Alle rechtspraak  

IEF 12851

Arrest Amazon: richtlijn verzet zich niet tegen terugbetaling van thuiskopievergoeding

HvJ EU 11 juli 2013, zaak C-521/11 (Amazon.com) - dossier
Prejudiciële vragen gesteld door het Oberste Gerichtshof, Oostenrijk.
Uit perscommuniqué nr. 89/13
: De heffing zonder onderscheid van een vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik bij de eerste verkoop van dragers kan onder bepaalde omstandigheden in overeenstemming zijn met het recht van de Unie. Bovendien kan onder bepaalde omstandigheden een weerlegbaar vermoeden worden gehanteerd dat aan particulieren verkochte dragers voor privégebruik zijn bestemd.

Auteursrecht. Billijke compensatie. Oplegging zonder onderscheid, maar met eventueel recht op terugbetaling van vergoeding voor kopiëren voor privégebruik bestemd voor financiering van compensatie. Uitkering opbrengst deels aan rechthebbenden en deels aan sociale of culturele instellingen. Dubbele betaling van vergoeding voor kopiëren voor privégebruik bij grensoverschrijdende transactie. Uitlegging van de artikelen 2 en 5 van richtlijn 2001/29/EG (InfoSoc). Reproductierecht. Wettelijke regeling van een lidstaat die voorziet in, enerzijds, de toepassing zonder onderscheid van de vergoeding voor het kopiëren voor privé-gebruik ten aanzien van alle informatiedragers en, anderzijds, de terugbetaling van die vergoeding bij uitvoer van de informatiedrager vóór de verkoop ervan aan een eindgebruiker of bij reproductie met toestemming van de rechthebbende.

Het Hof verklaart voor recht:

1) Artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 (...) moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een regeling van een lidstaat op grond waarvan zonder onderscheid een vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik wordt opgelegd wanneer voor het eerst bedrijfsmatig en onder bezwarende titel dragers die geschikt zijn voor reproductie op zijn grondgebied in het verkeer worden gebracht, doch deze regeling eveneens voorziet in een recht op terugbetaling van de betaalde vergoeding ingeval deze dragers uiteindelijk worden gebruikt op een manier die niet onder de in deze bepaling bedoelde situatie valt, indien praktische moeilijkheden een dergelijk stelsel van financiering van de billijke compensatie rechtvaardigen en het recht op terugbetaling doeltreffend is en de teruggave van de betaalde vergoeding niet uiterst moeilijk maakt, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan in het licht van de omstandigheden van het nationale stelsel en de grenzen die door deze richtlijn zijn gesteld.

2) Artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling zich niet verzet tegen de invoering door een lidstaat van een weerlegbaar vermoeden van privégebruik van dragers die geschikt zijn voor reproductie wanneer deze dragers door levering aan natuurlijke personen in het verkeer worden gebracht, in het kader van een stelsel voor de financiering van de in die bepaling bedoelde billijke compensatie door middel van een vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik ten laste van personen die deze dragers voor het eerst bedrijfsmatig en onder bezwarende titel op het grondgebied van de betrokken lidstaat in het verkeer brengen, indien praktische moeilijkheden bij de vaststelling of de betrokken dragers voor privédoeleinden worden gebruikt, een dergelijk vermoeden rechtvaardigen en voor zover dat vermoeden er niet toe leidt dat de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik wordt opgelegd in situaties waarin het uiteindelijke gebruik van de dragers kennelijk niet onder de in deze bepaling bedoelde situatie valt.

3) Artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het in die bepalingen bedoelde recht op een billijke compensatie, of de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik die bestemd is voor de financiering van die compensatie, niet kan worden uitgesloten op grond van het feit dat de helft van de opbrengst uit hoofde van die compensatie of vergoeding niet rechtstreeks aan de rechthebbenden van die compensatie wordt uitgekeerd, maar aan sociale en culturele instellingen ten behoeve van deze rechthebbenden, voor zover deze sociale en culturele instellingen zich daadwerkelijk inzetten voor deze rechthebbenden en de werkwijze van deze instellingen niet discriminerend is. Het staat aan de nationale rechter een en ander na te gaan.

4) Artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat de verplichting die een lidstaat oplegt om een vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik te betalen die bestemd is voor de financiering van de in die bepaling bedoelde billijke compensatie wanneer bedrijfsmatig en onder bezwarende titel dragers in het verkeer worden gebracht die geschikt zijn voor reproductie, niet kan worden uitgesloten omdat in een andere lidstaat al een analoge vergoeding is betaald.

Gestelde vragen:

1) Is er sprake van een ‚billijke compensatie’ in de zin van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29, wanneer
a) de rechthebbenden als bedoeld in artikel 2 van richtlijn 2001/29 een uitsluitend door een auteursrechtenorganisatie uit te oefenen recht hebben op een billijke vergoeding jegens degene die dragers die geschikt zijn voor de reproductie van hun werken, als eerste bedrijfsmatig onder bezwarende titel in het binnenland in het verkeer brengt,
b) dit recht niet ervan afhankelijk is of de dragers in het verkeer worden gebracht door levering aan tussenhandelaren, aan natuurlijke of rechtspersonen voor niet-privégebruik, dan wel aan natuurlijke personen voor privégebruik,
c) doch degene die de dragers met toestemming van de rechthebbende gebruikt voor reproductie, of wederuitvoert alvorens deze aan eindverbruikers te verkopen, recht op terugbetaling van de vergoeding heeft tegenover de auteursrechtenorganisatie?

2) Indien vraag 1 ontkennend wordt beantwoord:
a) Is er dan sprake van een ‚billijke compensatie’ in de zin van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 wanneer het in vraag 1, sub a, beschreven recht enkel bestaat bij het in het verkeer brengen door levering aan natuurlijke personen die de dragers gebruiken voor het reproduceren voor privédoeleinden?
b) Indien vraag 2a bevestigend wordt beantwoord:
Moet dan bij het in het verkeer brengen door levering aan natuurlijke personen, tot het tegendeel wordt bewezen, worden aangenomen dat de dragers worden gebruikt voor het reproduceren voor privédoeleinden?

