Alle rechtspraak  

IEF 14192

Digitalisatie door bibliotheken toegestaan zonder toestemming van de rechthebbenden

HvJ EU 11 september 2014, IEF 14192, Zaak C-117/13 (Technische Universität Darmstadt tegen Eugen Ulmer KG)
Verzoek om een prejudiciële beslissing, Bundesgerichtshof Duitsland [IEF 11773 en IEF 12654] . Auteursrecht. Reproductie. Digitaliseren. Conclusie A-G [IEF 13911]. Een lidstaat mag toestaan dat bibliotheken zonder toestemming van de rechthebbenden bepaalde boeken van hun verzameling digitaliseren om deze op elektronische leesplaatsen aan te bieden. De lidstaten mogen binnen bepaalde grenzen en onder bgepaalde voorwaarden, waaronder de betaling van een billijke vergoeding aan de rechthebbenden, toestaan dat gebruikers de door een bibliotheek gedigitaliseerde boeken afdrukken op papier of opslaan op een USB-stick.

22      In those circumstances, the Bundesgerichtshof decided to stay the proceedings and refer the following questions to the Court for a preliminary ruling:

‘(1)      Is a work subject to purchase or licensing terms, within the meaning of Article 5(3)(n) of Directive 2001/29, where the rightholder offers to conclude with the establishments referred to therein licensing agreements for the use of that work on appropriate terms?

(2)      Does Article 5(3)(n) of Directive 2001/29 entitle the Member States to confer on those establishments the right to digitise the works contained in their collections, if that is necessary in order to make those works available on terminals?

(3)      May the rights which the Member States lay down pursuant to Article 5(3)(n) of Directive 2001/29 go so far as to enable users of the terminals to print out on paper or store on a USB stick the works made available there?’

On those grounds, the Court (Fourth Chamber) hereby rules:

1.      The concept of ‘purchase or licensing terms’ provided for in Article 5(3)(n) of Directive 2001/29/EC of the European Parliament and of the Council of 22 May 2001 on the harmonisation of certain aspects of copyright and related rights in the information society must be understood as requiring that the rightholder and an establishment, such as a publicly accessible library, referred to in that provision must have concluded a licensing agreement in respect of the work in question that sets out the conditions in which that establishment may use that work.

2.      Article 5(3)(n) of Directive 2001/29, read in conjunction with Article 5(2)(c) of that directive, must be interpreted to mean that it does not preclude Member States from granting to publicly accessible libraries covered by those provisions the right to digitise the works contained in their collections, if such act of reproduction is necessary for the purpose of making those works available to users, by means of dedicated terminals, within those establishments.

3.      Article 5(3)(n) of Directive 2001/29 must be interpreted to mean that it does not extend to acts such as the printing out of works on paper or their storage on a USB stick, carried out by users from dedicated terminals installed in publicly accessible libraries covered by that provision. However, such acts may, if appropriate, be authorised under national legislation transposing the exceptions or limitations provided for in Article 5(2)(a) or (b) of that directive provided that, in each individual case, the conditions laid down by those provisions are met.

Zie ook:
Het Persbericht (Nederlands)
IPKat
The 1709blog

IEF 14191

Conclusie A-G: Pictoright kan haar distributierecht uitoefenen tegen Art & Allposters

Conclusie A-G Cruz Villalón 11 september 2014, IEF 14191, Zaak C-419/13, (Art & Allposters International BV tegen Pictoright)
Conclusie ingezonden door Job Hengeveld, Hengeveld Advocaten, Thijs van Aerde, Houthoff Buruma, Peter Claassen, AKD, Robbert Sjoerdsma en Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek. Verzoek om een prejudiciële beslissing, Hoge Raad der Nederlanden [IEF 12863]. Zie eerder op IE-Forum.nl Art & Allposters tegen Stichting Pictoright. Richtlijn 2001/29/EG. Distributierecht. Uitsluitend recht van auteurs elke vorm van distributie onder het publiek toe te staan of te verbieden. Uitputting. Reproductierecht. Nieuwe vorm. Kan de auteursrechthebbende van een schilderij die toestemming heeft verleend voor het in het verkeer brengen van de daarop weergegeven afbeelding in de vorm van een poster, zich verzetten tegen de verhandeling van die afbeelding wanneer deze is overgebracht op canvas?

III — Prejudiciële vragen
24. De prejudiciële vragen, die op 24 juli 2013 zijn voorgelegd, luiden als volgt:
,,1) Beheerst artikel 4 auteursrechtrichtlijn het antwoord op de vraag of het distributierecht van de auteursrechthebbende kan worden uitgeoefend ten aanzien van een reproductie van een uteursrechtelijk beschermd werk dat door of met toestemming van de rechthebbende in de EER is verkocht en geleverd, indien deze reproductie nadien een wijziging ten aanzien van de vorm heeft ondergaan en in die vorm opnieuw in het verkeer wordt gebracht?

