutor door Casala als piraterij moet worden beschouwd.”

“Howe c.s. hebben geen uurtarief opgegeven, doch uit de verschafte gegevens valt af te leiden dat dit gemiddeld rond de € 233,-- inclusief BTW moet hebben gelegen. Dat tarief valt niet op voorhand als onredelijk aan te merken. Maar dat betekent nog niet dat daarmee de gevorderde kosten als redelijk en evenredig hebben te gelden. Het gaat hier immers om een feitelijk en juridisch niet zeer ingewikkelde zaak, die -gelet op hetgeen sedert de toepassing van de handhavingsrichtlijn in vergelijkbare gevallen is gebleken- door (of liever gezegd: juist door) een in dit soort zaken gespecialiseerd advocatenkantoor moet kunnen worden behandeld voor aanzienlijk geringere kosten. Dat in aanmerking genomen kunnen dergelijke kosten in redelijkheid niet meer dan € 15.000,-- hebben bedragen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 2762

De vrucht van ontlening

vts.bmpRechtbank Arnhem, 4 oktober 2006, 144609/ KG ZA 06-528, Vetus den Ouden N.V. tegen Allpa B.V. (Met dank aan Ruby Nefkens, Van der Steenhoven Advocaten)

Auteursrecht en gebruiksvoorwerpen. De vormgeving van het waterfilter van Vetus bestaat niet alleen uit gangbare elementen die noodzakelijk zijn voor het functioneren van het filter. Het waterfilter is auteursrechtelijk beschermd en het waterfilter van Allpa maakt hierop inbreuk. 

Op grond van onder meer overgelegde foto’s van andere op de markt verkrijgbare waterfilters, is de rechter van mening dat het deksel van een waterfilter op verschillende manieren kan worden vormgegeven, dat de verticale en horizontale lijnen niet noodzakelijk zijn ten behoeve van de stevigheid en dat ook het bevestigingsonderdeel op verschillende manieren kan worden vormgegeven. De voorzieningenrechter acht het voldoende aannemelijk dat het waterfilter van Vetus auteursrechtelijk beschermd is.

Een vergelijking tussen het waterfilter van Vetus en het waterfilter van Springfield leidt naar het voorlopige oordeel van de voorzieningrechter tot de conclusie dat het Springfield waterfilter in het geheel genomen sterk overeenstemt met het waterfilter van Vetus. Nu het  waterfilter van Springfield geen opvallende verschillen kent is de voorzieningenrechter van oordeel dat er sprake is van inbreuk. De vordering inzake de slaafse nabootsing laat de rechter onbesproken.

De voorzieningrechter wijst de vordering grotendeels toe. Hij verbiedt Allpa nog langer inbreuk te maken op de rechten van Vetus en beveelt haar de inbreukmakende producten terug te halen en deze (inclusief haar voorraad) op haar eigen kosten te vernietigen. Daarnaast is Allpa veroordeeld om een opgave te doen. De vordering tot vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten is afgewezen, nu deze niet voldoende is onderbouwd.

Lees het vonnis hier.

IEF 2719

Daarop voortbordurende maar wel daarvan afwijkende

vuisten.bmpRechtbank Middelburg, 18 augustus 2005 (gepubliceerd 6 oktober 2006), LJN: AY9647. Eiser tegen de V.O.F Art Bizniz c.s.

Stukgelopen samenwerking. Gedaagden hebben een aantal wandornamenten laten vervaardigen die nagenoeg identiek zijn aan de wandreliëfs van eiser, een beeldhouwer die zich beroepsmatig bezig houdt met het ontwerpen en vervaardigen van kunstvoorwerpen voor de detailhandel.

Onderdeel van de door eiser ontworpen kunstvoorwerpen zijn wandreliëfs, bestaande uit beeldhouwwerken die “uitrijzen” uit een platte plaat die een onverbrekelijk deel uitmaakt van het beeldhouwwerk waardoor deze aan de muur kunnen worden opgehangen. De wandreliëfs zijn voorzien van het persoonlijk merkteken van eiser.