3) Indien vraag 1 of vraag 2a bevestigend wordt beantwoord:
Volgt dan uit artikel 5 van richtlijn 2001/29 of een andere bepaling van Unierecht dat het door een auteursrechtenorganisatie uit te oefenen recht op een billijke compensatie niet bestaat wanneer de auteursrechtenorganisatie wettelijk verplicht is om de helft van de opbrengst niet aan de rechthebbenden uit te keren, maar aan sociale en culturele instellingen?

4) Indien vraag 1 of vraag 2a bevestigend wordt beantwoord:
Staat dan artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 of een andere bepaling van Unierecht in de weg aan een door een auteursrechtenorganisatie uit te oefenen recht op een billijke compensatie, wanneer in een andere lidstaat – zij het wellicht op een met het Unierecht strijdige grondslag – reeds een passende vergoeding voor het in het verkeer brengen van de dragers is betaald?”

IEF 12847

Ict-omgeving had niet mogen worden verhuisd na faillissement

Ex parte beslissing Vzr. Rechtbank Noord-Holland 9 juli 2013 (4PS tegen Herke en HSB) - Verzoekschrift  8 juli 2013
Robert Mijnsbergen, advocatenkantoor Mijnsbergen bericht ons 23 juli: Partijen hebben in het achterliggende zakelijke conflict een oplossing bereikt waardoor het opheffingskort geding geen doorgang heeft gevonden.

Verzoekschrift, beslissing en samenvatting ingezonden door Bert Gravendeel, Gravendeel Advocaten.
Software. Faillissement. Auteurs- en databankrecht ingezet. Een ict-omgeving die niet had mogen worden ‘verhuisd’ via een bedrijfsverkoop uit een faillissement. Voorzieningenrechter wijst een ex parte bevel.

4PS en Herke zijn concurrent. In een bouwconcern gebruiken drie bedrijven - te weten de moedervennootschap (JMD) en twee dochtervennootschappen (JP resp. de Failliet) - enterprise resource planning software (ERP software). Deze software is opgebouwd uit Microsoft Dynamics NAV software (halffabricaat) en 4PS Construct software (add-on), samen een geheel vormend. Het halffabricaat wordt door Microsoft aan partners zoals 4PS en Herke Ict in licentie gegeven om er hun eigen Add-on’s mee te programmeren.

Faillissementscuratoren van de failliete dochter verkopen haar onderneming deels aan HSB. De faillissementscuratoren dragen daarbij kennelijk onterecht het geheel (halffabricaat + add-on) over aan rechtsopvolger HSB, dit betreft alle ‘users’ ook van het niet-failliette deel van het concern. Parallel vroeg HSB aan zowel 4PS als Herke een offerte uit te brengen voor hun respectievelijke ERP software programma’s. Herke krijgt de opdracht.

Omdat HSB al de beschikking kreeg over het halffabricaat werd de add-on (4PS Construct) feitelijk meegeleverd; dit was naar het zich laat aanzien zonder medeweten en zonder toestemming van Microsoft en 4PS. Aldus werd bedrijfsknow how van 4PS  software op broncodeniveau voor Herke, maar ook bedrijfsdata van JMD en JP voor HSB inzichtelijk.

Herke heeft onterecht aan de administratieve omzetting (sleutel) van de Microsoft Dynamics NAV software meegewerkt door haar bevoegdheid onjuist in te zetten in de Microsoft partner databank. Herke zet de NAV-licenties op haar naam onder doorhaling van 4PS’ naam. Als gevolg daarvan wordt 4PS electronisch ontkoppeld (disconnectie) van haar klanten JMD en JP, zodat zij geen onderhoud en support meer krijgen.

En passant lijkt Microsoft inkomsten te derven omdat de faillissementscuratoren haar toestemming voor overdracht van de NAV-licenties niet hebben gevraagd.

De voorzieningenrechter:

...beveelt gerekwestreerde sub 1 uiterlijk twee werkdagen na betekening van deze beschikking iedere inbreuk op de genoemde auteursrechten aangaande 4PS Construct, c.q. databankrechtelijk bescherme bedrijfsinformatie opgeslagen als databank te staken en gestaakt te houden. Dit kan gerealiseerd worden doordat Herke zelf al dan niet via Microsoft de in dit verzoekschrift genoemde Disconnectie ongedaan maakt, zodanig dat Herke geen toegang meer heeft tot de 4PS Construct software die in gebruik is bij JMD en JP en 4PS daartoe wel weer toegang heeft.

 

IEF 12844

Reverse proxy naar Telegraaf via Pedograaf.nl verboden

Vzr. Rechtbank Amsterdam 5 juli 2013, KG ZA 13-628 (TMG tegen Kat)
Geen inbreuk auteursrecht. Reverse proxy is geen openbaarmaking, geen nieuw publiek of winstoogmerk. Onrechtmatige aanduiding. TMG is uitgeefster van het dagblad De Telegraaf en exploiteert telegraaf.nl. Kat heeft op zijn site klokkenluideronline.is een bericht geplaatst: "Lees De Telegraaf op pedograaf.nl. Help ons de kanker van Nederland, De Telegraaf, kapot te krijgen. Om dit proces te versnellen hebben we de website vast onder de domein www.pedograaf.nl gehangen." Bezoekers kunnen via een hyperlink naar de website www.depedograaf.nl doorklikken, waarna men wordt doorgeleid naar de homepage, terwijl in de adresbalk de naam blijft staan. De domeinnaam staat niet op naam van Kat, maar op naam van een Oekraïner.

Het verwijzen naar een bestaande website via een zogenoemde reverse proxy is geen inbreuk van het auteursrecht. Kat heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij geen zeggenschap heeft over het beheer van de websites. De term "pedograaf" heeft vanwege de auditieve en visuele overeenstemming met de term "pedofiel" een diffamerend karakter. De belangenafweging uit artikelen 10 lid 2 EVRM en 6:162 BW is in het voordeel van TMG.

Kat wordt verboden de website telegraaf.nl weer te geven via www.(de)pedograaf.nl, en moet hyperlinks naar (de)pedograaf.nl verwijderen. Er wordt ook een verbod gegeven om het dagblad (of de site) aan te duiden als "Pedograaf".

