Alle rechtspraak  

IEF 14463

Staking 'nepbrieven' over gewonnen reis op briefpapier

Vzr. Rechtbank Overijssel 5 december 2014, IEF 14463; ECLI:NL:RBOVE:2014:7120 (Vera Hotel tegen Noord-West-Touristik c.s.)
Uitspraak ingezonden door Derya Ada, Kneppelhout & Korthals. Auteursrecht. Handelsnaamrecht. Vera Hotel is een keten voor vakantiereizen naar Turkije. NW-Touristik heeft aan consumenten een brief gestuurd over het winnen van een reis naar de Turkse Riviera met een Vera Hotel-logo. Zij meent dat er een overeenkomst tot stand is gekomen met de (pseudo-)vertegenwoordiger met als doel de bezettingsgraad van hotelkamers buiten het seizoen te verbeteren. Het is onvoldoende aannemelijk dat de overeenkomst tot stand is gekomen. Vorderingen handelsnaamrecht, auteursrecht, domeinnaamrecht, rectificatie en opgave worden toegewezen. Proceskosten ex 1019h Rv van €75.597,70 worden gematigd tot €15.000.

Lees de uitspraak (pdf/html)

 

IEF 14458

Zoveel vraagtekens rondom vormgeving stoel

Vzr. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 4 december 2014, IEF 14458 (Goossens tegen Nijman hodn Piet Klerkx)
Uitspraak ingezonden door Kim de Bonth, Holla Advocaten. Auteursrecht. Stoel. Eisers vorderen staking auteursrechtinbreuk door Jolan op de vormgeving van haar stoel Sturdy. Uit prior art is onvoldoende aannemelijk dat de combinatie van elementen nieuw en oorspronkelijk is. Iedere partij stellen dat zij als eerste een stoel op de markt hebben gebracht, maar de overlegde producties bewijzen dit onvoldoende, zodat op dit punt bewijsvoering noodzakelijk is, waarvoor een kort geding zich niet leent. Er is sprake van zoveel vraagtekens dat in dit kort geding niet aannemelijk is geworden dat het verbod op auteursrechtelijke grondslag zal worden toegewezen.

4.6. Gelet op de door Nijman overlegde foto's van prior art is vooralsnog onvoldoende aannemelijk dat de combinatie van de door eisers aangewezen kenmerkende elementen van de Sturdy is aan te merken als nieuw en oorspronkelijk. (...) De combinatie van de door eisers genoemde elementen in de stoel Sturdy lijkt ingegeven door de populariteit van een al enige jaren geleden ingezette trend van industriële vormgeving gecombineerd met een vintage uitstraling, waarbij elementen worden ontleend aan populaire ontwerpen uit de jaren '30 en '70 uit de vorige eeuw. De door Nijman als productie 2 overlegde foto's van achttien soortgelijke stoelen die in woonwinkels worden aangeboden komen qua vormgeving zozeer overeen met de Sturdy dat in enkele gevallen sprake lijkt te zijn van een één op één gelijkenis. De veelvoorkomende gelijkenis met de Sturdy is een aanwijzing dat sprake is van een heersende populaire stijl in meubelland. Daarbij wordt oud en modern samengevoegd tot een stoere combinatie. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, in aanmerking nemend dat sprake is van een zeer omvangrijk Umfeld en van overname van elementen die bekend zijn uit prior art, in het onderhavige geval aan twijfel onderhevig is of de keuze voor de afzonderlijke elementen van de Sturdy, ook in combinatie, is terug te voeren op vrije en creatieve keuzes van de maker en derhalve is op zijn minst aan twijfel onderhevig of de Sturdy in zijn totaliteit een zodanig eigen en oorspronkelijk karakter heeft en zodanig persoonlijk stempel van de maker draagt, dat het als voortbrengsel in de zin van artikel 10 lid 1 onder 11^Auteurswet moet worden beschouwd.

IEF 14455

Verticale prijsbinding geen toegestane opzeggingsgrond

Vzr. Rechtbank Den Haag 13 november 2014, IEF 14455 (Tronios tegen Dertronics)
Contractenrecht. Mededingingsrecht. Merkenrecht. Tronios drijft een groothandel en Dertronics heeft een detailhandel in elektronische apparatuur. Tronios communiceert de MAP- (Minimum Advertising Price) en RIP- (Retail Internet Price) prijzen van haar producten en wenst graag aanpassing van de minimumprijzen op de site van Dertronics, herhaaldelijk wordt hier niet aan voldaan en wordt de samenwerking beëindigd. Op basis van het mededingingsrecht is het opleggen van verticale prijsbinding niet toegestaan. De overeenkomst is in stand gebleven en dat Dertronics is op grond van de onbepaalde duurovereenkomst gerechtigd gebruik te maken van de TRONIOS-merken en het verstrekte beeldmateriaal. De vorderingen worden afgewezen.