2) a) Indien het antwoord op vraag I bevestigend luidt, is dan de omstandigheid dat sprake is van een wijziging als in vraag 1 bedoeld, van betekenis voor het antwoord op de vraag of uitputting als bedoeld in artikel 4, lid 2, auteursrechtrichtlijn wordt verhinderd of doorbroken?
b) Indien het antwoord op vraag 2(a) bevestigend luidt, welke maatstaven dienen dan te worden aangelegd om van een wijziging ten aanzien van de vorm van de reproductie te spreken die uitputting als bedoeld in art. 4 lid 2 Auteursrechtrichtlijn verhindert of doorbreekt?
c) Laten die maatstaven ruimte voor de in het nationale recht in Nederland ontwikkelde maatstaf, inhoudende dat van uitputting niet langer sprake is op de enkele grond dat de wederverkoper de reproducties een andere vorm heeft gegeven en ze in die vorm onder het publiek heeft verspreid (HR 19 januari 1979 [...], Poortvliet)?”

VI — Beoordeling
62. Of het bewerkingsrecht al dan niet is geharmoniseerd, en of artikel 12 van de Berner Conventie al dan niet van toepassing is, is dan ook niet relevant. Van belang is alleen dat het in casu gaat om het in artikel 4 van richtlijn 2001/29 bedoelde recht — namelijk het recht dat aan de rechthebbenden het uitsluitende recht toekent om elke vorm van distributie onder het publiek van het origineel of van kopieën van het beschermde werk toe te staan of te verbieden — en dat op basis van de rechtspraak en de doelstelling van de richtlijn zelf kan worden aangenomen dat dit artikel de uitputtingsregel van het distributierecht volledig heeft geharmoniseerd, ongeacht of richtlijn 2001/29 eveneens overeenkomstig de rechtspraak ,,in de regel in de gehele Gemeenschap autonoom en op eenvormige wijze dien[t] te worden uitgelegd”.’

63. Kortom. de eerste vraag moet bevestigend worden beantwoord, namelijk in die zin dat het in het hoofdgeding gaat om het ,.distributierecht” van de concrete exemplaren waarin het gereproduceerde kunstwerk is belichaamd, zodat artikel 4 van richtlijn 2001/29 van toepassing is.

77. In deze omstandigheden volstaat de conclusie dat de door Allposters gerealiseerde wijziging voldoende relevant is om aan te nemen dat sprake is van een zodanig ingrijpende wijziging van de tastbare zaak waarin het beschermde werk is belichaamd, dat uitputting van het distributierecht moet worden verworpen. Daarbuiten kan echter geen uitspraak in abstracto worden gedaan over de voorwaarden die in het algemeen moeten zijn vervuld om te kunnen vaststellen dat sprake is van een voldoende ingrijpende wijziging om uitputting van het
distributierecht uit te sluiten. De strekking van de betrokken wettelijke bepaling kan slechts van geval tot geval door de rechter worden ingevuld naarmate er procedures over concrete en specifieke geschillen worden aangespannen.

78. Kortom, in casu is het recht van Pictoright om zeggenschap over de distributie van de reproducties van de betrokken werken uit te oefenen volgens mij niet met de eerste verkoop van de poster uitgeput, daar hetgeen Allposters wil distribueren onmiskenbaar een ,,andere zaak” is, ongeacht of die ,,andere zaak” is verkregen via de manipulatie van die posters, wat een willekeurige en niet doorslaggevende omstandigheid vormt.

VII — Conclusie

,,1) Artikel 4 van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, beheerst het antwoord op de vraag of het distributierecht van de auteursrechthebbende kan worden uitgeoefend ten aanzien van een reproductie van een auteursrechtelijk beschermd werk dat door of met toestemming van de rechthebbende in de Europese Economische Ruimte is verkocht en geleverd, indien deze reproductie nadien een wijziging ten aanzien van de vorm heeft ondergaan en in die vorm opnieuw in het verkeer wordt gebracht.
2) a) De omstandigheid dat sprake is van een wijziging als in vraag 1 bedoeld, is van betekenis voor het antwoord op de vraag of uitputting in de zin van artikel 4, lid 2, van de auteursrechtrichtlijn wordt verhinderd of doorbroken.
b) In een geval als in het hoofdgeding aan de orde is, voorkomt de wijziging bestaande in het gebruik van een tastbare zaak die van dezelfde aard is als de zaak waarin het originele werk is belichaamd, uitputting van het distributierecht in de zin van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29.
c) Het staat aan de nationale rechter te beoordelen of het voorgaande ruimte biedt voor de in de nationale Nederlandse rechtspraak ontwikkelde maatstaf.”

Lees de conclusie hier: pdf / link

Zie ook:
1709 blog

IEF 14183

Auteursrechtinbreuk door vertoning filmwerk

Vzr. Rechtbank Den Haag 4 september 2014, IEF 14183 (Videma tegen New Jadida)
Verstekvonnis. Auteursrecht. Procesrecht. Café New Jedida heeft zonder toestemming van Videma een televisie-uitzending vertoond van een door Videma vertegenwoordigd filmwerk. Videma vordert met succes auteursrechtinbreuk en voorschot op de door Videma en de bij Videma aangesloten rechthebbenden geleden schade. De proceskosten komen deels voor vergoeding in aanmerking. Voor de overige kosten kan wel worden aangenomen dat een opgave van die kosten per post en e-mail naar een adres van New Jadida is verzonden, maar is niet aannemelijk gemaakt dat de opgave daar daadwerkelijk is aangekomen.

2.3. De vorderingen komen de rechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en zullen worden toegewezen, met dien verstande dat de dwangsom zal worden gemaximeerd en met inachtneming van het navolgende.