4.3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft TMG voldoende aannemelijk gemaakt dat Kat beslissende invloed heeft op het gebruik dat van voornoemde websites wordt gemaakt. Redengevend is de onder 2.2 aangehaalde tekst op de website van Kat, alsmede de door Kat zelf in het geding gebrachte e-mail van VP, waarin deze aan Kat de vraag stelt of hij wil dat de domeinnaam www.pedograaf.nl wordt geregistreerd. Kat heeft ter zitting verklaard dat hij deze vraag in positieve zin heeft beantwoord. Hij heeft vervolgens niet aannemelijk gemaakt dat hij geen zeggenschap heeft over het beheer van de websites. Dat had wel op zijn weg gelegen, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden die doen vermoeden dat hij die zeggenschap wel degelijk heeft. Het feit dat de domeinnamen niet op zijn naam zijn geregistreerd, maar op naam van een verder onbekend gebleven persoon uit Oekraïne, is onvoldoende om dat vermoeden te weerleggen.

4.5. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Om het voor het publiek toegankelijk maken van de vormgeving en inhoud van de website van TMG via het domein www.(de)pedograaf.nl als een inbreuk op het aan TMG toekomende auteursrecht te beschouwen dient er sprake te zijn van een nieuwe openbaarmaking. Of daarvan in onderhavige geval sprake is, wordt door Kat gemotiveerd betwist. Vast staat dat de website van TMG voor iedereen vrij toegankelijk is via internet, zodat er sprake is van een andere situatie dan in de door TMG genoemde uitspraak (LJN BX7043 [red. Playboy tegen Geenstijl.nl]). Aangenomen moet worden dat het Nederlandse publiek bekend is met de mogelijkheid om kennis te nemen van nieuwsberichten van "De Telegraaf" via internet op www.telegraaf.nl. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan dan ook niet worden verondersteld dat via www.(de)pedograaf.nl een ander publiek wordt bereikt. Niet gebleken is verder dat de website www.(de)pedograaf.nl met een winstoogmerk is opgezet. Of er sprake is van andere, bijkomende omstandigheden die maken dat er toch sprake is van een nieuwe openbaarmaking is door TMG niet gesteld. Voorshands is daarom voldoende aannemelijk dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat sprake is van inbreuk op het auteursrecht van TMG.

4.8 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de term "pedograaf", vanwege de auditieve en visuele overeenstemming met de term "pedofiel" en diffamerend karakter. Het onder die domeinnaam weergeven van de inhoud van de website van TMG schaadt de reputatie van TMG. Van de zijde van Kat is, als uitvloeisel van zijn stelling dat hij niet verantwoordelijk is voor de website www.(de)pedograaf.nl, geen bijzonder belang gesteld waarom hij juist deze naam wenst te gebruiken voor de betreffende website. De onder 4.7 bedoelde belangenafweging dient daarom in het voordeel van TMG uit te vallen. Voor zover Kat met zijn stellingen aangaande het gebruik van de term "pedograaf" voor "de Telegraaf" in het algemeen ook het oog heeft gehad op het gebruik van die term als benaming van de website wordt verwezen naar hetgeen hierna daarover wordt overwogen onder 4.13 en 4.14.

Op andere blogs:
SOLV (pedograaf.nl onrechtmatig, maar geen auteursrechtinbreuk)

IEF 12840

Toestemming billen in fotoboek is toestaan commercieel gebruik

Vzr. Rechtbank Amsterdam 3 juli 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:3981 (foto's billenmeisje)
Auteursrecht. Foto. Portretrecht. Bewerking. Toestemming. Eiseres heeft in 2011 foto's van zichzelf, deels naakt en deels in sexy lingerie, laten maken. Met de fotografe heeft ze afgesproken dat deze de foto's niet zonder de toestemming van eiseres zou gebruiken. Eiseres heeft daarna aan de fotografe, gedaagde in deze zaak, toestemming gegeven om één van die foto's te gebruiken voor een door de fotografe uit te geven fotoboek. Een bewerkte versie van die foto is vervolgens door de fotografe in haar boek opgenomen. Die foto is daarna met toestemming van eiseres ook geëxposeerd. Vervolgens heeft de fotografe de bewerkte foto als zelfstandig werk verkocht. Eiseres is het daar niet mee eens. Zij stelt wel toestemming voor plaatsing van die foto in het boek van de fotografe, op de website van de fotografe en exposities te hebben gegeven, maar niet voor zelfstandige verkoop daarvan. Volgens eiseres is dat tegen de afspraak. Zij ziet het als haar foto.

De voorzieningenrechter volgt eiseres daarin niet. Eiseres heeft allereerst toestemming gegeven voor plaatsing van de foto in het fotoboek en dus voor commercieel gebruik. Daarnaast gaat het om een bewerkte versie van de foto en dus niet meer om de foto waar eiseres voor heeft betaald. Er wordt wel een verbod uitgesproken voor het gebruik van andere foto's tijdens de privéfotoshoot genomen.

4.3. Uit de wederzijdse standpunten blijkt dat partijen de door [eiseres] gegeven toestemming om de foto in het boek te plaatsen elk in verschillende zin hebben opgevat. Ter beantwoording van de vraag welke opvatting de juiste is, komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Hoewel niet in geschil is dat [gedaagde] niet aan [eiseres] expliciet toestemming heeft gevraagd om de originele op 18 april 2011 gemaakte foto na bewerking als zelfstandig werk te mogen verkopen, wordt geoordeeld dat [gedaagde] met de verkoop van de foto [naam foto] de afspraak met [eiseres] niet heeft geschonden. Met de door [eiseres] gegeven toestemming voor plaatsing van de bewerkte foto in het boek en op exposities heeft zij immers reeds toegestaan dat de foto door [gedaagde] voor commerciële doeleinden zou worden gebruikt. Bij email van 8 februari 2013 heeft [gedaagde] aan [eiseres] bericht dat zij de afspraak zo heeft begrepen dat met de toestemming van de expositie van de foto ook toestemming voor verkoop daarvan werd gegeven. Dat de expositie van de foto, waar [eiseres] zich niet tegen heeft verzet, alleen voor de promotie van het boek was en dat het niet de bedoeling was dat de foto [naam foto] ook zelfstandig werd verkocht, heeft [eiseres] niet aannemelijk gemaakt. Daar komt nog bij dat, anders dan [eiseres] heeft gesteld, zij niet heeft betaald voor de foto [naam foto]. Zij heeft betaald voor de foto met de blote billen en hoge hakken en deze ook gekregen (zij het dat [gedaagde] meent dat [eiseres] nog een selectie uit de op 18 april 2011 gemaakte foto’s dient te maken en de rest moet teruggeven). De foto [naam foto] is weliswaar een bewerking van die foto, maar de kosten van de print en bewerking daarvan, door [gedaagde] ter terechtzitting op ongeveer in totaal EUR 1.800,- geschat, zijn geheel door [gedaagde] gedragen. Voor de totstandkoming van de foto [naam foto] zoals die door [gedaagde] is verkocht, heeft [eiseres] niet betaald. Bovendien is [eiseres] voor een derde niet herkenbaar op de foto afgebeeld.