4.6. Dertronics stelt dat de feitelijke reden dat de Overeenkomst is opgezegd, is dat zij zich niet naar wens hield aan de MAP- en de RIP-prijzen die Tronios B.V. haar trachtte op te leggen. De voorzieningenrechter acht voorshands aannemelijk dat dit – en dus niet de door Tronios c.s. genoemde reden – de werkelijke grond is van de opzegging. Daartoe is redengevend dat uit de correspondentie tussen Tronios B.V. en Dertronics van vóór de opzegging van de Overeenkomst, steeds dit naar voren komt als het probleem dat het hete hangijzer is voor Tronios B.V., terwijl uit die correspondentie in het geheel niets blijkt van andere factoren die de relatie tussen Tronios B.V. en Dertronics onder druk deden staan.

4.7. Met Dertronics is de Voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat met het voorschrijven van het hanteren van door Tronios B.V. bepaalde prijzen als MAP (zijnde: Minimum Advertising Price) en RIP (zijnde: Retail Internet Price) een verticale prijsbinding tot stand wordt gebracht. Verticale prijsbinding wordt door het mededingingsrecht in beginsel niet toegestaan. Tronios c.s. heeft onvoldoende aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat onder de gegeven omstandigheden geen sprake is (van een vorm) van verticale prijsbinding dan wel sprake was (van een vorm) van toegelaten verticale prijsbinding. Gelet hierop is de voorzieningenrechter voorshands het oordeel toegedaan dat het feit dat een detaillist zich niet conformeert aan de minimumprijzen die een groothandel tracht op te leggen, een onoorbare grond vormt voor die groothandel om een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd met deze detaillist te beëindigen. Alle gegeven omstandigheden bij elkaar genomen, maken dat hier Tronios B.V. geen beroep toekomt op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:248 lid 1 BW ter zake van de door haar beoogde opzegging van de Overeenkomst bij brief van 3 juni 2014. Die brief heeft daarmee niet het bedoelde effect gehad in de zin dat de Overeenkomst daarmee niet is geëindigd.

4.8. Nu gesteld noch gebleken is dat Tronios c.s. overigens de Overeenkomst heeft opgezegd of beëindigd, moet het er voorshands voor worden gehouden dat deze in stand is gebleven en dat Dertronics thans nog op grond van de Overeenkomst gerechtigd is gebruik te maken van de TRONIOS merken en het door Tronios B.V. verstrekte beeldmateriaal. De vorderingen stuiten daarop af.

IEF 14444

Svea HR: Elwood does not meet the required level of originality

Svea Court of Appeal 6 november 2014, IEF 14444(G-Star Raw tegen H&M)
Uitspraak ingezonden door Gino van Roeyen, BANNING en Henrik Wistam, Lindahl. Eerdere 'Elwood-zaken' op IE-Forum.nl. ‘The conclusion by the Court of Appeal is therefore that an assessment of the facts, which G-Star has invoked constitute OrignalElwood – including the five design elements – leads up to the conclusion that the work, in the manner being alleged by G-Star, does not meet the required level of originality.

Accordingly, the work invoked by G-Star, in the manner claimed by G-Star, does not have copyright protection. In its assessment the Court of Appeal takes into consideration that G-Star, against the denial of H&M, has not succeeded in proving in detail what the five particularly invoked design elements on OriginalElwood looked like.’
Lees verder

IEF 14442

Conclusie AG: Auteur kan door distributierecht anderen verbieden verkoopaanbod te doen

Conclusie AG 4 december 2014, IEF 14442 zaak C-516/13 (Dimensione Direct Sales en Labianca) - dossier
Zie eerder IEF 13252. Auteursrecht. Distributierecht. Begrip 'distributie onder het publiek', door verkoop of anderszins, van het origineel van een werk of een kopie daarvan – Aanbod tot sluiting van een overeenkomst – Website waarop reproducties van beschermde meubelen te koop worden aangeboden zonder toestemming van de houder van het exclusieve distributierecht – Invitatio ad offerendum – Reclame. Antwoord:

Artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moet uitgelegd worden in de zin dat het distributierecht op grond van deze bepaling inhoudt dat de houder van het auteursrecht op het origineel of de kopieën van een beschermd werk eenieder kan verbieden om dat origineel of die kopieën zonder zijn instemming te koop aan te bieden, ook indien het betreffende aanbod niet tot koop leidt, voor zover een dergelijk aanbod gedaan wordt met de uitdrukkelijke bedoeling om koopovereenkomsten te sluiten of op andere wijze een eigendomsoverdracht te bewerkstelligen.