 

Tussen partijen bestond gedurende de jaren 2003 en 2004 een samenwerkings-overeenkomst. Op 17 januari 2005 is deze overeenkomst door eiser telefonisch en zonder inachtneming van een opzegtermijn opgezegd.

“Gesteld noch gebleken is voorshands dat er reeds (nagenoeg) identieke wandreliëfs op de markt aanwezig waren op het moment dat eiser zijn wandreliëfs op de markt bracht. Voorts is gesteld noch gebleken dat eiser de wandreliëfs van reeds bestaande wandreliëfs heeft nagemaakt.

Eiser heeft op basis van bestaande thema’s en methoden zelf nieuwe wandreliëfs gemaakt waarvoor hij afbeeldingen heeft gebruikt die hij zelf uit klei heeft geboetseerd. Op deze manier is naar voorlopig oordeel een origineel werk met een eigen en uniek karakter ontstaan wat het persoonlijk stempel van de maker draagt.

Dat er al veel soortgelijke beeldhouwwerken op de markt aanwezig zijn, maakt niet dat daarop voortbordurende maar wel daarvan afwijkende beeldhouwwerken niet meer als origineel werk met een eigen en uniek karakter met een persoonlijk stempel van de maker kunnen worden aangemerkt. Gelet hierop zijn de wandreliëfs naar voorlopig oordeel auteursrechtelijk beschermd.

Vaststaat dat gedaagden deze wandreliëfs hebben laten namaken en dat zij die namaak-wandreliëfs vervolgens op de markt hebben gebracht. Hiermee hebben zij een inbreuk gemaakt op de auteursrechten van eiser. Eiser heeft derhalve recht en belang bij het optreden tegen die inbreuken op zijn auteursrechten.”

Lees het vonnis hier.

IEF 2625

Kabinetsbehuizingen

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 31 augustus 2006, rolnr. 04/943. ADP Gauselmann GmbH & Atronic Casino Technology GmbH tegen G.E.F. IM. Di Domenico Girardini S.R.L., Magic Dereams S.R.L. & OMG Metal Works S.R.L.

Auteursrecht op gokkastkasten. Een offerte is geen openbaarmaking in de zin van artikel 12 AW.

ADP en ATRONIC hebben verschillende Italiaanse gokkast fabrikanten (Giraridini c.s.) gedagvaard, omdat zij auteursrechtinbreuk zouden hebben gemaakt op het auteursrecht op de kabinetsbehuizing van kansspelautomaten, gokkasten,  van ADP,de “Big Wheel”, door haar toevertrouwde tekeningen, ontwerpen en informatie voor de productie te gebruiken.  Girardini produceerde de (behuizingen van de) “Big Wheel” voor Orion B.V. die deze naar Tsjechië en Slowakije exporteerde.

De Voorzieningenrechter heeft zich onbevoegd verklaard om van het geschil kennis te nemen.
ADP c.s. hebben tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld.

Het geschil draait om de vraag om de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ex artikel 5 sub 3 EEX-Verordening. Het Hof gaat er veronderstellenderwijs vanuit dat de kabinetsbehuizing van de kansspelautomaten auteursrechtelijke bescherming genieten. Uit de stukken blijkt echter niet dat Giraridini het ontwerp in Nederland openbaar hebben gemaakt. De factuur aan Orion B.V., waarop is vermeld dat de levering “ex works” in Italië geschiedt, bewijst het tegendeel.

Uit de wetsgeschiedenis van de genoemde wet blijkt dat aan het begrip “openbaarmaking” in artikel 12 weliswaar een ruime betekenis moet worden toegekend maar dat in elk geval, ook in de afgeleide betekenissen van het begrip, vereist is dat het werk op een of andere manier aan het publiek ter beschikking komt (HR 27 januari 1995, NJ 1995, 669 r.o. 3.2.2.). Daaraan wordt niet voldaan door offertes per fax te sturen, of folders van (andere) kansspelmachines.