4.4. Op grond van het voorgaande heeft [eiseres] in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet mogen verwachten dat [gedaagde] nog om een nadere toestemming voor verkoop van de foto zou vragen. Met de verkoop van de foto [naam foto] handelt [gedaagde] voorshands dan ook niet in strijd met de door [eiseres] gegeven toestemming voor openbaarmaking. Dat andere fotografen anders handelen, zoals door [eiseres] met verklaringen van diverse fotografen is aangevoerd, maakt dat niet anders. Het gaat erom wat partijen hebben afgesproken en wat zij op grond daarvan redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.

4.5. In het kader van dit kort geding heeft [gedaagde] de factuur van de verkoop van de foto [naam foto] overgelegd. Anders dan door [eiseres] betoogd is er geen enkele aanwijzing dat die factuur vervalst is. Bij de door [eiseres] gevorderde overlegging daarvan, voor zover [eiseres] daar recht op zou hebben nu die verkoop voorshands niet onrechtmatig is, bestaat derhalve geen belang meer. Dat [gedaagde] naast het origineel dat aan de foto [naam foto] ten grondslag ligt, nog andere foto’s van de privéfotoshoot van 18 april 2011 heeft bewerkt of heeft verkocht, is niet aannemelijk geworden. De vordering die ziet op het verschaffen van inlichtingen over de verkoop van andere foto’s is daarmee niet toewijsbaar. Nu [gedaagde] ter terechtzitting evenwel onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over de vraag of zij in de toekomst een andere op 18 april 2011 gemaakte foto zonder toestemming van [eiseres] zal gaan gebruiken, zal, nu voldoende aannemelijk is dat partijen op dat punt afspraken hebben gemaakt, de vordering van [eiseres] om [gedaagde] te verbieden andere foto’s van de fotoshoot van 18 april 2011 te gebruiken, worden toegewezen. Het verbod om de foto [naam foto] te gebruiken/verkopen zal evenwel, gelet op het hiervoor onder 4.3. overwogene, worden afgewezen.

4.6. Nu voorshands niet aannemelijk is dat [gedaagde] met de verkoop van de foto [naam foto] onrechtmatig handelt, is eveneens niet aannemelijk dat [eiseres] in een bodemprocedure een schadevergoeding voor de verkoop door [gedaagde] van de foto [naam foto] zal worden toegekend. Die vordering van [eiseres] is daarmee in dit kort geding niet toewijsbaar.

Lees de uitspraak ECLI:NL:RBAMS:2013:3981, (pdf)

Op andere blogs:
Charlotte's law (Verkoop foto van Billenmeisje)

DirkzwagerIEIT (Onherkenbare billen-foto mag door fotograaf worden verkocht)
MediaReport (Billenmeisje geeft toestemming voor commercieel gebruik foto)

IEF 12837

Engelse versie van het Nederland.fm-vonnis

Rechtbank 's-Gravenhage 19 december 2012, zaaknr. 407402 / HA ZA 11-2675 (Vereniging BUMA-Stichting Stemra tegen Souren) (EN)
Uitspraak ingezonden door Anja Kroezen, Buma Stemra.
Zie ook IEF 12159 en het dossier 'nederland.fm'. Het Nederland.fm-vonnis is inmiddels vertaald in het Engels. Lees hieronder de belangrijkste overwegingen uit het vonnis in het Engels.

4.5 The radio streams are presented to the users of Souren's websites as a result of Souren's intervention, making the musical works these include accessible to a public other than the public which Buma/Stemra intended when it granted the radio stations permission for the use of those musical works. This is because Souren's websites are different audio-visual products than the radio station's websites and they therefore have a different public. In addition to this, it has been established that Buma/Stemra was not targeting the users of Souren's websites when it granted the radio stations permission to communicate the musical works to the public. Buma/Stemra has explicitly submitted that the license which it grants radio stations does not entail permission for the use of the radio streams as part of third parties' websites. In this connection, Buma/Stemra for example referred to the information which it publishes on the use of radio broadcasts on internet (Buma/Stemra's exhibit 16), in which it distinguishes between the fees for radio stations and the fees for radio portals. Souren has insufficiently disputed the accuracy of that claim. When questioned on this subject during the hearing of the parties, Souren declared that he had no information on the licence agreements between Buma/Stemra and the radio stations.

4.14 The District Court is aware that the way in which Souren's modus operandi has been formulated could raise eyebrows, from a copyright perspective, on the interpretation of the term 'communication to the public' in the sense of article 3 of the Copyright Directive (Directive 2001/29/EC). When questioned on this subject during the hearing of the parties, Souren declared that he would therefore like the District Court to refer questions to the European Court of Justice for a preliminary ruling. The District Court will however not do so in this case and has also decided not to wait for the answers to the questions recently referred to that Court by a Swedish court of appeal (Svea Hovrätt) in a case which is in some respect comparable (Request for a preliminary ruling of 18 September 2012, C466/12, Svenson et al - Retriever Sverige). This is because, during the hearing of the parties, Buma/Stemra explicitly declared that it dit not wish the District Court to refer such questions, as it wanted a quick decision. That interest should have priority in this case.

IEF 12816

Nationaalrechtelijk werkbegrip gelijk aan communautaire

Conclusie AG HR 28 juni 2013, ECLI:NL:PHR:2013:60 (S&S Import en Export B.V. tegen Esschert Design B.V.)
Conclusie ingezonden door Tobias Cohen Jehoram, Vivien Rörsch en Samantha Brinkhuis, De Brauw Blackstone Westbroek.