Gestelde vragen:

1. Omvat het distributierecht bedoeld in artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG het recht om het origineel of kopieën van het werk aan het publiek te koop aan te bieden? 

Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord:
2. Omvat het recht om het origineel of kopieën van het werk aan het publiek te koop aan te bieden niet enkel aanbiedingen tot sluiting van een overeenkomst, maar ook reclame?
3. Wordt het distributierecht ook geschonden wanneer op grond van het aanbod geen koop van het origineel of van kopieën van het werk tot stand komt?

Op andere blogs:
The 1709 blog

IEF 14438

Levering door bezitsoverdracht in Nederland is 'importeren'

Rechtbank Den Haag 3 december 2014, IEF 14438 (Stichting De Thuiskopie tegen Verbatim)
Uitspraak ingezonden door Hanneke Holthuis, Griffiths advocaten. Thuiskopievergoeding. Verbatim heeft blanco informatiedragers vanuit Duitsland naar Nederland vervoerd en ze in Geleen op een door Nierle opgegeven adres afgeleverd. Levering geschiedde via FCA 'Free Carier' door bezitsoverdracht. Tijdens het vervoer van Duitsland naar Geleen was Verbatim eigenaar en dus importeur in de zin van 16c lid 2 Aw. Dat Nierle statutair is gevestigd in Duitsland is niet relevant. Wel relevant is of de blanco informatiedragers in Nederland in het handelsverkeer zijn gebracht. Voor STOBI-leden, ongeacht of er getrouw aan de thuiskopieregeling wordt uitgevoerd, geldt een korting van 20%, zodat Verbatim (slechts) € 11.731.704,83 verschuldigd is.

 

Met de uitspraak ACI c.s./Thuiskopie c.s. is het verzoek tot aanhouding achterhaald, de gevolgen van de beantwoording van de prejudiciële vragen is niet of nauwelijks door Verbatim uiteengezet. Het oordeel laat onverlet dat er door De Thuiskopie wordt geheven.

Importeur
4.6. Verbatim heeft blanco informatiedragers vanuit Duitsland naar Nederland vervoerd en ze in Geleen op een door Nierle opgegeven adres afgeleverd. Tussen partijen is niet in geschil dat dat op de conditie “FCA” (free Carier) is geschied. De Thuiskopie heeft onweersproken gesteld dat die conditie inhoudt: ‘The seïler hands over the goods, cleared for export, into the disposaÏ ofthe first carrier (named by the bztyer) at the namedpiace. The buyer pays for carriage to the namedpoint ofdeÏiveiy, and risk passes when the goods are handed over to the first carrier’. Levering van de informatiedragers vindt plaats door bezitsoverdracht.2 Die bezitsoverdracht vond, gelet op deze condities, pas plaats in Nederland waar de dragersbij Verbatims transporteur in Geleen zijn afgeleverd. Uit de stellingen van partijen blijkt niet anders. Tijdens het vervoer van Duitsland naar Geleen was Verbatim derhalve eigenaar van de dragers. Verbatim, en niet Nierle, is daarmee de importeur. Daaraan doet niet af dat de levering in Nederland geschiedde op verzoek van Nierle, zoals Verbatim aanvoert. De taalkundige uitleg van het begrip importeur sluit ook aan bij deze gang van zaken.

4.7. Voor zover Verbatim voorts heeft willen bestrijden dat er van invoer in Nederland sprake is, omdat Nierle een rechtspersoon is die statutair gevestigd is in Duitsland, wordt ook dat verweer gepasseerd. Dat feit betekent niet dat er geen sprake kan zijn van invoer in Nederland. Voor de vraag of sprake is van invoer in Nederland is relevant of de blanco informatiedragers in Nederland in het handelsverkeer zijn gebracht. Dat een leverancier of zijn afnemer statutair niet in Nederland is gevestigd, is daarbij niet van belang. Ook buitenlandse rechtspersonen kunnen immers in Nederland handel drijven.

De STOBI-korting
4.12. In het bericht opgenomen in de Staatscourant van 15 december 2006 (aangehaald in 2.12) is vermeld dat voor van de door STOBI-leden te betalen thuiskopievergoeding een korting van 20% zal gelden. Niet ter discussie staat dat Verbatim lid van STOBI is. Verbatim heeft terecht opgemerkt dat dat bericht geen nadere voorwaarden verbonden aan die korting noemt. Dat die korting alleen zou gelden voor STOBI-leden die getrouw uitvoering geven aan de thuiskopieregeling en niet voor STOBI-leden die op grote schaal dragers verkopen zonder de thuiskopievergoeding af te dragen — zoals de Thuiskopie naar voren heeft gebracht — valt niet uit dat bericht af te leiden. Omdat ook overigens door de Thuiskopie niets is aangevoerd dat tot het achterwege laten van deze korting noopt, zal de rechtbank de STOBI-korting toepassen en de gevorderde thuiskopievergoeding met 20% verminderen. Verbatim heeft de berekening van de door de Thuiskopie opgegeven verschuldigde thuiskopievergoeding verder niet bestreden. Dat betekent dat Verbatim verschuldigd is (80% x € 14.664.631,04 =) € 11.731.704,83.