2.5. Het voorgaande brengt in dit geval mee dat uitsluitend de in de betekende dagvaarding genoemde advocaatkosten (€ 1.430,36) en deurwaarderskosten (€ 476,71) in aanmerking komen voor vergoeding. Ten aanzien van de overige kosten kan, gelet op het overgelegde afschriften van correspondentie, wel worden aangenomen dat een opgave van die kosten per post en e-mail naar een adres van New Jadida is verzonden, maar is niet aannemelijk gemaakt dat de opgave daar daadwerkelijk is aangekomen. De kosten zullen daarom worden begroot op € 1.907,07 (€ 1.430,36 + € 476,71), vermeerderd met het griffierecht van € 282,-, dus in totaal op € 2.189,07.
IEF 14167

Onherstelbare schade door uitstel is voldoende aannemelijk voor ex parte

Vzr Rechtbank Midden-Nederland 29 augustus 2014, IEF 14167 (Christina Design London tegen Endless International GMBH)
Uitspraak ingezonden door Laura Fresco, Hoyng Monegier LLP. Ex parte. Auteursrecht. Modelrecht. Zie ook: Vzr. Rechtbank Den Haag 2 septebmer 2014 (Christina Design London tegen Enless Jewelry B.V.) Het is voldoende aannemelijk dat Endless inbreuk maakt op de auteursrechten en/of Gemeenschapsmodelrechten van Christina Design en dat uitstel onherstelbare schade zou kunnen veroorzaken.

2.2. Naar voorlopig oordeel is voldoende aannemelijk dat (uitgaande van de geldigheid van de Gemeenschapsmodelrechten van verzoeksters) gerekwestreerde met de in het verzoekschrift genoemde bedels, inbreuk maakt op de aan verzoeksters toekomende auteursrechten en/of Gemeenschapsmodelrechten.

2.3. Gelet op hetgeen in het verzoekschrift onder 38 tot en met 40 is aangevoerd, acht de voorzieningenrecht het aannemelijk dat uitstel onherstelbare schade voor verzoeksters zou kunnen veroorzaken zodat er voldoende grond is voor toewijzing van het verzoek dat de voorziening wordt getroffen zonder gerekwestreerde voorafgaand te horen.

Abcor

IEF 14164

Uitlenen en uitputting e-books

Rechtbank 3 september 2014, IEF 14164 (VOB tegen Stichting Leenrecht en NUV, Lira en Pictoright)
Uitspraak ingezonden door Dirk Visser en Patty de Leeuwe, Klos Morel Vos & Schaap. Auteursrecht. Uitputting. Leenrecht. E-books. De rechtbank Den Haag gaat vragen van uitleg stellen aan het Hof van Justitie van de EU over het uitlenen van e-books. Kort samengevat is de vraag of openbare bibliotheken e-books mogen uitlenen tegen betaling van de wettelijke leenrechtvergoeding. Er wordt ook (voorwaardelijk) een vraag gesteld over of de verkoop van een  e-book leidt tot uitputting van het distributierecht. Partijen mogen zich nog uitlaten over de vraagstelling.

uitlening?
4.10. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of het uitleenrecht als bedoeld in artikel 12 lid 1 sub 3°j° lid 3 Aw en de uitleenexceptie in de zin van artikel 15c lid 1 Aw van toepassing zijn op e-lending. Voor de beantwoording van die vraag is beslissend of e-lending kan worden aangemerkt als “uitlening” in de zin van de artikelen 1 lid 1, 2 lid 1 sub b en 6 Lrl. Het uitleenrecht als bedoeld in artikel 12 lid 1 sub 3°j° lid 3 Aw en de uitleenexceptie in de zin van artikel 15c lid 1 Aw vormen immers de implementatie an respectievelijk artikel 1 lid 1 j° 2 lid 1 sub b Lrl en 6 Lrl. Dat brengt mee dat het in de Auteurswet gebruikte begrip “uitlenen” moet worden uitgelegd overeenkomstig het Unierechteljke begrip “uitlenen” zoals gedefinieerd in de Leenrechtrichtlijn (zie ook HR 23 november 2012, ECLI :NL:HR:20 1 2:BX74$4, Stichting Leenrecht — VOB, r.o. 3.4.2).

4.11. De rechtbank is van oordeel dat de vraag of e-lending kan worden aangemerkt als “uitlenen” in de zin van de Leenrechtrichtlijn zich leent voor een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). Gelet op de als derde gevorderde verklaring voor recht is de beantwoording van deze vraag noodzakelijk ter beslechting van het geschil tussen VOB en de Stichting Leenrecht. Zoals hierna zal worden toegelicht, lijkt het antwoord op deze vraag niet te volgen uit de bestaande rechtspraak van het Hof (geen acte éclairé, zie r.o. 4.16) en is dejuiste uitlegging van de Leenrechtrichtlijn niet evident (geen acte clair, zie r.o. 4.12). De rechtbank acht het in dit geval ook gepast om de prejudiciële vraag al in eerste aanleg te stellen omdat enerzijds de relevante feiten niet in geschil zijn en anderzijds de te beantwoorden rechtsvraag een dermate principieel karakter heeft dat verwacht moet worden dat het geschil niet definitief kan worden beslecht zonder een uitspraak van de hoogste rechter. Ten slotte weegt mee dat de eiseres in deze zaak nadrukkelijk heeft gepleit voor een prejudiciële verwijzing en dat gedaagde zich op dit punt aan het oordeel van de rechtbank heeft gerefereerd. Alleen interveniënt NUV heeft zich verzet tegen een prejudiciële verwijzing. Het argument dat zij voor haar verzet aanvoert, overtuigt echter niet. NUV betoogt kort gezegd dat de praktijk behoefte heeft aan een snel rechterlijk oordeel. Zoals hiervoor al is overwogen, heeft de te beantwoorden rechtsvraag echter een dermate principieel karakter dat het geschil waarschijnlijk niet definitief kan worden beslecht zonder een uitspraak van de hoogste rechter. Een prejudiciële verwijzing van de rechtbank is de snelste manier om dat definitieve rechterlijke oordeel te verkrijgen.