Auteursrecht. Nationaalrechtelijke of communautaire uitleg van het auteursrechtelijke werkbegrip. Voor een beschrijving van de feiten: zie IEF 9120, IEF 12355 en IEF 10762. De voorzieningenrechter heeft het gevorderde afgewezen, aangezien de vuurkorf niet kan worden beschouwd als een werk in de zin van de Auteurswet. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en S&S veroordeeld voor auteursrechtinbreuk. Het hof heeft overwogen dat het auteursrecht binnen de Unie is geharmoniseerd. S&S heeft cassatieberoep ingesteld.

Nationaalrechtelijke uitleg van het werkbegrip
Er is geen sprake van een onjuiste rechtsopvatting door het hof daar de nationale/Nederlandse maatstaf van het auteursrechtelijke werkbegrip gelijk is aan de maatstaf op Europees niveau.

Modelrechtelijke bescherming

Op grond van de voorrang van de Modellenverordening kan het BVIE niet tot gelding komen voordat het model of de modellen zijn ingeschreven. In de gegeven omstandigheden is, anders dan het hof heeft geoordeeld, Roetenbergd dan ook rechthebbende van zowel de vuurkorf als de verpakking. De A-G ziet geen aanleiding vragen te stellen aan het HvJ EU en/of het BenGH. Het oordeel van het hof geeft derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

De A-G concludeert tot vernietiging en verwijzing van het principale cassatieberoep. Het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep wordt verworpen.

Onderdeel 1: nationaalrechtelijke uitleg van het werkbegrip
2.8 Onderdeel 1.1 neemt tot uitgangspunt dat er geen (totale) harmonisatie is van het werkbegrip industriële vormgeving, zodat het hof, gesteld voor de vraag of de vuurkorf, de verpakking en de wikkel auteursrechtelijke bescherming genieten, het Nederlandse/nationaal auteursrechtelijke werkbegrip had moeten aanleggen. De Hoge Raad heeft in het voormelde arrest geoordeeld dat de Nederlandse maatstaf om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te komen gelijk is aan de Europese maatstaf (zie in het bijzonder de hiervoor vermelde rechtsoverweging 2.4 onder a-d). Het hof heeft met het door hem (grotendeels) aangelegde Europeesrechtelijke kader in rov. 3.12 dan ook geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Ook het materiële oordeel van het hof in rov. 3.16 geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

Onderdeel 2: modelrechtelijke bescherming
2.37 Op grond van de voorrang van de Modellenverordening kan het BVIE naar uit het vorenstaande volgt zeker niet tot gelding komen voordat het model of de modellen is/zijn ingeschreven als voorgeschreven in het BVIE. In de gegeven omstandigheden is, anders dan het hof heeft geoordeeld, Roetenberg dan ook rechthebbende van zowel de vuurkorf als de verpakking, waarbij ik wat dat betreft het beroep op art. 8 Aw verwijs naar hetgeen hierna nog volgt in het incidentele beroep. Voor het stellen van vragen aan het HvJ EU en/of het BenGH zie ik in dit geval dan ook geen aanleiding, zeker nu in dit kader van een kort geding ook geen verplichting tot het stellen van vragen bestaat.
Het oordeel van het hof geeft dan ook blijk van een onjuiste rechtsopvatting, zodat middelonderdeel 2.3 slaagt. De motiveringsklacht als neergelegd in middelonderdeel 2.4 behoeft om die reden geen bespreking.

Lees de conclusie hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:PHR:2013:60 (pdf)
nr. 12/01479(pdf)

IEF 12809

Reproductievergoeding kan worden geheven over verhandeling van een printer of een computer

HvJ EU 27 juni 2013, gevoegde zaken C-457/11; C-458/11; C-459/11; C-460/11 (Verwertungsgesellschaft Wort; VG Wort tegen elektronicafabrikanten) - dossier - persbericht
Collectief beheer. Reproductierecht. Thuiskopie en billijke vergoeding. Tijdvak van omzetting Richtlijn 2001/29/EG. De vergoeding voor de reproductie van beschermde werken kan worden geheven over de verhandeling van een printer of een computer. De lidstaten beschikken over een ruime beoordelingsmarge om te bepalen wie de schuldenaar is van deze vergoeding die tot doel heeft de auteurs schadeloos te stellen voor de zonder hun toestemming gemaakte reproductie van hun werk.

Het Hof verklaart voor recht:

4) Het begrip „reproductie met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert” in de zin van artikel 5, lid 2, sub a, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het reproducties omvat die worden vervaardigd met behulp van een printer en een pc, in het geval waarin deze apparaten met elkaar zijn verbonden. In dat geval staat het de lidstaten vrij een systeem in te stellen waarin de billijke compensatie wordt voldaan door degenen die beschikken over een apparaat dat op niet-autonome wijze bijdraagt tot de één geheel vormende werkwijze voor de reproductie van het werk of ander beschermd materiaal op de gegeven drager, voor zover die personen de mogelijkheid hebben de kosten van de heffing af te wentelen op hun klanten, met dien verstande dat het totale bedrag van de billijke compensatie die verschuldigd is als vergoeding van de door de auteur ten gevolge van die één geheel vormende werkwijze geleden schade, niet wezenlijk mag verschillen van het bedrag dat is vastgesteld voor de reproductie die middels één enkel apparaat wordt verkregen.

1) Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij raakt de gebruikmaking van werken en ander beschermd materiaal niet in het tijdvak tussen 22 juni 2001, datum van inwerkingtreding van deze richtlijn, en 22 december 2002, datum waarop de termijn voor omzetting daarvan verstreek.

2) In het kader van een uitzondering of beperking als bedoeld in artikel 5, leden 2 of 3, van richtlijn 2001/29 heeft een eventuele handeling waarbij een rechthebbende de reproductie van zijn werk of ander beschermd materiaal heeft toegestaan, geen invloed op de billijke compensatie, ongeacht of deze krachtens de toepasselijke bepaling van die richtlijn verplicht dan wel facultatief is voorzien.