ACI c.s./de Thuiskopie c.s.
4.15. Met deze uitspraak — die aansluit op de door Verbatim voorgestane interpretatie — is het verzoek van Verbatim tot aanhouding van de procedure achterhaald. Welke gevolgen de beantwoording van de prejudiciële vragen in de voor Verbatim gunstige zin behoren te hebben voor de onderhavige procedure, is voorts door Verbatim niet of nauwelijks uiteengezet. Het oordeel van Europese Hof laat onverlet dat de Thuiskopie de door SONT vastgestelde thuiskopie dient te heffen en dat deze door fabrikanten en importeurs dient te worden afgedragen aan de Thuiskopie. Verbatim heeft in ieder geval niet toegelicht hoe deze door haar gewenste beantwoording van vragen door het Europese Hof haar verplichting raakt en welke concrete gevolgen aan de uitspraak van het Europese Hof ten aanzien van haar betalingsverplichtingen dienen te worden verbonden. Hoewel het in de lijn van de verwachting ligt dat de Nederlandse thuiskopieregeling dient te worden aangepast naar aanleiding van deze uitspraak, is op dit moment onvoldoende duidelijk op welke wijze die regeling zal worden aangepast en welke gevolgen dit zal hebben voor reeds verschuldigd geworden vergoedingen zoals die van Verbatim. Verbatim heeft derhalve onvoldoende aangevoerd dat meebrengt dat zij door de uitspraak van het Europese Hof niet langer tot betaling van de bedoelde vergoeding gehouden is.

IEF 14430

Verbod niet met dwangsom versterkt voor gehele Getty Images collectie

Rechtbank Amsterdam 26 november 2014, IEF 14430 (Getty Images tegen TROS)
Uitspraak mede ingezonden door Remco Klöters, Van Kaam advocaten. Auteursrecht. Geen factor 3 licentievergoeding. Getty Images exploiteert fotografisch beeldmateriaal, waaronder drie genoemde foto's die enige tijd op de website van Tros Radar hebben gestaan. Getty Images vordert een verbod onder last van een dwangsom ten aanzien van de gehele door haar beheerde afbeeldingencollectie en plaatsing van een mededeling van gepleegde auteursrechtinbreuk.

Het verbodsrecht wordt in het algemeen niet met een dwangsom voor alle werken versterkt, tenzij een reële dreiging van inbreuk op aanzienlijke schaal aannemelijk is. TROS is een journalistiek medium. Zo'n verbod zou, in strijd met beschermde uitingsvrijheid, een 'chilling effect' hebben en wordt daarom afgewezen. Een publicatie van een tekst op de website over de inbreuk wordt niet gerechtvaardigd door de naar omvang en duur betrekkelijk geringe inbreuken. In artikel 27 lid 2 Aw is geen grondslag te vinden om aanspraak te maken op een bedrag dat een factor 3 hoger is dan de gebruikelijke licentievergoeding.

Aan de rechter wordt de bevoegdheid gegeven de schade vast te stellen als een “forfaitair bedrag”, maar daarmee zegt dat artikel niets over de wijze waarop. Uit de wetgeschiedenis blijkt dat kennelijk slechts beoogd is de rechter de vrijheid te geven de schade vast te stellen, zonder dat feitelijk wordt vastgesteld dat en in welke omvang de rechthebbende ook feitelijk schade heeft geleden.