uitputting?
4.23. Als het uitleenrecht en/of de uitleenexceptie alleen van toepassing zijn op materiaal ten aanzien waarvan het distributierecht is uitgeput, dringt de vraag zich op of het op afstand door middel van downloaden voor onbeperkte tijd ter beschikking stellen van een e-book door de rechthebbende of met zijn toestemming kan worden aangemerkt als een eigendomsoverdracht in de zin van artikel 4 lid 2 ArI. Ook het antwoord op deze vraag is niet evident en nog niet (rechtstreeks) aan de orde gekomen in de rechtspraak van het Hof.

prejudiciële vragen
4.30. Op grond van het voorgaande overweegt de rechtbank de volgende prejudiciële vragen voor te leggen aan het Hof:

1. Dienen de artikelen 1 lid 1, 2 lid 1 sub b en 6 lid 1 Lrl aldus te worden uitgelegd dat onder “uitlening” als daar bedoeld mede is te verstaan het voor gebruik ter beschikking stellen
- voor een beperkte tijd
- zonder direct of indirect economisch of commercieel voordeel
- op afstand
- door middel van downloaden
- op basis van een one ïser once copy model
- via voor het publiek toegankelijke instellingen van een kopie in digitale vorm van auteursrechtelijk beschermde romans, verhalenbundels, biografieën, reisverslagen, kinderboeken enjeugdliteratuur?

2. Als vraag 1. bevestigend moet worden beantwoord, geldt voor de toepassing van de uitleenexceptie in de zin van artikel 6 Lrl de eis dat het door de instelling uitgeleende exemplaar van het werk in het verkeer is gebracht door een eerste verkoop of andere eigendomsovergang van dat exemplaar in de Unie door de rechthebbende of met zijn toestemming in de zin van artikel 4 lid 2 Arl?

3. Als vraag 2. ontkennend moet worden beantwoord, stelt artikel 6 Lrl andere eisen aan de herkomst van het uitgeleende exemplaar, zoals bijvoorbeeld de eis dat het uitgeleende exemplaar is verkregen uit legale bron?

4. Als vraag 2. bevestigend moet worden beantwoord, dient artikel 4 lid 2 ArI aldus te worden uitgelegd dat onder de eerste verkoop of andere eigendomsovergang van materiaal als daar bedoeld mede wordt verstaan het op afstand door middel van downloaden voor gebruik voor onbeperkte tijd ter beschikking stellen van een
digitale kopie van auteursrechteljk beschermde romans, verhalenbundels, biografieën, reisverslagen, kinderboeken en jeugd literatuur?

4.31. De zaak zal naar de rot worden verwezen om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de formulering van deze vragen.

Lees de uitspraak: pdf / link
Zie ook: Persbericht Vereniging Openbare Bibliotheken

IEF 14162

De gestolen naaktfoto’s van Kate Upton, Jennifer Lawrence en tientallen anderen

J. van Groenendaal, De gestolen naaktfoto’s van Kate Upton, Jennifer Lawrence en tientallen anderen, IEF 14162
Bijdrage ingezonden door Jurian van Groenendaal, Boekx Advocaten.
Het is even schrikken voor een flink aantal actrices, popsterren en modellen. Een hacker heeft toegang gekregen tot hun iCloud account met daarop persoonlijke foto’s en filmpjes. In deze cloud worden - in beginsel automatisch - kopieën opgeslagen van beelden die met Apple-apparaten zijn gemaakt. En de celebs houden er nogal wat naaktfoto’s en pikante video’s op na. Van onder meer model Kate Upton en actrice Jennifer Lawrence werd dit soort materiaal online gezet. Sommigen ontkenden de authenticiteit van de beelden, maar andere gaven toe dat het om echte foto’s gaat. En er zou nog veel meer gepubliceerd worden. Een lijst met tientallen bekende vrouwen werd gepubliceerd op internetforum 4Chan, waar de hackers hun buit presenteerden.

Voyeurisme
Een schrale troost voor de vrouwen is dat het civielrechtelijk een makkelijke zaak wordt. Het publiceren van foto’s, in de beslotenheid van een privéomgeving genomen, schendt de persoonlijke levenssfeer evident. Al helemaal wanneer er naakt of erotiek in beeld is. Alhoewel het publiek op zichzelf wel informatie mag ontvangen over het privéleven van celebrities, wordt er een grens overschreden wanneer de publicatie niet bijdraagt aan een publiek debat. In de Von Hannover I en II uitspraken heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (“EHRM”) het publieke debat als essentieel criterium aangemerkt in de belangenafweging van grondrechten.1 Het grondrecht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer aan de ene kant en het grondrecht op vrijheid van meningsuiting aan de andere kant. In de Von Hannover II uitspraak is bovendien overwogen dat het louter bevredigen van nieuwsgierigheid geen zwaarwegend belang is. Het gaat natuurlijk om puur voyeurisme wanneer naaktfoto’s worden gestolen en gedeeld. De manier waarop de foto’s zijn verkregen speelt ook een relevante rol. Het is alsof een inbreker door je onderbroekenla gaat, maar dan voor het oog van de hele wereld. Een belangenafweging door de rechter dient onder deze omstandigheden in het voordeel van de celebrities uit te vallen.