Uit correspondentie tussen Orion en Girardini, volgt dat er plannen tot samenwerking waren waarbij Orion 5000 behuizingen in de Benelux wilde gaan leveren. Ministerie van EZ gaf echter geen toestemming, zodat er ook geen dreiging van een onrechtmatige daad in Nederland meer is. Het hof bekrachtigt het vonnis.

Lees het arrest hier.

IEF 2603

In de nacht van 22 mei 2005

westergo.bmpRechtbank ’s-Gravenhage, 13 september 2006, HA ZA 05-2866. Zwarts & Jansma Architecten tegen de Gemeente Zoetermeer. & Holland Railconsult B.V. (Met dank aan Olav Schmutzer, NautaDutilh)

Bodemprocedure over het viaduct Westergo in Zoetermeer. Over een samenloop van duidelijke overeenstemming en aanzienlijk verschillende totaalindrukken.

In kort geding bepaalde de Haagse voorzieningenrecht: “Aldus lijkt de kernvraag op dit punt te zijn of het uitvoeren van de draagconstructie in een A-vorm wel of niet een technisch voor de hand liggende uitwerking vormt van het ontwerp van Zwarts & Jansma. Die vraag kan in het bestek van het dit kort geding niet worden beantwoord, doch zal nader moeten worden onderzocht in een bodemprocedure, waarin verder debat tussen partijen kan plaatsvinden en mogelijk een deskundigenbericht noodzakelijk zal zijn.”

 

Zwarts & Jansma hebben in het kader van een prijsvraag een ontwerp gemaakt voor een viaduct over de A l2. De Gemeente Zoetermeer heeft vervolgens niet alleen het ontwerp van Zwarts & Jansma afgewezen maar ook dat van het (enige) andere architectenbureau dat een ontwerp had ingediend. Vervolgens is de Gemeente Zoeterrneer een overeenkomst aangegaan met NS Railinfrabeheer (thans genaamd ProRail), welke overeenkomst inhield, kort gezegd, dat NS Railinfrabeheer in samenwerking met de Gemeente Zoetermeer het realiseren van het viaduct zou gaan verzorgen. Het viaduct is volgens het door Holland Railconsult gepresenteerde ontwerp vervaardigd en in de nacht van 22 mei 2005 geplaatst.

In deze bodemprocedure vordert  Zwarts & Jansma o.a. dat het Gemeente Zoetermeer en Holland Railconsult wordt verboden iedere informatie of communicatie, waarmee wordt meegedeeld of de indruk wordt gewekt dat Holland Railconsult en/of de Gemeente Zoetermeer het ontwerp van de brug zelf hebben gemaakt te staken en gestaakt te houden, cq. aldus aan te passen dat duidelijk wordt gemaakt dat Zwarts & Jansma het ontwerp heeft vervaardigd.

De Gemeente Zoetermeer en Holland Raileonsult vorderen in reconventie o.a. dat het Zwarts & Jansma te suggereren dat zij de prijsvraag wel zou hebben gewonnen en dat het ontwerp voor de brug van haar hand is, nu Zwarts & Jansma heeft in een door haar uitgegeven boek “Zwarts & Jansma l990-2003” en  op haar website vermeld dat zij de eerste prijs heeft gewonnen inzake een meervoudige opdracht van de Gemeente Zoetermeer voor het maken van een ontwerp voor het viaduct Westergo.
De Rechtbank Den Haag gaat er i.c. bij de beoordeling veronderstellenderwijs van uit dat het brugontwerp van Zwarts & Jansma een auteursrechtelijk te beschermen werk oplevert, maar concludeert uiteindelijk dat de totaalindruk van het brugontwerp van Holland Railconsult onvoldoende overeenstemt met het ontwerp van Zwarts & Jansma.

“Hierbij is met name van belang dat de Gemeente Zoeterineer en Holland Railconsult hebben aangevoerd dat het kenmerkende lijnenspel van zowel hun ontwerp als (in wellicht iets mindere mate) van het ontwerp van Zwarts & Jansma, te weten de aan één zijde van de brug sterk naar de top van de draagconstructie toe stijgende lijn die vervolgens in een flauwe boog onder het brugdek doorzakt om aan de andere zijde van de brug op gelijk niveau met het brugdek uit te komen, in feite niet meer is dan het volgen van de zogenaamde “momentenlijn”.