4.6. De rechtbank overweegt als volgt.
Getty Images heeft recht op bescherming van (de door) haar (beheerde) auteursrechten. Indien blijkt van inbreuken op haar rechten kan zij in beginsel niet alleen aanspraak maken op een vergoeding van de door haar geleden schade, maar heeft zij er ook recht op dat aan de inbreukmaker een verbod wordt opgelegd onder dwangsom om verdere inbreuken te voorkomen. Bij de beantwoording van de vraag of dat verbod mede betrekking dient te hebben op andere werken dan die waarvan de inbreuk in rechte is komen vast te staan en die geen voorwerp van het onderzoek in deze zaak zijn dient een belangenafweging te worden gemaakt.
In het algemeen is er geen plaats om het verbodsrecht dat de Aw kent voor alle werken met een dwangsom jegens een bepaalde wederpartij te versterken. Dat kan anders zijn indien aannemelijk is dat er een reële dreiging is dat de betreffende partij op aanzienlijke schaal inbreuken zal gaan plegen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de omstandigheid dat door TROS, naast de foto’s, nog drie andere afbeeldingen uit de collectie van Getty Images zonder toestemming zijn gebruikt onvoldoende om een verbod onder dwangsom voor de gehele collectie te rechtvaardigen. Daar komt in dit geval bij dat TROS een omroep is die mede via het internet journalistieke werkzaamheden verricht. Die journalistieke arbeid wordt beschermd door artikel 10 EVRM. Er kan zich dan een botsing voordoen tussen het recht van vrije meningsuiting enerzijds en het recht op handhaving van de auteursrechten anderzijds. Een verbod onder dwangsom is immers een beperking van de vrijheid van meningsuiting. De vraag of die beperking noodzakelijk is in een democratische samenleving zal steeds per keer aan de hand van alle omstandigheden van het geval moeten worden beoordeeld.
Een algeheel verbod onder dwangsom is daarmee in het algemeen niet te verenigen. Een dergelijke maatregel waar een verbod vooraf wordt gegeven met een aanzienlijke dwangsom zal immers een “chilling effect” kunnen hebben, dat de journalist ervan zou kunnen weerhouden, ook in de gevallen waarin het recht op vrije meningsuiting dient voor te gaan op het auteursrecht, tot publicatie over te gaan.
Dat kan anders zijn indien er aanwijzingen zijn dat het betrokken medium op grote schaal systematisch ongerechtvaardigd op het auteursrecht inbreuk maakt. Het relatief geringe aantal geconstateerde inbreuken van TROS gedurende betrekkelijk korte tijd is daarvoor echter geen aanwijzing.
De rechtbank zal mitsdien het gevorderde verbod voor de gehele collectie afwijzen.

Ad (2)
4.7.
Getty Images vordert dat de rechtbank TROS veroordeelt tot publicatie van een tekst op de homepage van ww.trosrader.nl. Zij stelt daartoe dat publicatie een “passend en proportioneel middel” is.
TROS betwist dat een dergelijke publicatie een passende maatregel is. Zij wijst er daarbij op dat de verplichting een publicatie op te nemen een beperking is op haar rechten uit artikel 10 EVRM. Getty Images betwist niet dat de gevorderde publicatie een beperking is op de uitingsvrijheid van TROS, als bedoeld in artikel 10 EVRM, maar zij meent dat die beperking voldoet aan de eisen van het tweede lid van dat artikel.
4.8.
Anders dan Getty Images is de rechtbank van oordeel dat, ook als de wet in een dergelijke publicatie zou voorzien, niet gezegd kan worden dat deze noodzakelijk is in een democratische samenleving.
Het is immers een ingrijpende maatregel die niet gerechtvaardigd wordt door de naar omvang en duur betrekkelijk geringe inbreuken waaraan TROS zich schuldig heeft gemaakt. Getty Images heeft ook nagelaten aan te geven welk specifiek belang zij bij deze publicatie heeft en welke schade daardoor zou kunnen worden gecompenseerd.
Reeds op die grond zal dit deel van de vordering worden afgewezen. In het midden kan dus blijven of de vordering is ingegeven door de behoefte van Getty Images zich teweer te stellen tegen een uitzending van het programma TROS Radar, waarin TROS zich over de wijze waarop Getty Images inbreukmakers benadert kritisch betoonde.

4.10.
Anders dan Getty Images aanvoert is in artikel 27 lid 2 Aw. geen grondslag te vinden om aanspraak te maken op een bedrag dat een factor 3 hoger is dan de gebruikelijke licentievergoeding. In dat artikel, dat is ingevoerd ter implementatie van Richtlijn nr. 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (hierna de Richtlijn), wordt weliswaar aan de rechter de bevoegdheid gegeven de schade vast te stellen als een “forfaitair bedrag”, maar daarmee zegt dat artikel niets over de wijze waarop de rechter dat forfaitaire bedrag vast stelt. Uit de wetgeschiedenis blijkt dat kennelijk slechts beoogd is de rechter de vrijheid te geven de schade vast te stellen, zonder dat feitelijk wordt vastgesteld dat en in welke omvang de rechthebbende ook feitelijk schade heeft geleden.