3) De omstandigheid dat gebruik kan worden gemaakt van technische voorzieningen als bedoeld in artikel 6 van richtlijn 2001/29, kan de in artikel 5, lid 2, sub b, van deze richtlijn gestelde voorwaarde van een billijke compensatie niet doen vervallen.

4) (zie hierboven)

Vragen:

1. Moet de richtlijn bij de uitlegging van het nationale recht reeds worden toegepast op gebeurtenissen die ná het tijdstip van de inwerkingtreding van de richtlijn op 22 juni 2001, maar vóór het tijdstip van de toepasselijkheid van deze richtlijn, op 22 december 2002, hebben plaatsgevonden?
2. Gaat het bij de reproductie met een printer om een reproductie met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert in de zin van artikel 5, lid 2, sub a, van de richtlijn?
3. Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, kunnen de voorwaarden waarin de richtlijn met betrekking tot een billijke compensatie voor de beperkingen en de restricties op het reproductierecht krachtens artikel 5, leden 2 en 3 van richtlijn voorziet, tegen de achtergrond van het fundamentele recht op gelijke behandeling volgens artikel 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ook dan vervuld zijn, indien niet de fabrikanten, importeurs en distributeurs van de printer, maar de fabrikanten, importeurs en distributeurs van een ander toestel of van een reeks andere toestellen als schuldenaars van een passende bezoldiging worden aangemerkt, op grond dat zij voor het maken van reproducties geschikte apparatuur vervaardigen?
4. Doet de omstandigheid dat overeenkomstig artikel 6 van de richtlijn gebruik van technische voorzieningen kan worden gemaakt, de bij artikel 5, lid 2, sub b, van de richtlijn betreffende het recht op een billijke compensatie gestelde voorwaarde op zich reeds vervallen?
5. Vervallen de voorwaarde inzake een billijke compensatie (artikel 5, lid 2, sub a en b, van de richtlijn) alsook de mogelijkheid daartoe (zie punt 36 van de considerans van de richtlijn), wanneer de rechthebbenden uitdrukkelijk of impliciet met de reproductie van hun werken hebben ingestemd?

Op andere blogs:
IPKat (Copyright levies, computers and printers: court gives the final Wort)
IPWatch (Copyright Levies Can Be Imposed On Sale Of Printers, Computers, EU High Court Rules)
KluwerCopyrightBlog (On copyright levies, printers, plotters and personal computers (VG Wort v Kyocera and others))
Nederlands Juridisch Dagblad (Hof geeft EU-lidstaten ruimte vergoeding reproductie auteurswerken bij verkoop printer of pc)
SCL The IT Law Community (ECJ Supports Copyright Levy on Printers and Computers)

IEF 12808

Mededeling aan het publiek bij aanklikbare link op toegankelijke site

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 15 mei 2013, zaak C-279/13 (C More Entertainment tegen Sandberg) - dossier
Prejudiciële vragen gesteld door Högsta domstolen, Zweden.
Sandberg linkt op zijn internetsite naar een uitzending van ijshockeymatches. Verzoekster C More entertainment verkoopt de uitzendingen, die alleen ‘direct’ te zien zijn, voor SEK 89 per wedstrijd. Zij heeft de domeinnaam beschermd met behulp van een paywall en is niet vindbaar op het web. Verweerder stelt dat hij de link op een internetsite heeft gevonden. Of daarbij is gehackt of dat verweerder geld heeft ontvangen is niet in geding [Red. vergelijke Svensson IEF 12057].

Doordat verweerders website voor iedereen toegankelijk is en degene die de link aanklikt meteen (onbetaald) toegang heeft tot verzoeksters website loopt verzoekster inkomsten mis. Al direct bij de start van het bedrijf in 2007 vraagt verzoekster, eerst telefonisch, later schriftelijk, verweerder de link van zijn website te verwijderen maar hij weigert. De doorgifte stopt pas nadat verzoekster een technische bescherming heeft ingebouwd. Verweerder wordt gedagvaard wegens schending van de Zweedse Wet op het auteursrecht. Verzoekster eist vergoeding voor gebruik en voor immateriële schade en haar vordering wordt toegewezen.

In beroep vraagt verweerder een prejudiciële vraag aan het HvJ EU voor te leggen maar dat verzoek wordt niet gehonoreerd. De rechter oordeelt dat de handelwijze van verweerder valt onder het begrip ‘mededeling aan het publiek’. Hij onderzoekt ook verweerders claim dat internetadressen die op het world wide web te vinden zijn (in onderhavig geval omdat verzoekster haar materiaal niet technisch had beschermd) vrij zijn, maar concludeerde dat geen enkel feit kon worden vastgesteld waaruit instemming van verzoekster met de praktijken van verweerder kon worden afgeleid.

De zaak komt vervolgens voor de hoogste Zweeds rechter die kijkt of verweerder, door via zijn internetwebsite te linken naar op zich legale uitzendingen, inbreuk heeft gepleegd op het recht van de houders van het recht tot mededeling aan het publiek. De rechter concludeert dat noch uit de Richtlijn, noch uit de jurisprudentie van het HvJ EU duidelijk kan worden afgeleid wat wordt bedoeld met ‘mededeling aan het publiek’. Ook rijst de vraag of de rechten van de houders uitputtend geregeld zijn of dat de LS manoeuvreerruimte hebben.

Hij besluit de volgende vragen aan het HvJ EU te stellen:

1 Is sprake van ‘mededeling aan het publiek’ in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, wanneer op een voor iedereen toegankelijke website een aanklikbare link beschikbaar wordt gesteld naar een door de houder van het auteursrecht op het werk uitgezonden werk?
2 Is het voor het antwoord op de eerste vraag van belang hoe wordt gelinkt?
3 Speelt het een rol indien de toegang tot het werk waarnaar wordt gelinkt, op enige wijze beperkt is?
4 Kan een lidstaat een ruimere bescherming bieden aan het uitsluitende recht van auteurs door onder het begrip ‘mededeling aan het publiek’ een groter aantal handelingen te verstaan dan die welke zijn genoemd in artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29?
5 Kan een lidstaat een ruimere bescherming bieden aan het uitsluitende recht van de houder van het auteursrecht door onder het begrip ‘mededeling aan het publiek’ een groter aantal handelingen te verstaan dan die welke zijn genoemd in artikel 3, lid 2, van richtlijn 2001/29?