Axel Springer en Naomi Campbell
Het openbaar maken van deze naaktfoto’s is in die zin heel anders dan de zaak over een Duitse acteur door Axel Springer.2 De acteur werd voor bezit van cocaïne gearresteerd op een openbaar festival. Dat vond hij ook tot zijn loutere privésfeer behoren. Een dagblad publiceerde over het voorval met de volledige naam van de acteur en zijn foto. Dat was volgens het EHRM toelaatbaar. Zijn bekendheid bij het publiek, de betrouwbaarheid van de feiten (een openbaar aanklager had het voorval bevestigd) en een drugsverleden speelden in de belangenafweging een rol. Naast het feit dat bekende personen ook een voorbeeldfunctie bezitten voor het publiek. Een soortgelijke zaak betrof supermodel Naomi Campbell die werd gefotografeerd buiten een afkickkliniek.3 Het publiceren van de foto’s ging echter te ver volgens het EHRM. Al was het op zichzelf gerechtvaardigd om over het feit dat zij onder behandeling was te berichten. In het oordeel speelde mee dat de met telelens genomen foto’s een negatief effect op haar behandeling zouden kunnen hebben, en ook niets wezenlijks bijdroegen aan de berichtgeving.

Strafbaar
Het stelen van beeldmateriaal uit de cloud en het openbaar maken van dat materiaal heeft ook zeker strafrechtelijke gevolgen. Computervredebreuk, het omzeilen van een beveiliging en het binnendringen van een computer, is een strafbaar feit. Daarvoor zullen de autoriteiten de hackers van de cloud van de celebrities moeten zien te vervolgen. Maar ook al wordt in deze opinie het woord “stelen” herhaaldelijk gebruikt, van diefstal in de zin van het Wetboek van Strafrecht is geen sprake. Dat is relevant voor iedereen die de foto’s overneemt en openbaar maakt. Zij lopen anders het risico zelf vervolgd te worden voor heling. Volgens de Hoge Raad is diefstal van virtuele items uit een game weliswaar te kwalificeren als diefstal, maar daar ging het om virtuele spullen waarover de eigenaar feitelijk de beschikkingsmacht verloor.4 Dat is bij de foto’s niet het geval. Wel kan het openbaar maken van beeldmateriaal waarvan de verkrijger weet dat het door een misdrijf is verkregen, onrechtmatig zijn.5 SBS mocht geen beelden uitzenden van de gestolen digitale camera van (toen nog) prinses Máxima.

Manon Thomas
In Nederland hebben we de zaak Manon Thomas gehad. Naaktfoto’s en een filmpje van Thomas werden gestolen door haar buurman, die toegang had gekregen tot haar computer. Die foto’s werden gedeeld via MSN aan een klein groepje personen en het filmpje werd op Youtube gezet. De strafrechtelijke veroordeling door rechtbank en gerechtshof voor inbreuk op het auteursrecht, werd door de Hoge Raad gecasseerd wegens een vormfout.6 De primair ten laste gelegde computervredebreuk en belediging konden niet bewezen worden. Voor de ad informandum aan de dagvaarding toegevoegde feiten met betrekking tot inbreuk op het auteursrecht, had een nieuwe dagvaarding gemaakt moeten worden. Dat was niet gebeurd waardoor het OM niet ontvankelijk werd verklaard. Wel was Thomas toen al succesvol in het verwijderen van de foto’s en het filmpje van internet. Naast de strafrechtelijke relevantie van het auteursrecht in deze zaak, in de praktijk zeldzaam, kon zij het ook gebruiken voor civielrechtelijke vorderingen tot verwijdering natuurlijk.

Secundaire openbaarmakers
Of de hackers ooit gevonden en vervolgd worden valt zeer te betwijfelen. Wat wel gaat gebeuren is dat er een leger advocaten achter alle websites aangaat die de foto’s hebben overgenomen en openbaar (blijven) maken. Dat geldt natuurlijk ook voor Nederlandse partijen die inhaken op het verspreiden van de foto’s. Zij lopen een risico. Al is het de vraag of de foto’s werkelijk van het internet af te halen zijn. In geval van bekende persoonlijkheden gaat het verspreiden van “verboden” beeldmateriaal zo snel dat het niet meer in te dammen is. Het Britse koningshuis ondernam geen actie tegen foto’s van prins Harry die zich naakt in een hotelkamer in Las Vegas vermaakte met een onbekende dame. Wel werd er een procedure gestart tegen openbaarmaking van foto’s van Kate Middleton die topless aan het zonnen was in de tuin van een vakantiehuis. De Franse rechter verbood publicatie van de foto’s maar deze waren inmiddels al zo ver verspreid dat daar geen actie meer tegen werd genomen. Om praktische redenen hoogstwaarschijnlijk. Het aanspreken van honderden partijen in talloze jurisdicties is geen makkelijke klus.