4.13.
Getty Images heeft voorts nog aangevoerd dat het toewijzen van een forfaitaire verhoging een methode is om te voorkomen dat het verschil tussen inbreukmakers en niet-inbreukmakers zou wegvallen. Aldus zou de verhoging bewerkstelligen dat de aantasting van de waarde van het verbodsrecht die ontstaat door dat de pakkans gering is wordt gecompenseerd.
In wezen is dat echter geen ander argument dan dat door een verdrievoudiging van de vergoeding toekomstige potentiële inbreukmakers vanwege de risico’s worden weerhouden inbreuken te maken. Dat geeft aan die verhoging een punitief karakter dat aan het Nederlandse schadevergoedingsrecht vreemd is en waarin ook de Richtlijn blijkens alinea 26 van de considerans niet voorziet. Het eerste zinsdeel van de laatste zin van die alinea houdt immers in dat het niet de bedoeling van de Richtlijn is om te voorzien in een niet compensatoire schadevergoeding.
4.14.
Daarmee is nog niet gezegd dat nooit een hogere vergoeding dan de gebruikelijke licentievergoeding zou kunnen worden toegewezen. Voor een dergelijke aanvullende schadevergoeding is plaats, indien zich andere schade heeft voorgedaan. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als sprake is van een werk dat slechts selectief of onder bepaalde voorwaarden wordt gelicentieerd, zodat de gebruikelijke licentievergoeding niet geacht kan worden het verlies aan exclusiviteit te compenseren. Ook kan naast de gebruikelijke licentievergoeding in beginsel aanspraak gemaakt worden op een vergoeding voor de kosten van handhaving van het auteursrecht en opsporing van de inbreuk(makers) en kan, indien het tot een procedure komt, op de voet van artikel 1019h Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) aanspraak worden gemaakt op redelijke en evenredige proceskosten.
Het zullen met name die kosten zijn die bij publicatie van uitspraken als bedoeld in alinea 27 van de considerans van Richtlijn een afschrikwekkend effect hebben.
De door Getty Images gevorderde schadevergoeding van driemaal de gebruikelijke licentievergoeding ziet kennelijk niet op deze kosten, omdat zij naast die vergoeding een bedrag van € 1.200,00 ter zake buitengerechtelijk kosten van opsporing en handhaving en vergoeding van de proceskosten op de voet van artikel 1019h Rv vordert.
4.15.
Op grond van het voren overwogen komt de rechtbank tot het oordeel dat er voor een vergoeding in de omvang als door Getty Images gevorderd geen grond is.
Nu TROS uitdrukkelijk haar verweer heeft beperkt tot de schadevordering die een bedrag van 1,25 keer de gebruikelijke licentievergoeding overstijgt, zal de rechtbank de aan Getty Images te betalen schadevergoeding op dat bedrag begroten. Zoals hiervoor in r.o. 4.9 is berekend is 1,25 maal de gebruikelijke licentievergoeding is € 1.416,25.

Op andere blogs:
Media Report
SOLV

IEF 14418

BGH: Verkoop van Nintendo-DS-kaarten die technische maatregelen omzeilen

BGH 27 november 2014, IEF 14418 (Nintendo-DS II)
Vgl. HvJ EU: IEF 13453. Er worden adapters met een uitneembare flash-kaart aangeboden die zijn nagebouwd met dezelfde vorm en grootte zodat ze in een Nintendo-DS passen. Conform § 95a Abs. 3 Nr. 3 UrhG is de verkoop van apparaten die technische maatregelen omzeilen verboden. Dit artikel beschermt ook technische maatregelen ter bescherming van videogames. Omdat de kaarten en de Nintendo-DS in afmetingen zo afgestemd zijn dat alleen Nintendo-DS-kaarten in de console passen, wordt daarmee voorkomen dat er andere spellen ("Raubkopien") kunnen worden gebruikt. Het BGH verwijst de zaak terug naar het Landesgericht München, omdat zij niet getoetst heeft of de inzet van technische maatregelen in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel en of juridische toepassingen niet onevenredig beperkt werden.

Uit het persbericht: Die Klägerin produziert und vertreibt Videospiele und Videospiel-Konsolen, darunter die Konsole "Nintendo DS" und zahlreiche dafür passende Spiele. Sie ist Inhaberin der urheberrechtlichen Schutzrechte an den Computerprogrammen, Sprach-, Musik-, Lichtbild- und Filmwerken, die Bestandteil der Videospiele sind. Die Videospiele werden ausschließlich auf besonderen, nur für die Nintendo-DS-Konsole passenden Speicherkarten angeboten, die in den Kartenschacht der Konsole eingesteckt werden.
(...)
Nach § 95a Abs. 3 Nr. 3 UrhG ist (unter anderem) der Verkauf von Vorrichtungen verboten, die hauptsächlich hergestellt werden, um die Umgehung wirksamer technischer Maßnahmen zu ermöglichen. Diese Vorschrift schützt - so der BGH - auch technische Maßnahmen zum Schutz für Videospiele. Bei der konkreten Ausgestaltung der von der Klägerin hergestellten Karten und Konsolen handelt es sich um eine solche Schutzmaßnahme. Dadurch, dass Karten und Konsolen in ihren Abmessungen so aufeinander abgestimmt sind, dass ausschließlich Nintendo-DS-Karten in die Nintendo-DS-Konsolen passen, wird verhindert, dass Raubkopien von Videospielen der Klägerin auf den Konsolen abgespielt und damit unbefugt vervielfältigt werden können. Die von der Beklagten zu 1 vertriebenen Adapterkarten sind auch hauptsächlich zur Umgehung dieser Schutzvorrichtung hergestellt worden. Die Möglichkeit des Abspielens von Raubkopien bildet den maßgeblichen wirtschaftlichen Anreiz zum Kauf der Adapter; die legalen Einsatzmöglichkeiten der Adapter treten demgegenüber eindeutig in den Hintergrund. Das Berufungsgericht hat allerdings nicht geprüft, ob der Einsatz der technischen Schutzmaßnahme den Grundsatz der Verhältnismäßigkeit wahrt und legale Nutzungsmöglichkeiten nicht in übermäßiger Weise beschränkt werden.
IEF 14416