IEF 12799

Nieuwemensenontmoeten.nl zorgt voor verwarringsgevaar

Vzr. Rechtbank Amsterdam 21 mei 2013, KG ZA 13-458 (NMLK tegen Didio)

Uitspraak ingezonden door Nico Beltman, Beltman Van Marle Zoutberg Advocaten.
Handelsnaamrecht. Verwarringsgevaar aangenomen. Vuur heeft in 2004 bij de Kamer van Koophandel voor zijn eenmanszaak de handelsnamen ''NMLK", "Nieuwemensenlerenkennen", ''Nieuwemensen'' en in 2006 de handelsnaam "Ontmoetnieuwemensen" laten registreren en gebruikt gelijke domeinnamen. De website www.nieuwemensenlerenkennen.nl is een digitaal communicatieplatform waarbij ingeschreven deelnemers activiteiten organiseren en waaraan andere deelnemers kunnen deelnemen. De deelnemers betalen een bedrag van €5 per maand om hun activiteiten te kunnen plaatsen op de website of om deel te kunnen nemen aan de door andere deelnemers georganiseerde activiteiten.

Didio heeft de website www.nieuwemensenontmoeten.nl laten registreren. Op de website staat: 'een ontmoetingsplek voor iedereen die op een leuke manier nieuwe mensen wil leren kennen.' De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van verwarringsgevaar tussen de handelsnamen ex art. 5 Hnw. De vordering wordt toegewezen.

Verdere feiten: Didio heeft in 2007 de domeinnaam www.nieuwemensenontmoeten.nl laten registeren. In 2012 is op die website, voor zover hier van belang, de volgende mededeling geplaatst: "Rond Maart / April 2012 starten we met de website Nieuwe Mensen Ontmoeten, een ontmoetingsplek voor iedereen die op een leuke manier nieuwe mensen wil leren kennen. Ontmoet nieuwe mensen door te zoeken op de site, berichten te sturen, te chatten in de chatbox of door nee te doen met activiteiten die leden zelf kunnen organiseren. Je kan ook je eigen activiteit starten en op die manier leuke nieuwe mensen leren kennen". Didio beheert tevens de website wwv.meets.nl. Op die website staat, bij dezelfde foto, een nagenoeg gelijke tekst als op de webpagina www.nieuwemensenontmoeten.nl. zij het dat op de website lvww.meets.nl de kop 'Nieuwe Mensen Ontmoeten' bovenaan de tekst ontbreekt. Didio beheert ook een Facebookpagina onder de naam Nieuwe Mensen Ontmoeten'.

4.2. In geschil is de vraag of Didio met het gebruik van de domeinnaam www.nieuwemensenontmoeten.nl in strijd met artikel 5 Hnw handelt. Ingevolge artikel 5 Hnw is het verboden een handelsnaam te voeren, die, vóórdat de onderneming onder die naam werd gedreven, reeds door een ander rechtmatig gevoerd werd, of die van diens handelsnaam slechts in geringe mate afwijkt, een en ander voor zover dientengevolge, in verband met de aard der beide ondernemingen en de plaats, waar zij gevestigd zijn, bij het publiek verwarring tussen die ondernemingen te duchten is.

4.4 Overwogen wordt dat artikel I Hnw onder een handelsnaam verstaat de naam waaronder een onderneming wordt gedreven. Van het gebruiken van een naam als handelsnaam kan derhalve pas sprake zijn indien de betrokken onderneming onder die naam aan het handelsverkeer deelneemt, dus indien die naam in het handelsverkeer wordt gebruikt ter aanduiding van die onderneming, waarbij, zoals door Didio aangevoerd, rekening moet worden gehouden met de perceptie van het relevante publiek. Een domeinnaam is in dat kader in beginsel niet meer of anders dan een adres, respectievelijk vindplaats op internet, van de domeinnaamhouder. Een domeinnaam kan echter tot handelsnaam worden wanneer zij in het handelsverkeer ook wordt gebruikt ter aanduiding van een onderneming. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarvan in het onderhavige geval sprake. De aanduiding 'nieuwe mensen ontmoeten, komt op de website van Didio namelijk niet alleen als adres van de website voor, maar staat ook zelfstandig en met grote letters bovenaan de beschrijving van de activiteiten die via de website zullen worden gaan ontplooid. Nu de naam Didio niet op de website voorkomt, is voldoende aannemelijk dat in de perceptie van het relevante publiek de naam 'Nieuwe mensen ontmoeten' zal worden beschouwd als (één van) de handelsna(a)m(en) waarvan de onderneming die de website exploiteert zich in het handelsverkeer bedient. Dat op de website tevens staat vermeld "Powered by Meets.nl,' maakt dat niet anders, nu het adres waaronder de website kan worden gevonden en de aandacht trekkende kop waaronder de activiteiten op de website worden beschreven 'Nieuwe mensen ontmoeten' is. Voldoende aannemelijk is dat Meets.nl in dat verband door het publiek slechts als een andere, tweede, handelsnaam van de onderneming die de website exploiteert zal worden gezien, te meer nu zowel naast de kop 'nieuwe mensen ontmoeten' als naast de vermelding 'Meets.nl" dezelfde drie pionnetje/poppetjes staan afgebeeld. Gelet hierop is voldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure het gebruik door Didio van de woordcombinatie 'nieuwe mensen ontmoeten' op de website t!ivw.nieuwemensenonlmoeten.nl. alsmede het gebruik van die woordcombinatie op de Facebookpagin4 als gebruik als handelsnaam in de zin van artikel I Hnw zal worden aangemerkt.