De momentenlijn heeft volgens de Gemeente Zoetermeer en Holland Railconsult in het onderhavige geval de volgende vrij specifieke vorm, gelet op het in de Architectenleidraad neergelegde gegeven dat er van drie steunpunten voor de brug gebruik kan worden gemaakt, te weten twee steunpunten op ieder landhoofd en één steunpunt tussen de spoorbaan en snelweg in, dat op ongeveer één derde afstand van het dichtstbijzijnde landhoofd is gelegen:

Een en ander betekent dat de momentenlijn als nogal gezichtsbepalend element van het ontwerp van de brug van Zwarts & Jansma niet een auteursrechtelijk te beschermen trek is en zodoende niet in de beoordeling van de vraag of van auteursrechtelijke inbreuk sprake is kan worden meegenomen.

Dat het volgen van die momentenlijn niet dwingend is voorgeschreven in de bouwkunde en in zoverre zou zijn te beschouwen als een subjectieve keuze, zoals Zwarts & Jansma nog heeft aangevoerd, mag zo zijn, maar dat betekent niet dat de enkele mogelijkheid dat er ook kan worden gekozen om een technisch voordelig element niet toe te passen dit tot een auteursrechtelijk te beschermen trek zou maken. Ware dit anders dan zou via een achterdeur immers alsnog aan een technisch voordelig element — vooral als dit nogal gezichtsbepalend is, zoals in deze zaak — bescherming worden toegekend hetgeen evenwel niet strookt met het karakter van het auteursrecht.

Abstraherend derhalve van de nogal duidelijke overeenstemming in het bovenomschreven lijnenspel voor zover dit de momentenlijn volgt, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de totaalindrukken van de brugontwerpen voor het overige aanzienlijk van elkaar verschillen.”

De slotsom van het voorgaande is dat van auteursrechtelijke ontlening geen sprake is.  Het ontwerp van de brug zoals geplaatst vormt geen (ongeoorloofde) nabootsing van het ontwerp van Zwarts & Jansma. Daarnaast konden de uitlatingen van de Gemeente Zoetermeer  Zwarts & Jansma niet indruk geven dat zij niettemin winnaar was van de prijsvraag. Zwarts & Jansma moet deze suggestie  van haar website verwijderen en rectificeren, o.a. middels een inplaktekst in het boek “Zwarts & Jansma 1999-2003” gecombineerd met herstel zodra dit boek in herdruk komt.

Lees het vonnis hier (even en oneven pagina's). Eerder bericht + KG-vonnis met kleurenplaatjes hier.

IEF 2592

Eerst even voor jezelf lezen

Hoge Raad , 8 september 2006, C05/071HR, LJN: AV3384. Benetton Group Spa,
tegen G-Star International B.V.

Samenvatting Rechtspraak.nl: “Geschil  tussen Nederlandse (G-Star) en Italiaanse textielhandelsonderneming (Benetton) over de auteursrechtelijke en merkenrechtelijke bescherming van een met kenmerken van werk- en motorsportkleding alsmede met kniestukken vormgegeven spijkerbroek van G-Star (Elwood), verkoop Benetton-broek op Nederlandse markt via franchisenemers; internationale rechtsmacht Nederlandse rechter (art. 37 BMW); belang bij inbreukverbod; rechtsgeldigheid vormmerken, onderscheidend vermogen, beoordelingsmoment; teken bestaande uit vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft, uitsluitingsgrond art. 1 lid 2 BMW/art. 3 lid 1 onder e Merkenrichtlijn, maatstaf; invloed van de wervingskracht die samenhangt met bekendheid van vorm als merk, prejudiciële vragen aan het HvJEG; samenloop tussen merk- en auteursrechtelijke bescherming, belangvereiste; verwatering auteursrecht; schadevergoeding, buitengerechtelijke incassokosten, kosten gemoeid met verweer tegen vordering (art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b en c, BW).”