1 EHRM 7 februari 2012, ECLI:NL:XX:2012:BW0603 (Von Hannover II), EHRM 24 september 2004, zaak 59320/00 (Von Hannover I)
2 EHRM 7 februari 2012, zaak 39954/08, (Springer / Duitsland)
3 EHRM 18 januari 2011, zaak 39401/04, (MGN Limited / Verenigd Koninkrijk)
4 HR 31 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BQ9251 (Runescape)
5 Rb. Amsterdam, 20 april 2005, ECLI:NL:RBAMS:2005:AT4199 (digitale camera Máxima)
6 HR 20 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8695 (Manon Thomas)

mr. Jurian van Groenendaal is advocaat media en intellectuele eigendom bij Boekx Advocaten in Amsterdam.

IEF 14160

Herhaald auteursrechtinbreuk door gebruik foto's

Ktr. Rechtbank Limburg 27 augustus 2014, IEF 14160 (eiser tegen gedaagde)
My CameraUitspraak ingezonden door Kitty van Boven, I-ee. Auteursrecht. Persoonlijkheidsrechten. Eiser is een professioneel fotograaf die zijn foto's uitsluitend door middel van zijn eenmanszaak exploiteert. De foto's zijn auteursrechtelijk beschermde werken van eiser. Gedaagde heeft deze foto's zonder toestemming gepubliceerd op zijn website en Facebookpagina en gebruikt in een uitnodiging op internet. De kantonrechter verklaart voor recht dat gedaagde inbreuk heeft gemaakt op de auteurs- en persoonlijkheidsrechten van eiser. De door eiser gevorderde schadevergoeding van € 2.400,00 wordt toegewezen.

4.5. Het is een veel voorkomend misverstand dat alles wat online staat, door iedereen gebruikt mag worden. Ook als dat er niet expliciet bij vermeld is, rust op een foto echter vaak een auteursrecht. Dat is in élk geval zo als het gaat om foto’s als de onderhavige met een eigen oorspronkelijk karakter. Daarbij maakt het niet uit welke bedoeling de gebruiker bij publicatie gehad heeft en of deze zich daarbij wel of niet bewust was van het feit, dat daarmee misschien inbreuk gemaakt wordt op het auteursrecht van iemand anders. Een door een zoekmachine zoals Google daaraan gekoppeld label doet aan het vorenstaande niet af.

4.6. Door (een van) de onderhavige foto’s op de website en Facebookpagina van [naam 2] te plaatsen en deze ook nog eens te gebruiken in een eigen uitnodiging op internet, heeft [gedaagde] bij herhaling inbreuk gemaakt op het auteursrecht van [eiser]. Vaststaat dat [gedaagde] daarbij niet de naam van [eiser] vermeld heeft en dat de foto’s niet altijd in het geheel weergegeven zijn ([eiser] spreekt van “verminking” van de foto’s), waardoor ook een inbreuk op de persoonlijkheidsrechten van [eiser] is komen vast te staan. De gevraagde verklaring van recht zal daarom afgegeven worden.

4.7. [gedaagde] heeft - gelet op hetgeen in de voorgaande alinea overwogen is - onrechtmatig gehandeld jegens [eiser]. Geoordeeld wordt dat dit bij herhaling gepleegde onrechtmatige handelen [gedaagde] ook toegerekend kan worden. Het had namelijk op de weg van [gedaagde] gelegen om zich ervan te overtuigen dat op de bewuste foto’s géén auteursrecht rustte, voordat hij daarvan gebruik maakte. [gedaagde] is daarom gehouden de schade die [eiser] geleden heeft, te vergoeden.
[eiser] stelt dat hij € 2.400,00 aan licentievergoeding misgelopen is. Hij heeft dit bedrag gebaseerd op het aantal keren dat de foto’s gepubliceerd zijn en de gebruikelijke vergoeding die hij voor dat gebruik hanteert, een en ander conform de Richtprijzen Nederlandse Vakfotografie 2012. De kantonrechter kan deze berekening billijken. Omdat [gedaagde] deze ook niet gemotiveerd weersproken heeft, zal dit bedrag toegewezen worden.
[eiser] stelt dat hij daarnaast nog meer schade geleden heeft, onder andere wegens verminking van de foto’s en het niet-vermelden van zijn naam. Hij drukt dit echter niet uit in een bedrag dat hij vervolgens vordert, reden waarom daar thans niet verder op ingegaan zal worden.
IEF 14159

Inbreuk op auteursrechten foto's door hergebruik in ander lesmateriaal

Rechtbank Noord-Nederland 27 augustus 2014, IEF 14159 (eisers tegen Noordhoff en Microweb)
Tussenvonnis. Auteursrecht. Hergebruik. Eisers fungeerden als vaste fotografen voor het in deze procedure centraal staand lesmateriaal voor het beroepsonderwijs in de gezondheidszorg, dat door Noordhoff onder meer in samenwerking met Microweb wordt aangeboden. Noordhoff heeft door eisers aangeleverde foto's voor specifiek lesmateriaal hergebruikt in ander lesmateriaal. Gelet op de omvang van de verleende licentie is sprake van inbreuk bij bepaald hergebruik van deze foto's. De exacte omvang van de inbreuk moet nog worden bewezen. Naam van eisers is toereikend vermeld, de vordering met betrekking tot naamsvermelding wordt dan ook afgewezen. Voor zover de vorderingen zijn gericht tegen Microweb is het geding van rechtswege geschorst. Waar het de omvang van de schade betreft wordt de zaak naar de rol verwezen en wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