Geen incidentele muziekverwerking in Verliefd op Ibiza

Rechtbank Noord-Holland 26 november 2014, IEF 14416; ECLI:NL:RBNHO:2014:11165 (2Houses tegen Stemra)
Uitspraak ingezonden door Jacqueline Seignette, Höcker en Roland Wigman, Versteeg Wigman Sprey advocaten. Auteursrecht. Inbreuk. Incidentele verwerking art. 18a Aw. Unierechtelijk begrip art. 5 lid 3 sub i Richtlijn 2001/29/EG. Filmmuziek. Incidentele verwerking is volgens de rechtbank geen unierechtelijk begrip, zodat geen prejudiciële vragen zijn gesteld. De Nederlandse rechter komt daarom een ruime beoordelingsmarge toe. Ondergeschiktheid moet worden beoordeeld naar omvang (in kwantitatieve zin) en het gebruik (in kwalitatieve zin) van zowel het gebruikte werk als het werk waarin het wordt gebruikt, afgezet tegen alle omstandigheden van het geval.

Het betreft een zeer bewuste keuze om een specifiek onderdeel van het muzieknummer te gebruiken: het draagt sterk bij aan een van de verhaallijnen van de speelfilm en is ook in de ‘trailer’ opgenomen. Het gebruik van het muzieknummer in de speelfilm vindt plaats ‘met het oogmerk van integratie in en vergroting van de waarde van het nieuwe werk’. De vorderingen van 2Houses worden afgewezen en Stemra ontvangt een schadevergoeding.

4.18 Voor wat betreft bedoelde kwantitatieve zin heeft 2Houses gesteld dat het fragment van de film waarin een deel van het muzieknummer wordt gebruikt slechts 3 seconden duurt, zijnde 1,5% van het hele het muzieknummer en 0,044% van de totale vertoningsduur van de speelfilm. Daartegenover heeft Stemra gesteld dat het fragment 5 (in plaats van 3) seconden duurt en dat de eerste tekstregel van het gekozen fragment in 7 van de 8 coupletten van het muzieknummer voorkomt en de tweede regel in alle 8 (twee keer). Gelet op de korte duur van het gebruik van het muzieknummer in de film, en gelet op het feit dat slechts een paar woorden uit het muzieknummer worden gebruikt, stelt de rechtbank vast dat dit gebruik in kwantitatieve zin van ondergeschikte betekenis is. Naar het oordeel van de rechtbank is het gebruik van het onderhavige fragment in kwalitatieve zin echter niet van ondergeschikte betekenis. Het volgende is daarvoor redengevend.