Lees het arrest hier.

Hoge Raad , 8 september 2006, C05/097HR, LJN: AX317. Eiser tegen Verweerster.

Samenvatting Rechtspraak.nl: “Geschil tussen een architect en een architectenbureau samen met een bouwbedrijf over auteursrecht op zijn bouwtekeningen voor recreatiewoningen; is ontwerp auteursrechtelijk werk?; van deskundigenbericht afwijkend oordeel, motiveringsgebrek.”

Lees het arrest hier.

Rechtbank Amsterdam, 7 september 2006,LJN: AY7784. Inter 2000 Sarl / Stichting Interclarion tegen Colmar Group (Spain) Sa .

Samenvatting Rechtspraak.nl: “De betrokkenheid van eiser sub 3 (Johan Cruijff) bij het project Mosa Trajectum in Spanje is beëindigd. (...)De naam van eiser sub 3 en het portret van eiser sub 3 mogen niet meer in verband worden gebracht met het project, waarin volgens de oorspronkelijke plannen een sportpark met de naam van eiser sub 3 Golf & Sports Resort zou komen. .”

Lees het vonnis hier

IEF 2584

Laarsgympen

lgmp2.JPGVoorzieningenrechter Rechtbank Den Haag, 7 september 2006, KG ZA 06-813, Converse Inc. en Kesbo Sport B.V. tegen Tom Tailor GmbH en Footwear International B.V.

 Over niet-ingeschreven Gemeenschapsmodellen, auteursrechtelijke landen van oorsprong en proceskostenveroordelingen.

Converse brengt in de Benelux een laarsgymp op de markt onder de naam All Star Chuck Taylor en met typenaam Detachable X-Hi. De gymp ziet eruit als een hoge basketballgymp met daarop een gebreide bovenkant. Tom Tailor en Footwear brengen ook een laarsgymp op de markt in Europa, resp. de Benelux, met een gebreide bovenkant. Converse vordert een verbod tot inbreuk op haar (niet-ingeschreven) Gemeenschapsmodelrechten in de EG en op haar auteursrechten in Nederland op de X-Hi, en daarnaast een verbod tot onrechtmatig handelen.

Tom Tailor voert gemotiveerd verweer en wijst op verschillen tussen de beide laarsgympen.

De voorzieningenrechter oordeelt met betrekking tot het niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel dat "de laars van TomTailor naar voorlopig oordeel geen andere algemene indruk wekt bij de geïnformeerde gebruiker dan de X-Hi". "Weliswaar zijn er zeker ook verschillen aan te wijzen tussen beide modellen, maar die maken niet dat de algemene indruk van beide laarzen werkelijk een andere wordt."

Met betrekking tot het auteursrecht:

Tom Tailor stelt dat de Converse laarsgymp voor het eerst in de V.S. openbaar is gemaakt. Dit zou dan op basis van artikel 2 lid 7 Berner Conventie betekenen dat Converse geen bescherming krachtens auteursrecht toekomt, omdat in de V.S. geen auteursrecht zou toekomen aan voorwerpen met een gebruiksfunctie. Dit verweer wordt verworpen omdat Converse volgens de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat niet de V.S., maar Nederland dan wel België als land van oorsprong aan te merken is.

De X-Hi komt voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking, aldus de voorzieningenrechter. De totaalindrukken van de X-Hi en het model van Tom Tailor verschillen, gelet op de auteursrechtelijk beschermde trekken, in zo geringe mate, dat de Tom Tailor laars niet als een zelfstandig werk kan worden aangemerkt en van ontlening sprake is.

De vorderingen van Converse worden toegewezen en Tom Tailor en Footwear worden veroordeeld in de proceskosten ad EUR 8.633,15. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking, dat "Tom Tailor en Footwear hun eigen procureurssalaris in totaal hadden geraamd op ongeveer EUR 35.000, derhalve (aanzienlijk) hoger dan het bedrag dat Converse terzake heeft gevorderd".

Lees het vonnis hier.