4.5 Voorts wordt geoordeeld dat voldoende aannemelijk is dat door het gebruik van de handelsnaam 'nieuwe mensen ontmoeten, door Didio, bij het publiek verwarring tussen de ondernemingen van NMLK en Didio te duchten is. Allereerst wordt Didio in dat verband niet gevolgd in haar betoog dat NMLK de woordcombinatie 'nieuwe mensen Ieren kennen' niet als handelsnaam gebruikt. Uit de overgelegde stukken blijkt voorshands voldoende dat naast de aanduiding/handelsnaam ‘NMLK’, waarvan ‘nieuwe mensen leren kennen' de afkorting is, ook nog steeds de woordcombinatie 'nieuwe mensen leren kennen' door NMLK wordt gebruikt als de naam waaronder de onderneming (mede) wordt gedreven. Van die handelsnaam is het bestanddeel 'nieuwe mensen 'het kenmerkende bestanddeel en dat is juist het bestanddeel dat ook door Didio wordt gebruikt. Weliswaar geeft de aanduiding 'nieuwe mensen', zoals door Didio aangevoerd, als (deel van de) handelsnaam een beschrijving van de onder die naam uitgevoerde activiteiten en kan dat dus in beginsel als zwak onderscheidend worden aangemerkt, maar NMLK heeft met verwijzing naar de door haar in de media voor haar activiteiten verkregen aandacht voldoende aannemelijk gemaakt dat bij het relevante publiek haar handelsnaam voldoende onderscheidend vermogen heeft verkregen, voor zover dat voor het gebruik als handelsnaam van belang is. Nu het woord 'ontmoeten' in de handelsnaam van Didio bovendien in geringe mate in betekenis afwijkt van de woorden 'leren kennen' in de handelsnaam van NMLK en beide ondernemingen dezelfde activiteiten aanbieden, is voldoende aannemelijk dat dit bij het relevante publiek tot verwarring zal leiden. Dit verwarringsgevaar wordt vergroot doordat beide zich via internet richten op klanten in het gehele Nederlandse taalgebied, De door NMLK aangehaalde discussie op Facebook daarover wijst daar ook op.

4.6. De slotsom van het voorgaande is dat voorshands voldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat Didio met het gebruik van de handelsnaam 'nieuwe mensen ontmoeten' jegens NMLK in strijd met het bepaalde in artikel 5 Hnw handelt en dat het hier gevorderde verbod in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Tevens is voldoende aannemelijk dat NMLK, gelet op haar bedrijfsbelang, een spoedeisend belang bij haar vorderingen heeft. De vordering van NMLK voldoet daarmee aan het hiervoor onder 4.1. geformuleerde criterium en is daarmee ook in dit kort geding toewijsbaar, voor zover het de vorderingen met betrekking tot het directe gebruik van de handelsnaam 'Nieuwe mensen ontmoeten' op de website www.nieuwemensenontmoeten.nl en de Facebook pagina van Didio betreft. De vordering die ziet op soortgelijke uitingen op andere social media is te onbepaald en daarmee niet toewijsbaar. De vordering van NMLK zal daarom op na te melden wijze worden toegewezen. De in dat verband gevorderde dwangsom zal worden gemaximeerd.

De beslissing
5.1. De voorzieningenrechter veroordeelt Didio om het gebruik van de handelsnaam 'nieuwe mensen Ontmoeten', alsmede het gebruik van de domeinnaam www.nieuwemensenontmoeten.nl en de Facebookpagina onder de naam 'nieuwe mensen ontmoeten', binnen twee werkdagen na de betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden.

Op andere blogs:
DomJur (2013-971)

IEF 12795

Geen causaal verband terzake gestelde auteursrechtinbreuk

Rechtbank Midden-Nederland 5 juni 2013, HA ZA 12-108 (AWH Beton GmbH tegen Bouwfonds c.s.)
Beton Blokken bij de pier IJmuidenUitspraak en samenvatting ingezonden door Joost Becker, Dirkzwager.
AWH beton heeft op basis van een opdracht van voormalig hoofdaannemer Panagro werktekeningen en berekeningen (laten) opstellen voor de bouw van twee blokken in IJmuiden. Panagro is nadien in staat van faillissement verklaard. Vervolgens heeft Bouwfond aan HSB Bouw als hoofdaannemer opdracht verleend, die Vebo inschakelde als leverancier van betonelementen. AWH beton stelt vervolgens dat Vebo auteursrechtinbreuk pleegt en vordert € 91.563,-- aan schadevergoeding. De vordering wordt afgewezen wegens gebrek aan causaal verband. De schadevergoedingsvordering van Hbeton wordt afgewezen; Hbeton wordt op grond van art. 1019h Rv veroordeeld in de proceskosten van gedaagden partijen van bijna € 45.000,--.

3.8  De curator heeft uitdrukkelijk verweer gevoerd op het punt van het causaal verband. Hij voert aan, zeer kort gezegd, dat de schade die Hbeton lijdt veroorzaakt wordt door  het faillissement van Panagro of eventueel door eigen handelen van Hbeton zelf, doordat zij de stukken zelf aan HSB Bouw verstrekt heeft.  (…) Ook als Hbeton schade lijdt door het faillissement van Panagro, sluit dat inderdaad niet uit dat de schade mede is veroorzaakt door onrechtmatig handelen van gedaagden, of één van hen, maar daarvoor is op z’n minst vereist dat de schade niet zou zijn opgetreden zonder dat handelen. (…) Als Vebo de stukken gebruikt heeft, heeft zij daar mogelijk voordeel van gehad, maar dat leidt niet tot de conclusie dat Hbeton daarvan nadeel heeft gehad. Wanneer gedaagden de stukken niet gebruikt zouden hebben, leidt dat er niet toe dat Hbeton geen kosten gemaakt zou hebben voor haar opdracht voor Panagro en evenmin dat Panagro voor die werkzaamheden wel betaald zou hebben. Met andere woorden, of Vebo de stukken van Hbeton nu gebruikt heeft of niet, heeft geen gevolg voor het feit dat Hbeton niet betaald is voor haar werkzaamheden voor Panagro en dat zij uit dit project ook gen inkomsten meer zal krijgen.
3.9. Het standpunt van Hbeton zou nog zo gelezen  kunnen worden dat Vebo dankzij de stukken van Hbeton de opdracht verkregen heeft (….) [Hbeton] gaat echter niet gemotiveerd in op het verweer van Vebo dat HSB Bouw al tientallen jaren met Vebo samenwerkte en dat de opdracht op basis van vertrouwen dat tussen deze twee partijen bestond mondeling is gegeven zonder offerte vooraf maar op basis van de bestaande directiebegroting (…) Omdat Hbeton daarop niet ingaat, heeft zij het bestaan van causaal verband ook in deze vorm onvoldoende toegelicht.