4.19 Tussen partijen is niet in geschil dat het fragment waarin (een deel van) het muzieknummer ten gehore wordt gebracht is ‘gescript’. Het betreft derhalve een zeer bewuste keuze van de scriptschrijvers van de speelfilm om dit specifieke (onderdeel van het) muzieknummer te gebruiken. De keuze voor dit muzieknummer – gezongen door één van de hoofdrolspelers, die in de desbetreffende scène nogal prominent in beeld is – draagt bovendien sterk bij aan één van de verhaallijnen van de speelfilm (twee van de hoofdrolspelers vinden elkaar in hun voorliefde voor Franse chansons). In dit verband is mede van belang dat het in de speelfilm gezongen fragment een zeer herkenbaar en vele malen herhaald onderdeel is van het muzieknummer. Daar komt bij dat het bewuste fragment niet alleen in de speelfilm zelf, maar ook als onderdeel van de ‘trailer’ daarvan is opgenomen. Van algemene bekendheid mag worden geacht dat een trailer van een speelfilm in het algemeen bedoeld is om een zo groot mogelijk publiek in de film te interesseren. Om dat effect te bewerkstelligen, zullen in een trailer van een film doorgaans met name die fragmenten zijn opgenomen die (kunnen) leiden tot een zo groot mogelijke afzetmarkt voor de desbetreffende speelfilm. Anders dan 2Houses is de rechtbank dan ook van oordeel dat het gebruik van het muzieknummer de waarde van de speelfilm vergroot, waarmee tevens het commercieel belang van 2Houses bij dat gebruik gegeven is. Hoewel in de parlementaire geschiedenis wat dit betreft louter wordt gesproken van “het gebruik van bepaalde, weloverwogen gekozen geluidsfragmenten in een nieuw muziekwerk”, is de rechtbank van oordeel dat de wetgever hiermee slechts heeft bedoeld een (niet limitatief) voorbeeld te geven van gevallen waarin gebruik van een werk in een ander werk – hoewel van bescheiden omvang – niet is toegestaan. Ook in het onderhavige geval vindt het gebruik van het muzieknummer in de speelfilm immers plaats ‘met het oogmerk van integratie in en vergroting van de waarde van het nieuwe werk’. Daarmee is geen sprake (meer) van een verwerking van ondergeschikte betekenis. Bovendien valt dergelijk gebruik onder de normale exploitatie van rechthebbende.

4.21 Naar het oordeel van de rechtbank valt het gebruik van muziekwerken in filmwerken – anders dan 2Houses heeft betoogd – bovendien onder de ‘normale exploitatie’ van de werken van rechthebbenden van (zowel muziek- als film)werken. Immers, filmmakers en producenten dienen in beginsel voor gebruik van rechtendragende (muziek)werken te contracteren met Stemra en te betalen voor dat gebruik. Slechts indien sprake is van gebruik dat valt onder één van de door de Nederlandse wetgever in de Auteurswet opgenomen excepties op het auteursrecht van de maker, of indien de gebruiker van een werk daarvoor uitdrukkelijke toestemming van de rechthebbende heeft, kan dat anders zijn. Dit in tegenstelling tot het incidenteel gebruik in een film van bijvoorbeeld een populair kledingstuk of bekend type auto, waarbij de normale exploitatie van een en ander niet is gelegen in het tonen c.q. ten gehore brengen van die werken, maar in de verkoop ervan.
IEF 14411

Cartoon in Wilders-clip niet incidenteel noch parodie

Ktr Rechtbank Noord-Nederland 18 november 2014, IEF 14411 (Cartoon in Wilders-clip)
Uitspraak ingezonden Mira Herens, NVJ. Auteursrecht. Inbreuk. Mediarecht. Het betreft de Wilders-videoclip waarvoor de rapper recent strafrechtelijk is veroordeeld [IEF 14387]. Eiser stelt dat zijn cartoon via een 'still'-afbeelding van de video zonder toestemming is geopenbaard op Facebook. Bovendien wil eiser niet geassocieerd worden met de inhoud van de videoclip, omdat zijn reputatie wordt geschaad. Gedaagde stelt dat slechts sprake is van een incidentele verwerking van ondergeschikte betekenis in de zin van art. 18a Aw en wordt beroep gedaan op de parodie-exceptie (art. 18b Aw). De kantonrechter wijst die beroepen af en wijst de vordering met schadevergoeding toe.

Inzake de incidentele verwerking:

5.3. (...) De kantonrechter is  van oordeel dat het onder (...) bedoelde gebruik door verweerder niet als incidenteel gebruik in de zin van dit artikel kan gelden. Uit de door hem geschetste gang van zaken volgt immers dat er geen sprake is geweest van een terloops gebruik van de cartoon, maar zijn er weloverwogen afbeeldingen -waaronder de cartoon- uitgekozen om te gebruiken in de videoclip en op de Facebook-pagina. Het verweer faalt om die reden.

Inzake de parodie-exceptie:

5.4. De kantonrechter is van oordeel dat deze beperking voor het onder (...) bedoelde gebruik door verweerder niet opgaat. De cartoon is wel een karikatuur van Geert Wilders. De cartoon als zodanig is echter niet voorwerp van karikatuur c.q. parodie van/op Geert Wilders. Daarom slaagt ook dit verweer niet.

Inzake reputatieschade:

5.7. Naar het oordeel van de kantonrechter bevat de videoclip van verweerder duidelijk een agressieve lading en is de cartoon derhalve gebruikt in een setting waarmee eiser om zijn moverende - voor de kantonrechter begrijpelijke - redenen niet wenst te worden geassocieerd. Gelet op art. 6:106 lid 1 sub b BW en rekening houdend met alle omstandigheden, acht de kantonrechter een vergoeding van 2500 euro evenredig en billijk.

Lees de uitspraak (html, pdf)

Op andere blogs:
Media Report