4.5. (…)
De rechtbank stelt vast dat Noordhoff sedert 2 december 2005, maar ook daarvoor, bij elke opdracht heeft aangegeven voor welk boek, met vermelding van titel en projectnummer, de foto's bestemd waren. Nadat [eisers] de foto's had aangeleverd, heeft Noordhoff deze vervolgens in het betreffende boek gebruikt en is tot uitgave daarvan overgegaan. Partijen hebben jarenlang op deze wijze samengewerkt.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de licentie aldus moet worden uitgelegd dat Noordhoff gerechtigd was de foto's te gebruiken voor het in de opdracht vermelde doeleinde. Dit betekent evenwel niet dat de aldus door [eisers] verleende licentie slechts betrekking had op het publicatierecht in één specifiek boek, nu ook [eisers] (her) gebruik binnen de serie Logo niet als een inbreuk aanmerkt en ook overigens de licentievoorwaarden daartoe vanaf december 2005 ruimte bieden. Dat het gebruiksrecht de gehele lesmethode met betrekking tot het zorgonderwijs zou omvatten gaat de rechtbank in zijn algemeenheid evenwel te ver. De rechtbank onderschrijft derhalve niet het standpunt van Noordhoff dat zij gerechtigd zou zijn de voor Logo aangeleverde foto's ook voor de gehele nadien gevolgde lesmethoden Logo Competent en NU Zorg te gebruiken.

4.7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eisers] voorts onvoldoende weersproken dat wat betreft de basisboeken van NU Zorg slechts sprake is van een omlabeling van Logo Competent, in die zin dat het enige verschil de naam is en dat er voor het overige - zelfs wat betreft het ISBN-nummer - van identieke uitgaven sprake is. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat Noordhoff gerechtigden was om foto's die ten behoeve van Logo Competent zijn uitgeleverd, ook in de daarmee corresponderende titels van NU Zorg te gebruiken.

4.16. (…)
Anders dan [eisers] lijkt te betogen, acht de rechtbank in elk geval bij publicaties als de onderhavige, waarbij foto's worden gebruikt ter illustratie en ondersteuning van het inhoudelijke lesmateriaal, niet zonder meer gebruikelijk dat de naam van de foto bij elke foto wordt vermeld. Dat deze afzonderlijke naamsvermelding per foto in de gegeven omstandigheden niettemin van Noordhoff was te vergen, heeft [eisers] niet aannemelijk gemaakt.
[eisers] heeft niet betwist dat Noordhoff steeds haar naam in het colofon van de lesboeken heeft geplaatst, dan wel met behulp van een mouse-over in de identieke cd-roms heeft opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Noordhoff daarmee de naam van [eisers] toereikend vermeld en haar auteursrechtelijk beschermde persoonlijkheidsrecht op dit punt niet overtreden. (…)


IEF 14157

Misbruik van recht bij vordering verbod gebruik van beeldmerk

Rechtbank Noord-Nederland 27 augustus 2014, IEF 14157 (Technical Support Oosterhout tegen TSO Techniek)
Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Misbruik van recht. Technical Support Oosterhout is houder van het woordmerk TSO. De zustervennootschap TSO Noord heeft in 2010 haar activa overgedragen aan TSO Techniek, waartoe onder meer de handelsnamen, (beeld)merken, websites en domeinnamen van TSO Noord behoorden. De vorderingen van Technical Support Oosterhout om iedere inbreuk op de handelsnaamrechten en auteursrechten te staken worden afgewezen. De rechtbank is bovendien van oordeel dat TSO Techniek misbruik van recht maakt door een verbod op het gebruik van het beeldmerk TSO door Technical Support Ooosterhout te vorderen.

4.12. Gesteld noch gebleken is dat tussen Technical Support Oosterhout en TSO Noord is overeengekomen dat de licentie niet, in verbinding met de door TSO Noord gedreven onderneming, overdraagbaar zou zijn. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat sprake is geweest van een rechtsgeldige overdracht van de licentie door TSO Noord aan TSO Techniek. TSO Techniek heeft onbetwist gesteld dat het intrekken van deze licentie zeer nadelige financiële gevolgen voor haar heeft, omdat dit haar noopt tot een naamswijziging met alle kosten van dien en het de investeringen die zij heeft gedaan waardeloos maakt. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van Technical Support Oosterhout dat zij daar tegenover stelt dat zij belang heeft bij intrekking van de licentie, omdat er gevaar voor verwarring bestaat tussen haar handelsnamen en domeinnamen en de handelsnaam, domeinnaam en het beeldmerk van TSO Techniek, welk gevaar zich volgens haar ook reeds heeft verwezenlijkt. De rechtbank is van oordeel dat gesteld noch gebleken is dat en waarom dit gestelde gevaar thans groter is dan toen TSO Noord na de aandelenverkoop de handelsnaam TSO en het beeldmerk TSO gebruikte. Waar Technical Support Oosterhout destijds in het gestelde verwarringsgevaar geen aanleiding heeft gezien de licentie in te trekken, valt niet in te zien waarom dit gestelde gevaar thans zo zwaar zou moeten wegen dat het afgewogen tegen het belang van TSO Techniek de intrekking van de licentie in redelijkheid rechtvaardigt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat Technical Support Oosterhout, gezien de onevenredigheid tussen haar belang bij intrekking van de licentie en het belang van TSO Techniek dat daardoor wordt geschaad, in redelijkheid niet tot intrekking van de licentie heeft kunnen komen.

4.13. Slotsom is dat Technical Support Oosterhout in het kader van de onderhavige procedure TSO Techniek niet kan tegenwerpen dat zij zonder toestemming gebruik maakt van haar handelsnaam TSO. Hieruit volgt dat vordering sub I dient te worden afgewezen. De daarop voortbordurende vorderingen sub III en IV tot het overdragen van de domeinnaam en het beeldmerk treffen hetzelfde lot.

4.24. TSO Techniek heeft ter comparitie verklaard dat zij geen last heeft van Technical Support Oosterhout, waaruit de rechtbank afleidt dat zij geen last ondervindt van het gebruik van het beeldmerk TSO door Technical Support Oosterhout. Dit oordeel vindt steun in het feit dat niet gebleken is dat zij zich in de periode tussen december 2010, het moment waarop zij als rechthebbende op het merk in het Benelux Merkenregister werd ingeschreven, en haar brief van 12 februari 2014 heeft verzet tegen het gebruik van het beeldmerk TSO door Technical Support Oosterhout. Naar het oordeel van de rechtbank heeft TSO Techniek mede gelet hierop onvoldoende onderbouwd gesteld waarom zij thans belang heeft bij uitoefening van haar recht om het gebruik van het beeldmerk TSO door Technical Support Oosterhout te verbieden. Haar stelling dat de manier waarop Technical Support Oosterhout tekeer gaat en in rechte vordert dat het beeldmerk TSO wordt overgedragen haar heeft doen besluiten een verbod te vorderen, doet vermoeden dat de vordering enkel is ingesteld, omdat Technical Support Oosterhout haar heeft gedagvaard. De rechtbank acht dit "belang" in geen verhouding staan tot het belang van Technical Support Oosterhout bij voortzetting van het gebruik van het beeldmerk TSO. De rechtbank is daarom van oordeel dat TSO Techniek misbruik maakt van recht door thans een verbod op het gebruik van het beeldmerk TSO door Technical Support Oosterhout te vorderen. Hierop stuit deze vordering af.

4.27. TSO Techniek heeft zich in haar verweer tegen de vorderingen in conventie op het standpunt gesteld dat haar gebruik van het beeldmerk TSO niet het gevaar oplevert dat het relevante publiek de handelsnaam TSO van Technical Support Oosterhout zal verwarren met dit beeldmerk. Het is volgens haar eerder het gebruik van hetzelfde beeldmerk dat gevaar voor verwarring zou kunnen opleveren dan enkel het gebruik van het naamsbestanddeel TSO. Gezien dit standpunt gaat de rechtbank ervan uit dat, nu het woordmerk TSO van Technical Support Oosterhout gelijk is aan haar handelsnaam en enkel bestaat uit het naamsbestanddeel TSO, er ook in de visie van TSO Techniek geen sprake is van verwarringsgevaar in de zin van artikel 2.20 lid 1 onder b BVIE tussen het woordmerk TSO van Technical Support Oosterhout en het beeldmerk TSO van TSO Techniek. Reeds hierop strandt de vordering van TSO Techniek.
IEF 14156

Geen inbreuk Vliegtuigputten

Vzr. Rechtbank Den Haag 27 augustus 2014, IEF 14156; ECLI:NL:RBDHA:2014:10776 (Cavotec tegen Wauben Aviation)
Kort geding. Auteursrecht. Know-how. Zie eerder IEF 14036. Cavotec vordert een verbod om inbreuk te maken op haar rechten. Wauben c.s. verhandelt echter geen Vliegtuigputten die inbreuk maken op de rechten van Cavotec en zij heeft niet op onrechtmatige wijze gebruik gemaakt van bedrijfsgeheime know how. De vorderingen worden deels afgewezen. De vordering tot exhibitie van Geselecteerde Bescheiden wordt toegewezen, omdat gedaagden de vordering niet hebben weersproken.

De vorderingen onder C, D en E
4.15. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat niet aannemelijk is geworden dat Wauben c.s. Vliegtuigputten heeft verhandeld die inbreuk maken op rechten van Cavotec, auteursrechtelijk beschermde werken van Cavotec heeft geopenbaard of op onrechtmatige wijze gebruik heeft gemaakt van haar gestelde bedrijfsgeheime know how. Daarom worden de vorderingen onder C en D afgewezen. Nu de vorderingen onder A tot en met D worden afgewezen, moet dat ook gelden voor de vordering onder E.

De vorderingen onder F, G, H, I en J
4.16. Cavotec vordert exhibitie van de Geselecteerde Bescheiden op grond van artikel 843a Rv jo. 1019a Rv. Wauben Aviation en [A] hebben deze vordering niet weersproken. Onder die omstandigheid is artikel 24 Rv van toepassing en heeft de rechter geen bevoegdheid ambtshalve een of meer verweren daartegen bij te brengen en de vordering daarop af te wijzen (ECLI:NL:HR:2006:AV7032, HR 6 oktober 2006). Reeds daarom wordt de vordering tot exhibitie van de Geselecteerde Bescheiden toegewezen.
Lees de uitspraak: (pdf/link)